direct naar inhoud van 4.4 Luchtkwaliteit
Plan: Buitengebied Noord-Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1044-vas2

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

Ruimtelijke plannen die in betekenende mate bijdragen, worden getoetst aan de grenswaarden. In het Besluit 'niet in betekenende mate' (nibm) is vastgelegd dat een bijdrage van meer dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3, moet worden getoetst aan de grenswaarden. Deze bijdrage van 3% is in de ministeriƫle regeling 'niet in betekenende mate' doorvertaald naar 1.500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlak.

In het verlengde van een goede ruimtelijke ordening echter, gebaseerd op de Wet milieubeheer, is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Dit besluit is gericht op functies voor gevoelige groepen voor langdurig verblijf. Hierbij kan worden gedacht aan zorginstellingen, kinderopvang, scholen en bejaardentehuizen. Deze functies mogen niet worden gerealiseerd in gebieden met overschrijdingen van de wettelijke grenswaarden ten gevolge van provinciale wegen en rijkswegen. Daarnaast wordt geadviseerd zeer terughoudend te zijn met het realiseren van gevoelige bestemmingen bij drukke gemeentelijke wegen.

Naast hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is ook het beginsel van een goede ruimtelijke ordening van toepassing. Kortom, het plan biedt niet de mogelijkheid tot het realiseren van een groot aantal woningen en daarmee wordt ruim voldaan aan de 3%-norm. De bijdrage van de veehouderij aan de concentratie fijn stof (PM10) ligt in het gehele plangebied verspreid tussen 0 en 15 ug/m3. Gemiddeld genomen zal fijn stof voor veehouderijen geen bepalende factor zijn voor de milieugebruiksruimte omdat het invloedsgebied zeer beperkt is. Hooguit is volgens het MER aandacht nodig voor pluimveebedrijven die omschakelen naar scharrelhuisvesting of andere systemen i.v.m. dierwelzijnseisen. Omschakeling naar intensieve veehouderij maakt het bestemmingsplan echter niet mogelijk. Het plan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan verder derhalve achterwege blijven.