direct naar inhoud van 4.3 Natuurwaarden
Plan: Bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Midden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1001-vas1

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Beide vormen van gebiedsbescherming zijn voor het plangebied niet aan de orde. Het plangebied ligt op ruim 2 km afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied Veluwe. Externe werking is gezien de aard van de gebruiksvormen in het plangebied evenmin relevant.

Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd. Aangezien dat hier niet het geval is, is boscompensatie niet aan de orde.

4.3.2 Natuurwaarden plangebied

In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name met de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Dit betekent concreet dat in bestemmingsplannen geen mogelijkheden kunnen worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand in redelijkheid kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend.

Binnen het stedelijk gebied van het plangebied zijn overwegend algemene soorten aanwezig. Dit bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Verdere procedures zijn daarom niet nodig. Een beperkt aantal soorten kent een zwaardere bescherming. In eerste instantie geldt dat voor vleermuizen.

In het stedelijk gebied komen enkele vleermuissoorten voor (onderzoek Mertens, 2006a). Het betreft met name gewone dwergvleermuis, laatvlieger en watervleermuis. Kolonieplaatsen in het plangebied zijn daarbij niet aangegeven. Wel biedt het aan het plangebied grenzende gebied van de Politie-academie (ten noorden van de Egerlaan) plaats aan de gewone dwergvleermuis. Het niet tot het plangebied behorende Zuiderpark is daarnaast aan te merken als belangrijk foerageergebied van de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis, watervleermuis en laatvlieger (onderzoek Mertens, 2006b). Ook blijkt dat vleermuizen foerageren langs de waterpartijen aan de oostkant van het plangebied, inclusief het kanaal (onderzoek Mertens, 2007).

Binnen het plangebied zijn vooral de doorgaande groene structuren van belang als verplaatsingslijnen. De in de Groene Mal aangegeven groenstructuren zijn daarbij van belang, aangevuld met structuren op wijkniveau. Die structuur betreft met name de zone van het Zuiderpark en zones langs de Kayersdijk en de Arnhemsweg. De Ravenweg/Marchantstraat is als groene dwarsverbinding van belang (zie 'Kaart Groenstructuur'). Handhaving van de structuren is daarom van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1001-vas1_0041.png"

Naast de vleermuissoorten zijn de vogels zwaarder beschermd. Het verstoren van vogels tijdens de broedperiode is niet toegestaan; hiervoor is ook geen ontheffing mogelijk op grond van de Flora- en Faunawet. Enkele soorten kennen vaste verblijfplaatsen in die zin dat verwacht kan worden dat ze er jaarlijks terugkeren; dit geldt onder meer voor zwaluwen, spechten et cetera. Als aantasting plaatsvindt van deze verblijfplaatsen buiten de broedperiode is een ontheffingsprocedure nodig.

Conclusies

Gebiedsbescherming via de Natuurbeschermingswet dan wel de bescherming via de Ecologische Hoofdstructur is niet van toepassing. Ook is geen bestemmingswijziging van bos aan de orde, zodat ook boscompensatie niet van toepassing is.

Dit bestemmingsplan is een beheerplan: het maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er zullen ten gevolge van dit bestemmingsplan dan ook geen activiteiten plaatsvinden die strijdigheid opleveren met het beschermingsregime van de Flora- en faunawet. In het plangebied is het van belang dat de groenstructuur wordt behouden, met name als vliegroutes voor vleermuizen.