Plan: | Bestemmingsplan Molen-allee 7 en 9 Loenen |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1079-onh1 |
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
Naast de algemene bouwregels van artikel 6 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 4.4 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte/ inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels | |||
Hoofdgebouwen | 600 m3, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' in welk geval het aangegeven maximale oppervlakte van toepassing is in plaats van een maximale inhoud | 4 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)' | de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde | - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen meegeteld - per bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' is één hoofdgebouw toegestaan, - per hoofdgebouw is één woning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' - ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd; - ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' geldt dat voor het bepalen van de oppervlakte onderdoorgangen tussen twee woningen niet worden meegeteld, voorzover het totale oppervlakte van onderdoorgangen niet meer dan 150 m² bedraagt. - de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - het in artikel 7 lid 7.2 onder f bepaalde is van overeenkomstige toepassing |
|||
Bijgebouwen en overkappingen | 20 m² per woning, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen' (4.4.1a) | 3 m | 5 m | - bijgebouwen zijn tevens toegestaan buiten het bouwvlak - het bepaalde voor de maximale oppervlakte voor hoofdgebouwen is overeenkomstig van toepassing - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht (4.4.1b) - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan |
|||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (4.4.1c) | |||||
- antenne-installaties | 15 m |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwingbinnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 12 opgenomen procedureregels van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 4.2 bepaalde:
Afwijken als bedoeld in dit lid is alleen mogelijk voor zover de aldaar in het gebied voorkomende waarden dan wel het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast.
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 7 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 4.5 bepaalde:
Afwijken als bedoeld in dit lid is alleen mogelijk voor zover de aldaar in het gebied voorkomende waarden dan wel het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast.