direct naar inhoud van 5.1 Milieuaspecten
Plan: Dorp Uddel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1087-vas1

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

Bestemmingsplan "Dorp Uddel" is een beheerplan. Er zijn alleen nieuwe ontwikkelingen in opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld. In die planologische procedures is onderzoek uitgevoerd naar de diverse milieuaspecten en is dit onderzoek beschreven. Voor dit bestemmingsplan is het daarom niet nodig onderzoek uit te voeren en wordt volstaan met een beschrijving van de milieuaspecten.


In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.

Voor de (overige) relevante milieu-aspecten aangaande de Aardhuis-woningbouwlocaties en vier kleinere woningbouwlocaties wordt aanvullend op deze paragraaf ingegaan in de hoofdstukken 8 en 9.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar. Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.

Plangebied

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De legaal aanwezige functies zijn positief bestemd. Daarom is het niet nodig onderzoek te doen naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt in principe niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- of wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere leefbaarheid en/of levendigheid tot stand te brengen.

Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Plangebied

Het plangebied van bestemmingsplan Dorp Uddel bestaat voornamelijk uit woningen met verspreid liggende bedrijvigheid. Het grootste deel van het plangebied kan daarom worden getypeerd als een rustige woonwijk. Het dorp wordt doorkruist door de drukke provinciale wegen Elspeterweg en Garderenseweg. Vanwege deze drukke wegen is de geluidbelasting ter hoogte van de eerstelijnsbebouwing langs deze wegen wat hoger dan in de achterliggende rustige woonwijken. Deze eerstelijns bebouwing kan daarom worden getypeerd als een gemengd gebied zoals bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering.

Daarnaast is er de wens om de huidige en toekomstige voorzieningen voor het dorp te concentreren in het zogeheten Dorpshart. Dit Dorpshart is daarom aangewezen als gebied waar functiemenging is toegestaan. Dit betekent dat als er in de toekomst verzoeken komen voor nieuwe voorzieningen in het Dorpshart, niet de richtafstanden uit de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering worden gehanteerd, maar dat een aparte beoordeling wordt gemaakt of de functie binnen het gebied past. De nu in dat gebied aanwezige functies worden als zodanig bestemd. Voor het aangewezen gebied is in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de geldende bestemming van de percelen te kunnen wijzigen naar de bestemming gemengd. De volgende functies worden binnen het Dorpshart aanvaardbaar geacht: detailhandel (met uitzondering van een supermarkt), kantoren, maatschappelijke doeleinden, bedrijven en horeca (daghoreca, pension/B&B). Het betreffen alleen functies die vallen onder milieucategorie 1. Er wordt geen maximaal vloeroppervlak per (nieuwe) functie of per kavel opgenomen in het bestemmingsplan. Er wordt uitgegaan van de geldende bouwregels. Parkeren moet op eigen terrein worden geregeld. Hierbij worden de gemeentelijke parkeernormen aangehouden.

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn in het kader van dit bestemmingsplan geïnventariseerd. Vanwege de aanwezigheid van woningen nabij de bedrijven is er voor gekozen om de meeste bedrijvigheid een maatbestemming te geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1087-vas1_0013.jpg"

Figuur Gebied met functiemenging

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen.

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.


Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur;

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.


Voor woningen geldt voor wegverkeer een voorkeursgrenswaarde Lden van 48 dB incl. aftrek ex art. 110g Wgh. Voor binnenstedelijke wegen is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting Lden voor woningen 63 dB incl. aftrek. Voor buitenstedelijke wegen is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting Lden voor woningen 53 dB incl. aftrek. Een woonbestemming is niet mogelijk bij een geluidsbelasting boven de maximale grenswaarde. Andere niet geluidsgevoelige bestemmingen zijn wel mogelijk. Voor woningbouw met een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde kan in sommige gevallen bij Burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden aangevraagd.


Plangebied

Indien er ontwikkelingen van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen de geluidzone van een verkeersweg (de wegen met een maximale snelheid van 50 of 80 km/u) plaatsvinden, is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting t.g.v. verkeerslawaai op deze wegen noodzakelijk om te bepalen of er wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.


In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook wegen zonder een geluidzone (30 km/u wegen) worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wet geluidhinder.

In dit bestemmingsplan ontstaan geen nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de normen.

 

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de Regeling “niet in betekenende mate bijdragen” zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwprojecten met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het NSL staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekenden mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).

Plangebied

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Besluit externe veiligheid transport buisleidingen (Bevb)

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden in principe nog de 'Circulaire zonering langs hogedrukaardgasleidingen' en de notitie van het RIVM 'Risicoafstanden voor buisleidingen van brandbare K1, K2 en K3 vloeistoffen'. Er wordt gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel de AMvB Buisleidingen. De minister van VROM heeft geadviseerd om ten aanzien van hogedrukaardgasleidingen al uit te gaan van het nieuwe toetsingskader van deze AMvB, in plaats van de 'Circulaire zonering langs hogedrukaardgasleidingen'.

Beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn

In 2008 is de beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn vastgesteld. In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt is dat nieuwe risicobronnen (uitgezonderd transportroutes) alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. Voor grote industrieterreinen geldt als uitzondering hierop dat een groepsrisico tot 3x de oriëntatiewaarde is toegestaan, mits dit kan worden verantwoord.

Plangebied

  • Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI)
    Op Elspeterweg 32 is het bedrijf Autogarage Dijkgraaf gevestigd, een autogarage met LPG-tankstation. Dit bedrijf valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) vanwege de aanwezigheid van LPG. Het LPG-tankstation kent een PR 10-6 contour van 15 meter rondom de LPG-afleverzuil, 25 meter rondom de ondergrondse LPG-tank en 45 meter rondom het LPG-vulpunt. Binnen deze contouren mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Het invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico (GR) betreft het gebied binnen een straal van 150 meter rondom het LPG-vulpunt.
    De veiligheidszone rondom het LPG-vulpunt en de afleverzuil zijn als zodanig bestemd.
  • Plaatsgebonden risico
    Binnen de PR 10-6 contouren van het LPG-tankstation worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
  • Groepsrisico
    Het LPG-tankstation heeft een invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico van 150 meter rondom het LPG-vulpunt. Ten aanzien van de ontwikkeling van de Kayimlocatie heeft het projectbureau Externe Veiligheid van de regio Stedendriehoek advies uitgebracht ten aanzien van o.a. het groepsrisico, Het bestemmingsplan Dorp Uddel neemt alleen nieuwe ontwikkelingen mee, waarvoor al een bestemmingsplanprocedure is doorlopen. Uit het onderzoek voor de Kayimlocatie blijkt dat de oriëntatiewaarde als gevolg van de aanwezigheid van het LPG-tankstation niet wordt overschreden. Daarnaast maakt dit conserverende bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk die het groepsrisico doen toenemen. Er hoeft derhalve geen verdere verantwoording plaats te vinden van het groepsrisico als gevolg van het LPG-tankstation.
  • Transport gevaarlijke stoffen
    De dorpskern van Uddel wordt doorsneden door de Elspeterweg / Garderenseweg. Over deze weg kan transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. De PR 10-6-contour op basis van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is niet aanwezig. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden gelet op de bestaande bevolkingsdichtheid in relatie tot het aantal vervoersbewegingen met transport van gevaarlijke stoffen.
    Ten aanzien van transport van gevaarlijke stoffen over de Elspeterweg en Garderenseweg is gesteld dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. De gemeente Apeldoorn heeft in april 2010 de Uitvoeringsnotitie Verantwoording Groepsrisico vastgesteld. Hierin is uiteengezet dat transport van gevaarlijke stoffen over provinciale wegen, wanneer de intensiteit laag is en in principe alleen is bedoeld voor toelevering aan lokale bedrijven, nooit leidt tot een significant groepsrisico. Dit is in Uddel het geval. Het betreft hier daarnaast een conserverend bestemmingsplan dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt.

5.1.7 Elektromagnetische straling

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.


Plangebied

Er liggen geen hoogspanningslijnen in of nabij het plangebied.