direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Klarenbeekseweg 127-131 Klarenbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1239-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Klarenbeekseweg 127-131 Klarenbeek

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen gelegen aan de Klarenbeekseweg 127-131.

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Het bestemmingsplan heeft overwegend een beheerskarakter, waarbij de bestaande situatie uitgangspunt is.

In verhouding tot de geldende bestemmingsplannen bieden de regels in dit bestemmingsplan naar aanleiding van algemene maatschappelijke en gewenste ontwikkelingen meer ruimte aan met name de bewoners. Een voorbeeld hiervan is het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis.

1.2 Ligging en begrenzing

De locatie aan de Klarenbeekseweg 127-131 ligt binnen de bebouwde kom van het dorp Klarenbeek en ligt op de grens met de gemeente Voorst. Het perceel maakt deel uit van de lintbebouwing langs de Klarenbeekseweg. Aangrenzend zijn woningen en enkele winkels aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1239-vas1_0001.png"

Luchtfoto plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het geldende bestemmingsplan Klarenbeek. Dit bestemmingsplan is op 30 mei 2013 vastgesteld. De gronden waarop de ontwikkeling gaat plaats vinden hebben de bestemming Maatschappelijk. Daarnaast ligt over het gebied de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone Molenbiotoop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1239-vas1_0002.png"

Deel bestemmingsplankaart Dorp Klarenbeek

1.4 Herstel

De voormalige dienstwoning (Klarenbeekseweg 131) bij de school (Klarenbeekseweg 129) wordt al jarenlang niet meer gebruikt ten behoeve van de school. Het feitelijke gebruik als burgerwoning zal daarom in het onderhavige bestemmingsplan vastgelegd worden.

In het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan voor het dorp Klarenbeek is het feitelijk gebruik van de voormalige dienstwoning als burgerwoning planologisch niet juist vastgelegd en is de benodigde aanduiding voor de brandweerkazerne (Klarenbeekseweg 127) abusievelijk niet opgenomen. Om de burgerwoning en de reeds bestaande brandweerkazerne opnieuw planologisch vast te leggen zal dit meegenomen worden in het onderhavige bestemmingsplan.

1.5 Werkwijze en opzet van de toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting bevat onder andere een beschrijving van de bestaande ruimtelijke situatie, de voorgestane ruimtelijke invulling van het plangebied en de juridische opzet van het plan. Ook wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan..

2 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

2.1 Historie

Klarenbeek

Klarenbeek is voor Veluwse begrippen een relatief jong dorp. Het natte heidelandschap is pas in de negentiende eeuw ontgonnen en gecultiveerd als agrarisch gebied, afgewisseld met bossen gericht op de houtproductie. Het dorp zelf ontwikkelde zich als kleinschalig lintdorp langs één van de oude verbindingswegen tussen Arnhem en Deventer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1239-vas1_0003.png"

Klarenbeek rond 1900

Tot de Tweede Wereldoorlog bestond Klarenbeek feitelijk uit twee dorpskernen. Het Voorster deel is ontstaan als een katholieke nederzetting. Het had een sterke relatie met landgoed Klarenbeek en de nabijgelegen Rooms-katholieke kerk en school. In dit deel staat ook de oude houtzaagmolen voor de zuidelijk gelegen bossen. Het Apeldoorns Klarenbeek was een iets kleinere nederzetting met een protestants karakter en meer gericht op de landbouw. Na de Tweede Wereldoorlog zijn ten oosten van de Klarenbeekseweg een aantal uitbreidingswijken gebouwd door zowel de gemeente Voorst als de gemeente Apeldoorn.

De groei van Klarenbeek is grotendeels planmatig geweest in de vorm van kleine wijkjes. De nieuwe wijkjes verschenen ‘achter’ de losse lintbebouwing van de Klarenbekerweg. Elk wijkje heeft een eigen thematiek van woningtypen, straatprofielen en materiaal- en kleurstellingen. In de wijkjes zijn soms dorpse kenmerken zichtbaar, maar het geheel is eerder stads dan dorps qua opzet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1239-vas1_0004.png"

Klarenbeek als lintdorp met in geel de toegevoegde 'individuele wijkjes' 

De lintbebouwing is nog grotendeels intact en in de loop der jaren hier en daar aangevuld met nieuwbouw. Typisch voor het lint is dan ook de grote variatie aan woningvormen, architectuur en kleur. Dit steekt af tegen de herhaling van de woningtypen in de wijkjes.

Plangebied

Het plangebied is gelegen op de gemeentegrens van Apeldoorn en Voorst, waar de Klarenbeekseweg overgaat in de Hoofdweg, en maakt onderdeel uit van het bestaande lint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1239-vas1_0005.png"

Plangebied vanaf de Klarenbeekseweg

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Klarenbeek

De ruimtelijke opbouw van Klarenbeek is hieronder weergegeven. De in elkaars verlengde liggende Hoofdweg en Klarenbeekseweg vormen het bebouwingslint. Min of meer haaks hierop staan meerdere wegen en lanen richting het buitengebied. In de naoorlogse periode heeft ten zuiden van het bebouwingslint, zowel in het Voorster als Apeldoorns deel, een planmatige en gefaseerde uitbreiding plaatsgevonden. Deze uitbreidingen worden van elkaar gescheiden door een centraal in het dorp gelegen sportcomplex met voetbalvelden en een klein tennispark. Gezien deze ontwikkeling is van enige centrale kernvorming binnen het lint geen sprake. Er heeft nieuwbouw plaatsgevonden op locatie De Dalk, waarmee ook aan de noordzijde van het lint een kleine planmatige uitbreiding is ontstaan. Aan de Hessen Allee heeft recent sloop en nieuwbouw plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1239-vas1_0006.png" 

Ruimtelijke structuur Klarenbeek

De belangrijkste oriëntatiepunten in Klarenbeek zijn korenmolen 'De Hoop' en de voormalige coöperatie 'Ons Belang'. Verder zijn met name de doorzichten vanuit het lint van belang voor de oriëntatie. Deze bevinden zich vooral aan de noordzijde, waar afwisselend doorzichten bestaan naar het agrarische gebied. Bij de Elsbosweg is de beleving van deze open ruimte zeer sterk. Aan de zuidzijde zijn de doorzichten vanuit het lint minder ver reikend, maar wel zeer kenmerkend. Dit betreft het zicht op de Krepellaan en de bosrand van het landgoed Klarenbeek. Ook vanaf de Hessen Allee en vanuit de woonbuurten 'De Zweep' en 'De Til' bestaan fraaie doorzichten op dit landgoed.

Klarenbeek is een levendig dorp met een sterk gemeenschapsgevoel en een hoge mate van zelforganisatie. Het dorp heeft tot op heden ook nog een redelijk voorzieningenniveau met winkels, basisscholen, kerken en sportvoorzieningen. Dit maakt dat de woonfunctie in het dorp een zeer belangrijke is, maar geen overheersende, zoals vaak het geval is in een kleine kern. In totaal staan er ca.. 1.141 woningen in het dorp. Van deze woningen bestaat 70% uit koopwoningen en 30% uit sociale huurwoningen. De woningvoorraad bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen. De huurwoningen zijn voornamelijk rijtjeswoningen, de koopwoningen grotendeels (half-)vrijstaande woningen.

Klarenbeek is een bedrijvig dorp. Met name in het lint, maar ook incidenteel in de woonbuurten, is sprake van diverse bedrijfsmatige activiteiten. In het lange bebouwingslint langs de Hoofdweg/Klarenbeekseweg komen de nodige detailhandelsvestigingen voor. Kleine concentraties doen zich voor tegenover het plantsoen in het Voorster deel en bij de Welkoop en de basisschool in het Apeldoorns deel. Het dorp beschikt onder meer over een supermarkt, een slager en een bakker. Molen De Hoop herbergt een molenwinkel.

Bedrijvigheid in het dorp bevindt zich voornamelijk in het bebouwingslint en bestaat uit een bestratingbedrijf, een bouwbedrijf, een installatiebedrijf, een autoreparatiebedrijf, een self-storage bedrijf en een schildersbedrijf. Bij de kruising met de Woudweg is een tankstation gelegen. Klarenbeek is relatief goed voorzien van horecagelegenheden. In het dorp bevinden zich twee restaurants annex zalencentra.

Klarenbeek kent de nodige sport- en recreatieve voorzieningen. Centraal in het dorp liggen de sportvelden van sportvereniging 'SC Klarenbeek'. Hieraan grenst tevens het kleine sportpark van de tennisvereniging 'De Zweepslag'. Achter restaurant 'De Nieuwe Zweep' bevind zich een kegelbaan en een verblijfsrecreatief terrein met 16 recreatiewoningen. Daarnaast beschikt het dorp over twee kerken en twee basisscholen (openbaar en katholiek). Aan de Woudweg is dorpshuis 'Ons Gebouw' gelegen. Tegenover molen 'De Hoop' ligt een hertenkamp.

Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1239-vas1_0007.png"

Achterliggende brandweerkazerne binnen het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1239-vas1_0008.png"

Perceel tegenover het plangebied

2.3 Groenstructuur

Klarenbeek

Klarenbeek is als dorp ruim van opzet en op veel plaatsen is vrij zicht op het buitengebied. Dat geeft het dorp als vanzelf een groen karakter. Vooral aan de zuid- en oostzijde van het dorp is het landschap lommerrijk. Belangrijke groene plekken binnen het dorp zijn het plantsoen aan de Sparrenweg, de Vlindertuin aan de Klarenbeekseweg, de speelplaats aan De Doorvaart en het Hertenkamp aan de Molenweg. In het dorp bevinden zich daarnaast nog een aantal beeldbepalende bomen.

Plangebied 

Het plangebied bestaat uit het perceel met daarop de basisschool, de brandweerkazerne, een kleuterschool en de voormalige dienstwoning bij de school. Ten noorden van het plangebied is de uitbreiding met woningen (plan de Dalk) aan de orde waar voorheen grasland aanwezig was.. Aan de west- en oostzijde van het plangebied bevindt zich de oude lintbebouwing. Aan de zuidzijde van het plangebied is de bouw van woningen mogelijk en daarachter liggen de sportvelden welke afgeschermd zijn met hagen.

2.4 Verkeer en vervoer

Klarenbeek

Klarenbeek ligt enigszins afzijdig van het hoofdwegennetwerk. De N789 die dwars door het dorp loopt, verbindt het dorp met Loenen en Wilp. Richting Wilp sluit de N789 op 3 km van het dorp aan op de N345. Via de N345 zijn Zutphen, Apeldoorn en de rijksweg A1 goed te bereiken. Langs de N789 loopt een vrij liggend fietspad. Het station Klarenbeek bevindt zich op ruim 1 km ten noordoosten van het dorp. Het station bevindt zich op de lijn Apeldoorn-Zutphen. De treinen rijden elk half uur.

Lokale en plattelandswegen kenmerken de verbindingen ten noorden en zuiden van het dorp. De Broekstraat loopt binnendoor naar De Kar en de Kopermolenweg richting Klein Amsterdam. De overige wegen hebben voornamelijk een ontsluitingsfunctie voor het buitengebied.

Klarenbeek wordt ontsloten door de Hoofdweg/Klarenbeekseweg. Deze doorgaande route vormt een brede weg door het lint, waar een maximum snelheid van 50 km/uur geldt. Minder druk zijn de haaks op deze weg staande doorgaande plattelandswegen, zoals de Elsbosweg, de Hessen Allee, de Broekstraat en de Woudweg.

In de woonbuurten is het autoverkeer grotendeels ondergeschikt aan de verblijfsfunctie. Zowel bestemmingsverkeer als sluipverkeer maakt gebruik van het wegennet binnen deze buurten. Parkeren vindt grotendeels plaats op eigen erf, in de woonbuurten, maar ook langs de straat. Parkeerterreinen bevinden zich bij de supermarkt, de sportvelden en bij de twee zalencentra.

Plangebied

Het plangebied ligt direct aan de Klarenbeekseweg. Voor het perceel is een bushalte gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1239-vas1_0009.png" bushalte aan Klarenbeekseweg 

2.5 Kabels en leidingen

Plangebied

Er bevinden zich geen kabels en leidingen in het plangebied die van invloed zijn op de beoogde ontwikkeling.

 

3 PLANOLOGISCHE ASPECTEN

3.1 Milieuaspecten

3.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

Bestemmingsplan Klarenbeekseweg 127-131 Klarenbeek is een beheerplan. Er zijn alleen nieuwe ontwikkelingen in opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld. In die planologische procedures is onderzoek uitgevoerd naar de diverse milieuaspecten en is dit onderzoek beschreven. Voor dit bestemmingsplan is het daarom niet nodig onderzoek uit te voeren en wordt volstaan met een beschrijving van de milieuaspecten.

3.1.2 Bodem

Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De legaal aanwezige functies worden positief bestemd. Daarom is het niet nodig onderzoek te doen naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater.

Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn daardoor geen bezwaren voor een bestemmingsplanwijziging.

3.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

In het kader van dhet quickscan-onderzoek is veldonderzoek uitgevoerd.

In de onderstaande tabel zijn de uitgangspunten van het quickscan-onderzoek ten aanzien van het aspect milieuzonering aangegeven:

Ligging planlocatie   Korte toelichting keuze  
Rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
Nee    
Gemengd gebied   Ja   Gelegen langs drukke doorgaande weg  
Correctie mogelijk?   Ja   Voor aspect geluid  
Functiemenging   Nee    
     
Inwaartse zonering   Ja   Woning  
Uitwaartse zonering   Ja   Brandweerkazerne  

Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied) zijn de volgende bedrijven en instellingen gelegen:

Adres   Bedrijfs-activiteiten   SBI-code 2008   Milieu cat.   Huidige milieu-zone   Planologische bestemming   Plan. milieu
zone  
Afstand tot
woning  
Klarenbeek-seweg 127   Brandweer-kazerne   8425   3.1   50
-1 stap*
30  
Maatschappelijk   30   30  
Klarenbeek-seweg 129   Basisschool De Dalk   801   2   30
-1 stap*
10  
Maatschappelijk   30   < 10  
Klarenbeek-seweg 127-129   Kinderdag-opvang   8891.2   2   30
-1 stap*
10  
Maatschappelijk   30   < 10  
Klarenbeek-seweg 109-111, Elsbosweg 99   Kwekerij   011 e.v.   2   30
-1 stap*
10  
Bedrijf – kwekerij   30   > 30  
*gecorrigeerd naar omgevingstype gemengd gebied  

Uit de voorgaande tabel blijkt dat de nabij gelegen basisschool, kinderopvang en de brandweerkazerne mogelijk een belemmering vormen voor de gewenste omzetting. Het maatgevende aspect is het aspect geluid. Op d.d. 16 juli 2014 is een akoestisch onderzoek (Akoestisch onderzoek Klarenbeekseweg 127-131 te Klarenbeek, uitgevoerd door OVIJ) uitgevoerd om na te gaan of de omzetting van bedrijfswoning naar reguliere woning niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat leidt. Hierbij is rekening gehouden met de feitelijke situatie en met de maximale planologische mogelijkheden van het perceel.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de voorgenomen wijziging niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning Klarenbeekseweg 131.

Uitwaartse zonering tbv de brandweerkazerne

De gewenste activiteit op de planlocatie is een onbemande brandweerkazerne met ruimte voor 2 brandweerwagens. De geldende afstanden volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor deze gewenste activiteit zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Milieu cat.   SBI-code 2008   Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Veiligheid  
3.1   8425   Brandweerkazernes   0   0   50
-1 stap*
30  
0  
*gecorrigeerd naar omgevingstype gemengd gebied  

 

Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldt een aan te houden milieuzone van 30 meter. Deze afstand is ruim gelet op de omvang en het feitelijke gebruik van de brandweerkazerne. Het betreft een onbemande brandweerpost voor maximaal 2 wagens. Bij een calamiteit zullen de brandweerwagens uitrukken. Ten aanzien van de woning Klarenbeekseweg 131 is hiervoor een beschouwing opgenomen. De afstand van de post (het gebouw) tot de woonbestemming Klarenbeekseweg 125 is eveneens circa 30 meter, maar op korte afstand van deze woonbestemming rijden de brandweerwagens het terrein af/op, de Klarenbeekseweg op/af. In het voorgenoemde onderzoek is niet specifiek naar Klarenbeekseweg 125 gekeken, maar op grond van het onderzoek kan wel worden geconcludeerd dat ook bij de betreffende woonbestemming sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.1.4 Geluidhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de

onderzoeksplicht. Voor dit plan geldt dat de Wet geluidhinder geen normen stelt en dat er geen akoestisch onderzoek nodig is. De brandweerkazerne is geen (nieuw) geluidgevoelig object en de bedrijfswoning heeft dezelfde bescherming als een burgerwoning. Het plan leidt ook niet tot een significante of onaanvaardbare geluidtoename.

3.1.5 Luchtkwaliteit

Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen” zijn situaties vastgelegd waarvoor geen luchtonderzoek nodig is. Verder is geen onderzoek nodig als het plan is opgenomen in het NSL en als uit de berekeningen volgens de NIBM-tool van Infomil blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt. In casu geldt dat het plan valt onder de NIBM-regeling en daardoor wordt voldaan aan de eisen uit de Wet milieubeheer.

3.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR-contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

In en direct nabij het plangebied bevinden zich geen relevante risicobronnen. Wel is de woonbestemming gelegen aan de provinciale weg N789. Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N789 is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de beleidsvisie externe veiligheid gemeente Apeldoorn. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering.

3.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In en direct nabij het plangebied bevinden zich geen hoogspanningsleidingen en/of zendmasten. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot dit aspect.

3.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Uit de adviesaanvraag is gebleken dat geen sprake is van een activiteit die genoemd is in de bijlage van het Besluit mer. Zodoende is geen aanleiding te veronderstellen dat een MER, vormvrije mer of (vormvrije) mer-beoordeling nodig is.

Conclusie

Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

3.2 Waterhuishouding

3.2.1 Algemeen

Bestemmingsplan Klarenbeekseweg 127-131 betreft een overwegend beheergericht bestemmingsplan. In dit plan worden feitelijk geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.

Om deze reden is geen vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening met het waterschap gevoerd en beperkt deze waterparagraaf zich tot het benoemen van algemene regels.

3.2.2 Grondwater

Eventuele nieuwe ontwikkelingen zullen grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

3.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig:

Op eventuele nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden in de keurzone van oppervlaktewateren zijn de regels uit de keur van toepassing.

3.2.4 Afvoer van hemelwater

De gemeente hanteert bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat er de afvoer van hemelwater niet op de bestaande gemengde riolering mag worden aangesloten. Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen (zoals parkeerplaatsen en pleinen) en straten wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltratiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltratievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers.

Wijzigingen of plannen daartoe met gevolgen voor de riolering of de waterhuishouding dienen met de gemeente te worden afgestemd. Bij nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.

3.2.5 Afvoer van afvalwater

Nieuwe gebouwen moeten worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

3.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Vallei & Veluwe.

3.3 Natuurwaarden

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.

In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.

De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.

3.4 Archeologie

Op 6 februari 2014 hebben burgemeester en wethouders de Archeologische beleidskaart 2014 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. Er zijn drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 verstoord gaat worden.

In het kader van de onderhavige bestemnmingsplanherziening worden geen activiteiten mogelijk gemaakt waarbij er een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 bodemverstoring plaatsvindt. Er hoeft derhalve geen archeologisch onderzoek plaats te vinden voor deze herziening.

3.5 Cultuurhistorie

3.5.1 Modernisering monumentenzorg

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De nieuwe visie rust op drie pijlers:

  • 1. cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • 2. krachtiger en eenvoudige regels;
  • 3. herbestemmen van cultuurhistorisch waardevolle panden die hun functie verliezen.

Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk.

Het Rijk wil deze nieuwe visie implementeren door in het Besluit ruimtelijke ordening een verplichting op te nemen om in het bestemmingsplan rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast zal het Rijk, aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opstellen. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

3.5.2 Monumenten en karakteristieke panden

In het plangebied komen geen monumenten voor.

Door het Monumenten Advies Bureau (MAB) is de rapportage 'Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van de karakteristieke bebouwing in het Woud Apeldoorn' opgesteld. Het rapport, gedateerd november 2011, bevat de resultaten van een cultuurhistorische inventarisatie van niet beschermde bebouwing in het bestemmingsplangebied Klarenbeek.

Op basis van eerdere inventarisatierondes en analyses alsmede hernieuwd veldwerk is een selectie gemaakt van panden, die bepalend en waardevol zijn voor het ruimtelijke beeld van Klarenbeek en die aanmerkelijke cultuurhistorische waarden bezitten. Deze panden worden in deze rapportage gewaardeerd op cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten, onder andere aan de hand van de gebiedskarakteristiek.

De resultaten dienen als input voor het bestemmingsplan. Hierin krijgen het bepalende en waardevolle ruimtelijke beeld en de cultuurhistorische kwaliteiten een verankering. Het doel is het behoud van een herkenbaar en voor het dorp karakteristiek beeld, waarin de historische gelaagdheid en het onderscheiden karakter van de deelgebieden en objecten zichtbaar blijven.

Voor de inventarisatie en selectie is gebruik gemaakt van eerdere analyses van het projectgebied en bovendien is aanvullend veldwerk en archiefonderzoek verricht. De gemeentelijke en rijksmonumenten zijn niet in de inventarisatie opgenomen.

De niet beschermde objecten, die wel bepalend en waardevol zijn voor het ruimtelijke beeld van het projectgebied en die aanmerkelijke cultuurhistorische waarden bezitten, zijn getoetst aan de hand van vijf ruimtelijke en cultuurhistorische criteria. Er zijn drie ruimtelijke criteria, waarbij wordt ingezoomd van gebied, via ensemble op het object. Deze benadering sluit aan bij de ruimtelijke insteek van het project. De ruimtelijke waardering krijgt dus de nadruk. Op objectniveau zijn nog een criterium historische waarde en een op de verschijningsvorm gericht criterium toegevoegd.

In de objectenlijst is ieder object kort gekarakteriseerd en per criterium getoetst op de aanwezige kwaliteit. Per criterium is gescoord en de optelsom van de scores leidt tot de eindwaardering Hoge totaalwaarde of Positieve totaalwaarde. Vanwege de hoge ondergrens die bij de veldselectie is gehanteerd, bevat het rapport geen panden die een neutrale of negatieve totaalwaarde scoren.

In dit bestemmingsplan worden alleen de objecten met een Hoge totaalwaarde verankerd. Onder Hoge totaalwaarde wordt in dit geval verstaan: "Alle beschermenswaardige onderdelen (gebouwen, objecten en ensembles), die vanwege de voornamelijk hoge ruimtelijke waarden, historische waarden en objectwaarden van wezenlijk en onlosmakelijk belang zijn voor het projectgebied en zijn historisch-ruimtelijke gebiedskarakteristiek. Instandhouding van het gevelbeeld en/of hoofdvormen is noodzakelijk."


In het plangebied komen de volgende objecten voor met een Hoge totaalwaarde:

  • Klarenbeekseweg 129
  • Klarenbeekseweg 131
3.5.3 Regeling voor cultuurhistorie in bestemmingsplan

De rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden zijn hooggewaardeerd, maar worden niet op de plankaart aangegeven. Voor deze systematiek is gekozen omdat de Monumentenwet 1998 en de gemeentelijke monumentenverordening een eigen beschermingsregime kennen via een vergunningensysteem. Bovendien is het monumentenbestand nog in ontwikkeling. Het opnemen van specifieke bestemmingen of aanduidingen voor de monumenten en beeldbepalende panden zou betekenen dat voor iedere mutatie in het monumentenregister een bestemmingsplanherziening in gang moet worden gezet om het bestemmingsplan actueel te houden. Dit wordt niet doelmatig geacht. Als extra bescherming voor deze objecten is er voor gekozen om voor de bouwvlakken maatwerk toe te passen. Vergunningvrij bouwen is niet van toepassing op rijks- en gemeentelijke monumenten.

Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.

De panden die in het in de vorige paragraaf genoemde rapportage ' Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van de karakteristieke bebouwing in het Woud Apeldoorn' een Hoge totaalwaarde hebben zijn in dit bestemmingsplan aangewezen als karakteristiek pand. Op de plankaart hebben ze de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. In de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen waar deze aanduiding voorkomt is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding de gronden (ook) bestemd zijn voor behoud en herstel van cultuurhistorische waardevolle panden. Verder is bepaald dat het ter plaatse van die aanduiding verboden is de bebouwing te slopen zonder vergunning. Kort gezegd wordt deze vergunning alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen.


De volgende panden hebben de aanduiding 'karakteristiek' gekregen:

  • Klarenbeekseweg 129
  • Klarenbeekseweg 131
3.5.4 Molenbiotoop

Rondom korenmolen De Hoop ligt een molenbiotoop. Een molenbiotoop is het gebied rond een molen met een straal van 400 m. Door het benoemen van een molenbiotoop wordt de vrije windgang en het zicht op de molen voldoende gegarandeerd. Deze garantie wordt geboden door het benoemen van de molenbiotoop. Binnen deze zone gelden beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte van nieuwe gebouwen en de hoogte van nieuwe beplanting. Deze beperkingen nemen geleidelijk af naarmate de afstand tot de molen groter wordt. De regels voor de molenbiotoop zijn vastgelegd in de provinciale verordening. Zie verder paragraaf 5.6.

3.5.5 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet behelst de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het Verdrag van Malta en het Verdrag van Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verscheidene EU-lidstaten is ondertekend). De Wamz houdt een wijziging in van de Monumentenwet 1988, de Woningwet, de Wet milieubeheer en de Ontgrondingenwet. De Wamz verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.


Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.


Wie de bodem verstoort krijgt te maken met archeologie. Getoetst moet worden of archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden. Daarvoor is archeologisch onderzoek nodig. Dit onderzoek verloopt volgens een aantal stappen/vragen:

  • kan er wat zitten? Wat kan er zitten? Uitvoeren bureauonderzoek. Is antwoord ja, dan:
  • zit er wat? Uitvoeren inventariserend veldonderzoek. Is antwoord ja, dan:
  • wat zit er dan? Uitvoeren waarderend veldonderzoek. Is het van grote waarde dan:
  • wat nu? Uitvoeren interventie: beschermen, begeleiden of opgraven. Bij beschermen plan aanpassen. Bij begeleiden of opgraven, dan:
  • Afronding met rapportage en deponering vondsten.

In paragraaf 2.4 is het archeologiebeleid al eerder beschreven. Kaart 5.4 toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart. Klarenbeek valt grotendeels in het groene gebied. Hier is sprake van een lage archeologische waarde. Ten aanzien van de gele en rode kleuren is sprake van een middelhoge en hoge verwachtingswaarde. Dit betekent dat al naar gelang de omvang en diepte van de bouwactiviteiten er archeologisch onderzoek benodigd is. Hoe hoger de verwachtingswaarde, hoe eerder deze onderzoeksverplichting noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1239-vas1_0010.jpg"

Kaart 5.4: Uitsnede archeologische beleidskaart

Voor wat betreft archeologie is sprake van een gecombineerde regeling. Dat wil zeggen dat voor beide dorpsdelen, die in verschillende gemeenten vallen, gekozen is voor een gelijkluidende regeling. Deze wijkt daarmee enigszins af van de gebruikelijke regelingen van beide gemeenten.

SITUATIE KLARENBEEK

De nieuwe ontwikkelingen betreffen het roeren van de grond. De ontwikkelingen zijn voor wat betreft de Apeldoornse ontwikkelingenHet plangebied is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 verstoord gaat worden.

In het kader van de onderhavige bestemnmingsplanherziening worden geen activiteiten mogelijk gemaakt waarbij er een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 bodemverstoring plaatsvindt. Er hoeft derhalve geen archeologisch onderzoek plaats te vinden voor deze herziening.

4 JURIDISCHE PLANOPZET

4.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 4.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 4.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 4.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

4.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Klarenbeekseweg 127-131 Klarenbeek is een beheerplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de bestaande situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling en dat er alleen nieuwe ontwikkelingen in zijn opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Er is een vrij gedetailleerde bestemmingssystematiek toegepast. De verschillende functies zijn daarbij op perceelsniveau voorzien van een passende bestemming. Er is, waar mogelijk, gestreefd naar een uniforme manier van bestemmen, zodat vergelijkbare planologische mogelijkheden gelden voor vergelijkbare situaties. Tegelijkertijd is gestreefd naar een bepaalde flexibiliteit binnen de verschillende bestemmingen.

Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

4.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Maatschappelijk

Binnen deze bestemming zijn de in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen ondergebracht. Om de nodige flexibiliteit te kunnen bieden laat deze bestemming een vrije uitwisseling tussen de verschillende maatschappelijke voorzieningen toe. Welke voorzieningen dat zijn staat in de Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen die in de bijlagen bij de regels is opgenomen. Daar waar de betreffende aanduiding is opgenomen is een bedrijfswoning toegestaan. Het gaat hier om maatschappelijke voorzieningen die thuishoren in een woongebied en noodzakelijk zijn voor het functioneren van het woongebied, zoals scholen en (para)medische praktijken. Daarom worden overal in het plangebied maatschappelijke voorzieningen in (milieu)categorieën 1 en 2 aanvaardbaar geacht, ook op kortere afstand van woningen dan de richtafstand van 30 meter die in principe voor milieucategorie 2 wordt gehanteerd.


Wonen

De woning in het plangebied heeft de bestemming Wonen. Voor de woning is op de plankaart een bouwvlak opgenomen.

Bij de woningen zijn standaarddieptes voor de bouwvlakken gehanteerd: 10 meter voor aaneengesloten woningen, 12 meter voor halfvrijstaande en 15 meter voor vrijstaande woningen. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de bestaande woning. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning.Voorwaarde bij het toekennen van de diepte van het bouwvlak is dat de tuinen diep genoeg zijn: in principe wordt een afstand van 16 meter tussen twee tegenover elkaar liggende (potentiële) achtergevels aangehouden.

Bij vrijstaande, twee-onder-een-kap- en aaneengebouwde woningen heeft het perceelsgedeelte voor de voorgevel (en bij hoekpercelen naast de zijgevel en het verlengde daarvan) de aanduiding 'tuin'; het perceelsgedeelte achter de achtergevel (en bij vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen die niet op een hoek liggen het gedeelte naast de zijgevel) de aanduiding 'erf'. Deze aanduidingen zijn van belang voor de situering van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen. In de regels is namelijk bepaald dat deze bouwwerken niet alleen binnen het bouwvlak maar ook ter plaatse van de aanduiding erf mogen worden gebouwd. Daarbij is nog specifiek bepaald dat deze erfbebouwing ten minste 3 meter achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) moet worden gesitueerd.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan het overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

4.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

4.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 7.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

4.4.2 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.