direct naar inhoud van 2.8 Waterbeleid
Plan: Klarenbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1008-vas1

2.8 Waterbeleid

Het belang van water als ordenend principe binnen de ruimtelijke planvorming neemt snel toe. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben in 2001 een startovereenkomst getekend met als doel de watersystemen op orde te krijgen en te houden. De startovereenkomst voorziet in de opstelling van regionale stroomgebiedvisies waarin het toekomstige waterbeheer in relatie tot de ruimtelijke ordening wordt aangegeven.

INTEGRAAL WATERBEHEERSPLAN VELUWE EN VALLEI

Als vervolg op het Integraal Waterbeheersplan Veluwe en Vallei, heeft het Waterschap Veluwe een nieuw Integraal Waterbeheersplan opgesteld. In het plan heeft het waterschap leidende principes geformuleerd voor het waterbeheer.

Dit zijn:

  • watersysteembenadering:
    per stroomgebied zal het waterschap aangeven welke mogelijkheden het watersysteem biedt aan diverse gebruiksvormen en wat de gevolgen zijn, indien voor een bepaalde vorm wordt gekozen;
  • waterketenbenadering:
    een optimale dimensionering van het geheel van rioleringssysteem, afvalwatertransportsysteem en zuiveringsinstallatie wordt nagestreefd, uitgaande van een brongerichte benadering (zoveel mogelijk water in het systeem houden); in bebouwd gebied komen watersysteem- en waterketenbenadering bij elkaar;
  • veiligheid:
    bescherming tegen hoog water en beperken van wateroverlast;
  • water als mede ordenend principe in de ruimtelijke ordening:
    studie naar geschikte en minder geschikte locaties voor verschillende vormen van grondgebruik (zie ook 'Blauwdruk');
  • geen afwenteling:
    vasthouden, bergen en dan pas lozen van regenwater;
  • schoon houden (van regenwater, grondwater en oppervlaktewater) in plaats van achteraf zuiveren;
  • een optimale verdeling van water, maar niet tegen elke prijs;
  • ecologisch gezonde water- en (natte) landnatuur; ook in de stad:
    de omstandigheden voor plant en dier zijn zodanig dat ze er zich kunnen handhaven of na verstoring opnieuw kunnen vestigen; in stedelijke gebieden worden de watergangen waar mogelijk op een aantrekkelijke wijze ingericht en het beheer en onderhoud wordt mede afgestemd op de aanwezige natuurwaarden.

WATERPLAN 2005-2015 GEMEENTE APELDOORN

Specifiek ten aanzien van Klarenbeek is in het Waterplan 2005-2015 van de gemeente Apeldoorn het volgende aangegeven:

Veiligheid

Water in de woonomgeving (onder andere beekzones) moet zo worden ontworpen, dat de veiligheid van spelende kinderen wordt gewaarborgd.

Regionale en lokale wateroverlast

Ook het afkoppelen van regenwater (verhard oppervlak) van het gemengd riool is van belang.

Ingezet wordt op het zo veel mogelijk infiltreren van regenwater met infiltratievoorziening (vasthouden), met overloop naar oppervlaktewater. Daar waar de grondwaterstand te hoog is of infiltreren om andere redenen niet mogelijk is, kan het regenwater via een greppel naar bestaande of herstelde beken worden gevoerd. Daar waar de beek een parkachtige, landelijke of dorpse setting kent, wordt bij het beekherstel extra ruimte voor berging in het beekprofiel gecreëerd. Daar waar ruimte is, kan gedacht worden aan extra oppervlaktewater in de vorm van het herstel van wijerds. Het uitgangspunt is om een bui/gebeurtenis van eens per 10 jaar te kunnen verwerken zonder inundatie van wegen en woningen. Het noordelijk deel van Klarenbeek ligt in een Strategisch Actiegebied van het Waterhuishoudingsplan (WHP3), wat betekent dat voor 2009 2,5-5% van het verhard oppervlak moet zijn afgekoppeld en niet wordt aangekoppeld aan het gemengd riool (afhankelijk van de grondwatertrap).Voor het zuidelijk deel is dit 1-2,5%. De riolering en het gemaal van het waterschap moeten het afvalwater van het plangebied kunnen verwerken.

In principe wordt 100% van het verhard oppervlak in nieuw stedelijk gebied niet aangesloten op de riolering. Alleen als afkoppelen niet mogelijk is of als afstromend water te vervuilend is wordt het afgevoerd naar de RWZI.

Volksgezondheid

Hergebruik (grijs water) heeft geen voorkeur gezien het mogelijke risico voor de volksgezondheid. Daarnaast zijn de milieuvoordelen van grijs water gering in vergelijking tot de benodigde investeringen.

Grondwateroverlast

Grondwaterstandverlaging ten behoeve van het plan wordt voorkomen (door bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen of ophogen). Ingrepen mogen geen bodemlagen aantasten waardoor het grondwatersysteem verandert.
Daarnaast kan nuttig (her)gebruik "overlastwater" plaatsvinden voor klimatisering van gebouwen en het voeden van de beken en sprengen, wat weer leidt tot natuurontwikkeling, cultuurhistorie en recreatieve beleving.

Kwaliteit oppervlaktewater

Nieuwe ontwikkelingen mogen geen nadelige effecten hebben op de waterkwaliteit. Lozing van schoon (regen)water op oppervlaktewater is toegestaan. Wel kunnen er eisen worden gesteld aan de maximale afvoer. Speciale aandacht voor beschermingszones rond de HEN-wateren (15 m aan weerszijden van HEN, en 10 m rondom toestromende A-watergangen). Afgekoppeld regenwater mag in de sprengen worden gebracht (zie boven), mits dit niet tot aantasting van het ecosysteem leidt. Saneren (historische) waterbodemverontreiniging.

Kwaliteit grondwater

Er worden maatregelen genomen om te zorgen dat het geïnfiltreerde regenwater het grondwater niet verontreinigt.

Verdroging

Voor grondwateronttrekkingen geldt volgens WHP3 een stand-still beginsel.

Natte natuur

Het plan mag geen nadelige effecten hebben op waterafhankelijke natuur en moet bij voorkeur bijdragen aan het vergroten van de natuurwaarden. Bruggen en duikers migreerbaar maken voor flora en fauna.

DE WATERTOETS

Op basis van beleid dat voortkomt uit de rijksnota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een 'watertoets' verplicht gesteld bij de ruimtelijke planvorming. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:

  • voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
  • voorkomen van wateroverlast en afwenteling van wateroverschotten op anderen;
  • voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (biologisch gezond);
  • het garanderen van de veiligheid (overstroming);
  • het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.