Plan: | Binnenstad Zuid-Oost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1110-vas1 |
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht en matig verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in de Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaarten.
Onderzoeksresultaten bodem
Binnen de plangrenzen is vanaf 1991 tot heden een grote hoeveelheid aan bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit de resultaten van de onderzoeken blijkt dat in het onverdachte deel van het plangebied sprake is van een heterogeen licht tot sterk diffuus met zware metalen en PAK verontreinigde laag met een maximale dikte van 1,5 m. Daarnaast is sprake van grond- en grondwaterverontreinigingen als gevolg van (voormalige) bedrijfsactiviteiten. Voorbeelden hiervan zijn de voormalige Nettenfabriek (Spoorstraat 29) en de firma Talens (Sophialaan 46).
Uit de rapportages van de bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd voor de nog niet gerealiseerde locaties en de mogelijke ontwikkelingslokaties blijkt het volgende.
Voor het overige geldt dat er sprake is van een beheergericht bestemmingsplan. Er is dus in het kader van de bestemmingsplanprocedure geen nader bodemonderzoek vereist.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de (agrarische) geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het plangebied kan worden gekarakteriseerd als gebied met functiemenging. Er is sprake van een verhoogd achtergrondgeluidsniveau door de aanwezigheid van doorgaande wegen, het spoor en diverse grotere bedrijven. Het plangebied wordt doorsneden door de Molenstraat-Centrum en ten oosten van het plangebied ligt de Burgemeester Jhr. Quarles van Uffordlaan. De aanwezigheid van het busstation zorgt voor veel busverkeer in en door het plangebied. Aan de zuidkant van het plangebied liggen het spoortraject Amersfoort-Deventer en de Laan van de Mensenrechten. Ook bevinden zich verschillende grotere bedrijven in het plangebied. Van oudsher is hier al menging van woon- en werkfuncties aanwezig. Voortzetting daarvan wordt wenselijk geacht.
Vanwege de gebiedstypering gebied met functiemenging is het mogelijk om voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan voor een rustige woonwijk wordt geadviseerd. Gezien het karakter van het gebied is er hier voor gekozen alleen voor het milieuaspect geluid een afstandscorrectie toe te passen.
In het bestemmingsplan is dit vertaald door in de vlakken met de bestemmingen Bedrijf en Gemengd bij recht bedrijfstypen toe te laten die vallen onder milieucategorie 1 en 2, waarbij wordt verwezen naar de Lijst van toegelaten bedrijfstypen. In deze Lijst van toegelaten bedrijfstypen zijn alle in de bestemming Bedrijf thuishorende bedrijfstypen van milieucategorie 1 opgenomen. Ook staan er op deze lijst die bedrijfstypen van milieucategorie 2 met uitsluitend voor het aspect geluid een afstand van 30 meter; voor de overige aspecten hebben ze een adviesafstand van 10 meter.
Daar waar een bedrijf in een hogere milieucategorie aanwezig is dat niet naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven in de milieucategorie die op grond van de richtafstand toegelaten kan worden of een bedrijf dat onderdelen van activiteiten uit een hogere milieucategorie uitoefent, is met een aanduiding aangegeven dat naast die op grond van de richtafstanden toelaatbare categorie bedrijven ook het aanwezige bedrijfstype is toegelaten. Dit heeft tot gevolg dat het bestaande legaal aanwezige bedrijfstype kan worden voortgezet maar niet kan worden omgezet in een ander bedrijfstype met een hogere milieucategorie dan ter plaatse aanvaardbaar is. De bestaande bedrijvigheid is bij de vergunningverlening getoetst aan de op dat moment geldende milieuwetgeving en derhalve op deze locatie aanvaardbaar. Dit is toegepast voor de drukkerij (Molendwarsstraat 55) en voor Talens (Sophialaan 46).
Op het perceel Veldhuisstraat 8 is achter de woning een klein bedrijf gevestigd. De activiteiten zijn vergelijkbaar met activiteiten in milieucategorie 1 en direct grenzend aan dit perceel staan woningen. Daarom is aan het perceelsgedeelte waar de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden de bestemming Bedrijf gegeven en is bepaald dat daar uitsluitend bedrijfsactiviteiten van categorie 1 zijn toegestaan.
Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van diverse wegen en spoorlijnen.
Onderzoeksresultaten geluidhinder
Het bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies toe. Bovendien worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of bedrijventerreinen aangelegd. Op grond van de Wet geluidhinder hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 lid b Wm: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid Apeldoorn vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de nota is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten waarin verminderd zelfredzame personen verblijven, zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron gemeenteraad dan wel het college van burgemeester en wethouders daarover een expliciet besluit nemen.
Onderzoeksresultaten externe veiligheid
Bevi
In de omgeving van het plangebied bevindt zich één Bevi-inrichting, te weten het LPG-tankstation, Laan van de Mensenrechten 555. De risicocontouren van dit bedrijf en het invloedsgebied waarbinnen met het bedrijf rekening gehouden moet worden liggen buiten het plangebied. Het LPG-tankstation levert derhalve geen belemmeringen op voor de bestemmingen in het plangebied.
|
||
Figuur 13 Overzicht risicobronnen plangebied en omgeving |
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de gemeente Apeldoorn is geen speciale route over de weg voor gevaarlijke stoffen aangewezen.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen moet op dit moment uitgegaan worden van de prognosecijfers die ProRail heeft opgegeven voor het jaar 2020. De gevolgen van deze transportaantallen voor de externe veiligheid zijn berekend door Oranjewoud (Rapportage onderzoek externe veiligheid Transport gevaarlijke stoffen door spoorzone Apeldoorn, dd 20 december 2010).
Uit dit onderzoek blijkt dat voor de spoorlijn Amersfoort - Deventer geen contour voor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen belemmeringen op voor de bestemmingen in het plangebied.
Uit de berekeningen blijkt dat verder dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Amersfoort - Deventer niet leidt tot een groepsrisico binnen het plangebied. Het groepsrisico levert derhalve geen belemmeringen op voor de bestemmingen in het plangebied.
In de Nota Milieu-veiligheid is als beleidsregel opgenomen dat bijzonder kwetsbare objecten (zoals verpleeghuizen, basisscholen en jeugd-, kinder- en naschoolse opvang) zoveel als mogelijk uit het invloedsgebied van risicobronnen moeten worden geweerd. De reden hiervoor is dat een groot deel van de personen die zich doorgaans in zo'n object bevinden minder zelfredzaam is en daardoor, wanneer zich een calamiteit voordoet bij zo'n risicobron, in dit geval de spoorlijn Amersfoort - Deventer, bijzondere aandacht van de hulpverlenende instanties nodig hebben. Onder voorwaarden kunnen deze objecten toegelaten worden, waarbij afstemming wordt gezocht met de veiligheidsregio zodat een adequate rampenbestrijding kan worden ingericht. Het onderhavige bestemmingsplan laat in de be-stemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 3 en Maatschappelijk maatschappelijke voorzieningen toe, met een verwijzing naar de als bijlage bij de regels opgenomen Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen. Op die lijst komen ook de bijzonder kwetsbare objecten ziekenhuizen, verpleeghuizen, basisscholen en jeugd-, kinder- en naschoolse opvang voor. In de bestemmingsomschrijvingen van de genoemde bestemmingen is bij het onderdeel maatschappelijke voorzieningen bepaald dat ziekenhuizen, verpleeghuizen, basisscholen en jeugd-, kinder- en naschoolse opvang niet zijn toegestaan. Vervolgens is voor die bestemmingen een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om die bijzonder kwetsbare objecten toch toe te laten. Daardoor kan in een concreet geval aan de hand van een aanvraag om omgevingsvergunning worden beoordeeld of er voldoende en adequate vlucht- en reddingsmogelijkheden voor de bijzonder kwetsbare personen zijn.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De minister van het voormalige ministerie VROM (thans: Infrastructuur en Milieu) heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Onderzoeksresultaten
In het plangebied en in de nabijheid daarvan bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. De conclusie is dat het kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.