Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Diezerpoort, Billitonstraat
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0193.BP20015-0004

Toelichting

1 Aanleiding en doel

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer is eigenaar van de panden aan de Thomas á Kempisstraat nr. 98, 100 en 102 in Zwolle.
De percelen en opstallen behorende bij deze panden grenzen aan de achterzijde aan de Billitonstraat.
Het plan voorziet in de transformatie en uitbouw van een deel van de bestaande opstallen in de vorm van 5 rijwoningen en 1 appartement, georiënteerd op de Billitonstraat. Voorheen deden de panden dienst als winkel- en opslagruimte, maar deze functie is vanwege economische omstandigheden verloren gegaan. De leegstaande panden doen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Op basis van het toevoegen van een bouwlaag en transformatie naar 5 rijwoningen en een appartement wordt op passende wijze een nieuwe (woon)functie aan de locatie gegeven. Een ontwikkeling die voor een kwaliteitsimpuls voor de omgeving zorgt.
 
Onderliggend initiatief past niet in het huidige bestemmingsplan maar wordt op basis van artikel 3:30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (coördinatie-regeling) mogelijk gemaakt. Op 23 november 2020 heeft de gemeenteraad daartoe besloten. De coördinatieregeling maakt het mogelijk om de benodigde besluiten voor deze ontwikkeling gezamenlijk voor te bereiden en te coördineren. Voor deze ontwikkeling gaat het om het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor de bouw. Het College van Burgemeester en Wethouders verzorgt de coördinatie tussen de vaststelling van het bestemmingsplan en het verlenen van de omgevingsvergunning. De bevoegdheid tot vaststelling van het bestemmingsplan blijft in handen van de gemeenteraad.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en onderliggende toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk twee wordt de huidige situatie van het plangebied nader toegelicht. Hierbij wordt zowel
ingegaan op de feitelijke als de planologische situatie. In hoofdstuk drie wordt een toelichting gegeven
op het plan. Het plan wordt zowel stedenbouwkundig als functioneel toegelicht. Hoofdstuk vier beschrijft relevant ruimtelijk beleid ten aanzien van de ontwikkeling. In hoofdstuk vijf worden relevante ruimtelijke en milieukundige aspecten van het plan behandeld, waarna in hoofdstuk zes de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan wordt belicht. Ten slotte wordt in hoofdstuk zeven een toelichting op de regels van het bestemmingsplan gegeven

2 Huidige situatie

2.1 Ligging en huidig gebruik

Het plangebied ligt in de wijk Diezerpoort, tussen de Thomas á Kempisstraat en de Billitonstraat. Hier bevindt zich een bebouwingsblok in de vorm van een aantal (voormalige) winkelpanden, formeel geadresseerd aan de Thomas á Kempisstraat 98, 100 en 102. Aan de achterzijde zijn de panden georiënteerd op de Billitonstraat. Dit deel van de panden deed dienst als opslag voor de winkels. Onderliggend plan voorziet in de transformatie van dit deel van de bestaande bebouwing. Separaat aan dit plan is vergunning verleend voor de transformatie van de winkelruimten en bovengelegen bebouwing georiënteerd aan de Thomas á Kempisstraat naar appartementen. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied weergegeven, met daarbinnen de globale afbakening (geel ingekleurd) van de locatie van onderliggend plan.
 
Bestaande situatie, bovenaanzicht, met daarbinnen globaal weergegeven het plangebied.
 
Op onderstaande afbeelding is het huidige aanzicht van de locatie vanaf de Billitonstraat weergegeven.
 
 
Bestaande situatie vanaf de Billitonstraat. Bron Google earth.
 
Hieronder het aanzicht van de panden vanaf de Thomas á Kempisstraat.
 
Bestaande situatie vanaf de Thomas á Kempisstraat. Bron Google earth.

2.2 Omgeving

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een woonfunctie. De Billitonstraat bestaat vormelijk uit (sociale huur)woningen in de vorm van rijwoningen. Onderstaande linker foto geeft een impressie van de situatie tegenover het plangebied. Naast het plangebied is een appartementengebouw aanwezig aan de Vechtstraat, afgebeeld op onderstaande rechter foto.
 
Impressies omgeving. Bron: google earth.
 
Aan de Vechtstraat zelf bevinden zich diverse winkels, waaronder een supermarkt. Aan de Thomas á Kempisstraat zijn veel winkels verdwenen en overheerst een woonfunctie.
Het plangebied grenst aan de Billitonstraat aan een openbaar gebied waar geparkeerd kan worden. Het betreft een vergunningsvrije zone, waar wel een betaald parkeren – regime geldt.
 
De ontsluiting van het plangebied vindt voor gemotoriseerd verkeer plaats via de Madurastraat richting de Thomas á Kempisstraat (gele pijl op onderstaande afbeelding). Vanaf de Sumatrastraat is de Billitonstraat slechts beperkt bereikbaar door de aanwezigheid van paaltjes in de weg (ter hoogte van de rode stip op onderstaande foto). Het pand waar onderliggend plan betrekking op heeft (omkaderd) en de parkeerplaats grenzend aan het pand, zijn daardoor niet bereikbaar met de auto.
 
Voor langzaam verkeer is het plangebied wel bereikbaar via de Sumatrastraat. Langzaam verkeer kan tevens gebruik maken van de Billitonstraat en van een pad richting de Vechtstraat, dat tussen twee appartementengebouwen aan de Vechtstraat door loopt. Op onderstaande luchtfoto is dat weergegeven met de rode pijl.
 
Ontsluiting plangebied. Bron Google maps.

2.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden het bestemmingsplan ‘Dierzerpoort’ (2013), ‘Zwolle, parapluplan parkeren’ en ‘Zwolle, parapluplan zelfstandige woonruimte’. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Diezerpoort' (2013). Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
 
Bestemmingsplan 'Diezerpoort'
Binnen het bestemmingsplan ‘Diezerpoort’ gelden de volgende bestemmingen:
 
Enkelbestemming ‘Wonen’.
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. eengezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep of bedrijf aan huis;
  2. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
  1. garageboxen ten behoeve van woningen
  2. opritten, parkeervoorzieningen en paden;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak.
Dubbelbestemming Waarde – Archeologie
 
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemmingen, mede bestemd voor:
  • het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse aanwezig zijn;
  • het behoud van de archeologische monumenten, waarvan de aanwezigheid redelijkerwijs vermoed wordt.
Functieaanduiding detailhandel
 
Ter plaatse van deze functieaanduiding is detailhandel toegestaan.
 
Functieaanduiding specifieke vorm van wonen – kleinschalig bedrijf
 
Ter plaatse van deze aanduiding is een kleinschalig bedrijf toegestaan.
 
Gebiedsaanduiding vrijwaringszone - straalpad
 
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' zijn de gronden, behalve voor de daar
voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor een straalverbinding tussen de straalverbindingstoren Zwollerkerspel en de straalverbindingstoren Westerlaan.
 
Bestemmingsplan ‘Zwolle, parapluplan parkeren’
Het ‘Parapluplan parkeren’ voorziet in een regeling om bij (gewijzigde) plannen, te voldoen aan het
geldende parkeerbeleid van de gemeente Zwolle. Het ‘Parapluplan parkeren’ vormt een toetsingskader bij ruimtelijke plannen. In hoofdstuk 5 is onderbouwd op welke wijze voorliggend plan voldoet aan het geldende parkeerbeleid.
 
Bestemmingsplan ‘Zwolle, Zelfstandige woonruimte’
Het parapluplan ‘Zelfstandige woonruimte’ voorziet in regelgeving met als doel om overlast als gevolg van het toevoegen van zelfstandige woonruimte(n) te beperken en de kwaliteit van de woningen en hun omgeving veilig te stellen. In de regeling zijn randvoorwaarden ten aanzien van de omvang van woningen opgenomen waar ook voorliggend plan aan voldoet.

2.4 Strijdigheid met bestemming

Tot een gebruik strijdig met de geldende bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van
gebouwen op een perceel voor meer dan 1 woning. Het plan voorziet in de transformatie en uitbreiding van bestaande opstallen en het terugbouwen van 5 woningen en 1 appartement. Dit aantal woningen is in strijd met het bestemmingsplan.

3 Beschrijving van het project

3.1 Programma

Het plan voorziet in de transformatie van bestaande opslagruimten die van oorsprong toebehoren aan
de bebouwing aan de Thomas á Kempisstraat 98, 100 en 102, naar 5 rijwoningen en 1 appartement. De ontwikkeling vindt deels plaats binnen de bestaande bebouwingscontouren van de voormalige opslagruimte. Boven op dit bestaand volume wordt een extra laag toegevoegd, waardoor de woningen uit twee verdiepingen bestaan. Een bestaande woning wordt in het plan geïntegreerd.
 
Ten behoeve van de nieuwe woningen worden 7 inpandige parkeerplaatsen voor auto’s gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen zijn vanaf de Billitonstraat bereikbaar. Tevens voorziet het plan in inpandige fietsenstallingen. Boven deze inpandige parkeerplaatsen en inpandige berging bevindt zich het appartement met een oppervlakte van 50 vierkante meter.

3.2 Stedenbouwkundige inpassing

De woningen worden gerealiseerd op een plek waar in de huidige situatie een blinde gevel grenst aan
openbaar gebied. In dit openbare gebied bevinden zich parkeerplaatsen. De huidige situatie biedt door de achterkantsituatie niet de gewenste ruimtelijke kwaliteit ten opzichte van de omliggende woningen. De realisatie van de woningen zorgt voor een verbetering van het woon- en leefklimaat ter plaatse. De stedenbouwkundige structuur wordt door het initiatief versterkt en er ontstaat een soort hof waarop de woningen georiënteerd zijn.
Op onderstaande afbeelding is de invulling van het plangebied weergegeven.
 
Bovenaanzicht plangebied. Bron: Huls Architecten.
 
Impressie vanaf de Billitonstraat. De impressie van de openbare ruimte is illustratief. Bron: Huls Architecten.
 
De bestaande parkeerplaats heeft een functie voor de wijk. Deze functie mag niet verloren gaan of onder druk komen te staan door de komst van de woningen. De woningen brengen echter wel een parkeervraagstuk met zich mee. Aan deze parkeervraag wordt voldaan door inpandig 7 parkeerplaatsen te realiseren. Deze parkeerplaatsen zijn bereikbaar via het bestaande parkeerterrein aan de Billitonstraat en zijn bestemd voor bewoners van de nieuwe appartementen.

3.3 Architectonische invulling

Ten aanzien van de architectonische invulling is rekening gehouden met de geldende uitgangspunten uit de welstandsnota. Het plan is door welstand ook aan deze welstandsnota getoetst. Ten aanzien van de architectuur is aansluiting gezocht bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Dat maakt dat de bebouwing aaneengesloten is en in eigentijdse stijl wordt aangesloten op de bestaande woningen in de straat. Materiaal- en kleurgebruik is hierbij meegenomen. Onderdeel van het plangebied is een bestaande woning met een kap die op kleine afstand van de rooilijn van de overige bebouwing staat. Door de kap naar de weg te trekken en in lijn te brengen met de nieuwe bouwlaag, vormt deze kap een integraal onderdeel van de nieuwe bebouwing en blijft de typerende kapvorm behouden. Op de volgende afbeeldingen zijn de huidige situatie en de toekomstige situatie tegen elkaar afgezet. Hierdoor is de kwaliteitsimpuls voor het gebied goed zichtbaar.
 
 
Impressie bestaande en nieuwe situatie tegen elkaar afgezet. De impressie van de openbare ruimte is illustratief. Bron: Huls Architecten.
 
Onderdeel van het plan is het realiseren van zogenaamde geveltuinen. Het gaat om kleine stroken groen direct tegen de gevel. Hiermee wordt verstening tegen gegaan en wordt gezorgd voor een duurzame invulling van de buitenruimte.

3.4 Conclusie

De plannen zijn ruimtelijk en functioneel goed inpasbaar op de locatie. De beeldkwaliteit en
stedenbouwkundige invulling sluiten aan op de omliggende bebouwing en zijn door welstand akkoord
bevonden. In de volgende hoofdstukken wordt het plan getoetst aan beleidsmatige, ruimtelijk en
milieukundige aspecten.

4 Beleidskader

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in Rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid.

4.2 Europees en Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels
ruimtelijke ordening (Barro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus
2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
 
Onderliggend plan maakt geen onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, waardoor
het Barro niet van toepassing is.
4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de
verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het
bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan
worden voorzien.
 
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.
 
Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de
omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is
bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling
kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien
vanwege de beperkte omvang.
 
Dit betekent dat er voor wat betreft het bouwplan dat voorziet in de bouw van 6 woningen sprake is een woningbouwlocatie, welke niet aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing.

4.3 Provinciaal en regionaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur.
Op 12 april 2017 heeft Overijssel haar nieuwe Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie wordt
jaarlijks geactualiseerd. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
 
Duurzaamheid
De provincie hanteert de volgende definitie van duurzaamheid: ‘duurzame ontwikkeling voorziet in de
behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar
te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.’
 
De provincie heeft 4 duurzame kwaliteitsambities geformuleerd:
  1. Een klimaatbestendig Overijssel
Dit betekent dat de provincie er voor wil zorgen dat we – nu en in de toekomst – beschermd zijn tegen
overstromingen, droge voeten houden en, ook in perioden van droogte, over voldoende en schoon (drink)water beschikken voor bewoners, natuur en (landbouw)bedrijven. En de provincie wil er voor zorgen dat de stad, zelfs bij extreem heet weer, een fijne en gezonde plek blijft om te wonen. Met andere woorden: dat bijvoorbeeld ook hittestress in de steden wordt beperkt.
 
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief ligt in bestaand stedelijk gebied. Het overstromingsgevaar is hier klein. In hoofdstuk 4 wordt dit nader onderbouwd. Om het plangebied tot een prettige leefomgeving te maken, worden geveltuinen aangelegd en wordt het aangrenzende openbaar gebied heringericht. Hier wordt groen toegevoegd.
  1. Een duurzame energiehuishouding
De provincie Overijssel ambieert een duurzame energiehuishouding: hernieuwbare energie voor iedereen beschikbaar en betaalbaar. De provincie ze in op het vergroten van het aandeel energie uit bronnen als zon, wind, biomassa en ondergrond.
 
Toets aan initiatief
Het transformeren/hergebruiken en uitbouwen van bestaande, gedateerde bebouwing is op zichzelf al een duurzame opgave. Hierdoor wordt de levensduur van de bebouwing verlengd. Er wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke materialen. De geveltuintjes zorgen voor leefbaarheid en op kleine schaal voor biodiversiteit. Daarnaast worden de woningen zodanig gebouwd dat sprake is van een zo optimaal mogelijke energiehuishouding. Mogelijk wordt gebruik gemaakt van zonnepanelen.
  1. Kringlopen sluiten, ofwel: toegroeien naar een circulaire economie
De provincie streeft naar een economie die spaarzaam omgaat met grondstoffen, waar winning, gebruik en hergebruik dicht bij elkaar plaatsvinden en waarin reststoffen maximaal worden hergebruikt. Het sluiten van kringlopen staat hierbij centraal. Dit draagt ook bij aan het borgen van een gezonde leefomgeving door het beperken van schadelijke emissies.
 
Toets aan initiatief
Waar mogelijk wordt bij de herontwikkeling van het pand gebruik gemaakt van reeds aanwezige grondstoffen uit de bestaande bebouwing en van natuurlijke materialen.
  1. Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur
De provincie heeft de ambitie om bestaande ruimte, bebouwing en infrastructuur beter en slimmer te benutten. Denk aan multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten.
 
Toets aan initiatief
Bestaande bebouwing wordt getransformeerd (en uitgebreid) naar een toekomstbestendige, duurzame woonfunctie. Tevens is de fysieke uitwerking van de plannen op onderdelen duurzaam van aard, zoals hiervoor beschreven.
 
Ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit wordt door de provincie vooral gezien als functioneel, mooi en
toekomstbestendig. Dit is een optelsom van:
  • gebruikswaarde: functionaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initiatief dat ontwikkeld wordt
  • belevingswaarde: beeldkwaliteit, het ‘mooie’, de identiteit van een gebied, het gevoel van (toekomstige) gebruikers en bewoners
  • toekomstwaarde: het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheerbaarheid)
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief sluit aan op voorgaande waarden. De locatie werd hoofdzakelijk gebruikt voor opslag ten behoeve van winkelfuncties. Aan dit gebruik is ten gevolge van marktomstandigheden minder behoefte, wat heeft geleid tot leegstand. Deze leegstand doet ten gevolge verpaupering van de bebouwing afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van de locatie. Daarom is gezocht naar een passende nieuwe functie, die is gevonden in de vorm van woningen. De nieuwe ontwikkeling voorziet in een passende functie (functioneel), afgestemd op de omgeving (beeldkwaliteit/architectuur) met een grote duurzame toekomstwaarde in de vorm van woningen. Het draagt bij aan de leefbaarheid en sociale veiligheid van de omgeving.
 
Sociale kwaliteit
Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. Sociale kwaliteit gaat ook over leefbaarheid in bredere zin, over binding met de buurt en betrokkenheid bij de eigen leefomgeving.  
Toets aan initiatief
Zoals ook bij de rode draden ‘duurzaamheid’ en ‘ruimtelijke kwaliteit’ is aangegeven draagt het initiatief op verschillende schaalniveaus bij aan de opwaardering van de leefomgeving. Niet alleen door bestaande bebouwing een passende functie te geven, maar ook door dit te doen op basis van (architectonische) afstemming op de omgeving. Middels onderliggend plan wordt de leefbaarheid en daarmee de sociale kwaliteit van en rondom het plangebied vergroot.
 
Conclusie
Onderliggend initiatief sluit aan op de ambities in de Omgevingsvisie. Een locatie met een ongewenste
bestemming en ongewenste uitstraling wordt getransformeerd naar een toekomstbestendige bestemming op basis van functionaliteit en ruimtelijke kwaliteit.
4.3.2 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent
dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Woningbouwontwikkeling op inbreidingslocaties (al dan niet in de vorm van transformatie) is een actueel onderwerp in de verordening.
 
Binnen de Omgevingsverordening wordt sterker gestuurd op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. In onderliggend initiatief wordt hier aan voldaan.
 
Conclusie
Onderliggend initiatief sluit aan op de Omgevingsverordening. Er wordt ten aanzien van woningbouw
sterk gestuurd op inbreiding boven uitbreiding. Onderliggend plan voorziet hierin door middel van
transformatie/herbestemming van een binnenstedelijke locatie.
4.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de
Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en
stedelijke omgeving.
 
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit
model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
 
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel
mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
 
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
 
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en
stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie
beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
 
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
 
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap,
stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
 
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
 
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
 
Toetsing aan het uitvoeringsmodel
 
Generieke beleidskeuzes
Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes. In
heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit
zijn:
  1. integraliteit
  2. toekomstbestendigheid
  3. concentratiebeleid
  4. (boven)regionale afstemming
  5. zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
  1. Integraliteit
De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
Toets aan initiatief
Ten aanzien van onderliggend initiatief is een integrale afweging gemaakt ten aanzien van beleid,
ruimtelijke kwaliteit, omgeving en behoefte. Dit vertaalt zich in onderliggend plan. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de plannen is afgestemd op en met de omgeving (omwonenden). Met het initiatief vindt een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van de (bestaande) omgeving plaats. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van integraliteit.
  1. Toekomstbestendigheid
De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt
in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.
 
Toets aan initiatief
De duurzame wijze waarop bestaande bebouwing wordt getransformeerd naar wonen voorziet in een
toekomstbestendigheid van de bebouwing. Zwolle heeft als stad een groeiambitie voor de komende
tientallen jaren. Daar hoort een toename van het aanbod aan woningen, waar onderliggend initiatief invulling aan geeft, bij.
  1. Concentratiebeleid
Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en de Cleantech Regio Deventer. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.
 
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief ligt in het stedelijk netwerk Zwolle-Kampen en geeft daarmee invulling aan de
provinciale doelstelling om wonen, werken en voorzieningen te concentreren.
  1. Bovenregionale Afstemming
De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.
 
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief geeft hier invulling aan doordat de voorziene plancapaciteit onderdeel uit maakt van de Regionale Woon Programming West-Overijssel. In dat kader heeft regionale afstemming plaatsgevonden.
  1. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel
ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande
bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.
 
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief voorziet voornamelijk in het toevoegen van bebouwing bovenop bestaande bebouwing. Daarbij wordt architectonisch en functioneel afstemming gevonden bij de omgeving, wat een vorm van zorgvuldig ruimtegebruik is.
 
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst
in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn de
ontwikkelingsperspectieven Woon -en werklocaties binnen stedelijke netwerken van toepassing.
 
Ontwikkelingsperspectief Stedelijke netwerken
 
Het ontwikkelingsperspectief Stedelijke netwerken als motor omvat de drie stedelijke netwerken in Overijssel: Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech Regio Deventer. Het plangebied valt binnen het stedelijke netwerk Zwolle-Kampen.
 
Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerk
 
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
 
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief geeft hier invulling aan. Door herontwikkeling van bestaande winkelpanden (opslag) wordt invulling gegeven aan de ruimtelijke en functionele verbetering van de locatie. Doordat dit gebeurt op basis van architectonische inpassing en door gebruik van duurzame materialen, wordt bijgedragen aan duurzame stedelijke ontwikkeling.
 
Gebiedskenmerken
De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De provincie onderscheidt de gebiedskenmerken in vier lagen:
  1. de natuurlijke laag
  2. de stedelijke laag
  3. de laag van de beleving
  4. de laag van het agrarisch cultuurlandschap
Voor onderliggend initiatief is alleen de stedelijke laag van belang. Dit vanwege de ligging binnen bestaand stedelijk gebied.
 
Stedelijke laag
 
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en
waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. Binnen de stedelijke laag zijn voor het plangebied onder andere de volgende kenmerken onderscheiden.
 
Historische centra binnensteden
 
Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Ontwikkelingen die hier spelen worden gekenmerkt door een hoge dynamiek: functieveranderingen, verdichting en inbreiding.
 
Bestaande woonmilieus binnen stedelijke netwerken
 
De woningmarkt is (boven)regionaal van aard. Er is op (boven)regionaal niveau regie nodig om vraag en aanbod in de regio duurzaam in balans te brengen. Als het gaat om de regionale vraag bepalen gemeenten in het kader van de regionale programmering in onderling overleg waar de bovenlokale vraag gefaciliteerd kan worden. Als het gaat om de bovenregionale vraag vinden wij de stedelijke netwerken de aangewezen plek om daarin te voorzien. Daar kunnen de stedelijke woonmilieus gerealiseerd worden die van belang zijn voor het vestigingsklimaat van de regio. Door de bovenregionale woningbouw te concentreren in stedelijke netwerken versterken wij de positie van de stedelijke netwerken als economische motoren van de regio. Ook voor de bovenregionale woningbouw geldt het principe van inbreiding gaat voor uitbreiding. Door nadrukkelijk in te zetten op herbestemming en transformatie kan binnen het bestaande bebouwd gebied ruimte gemaakt worden voor het realiseren van (bijzondere) stedelijke woonmilieus.
 
Bestaande woonmilieus binnen stedelijke netwerken – woonomgeving
Het concentratiebeleid van de provincie is erop gericht om het aanbod voor de (boven)regionale
woningbehoefte te concentreren in de stedelijke netwerken. Vanuit de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zal de ruimte daarvoor allereerst gevonden moeten worden in het bestaande bebouwde gebied. Door herstructurering, transformatie en aanpassing van bestaande bebouwing worden bestaande woonmilieus aangepast aan de veranderende vraag en nieuwe stedelijke woonmilieus gerealiseerd.
 
Toets aan initiatief
 
Onderliggend plan sluit middels transformatie en inbreiding aan op de uitgangspunten en doelstelling
van voorgaande kenmerken van de stedelijke laag. Er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De plannen zijn ruimtelijke en functioneel afgestemd op de omgeving en vervullen een (woning)behoefte.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurplan 2020
Om de verwachte groei en veranderingen van Zwolle goed af te stemmen, geeft het Structuurplan een visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020. Hiermee verwoordt het Structuurplan niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave.
 
In het Structuurplan zijn de gemeentelijke ambities en opgaven voor Zwolle als ‘woonstad’ beschreven. De ambitie is om de woonmilieudifferentiatie te versterken door in te spelen op de woonwensen die voortkomen uit verschillende leefstijlprofielen. Met andere woorden, in de wijken moeten een gevarieerde bevolking en verschillende leefstijlen kunnen wonen. Wijken moeten levensloopbestendig worden. Daarbij is aandacht voor bijzondere doelgroepen, zoals starters, studenten en ouderen.
 
In het structuurplan is expliciet aandacht voor het ontwikkelen van inbreidingslocaties. Hier wordt een voorkeur voor uitgesproken. Ook wordt aangegeven dat het aandeel huurwoningen tot 2020 toe zal nemen. Aan die behoefte moet invulling gegeven worden.
 
Conclusie
Onderliggend initiatief is in lijn met het structuurplan. Het plan voorziet in de ontwikkeling van woningen op een locatie waar op basis van inbreiding een herstructureringsopgave mogelijk is. Het plan biedt woonruimte voor starters en kleine huishoudens.
4.4.2 Omgevingsvisie
In november 2017 heeft de gemeenteraad de omgevingsvisie ‘Mijn Zwolle van morgen deel 1’ vastgesteld. Een toekomstvisie op hoofdlijnen die uitnodigt, inspireert en stimuleert om samen de ruimte in de stad in te vullen.
 
Deel 1 is ‘slechts’ een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.
 
Voorliggende ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de omgevingsvisie deel 1.
 
Eén van de vijf topambities in de omgevingsvisie is:
 
‘1. Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van de stad’
 
De mensen maken de stad. Het menselijk kapitaal is de drager van de stad. Het gaat om mensen die in
Zwolle wonen, werken of de stad gebruiken. Zwolle geeft je de mogelijkheid om jezelf te ontplooien en
daarmee van toegevoegde waarde te zijn voor de stad. De stad Zwolle is de plek waar mensen elkaar
graag ontmoeten, waar wat te beleven valt en waar je je verbonden voelt met de mensen om je heen,
met de stad en met de rest van Nederland. We creëren een stedelijk ecosysteem met optimale fysieke
en sociale verbindingen, zodat de stad maximaal als netwerk fungeert.’
 
Door woonruimte te bieden (voor starters en kleinere huishoudens) wordt invulling gegeven aan voorgaande ambitie.
 
Inmiddels is de ontwerp-omgevingsvisie ter inzage gelegd. Hierin ligt het plangebied in het gebiedsprofiel ‘Stedelijk gebied’. Het stedelijk gebied van Zwolle zijn de buurten ten Noord oosten van het centrum van Zwolle (Dieze Oost, Indische buurt, Pierik en Wipstrik, Floresstraat). Het gebied kenmerkt zich door stedelijk wonen met dynamiek om de hoek. Het woonmilieu is onderscheidend in de regio, is het meest divers in Zwolle en voorziet in een grote behoefte. Daarmee is dit gebied geschikt om in de toekomst selectief te worden verdicht met meer woningen en andere functies. Doordat de gebouwen dicht op elkaar staan en soms voortuinen ontbreken, is de ruimtedruk in het stedelijk gebied relatief hoog. Dat leidt op veel plekken tot knelpunten op het gebied van mobiliteit en parkeren en een relatief hoge mate van verstening (hittestress).
 
In 2040 biedt het stedelijk gebied nog steeds aantrekkelijke woonmilieus. Het is eenvoudiger geworden je er te verplaatsen te voet of met de fiets. Waar mogelijk zijn buurten groener geworden door bomen toe te voegen en het parkeren meer op afstand te faciliteren en minder in de openbare ruimte.
 
Waar gaan we voor in dit gebied?
  • -Selectief verdichten in leegstaande gebouwen of op vrijkomende terreinen om te voldoen aan de woningbehoefte van bestaande en nieuwe bewoners;
  • Behoud en versterken van de sociale cohesie binnen een diverse bevolkingssamenstelling, door ontmoeting in de openbare ruimte te stimuleren en de verblijfskwaliteit te verhogen, een gevarieerd woningaanbod te waarborgen en activiteiten gericht op meer beleving, ontmoeting en verbinding te faciliteren;
  • Stimuleren en bevorderen van lopen en fietsen, door verkeersbarrières te verzachten en de toegankelijkheid voor mensen met een beperking te verbeteren;
  • Intensiever fietsgebruik faciliteren met meer fiets paden en voldoende veilige stallingen met oplaad-mogelijkheden voor de e-bike.
  • Behoud en ontwikkeling van waardevolle groene plekken voor ontmoeting, bewegen en rust.
Relatie met initiatief
Binnen het Gebiedsprofiel – Stedelijk gebied wordt selectief verdicht. Bij voorliggend plan is hier sprake van in de vorm van het transformeren van vrijgekomen bebouwing, waarbij als uitgangspunt is genomen dat het plan niet moet leiden tot knelpunten op het gebied van mobiliteit en parkeren. Het plan voldoet aan parkeerplaatsen op eigen terrein. Verder draagt het plan bij aan de groene uitstraling door het realiseren van geveltuinen.
4.4.3 Woonvisie 'Ruimte voor Wonen' 2017-2027
Met de Woonvisie Zwolle ‘Ruimte voor Wonen 2017 – 2027 ’ wil de gemeente onderbouwd en in
samenwerking met alle woonpartners beter kunnen sturen op gezamenlijke ambities voor Wonen in Zwolle. Als gevolg van landelijke trends en veranderingen in de samenleving en in (woning)wetgeving zal anders naar de nieuwe woonopgaven moeten worden gekeken. De transitie van de zorg, het langer zelfstandig wonen, de duurzaamheidsagenda en de sterke huishoudensgroei vergroten de druk op de woningvoorraad. In de Woonvisie zijn de ambities en opgaven beschreven waar Zwolle de komende jaren aan zal werken.
 
Ambitie
In de Woonvisie zijn de volgende ambities beschreven:
  1. Sterke groeistad
Om Zwolle als vitale en aantrekkelijke groeistad in de regio verder te ontwikkelen is een nieuwe stap naar verstedelijking nodig. Om duurzaam te kunnen groeien, moet de gemeente keuzes maken voor inbreiding, (hoog)stedelijkheid en functiemenging op daarvoor geschikte (centrum)locaties.
  1. Vernieuwende woonstad
Zwolle wil ruimte bieden voor vernieuwing, eigenheid en creativiteit. Ruimte voor diverse doelgroepen en ondernemers, particuliere initiatiefnemers, marktpartijen en corporaties om invulling te geven aan vernieuwend wonen in de stad. Een veranderende huishoudsamenstelling (kleiner) en vergrijzing vragen ook om vernieuwing.
  1. Solidaire leefstad
Zwolle is een stad van verbinders. De stad biedt ruimte om elkaar op te zoeken, samen te leven en te zorgen. Zwolle wil werken aan solidaire wijken en levensloopbestendige woningen waardoor mensen langer in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen.
  1. Duurzame Deltastad
Nieuwe woningen en wijken worden water robuust, energieneutraaal en klimaatadaptief ontwikkeld. Het maakt de stad op langere termijn beter bestand tegen hitte, droogte en regen en leidt tot een duurzamer en efficiënter gebruik van water.
 
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief geeft invulling aan voorgaande ambities. Het initiatief draagt zowel kwalitatief als kwantitatief bij aan de groei van de stad. Kwantitatief door het aantal woningen, kwalitatief door de duurzame wijze waarop het plan wordt ontwikkeld en architectonisch wordt ingepast.
 
Opgave
De opgave voor Zwolle is om het bouwtempo op te voeren en het woningbouwprogramma voor de komende tien jaar evenwichtig te vullen. En daarbij het woningbouwprogramma te verbinden met de andere majeure opgaven: met de opgaven voor wonen en zorg, met de klimaat- en energieopgave en met de ambitie om de economische toppositie in Nederland te behouden.
 
Voor wonen geldt dat er een verwachte woningbehoefte is van 5.500 tot 6.000 woningen tot 2027 en circa 4.000 woningen vanaf 2027. Over deze woningbouwopgaven zijn regionale woonafspraken gemaakt met de provincie en met regiogemeenten. De afspraak is dat Zwolle tot 2027 circa 6.000 woningen mag bouwen, dus gemiddeld 600 woningen per jaar. Op basis van de prognoses die in de Woonvisie zijn opgenomen, neemt het aantal één- en tweepersoonshuishoudens de komende jaren fors toe. Daarnaast wordt aangegeven dat de aandachtgroep van het woonbeleid bestaat uit huurwoningen.
 
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief geeft in de vorm van vijf eengezinswoningen en een appartement invulling aan
voorgaande ambities.
 
Conclusie
Onderliggend plan sluit aan op de gemeentelijke woonvisie. Het plan geeft op duurzame wijze invulling aan de gemeentelijke woningbehoefte.
4.4.4 Welstandsnota 2017
Het doel van de welstandsnota is het bieden van een toetsingskader voor de ruimtelijke kwaliteit van de stad. Binnen de welstandsnota ligt het plangebied (Diezerpoort) binnen het toetsingskader van de ‘oudere’ wijken.
 
Uitsnede gebiedsindeling Welstandsnota gemeente Zwolle.
 
De oudere wijken worden in hoge mate gewaardeerd als stedelijk woongebied met historische structuren en bouwstijlen en een diversiteit aan functies. De kleinschalige stedelijke structuur, de aaneengesloten rooilijnen, de architectonische details, de directe relatie van de bebouwing met de openbare ruimte en de (historische) relatie met de binnenstad zijn de belangrijkste kenmerken.
 
Het welstandsbeleid is als volgt:
  • Het niveau van de welstandstoetsing is hoog.
  • Het beleid is gericht op het behouden en herstellen van de cultuurhistorische karakteristieken van de ruimtelijke structuur, de openbare ruimte en de bebouwing.
  • Voor de in het bestemmingsplan aangeduide cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geldt dat er geen architectonische vormen en details verloren mogen gaan.
  • De oorspronkelijke accenten in het straatbeeld, de bijzondere architectonische details, diverse kapvormen, de hoekoplossingen en de relatie met het openbare gebied vormen het uitgangspunt en de inspiratie bij het ontwerpen.
Voor de massa, vorm, plaatsing, gevels, detaillering en kleur zijn specifieke uitgangspunten benoemd
in de welstandsnota. Het betreft de volgende uitgangspunten:
 
Plaatsing
  • De perceellering, de positie en de oriëntatie van de bebouwing in de directe omgeving zijn richtinggevend.
  • Bestaande rooilijnen zijn richtinggevend.
Massa en vorm
  • De bestaande schaal van de bebouwing in de omgeving is uitgangspunt bij uitbreiding en vervanging van de bebouwing.
  • Bij verandering van kapvorm de samenhang binnen de complexen bewaren.
  • In het bouwwerk bestaat samenhang tussen de samenstellende delen van dat bouwwerk.
  • Massa en vorm reageren op de belendende bebouwing.
  • De bestaande kapvorm en kaprichting zijn richtinggevend. Het toevoegen van een extra laag of een kap respecteert het straatbeeld en de architectuur van de hoofdmassa.
  • Bijbehorende bouwwerken zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa.
Gevels
  • Bij verbouw en renovatie is respect voor de oorspronkelijke gevelopbouw en is het oorspronkelijke materiaal- en kleurgebruik het uitgangspunt
  • Bij nieuwbouw vormt de bebouwing in de omgeving voor wat betreft stijlkenmerken, materialisering en kleurgebruik het uitgangspunt.
  • De maat en schaal van de gevelindeling wordt gerespecteerd.
  • Er is eenheid in de architectuur van de gehele gevel.
  • Bij verbouw en renovatie wordt zorgvuldig omgegaan met karakteristieken zoals hoekoplossingen, entreepartijen en erkers.
Detaillering, kleur en materiaal
  • De detaillering bij aanpassing, verbouw of renovatie krijgt eenzelfde mate van aandacht als die bij de bestaande architectuur.
  • Bij aanpassing, verbouw of renovatie is het oorspronkelijke kleurgebruik uitgangspunt.
  • Bij nieuwbouw is het oorspronkelijke kleurgebruik in de omgeving uitgangspunt.
  • Bij verbouw of renovatie is het oorspronkelijk materiaalgebruik uitgangspunt.
  • Voor het plaatsen van collectoren of panelen voor warmteopwekking of elektriciteitsopwekking op een dak binnen het beschermd Stadsgezicht gelden de criteria zoals aangegeven in de ‘beleidslijn en welstandscriteria zonnepanelen beschermd stadsgezicht’.
Conclusie
Bij de invulling van het plangebied is rekening gehouden met de hiervoor benoemde uitgangspunten. Zo sluiten de uitgangspunten ten aanzien van de massa, de plaatsing en de gevelrooilijnen aan op genoemde welstandscriteria. De bestaande rooilijn is als uitgangspunt gehanteerd, er is eenheid in de gevel en de toevoeging van een extra bouwlaag wordt het straatbeeld gerespecteerd. Het plan verhoudt zich wat betreft massa ten opzichte van de omgeving.
 
Onderliggend plan is ter toetsing voorgelegd aan welstand. Het positieve welstandsadvies is als bijlage 1 toegevoegd.

4.5 Gemeentelijk milieubeleid

Algemeen beleid
De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.
 
In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.
  • Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment (anno 2020) is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval, luchtkwaliteit en externe veiligheid beleid vastgesteld.
  • Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.
Voor het plangebied worden de verschillende relevante milieuthema's hierna kort beschreven.
 
Geluid
In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een
dynamische stad met geluidsniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.
 
In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (februari 2007) worden de
ambities en de grenswaarden (dit is maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedstype ‘Stedelijk’ met bijbehorende ambities en grenswaarden:
 
GebiedstypeAmbitieGrenswaarde (maximale ontheffingswaarde)
Stedelijk48 dB58 dB
 
Luchtkwaliteit
Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de
verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:
  1. Voldoen aan wet- en regelgeving;
  2. Anticiperen op de toekomst: knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  3. Beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid. De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.
Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. In de visie wordt ernaar gestreefd om voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid, zodat onder meer overal wordt voldaan aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR).
 
Op 20 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders als nadere uitwerking van de
doelstelling uit de beleidsvisie het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat
om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte
milieubeleid.
 
Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.
 
Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur
(spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.
 
Het plangebied valt in het gebiedstype 'stedelijk' en valt niet binnen het overkoepelende gebiedstype
'stroomzone'.
 
Bedrijven en milieuzonering
Voor het toetsen en plannen van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gewerkt met de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering uit 2009.
Met een goede ruimtelijke ordening kan hinder worden voorkomen. Dit kan door voldoende afstand te behouden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies. In de handreiking zijn lijsten opgenomen met richtafstanden. Als niet aan deze richtafstanden kan worden voldaan, zal maatwerk moeten worden geleverd. Dit houdt in dat een nadere beoordeling van de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot haar omgeving noodzakelijk is.
 
Bodem
In januari 2010 heeft de gemeente een nieuw bodembeleidsplan vastgesteld. Dit bodembeleidsplan kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond (de laag tot ca. 0,5 meter onder maaiveld) en de ondergrond (dieper dan 0,5 meter onder maaiveld).
 
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, AW2000 ('schone grond') en hoofdwegen. Onderhavig plangebied heeft na de planrealisatie de functie wonen.
 
Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Op 24 augustus 2015 heeft de gemeente de bodemkwaliteitskaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit. Het plangebied ligt binnen de bodemfunctie wonen. Een deel is potentieel ernstig verontreinigd. In beide delen geldt wel de kwaliteitsklasse 'landbouw/natuur' voor zowel de bovengrond (bovenste 50 cm onder maaiveld) als de
ondergrond (van 0,5 tot 2,0 meter onder maaiveld).
 
Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het herontwikkeling van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de locatie niet verdacht wordt van bodemverontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is. Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. Voorliggende locatie is wel verdacht van verontreiniging.
 
Normaliter worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd. Dit houdt in dat een locatie geschikt wordt gemaakt voor de functie. De terugsaneerwaarde is afhankelijk van de functie van de locatie en gericht op het voorkomen van eventuele risico's. Bij een functiegerichte sanering wordt daarom vaak een leeflaag aangebracht, die contact met de verontreinigde grond moet voorkomen.

Klimaatadaptatie
De deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie geeft aan dat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. Het college heeft klimaatadaptatie en energietransitie (zie volgend onderdeel) benoemd als speerpunten voor de toekomstige stad Zwolle waarin het prettig wonen, werken en recreëren is. En Zwolle wil koploper zijn in het praktisch maken van de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie en ziet klimaatadaptatie als kans om te innoveren en als verdienmodel. De gemeente wil hieraan invulling geven door samen netwerkend met partners in de stad denkend vanuit de generieke opgaven (klimaatadaptatie) naar mogelijkheden te zoeken bij ruimtelijke ontwikkelingen om meerwaarde, robuustheid (of veerkracht) en een aantrekkelijk stadsklimaat te creëren. Het is van belang om in de verkenning te bezien in hoeverre met deze locatieontwikkeling op inhoud, proces en financiën kan worden bijgedragen aan water robuuste en klimaatbestendige stedenbouw.
 
Klimaatadaptatie (aanpassing) gaat over het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering (zowel fysiek als mentaal = acceptatie) en het profiteren van de kansen die een veranderend klimaat biedt. Belangrijk is om schade door (weers-) extremen te voorkomen en de woonwerkomgeving zodanig in te richten dat mensen zo min mogelijk last hebben van extreme weersomstandigheden. Kenmerken van een veranderd klimaat zijn bijvoorbeeld extreme regenbuien en langdurige hitte. Door bij het ontwerp hier rekening mee te houden kunnen gebouwen en (openbare/niet openbare) buitenruimten robuust en comfortabel worden ingericht. In de praktijk betekent dit net iets verder kijken dan het huidige Bouwbesluit, zoals met:
  • beperkte zon inval in de zomer, groene gevels en/of daken, bomen/schaduw. Dit levert ook meer wooncomfort op, zoals slapen in minder warmere ruimten;
  • een groene inrichting met wadi's, waterdoorlatende verharding en een (grotere) regenafvoer met een noodoverlaat (zodat er bij een hoosbui geen regenwater het gebouw instroomt).
Bijzondere aandacht verdienen de nutsvoorzieningen voor elektra, drinkwater en internet. Uitgangspunt is dat deze voorzieningen kunnen blijven functioneren bij extremen inclusief overstromingen uit het regionaal systeem. Voor hittestress is het uitgangspunt dat het plan geen toename van hittestress tot gevolg mag hebben.
 
Door klimaatadaptatie in de uitgangspunten mee te nemen zijn er in principe weinig tot geen meerkosten. Bij aanpassing van bestaande plannen is de ervaring dat met een beperkte extra (plus) investering projecten klimaatbestendig kunnen worden gemaakt.
 
Indien dit aan de orde is ziet de gemeente Zwolle het als een gezamenlijke zoektocht om de financiering van de plus mogelijk te maken en het nieuwbouwproject zo klimaatbestendig mogelijk uit te werken en realiseren.
 
Ook kan een klimaat adaptieve project de bewustwording hieromtrent vergroten. Wat zou het interessant zijn, als de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen nu al weten hoe veilig en comfortabel hun woning in 2030 zijn in een warmer klimaat en hoosbuien kunnen trotseren? Een innovatief klimaatbestendig wijk kan ook een (extra) vestigingsargument zijn.
 
Duurzaamheids- en Energietransitie
De gemeente Zwolle heeft in 2011 een visie op duurzaamheid aangenomen, waarin een omschrijving van het begrip duurzaamheid wordt gegeven: voor Zwolle betekent duurzaamheid een langdurige balans tussen people, planet en profit. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor beleids- en gebiedsontwikkelingen. Duurzaamheid als leidend principe; beslissingen worden genomen op basis van duurzaamheid.
 
Duurzaamheid is van en voor de stad; niet opgelegd maar gedragen door de stad, omdat het de stad dient. Benutting van lokale bronnen. Transitie en innovatie: deze zijn nodig voor het realiseren van de voorgaande principes. De gemeenteraad heeft op 17 juli 2017 haar ambities ten aanzien van de energietransitie vastgelegd. Zwolle wil uiterlijk in 2050 energieneutraal zijn en heeft tussendoelstellingen geformuleerd. Dat betekent voor de tussenliggende periode dat de hoeveelheid CO2-uitstoot in 2025 ten opzichte van 1990 gereduceerd wordt met 25 % en wordt 25 % van de totale energievraag op duurzame wijze opgewekt. Tevens is Zwolle voornemens deze energietransitie in te zetten als katalysator voor economische en sociale meerwaarde.
 
Om deze doelstelling te bereiken zal gestreefd moeten worden naar energie neutrale nieuwbouw,
waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van fossiele brandstoffen, zoals aardgas voor
ruimteverwarming.
 
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.

4.6 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid
Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samengaan zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
 
Europese Kaderrichtlijn Water
 
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van ‘een goede chemische toestand’. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat ‘een goede ecologische toestand’. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
 
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
 
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
 
Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.
 
Waterwet
 
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt
uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.
 
Waterbeheer 21e eeuw
 
De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraag advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:
  • Vasthouden, bergen en vertraagt afvoeren;
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Bij ‘vasthouden, bergen, afvoeren’ wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij ‘schoonhouden, scheiden en zuiveren’ gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
 
Deltawet
 
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
 
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.
 
Naast de lopende programma’s, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
 
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De ‘Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur’ heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
 
Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
 
Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassing aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2020. Hier staan ook ontwerprichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.

4.7 Conclusie

Onderliggend plan sluit aan bij het rijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het plan voorziet in een behoefte die op basis van inbreiding binnenstedelijk wordt vormgegeven. Hierbij wordt de doelgroep vrije sector middenhuur bediend. Hiermee wordt in een behoefte voor woningen voor starters en kleine huishoudens voorzien. Daarnaast is rekening gehouden met een stedenbouwkundige inpassing die aansluit op de welstandscriteria die gelden voor Diezerpoort.

5 Onderzoek

5.1 Algemeen

In de toelichting van een bestemmingsplan dient aangegeven te worden of ervan uit ruimtelijke en/of
milieuaspecten belemmeringen zijn voor de planontwikkeling. In dit hoofdstuk heeft een toets op een
aantal relevante ruimtelijke en milieukundige aspecten plaatsgevonden.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie
Beleidskader
In de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
 
Analyse
Onderliggend plangebied kent een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor
'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor a. het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse
aanwezig zijn en b. het behoud van de archeologische monumenten, waarvan de aanwezigheid redelijkerwijs vermoed wordt.
 
Vanwege de dubbelbestemming geldt dat, indien door de bouw de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m² zal kunnen worden verstoord, de aanvrager van een omgevingsvergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
 
Ten behoeve van onderliggend plan geldt dat de grond door middel van het plaatsen van enkele boringen ten behoeve van de fundering, maximaal 30 m² wordt geroerd. Hierdoor hoeft niet voldaan te worden aan de hiervoor genoemde verplichting.
 
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen beperking voor onderliggend plan.
5.2.2 Monumentenzorg
Beleidskader
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet naast een toets aan archeologie ook een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en/of monumenten rekening is gehouden.
 
Analyse
In het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stadsgezicht en het betreft geen monument. Ook is er geen specifieke cultuurhistorische waarde aan de locatie toegedicht. Wel is in het gemeentelijk welstandsbeleid aandacht voor de structuur, opbouw en ruimtelijke kwaliteit in de wijk Diezerpoort waar het plangebied binnen valt.
 
Conclusie
Onderliggend plan heeft geen negatieve invloed op cultuurhistorische waarden in het plangebied. Deze waarden zijn niet aanwezig. Wel is rekening gehouden met de welstandscriteria die gelden voor het plangebied.

5.3 Milieu

5.3.1 Bedrijven en milieuzonering
Beleidskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving
worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
 
Wanneer het plangebied en omgeving getypeerd kunnen worden als 'gemengd gebied' bedragen de
hindercontouren minder. De VNG-publicatie omschrijft een gemengd gebied als: ‘Een gemengd gebied
is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels horeca en kleine bedrijven.’
 
Analyse
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich diverse functies en bestemmingen, waardoor het gebied als ‘gemengd’ kan worden getypeerd. Zie onderstaande uitsnede uit het bestemmingsplan. In de directe omgeving bevinden zich overwegend woonbestemmingen. Ook het plangebied kent binnen het geldende bestemmingsplan een woonbestemming.
 
 
Woningen hebben ten opzichte van elkaar geen negatief effect vanuit milieukundig oogpunt. Op een afstand van circa 50 meter bevindt zich ten westen van het plangebied (aan de Vechtstraat) de bestemming ‘Gemengd – Bovenwoning’. Deze bestemming maakt wonen, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening mogelijk. Allemaal functies die vanuit het oogpunt van milieuzonering geen negatieve invloed hebben op onderliggend plan en omgekeerd. De richtafstand betreft maximaal 10 meter.
 
Grenzend aan de bestemming ‘Gemengd – Bovenwoning’ ligt de bestemming ‘Detailhandel –bovenwoning’. Ook deze functie heeft geen invloed op onderliggend woningbouwplan of andersom, omdat binnen de bestemming geen functies mogelijk zijn die vallen buiten de geldende richtafstanden van 10 meter.
 
Op 100 meter bevindt zich ten noordoosten van het plangebied een maatschappelijke bestemming. Voor de maatschappelijke functies die deze bestemming mogelijk maakt, zorgen niet voor beperkingen voor onderliggend plan. Hier bevindt zich een kerk met een richtafstand van 30 meter, in gemengd gebied 10 meter.
 
Conclusie
Vanuit het milieuaspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen om het plan te realiseren.
5.3.2 Bodem
Beleidskader
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden andere normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
 
Analyse
Onderliggend plangebied kent reeds een woonbestemming. Er mag daarom van uit worden gegaan dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het voorziene plan. Daarnaast geldt dat de grond ten behoeve van het plan slechts in beperkte mate, over een oppervlak van circa 80 m², geroerd zal worden, waardoor eventuele bodemvervuiling niet aan de oppervlakte komt.
De locatie is echter op basis van het bodeminformatiesysteem van de Gemeente Zwolle voor een deel als verdacht aan te merken voor het voorkomen van sterke verontreiniging. Daarom is in het kader van het ontwerpbestemmingsplan de bodemkwaliteit nader in beeld gebracht. De resultaten van dat onderzoek zijn als bijlage 2 van deze toelichting opgenomen en luiden als volgt.
 
Als uitgangspunt van het onderzoek is de hypothese van ‘verdachte’ locatie gehanteerd, vanwege de hiervoor aangemerkte informatie uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente Zwolle. De onderzoekshypothese ‘verdachte locatie’ wordt op grond van de analyseresultaten van de grondmonsters bevestigd. Een geconstateerde matige verontreiniging met lood in bovengrondmengmonster mm1 bg (zie rapportage) gaf aanleiding tot separate analyse. Uit de separate analyses is gebleken dat ter plaatse van boring 02 een sterke verontreiniging met lood is aangetroffen in de bovengrond. Ter plaatse van boring 04 is een matige verontreiniging aangetroffen. De aangetroffen verontreinigingen gaven aanleiding om deze aanvullend te onderzoeken. Dit aanvullende onderzoek heeft plaatsgevonden. De sterke verontreiniging ter plaatse van boring 02 is middels het aanvullend onderzoek in kaart gebracht. Ter plaatse van boring 04 worden matig verhoogde gehalten lood aangetroffen, geen interventiewaarde overschrijdingen. Door de
aanwezigheid van een betonvloer is direct contact met de verontreiniging niet mogelijk.
 
Aanbeveling
De analyseresultaten van het uitgevoerde verkennend en aanvullend onderzoek naar de omvang en
concentratie van een bodemverontreiniging met lood, geven aanleiding om de aangetroffen omvang als een ernstige bodemverontreiniging te kwalificeren. De kwalificatie ernstige bodemverontreiniging is van toepassing wanneer meer dan 25 m³ grond, of meer dan 100 m³ grondwatervolume is verontreinigd met concentraties boven de interventiewaarde. De conclusie kan worden getrokken dat uitsluitend t.p.v. boring 02/20 en 23 een sterke verontreiniging met lood in de bodem aanwezig is. Uitgaande van een oppervlakte van circa 60 m2 en een laagdikte van circa 1,0 meter komt dit neer op circa 60 m³ sterk met lood verontreinigde grond. Ter plaatse van de overige boringen worden lichte tot matig verhoogde gehalten lood aangetroffen. De verontreinigingssituatie ter plaatse is tot beneden de interventiewaarde in beeld gebracht. Nader afperkend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
 
Op basis van voorgaande is de verontreiniging ingeperkt en is inzichtelijk op welke locatie en in welke
omvang de vervuilde grond aanwezig is. Op het moment van het uitvoeren van graafwerkzaamheden
dient de grond gesaneerd te worden. Daarbij dienen de volgende uitgangspunten gehanteerd te
worden:
  • Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding te worden ingediend bij het bevoegd gezag (gemeente Zwolle).
  • De sanering dient te worden begeleid door een BRL SIKB 6000 gecertificeerd bedrijf.
  • De ontgraving en uitvoering van de sanering dient plaats te vinden door een BRL SIKB 7000 gecertificeerd bedrijf.
Na sanering is de grond geschikt voor het voorziene gebruik in de vorm van woningbouw.
 
Conclusies
Een deel van het plangebied kent de bestemming wonen en is in het kader van de bodemkwaliteit niet als verdacht aan te merken. Een deel van het plangebied is echter als verdacht aangemerkt. Voor dit deel heeft nader onderzoek plaatsgevonden. Op basis hiervan blijkt dat een deel van de grond ernstig vervuild is en gesaneerd dient te worden. De aanwezige vervuiling is afgeperkt. De sanering dient op basis van de aanbevelingen uit het bodemonderzoek plaats te vinden alvorens gestart kan worden met de bouw van de woningen.
5.3.3 Geluid
Beleidskader
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare  geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moeten op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven. Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.
 
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai.
 
In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedstype ‘Stedelijk’ met bijbehorende ambities en grenswaarden:
 
GebiedstypeAmbitieGrenswaarde (maximale ontheffingswaarde)
Stedelijk48 dB58 dB
 
Analyse
In 2018 heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden naar wegverkeerslawaai op basis van een vorig
bouwplan. Dat bouwplan voorzag in appartementen, onderliggend plan in 5 rijwoningen en 1 appartement. Navraag bij de onderzoeker leert dat de uitkomsten van het akoestisch onderzoek op basis van het vorige bouwplan gehanteerd kunnen worden ten behoeve van het nieuwe plan. Dit is het geval, omdat het nieuwe plan slechts inpandige wijzigingen tot gevolg heeft, geen wijzigingen aan de gevels. Hierdoor wijzigen de akoestische effecten ten aanzien van wegverkeerslawaai niet. Het onderzoek is als bijlage 3 opgenomen. Industrielawaai en luchtverkeerslawaai zijn voor onderliggend plan niet relevant.
 
Onderzoek wegverkeerslawaai
De ontwikkelingslocatie is gelegen binnen relevante wettelijke geluidzone van de Thomas à Kempisstraat, B. Willebrandlaan en de Vechtstraat. Onderzocht is of ter plaatse van de nieuw te realiseren appartementen wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Ook is de geluidbelasting op de bestaande panden, die verbouwd worden tot appartementen, inzichtelijk gemaakt.
 
Uit de resultaten blijkt dat op de nieuw te bouwen woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. De gecumuleerde geluidbelasting van de verschillende wegen bedraagt ten hoogste 48 dB, exclusief aftrek artikel 110g Wgh. Gesteld kan worden dat met de minimale vereiste geluidwering (20 dB) uit het Bouwbesluit kan worden volstaan.
 
De geluidbelasting op de tot woningen te verbouwen panden (met reeds een woonbestemming) is uitsluitend inzichtelijk gemaakt. Er zijn geen verplichtingen vanuit de Wet geluidhinder. De gecumuleerde geluidbelasting van de verschillende wegen bedraagt ten hoogste 68 dB, exclusief aftrek artikel 110g Wgh. Het Bouwbesluit vereist het rechtens verkregen niveau. De geluidbelasting kan, indien gewenst, gebruikt worden in het kader van comfort maatregelen.
 
Conclusie
Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor onderliggend plan.
5.3.4 Luchtkwaliteit
Beleidskader
Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Milieubeheer in werking getreden. In deze wet is ook de regeling voor luchtkwaliteit opgenomen. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet Milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Analyse
Het plan betreft de transformatie en verruiming van een bestaand bedrijfspand en de ontwikkeling van 5 woningen en een appartement. Het betreft hier een plan categorie 3A.2 overeenkomstig bijlage 3a van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (milieukwaliteitseisen). Per ontsluitingsweg worden minder dan 1500 woningen en/of minder dan 100.000 m2 bvo kantoor gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor ‘niet in betekenende mate’ bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof PM10/PM2,5.
 
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het plan.
5.3.5 Externe veiligheid
Beleidskader
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR).
 
Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd
op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken).
 
Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).
 
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.
 
Analyse
Om te bepalen of er externe risico’s zijn in de omgeving van het plangebied is de risicokaart geraadpleegd. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van deze risicokaart gegeven. Hieruit blikt dat zich in de buurt geen risico’s bevinden.
 
Uitsnede risicokaart. Bron: www.risicokaart.nl.
 
Op grotere afstand zijn wel risicobronnen aanwezig. Op circa 1.000 meter ten noorden van het plangebied ligt de Rijksweg A28 en op circa 800 meter ligt de Ceintuurbaan. Over de Rijksweg A28 vindt transport van diverse gevaarlijke stoffen plaats, waaronder toxische vloeistoffen en gas. Bij een incident kunnen deze gevaarlijke stoffen vrijkomen. Het plangebied valt formeel onder het invloedgebied van deze wegen, waardoor beperkte verantwoordingsplicht geldt conform artikel 7 bevt.
 
Daarnaast ligt op 700 respectievelijk 750 meter van het plangebied het openlucht zwembad en DSM aan de Ceintuurbaan. Bij beide inrichtingen kan bij een incident een toxische wolk ontstaan met gevolgen voor het plangebied.
 
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het
voorkeurscenario. Mensen op grotere afstand van de risicobron (zoals in voorliggend plan het geval) kunnen bij een tijdige waarschuwing het gebied op tijd ontvluchten. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.
 
Daarnaast wordt opgemerkt dat het plangebied wordt omringd door diverse wegen waardoor bewoners het plangebied snel kunnen ontvluchten. De geprojecteerde woningen voorzien in beginsel niet in het langdurig verblijf van groepen beperkt zelfredzame personen.
 
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de aard van de stof en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
 
Conclusie
Vanuit het milieuaspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor onderliggend plan.

5.4 Klimaatadaptatie en Water

5.4.1 Klimaatadaptatie
KEC staat voor Klimaat adaptief, Energieneutraal en Circulair. De gemeente Zwolle heeft beleid geformuleerd om bij nieuwe ontwikkeling waar mogelijk aan te sluiten bij deze aspecten. In onderliggend plan wordt op de volgende wijze uitvoering gegeven aan KEC.
 
Hittestress
In de huidige situatie is het totale oppervlak van het terrein bebouwd. In de nieuwe situatie wordt, in beperkte mate, tegen de bebouwing, groen toegevoegd aan het gebied in de vorm van geveltuinen. Daarnaast komt op het dak van de appartementen vegetatie. Dit heeft een positief effect op hittestress.
 
Energievoorziening
Doelstelling van het plan is om energielabel A te behalen. Indien dit niet met reguliere maatregelen plaats kan vinden, worden zonnepanelen gebruikt.
 
Bouwkundig
Vanaf 1-1-2021 gelden BENG-eisen vanuit het Bouwbesluit. Het plan wordt hier op afgestemd. De inpandige parkeerplaatsen worden voorbereid op Smart Grid voor elektrisch laden/buffering, dakconstructie worden zodanig uitgevoerd dat ze sterk genoeg zijn om geïntegreerde duurzame energiesystemen te kunnen dragen, er wordt compact gebouwd met een goede thermische schil en waar mogelijk wordt circulair gebouwd. Het circulaire bouwen voorziet in het voorkomen van uitval/afval, flexibel en demontabel bouwen, gebruik van grondstofstromen (reststromen) die beschikbaar zijn en gebruik van biobased en gerecyclede materialen. Waar mogelijk wordt daar bij voorliggend plan gebruik van gemaakt.
5.4.2 Water
Ten behoeve van onderliggend plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Dat heeft geleid tot de volgende analyse en conclusies.
 
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘toetsen op water’, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
 
Invloed op waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. De toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
 
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
 
Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is (zoals in onderliggend plan), is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
 
Hemelwaterbeleid gemeente Zwolle
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.
 
De vuilwaterafvoer van het plangebied blijft gescheiden van het hemelwater. Het aanbod van vuilwater lijkt door de voorgenomen ontwikkeling licht toe te nemen. De verwachting is dat de toename van vuilwater vanuit het plangebied niet zal leiden tot overbelasting van het omliggende stelsel waar op zal worden aangetakt.
 
In het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel van de gemeente Zwolle. De droogweerafvoer (DWA) uit het plangebied wordt naar dit gemeentelijk riool afgevoerd.
 
Bij de ontwikkeling van het gebied is sprake van een toename van de hoeveelheid afvalwater ten opzichte van de huidige situatie. Er is echter geen sprake van overbelasting ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van zuivering technische werken (rioolwaterzuiveringsinstallatie, transportleidingen en rioolgemalen).
 
Voor de benodigde nieuwe rioolaansluiting wordt een aanvraag ingediend bij de gemeente.
 
Overstroombaar gebied
Het plan ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan.
 
In de overstromingsrisicoparagraaf moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen.
 
Risico-inventarisatie
 
Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject ten westen van het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: ‘kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade’. De regionale waterkering rondom de Zwolse stadsgrachten kent een overschrijdingskans van 1 op 200 per jaar.
 
Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt. In onderstaande figuur is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak van de IJsseldijk bij de IJsselcentrale weergegeven. Dit duurt 1 – 2 dagen.
 
Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak t.h.v. IJsselcentrale (bron: Provincie Overijssel)
 
Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het
plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond).
 
Voor het plangebied geldt dat de locatie goed ontsloten is op uitvalswegen als de Thomas á Kempisstraat en de Vechtstraat. Dat maakt, gezien de tijd dat het duurt voordat het gebied overstroomt en de kleine kans daarop, dat het gebied tijdig geëvacueerd kan worden.
 
Conclusie
Het plan is in lijn met het beleid ten aanzien van klimaatadaptatie en water. Onderliggend plan voorziet in maatregelen die in lijn zijn met het KEC-beleid. In de uitgevoerde watertoets zijn aanbevelingen gedaan over de wijze waarop met water wordt omgegaan. Tevens zijn in de gemeentelijke bouwverordening regels gesteld waaraan voldaan moet worden. Het plan sluit hier bij de verdere planuitwerking op aan. Hiermee wordt tevens aansluiting gevonden bij de maatregelen die nodig zijn op basis van de kleine kans dat een overstroming plaatsvindt. Omdat rekening wordt gehouden met voorgaande aanbevelingen, is aspect water geen beperkende factor voor onderliggend plan.

5.5 Ecologie

Beleidskader
Wet natuurbescherming
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming (ecologie).
 
Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet
natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.
 
Analyse
In het kader van onderliggend plan heeft ecologisch onderzoek plaatsgevonden. De rapportage is als bijlage 4 opgenomen. Het rapport beschrijft de resultaten van een zogenaamde quickscan van beschermde natuurwaarden in en rond het plangebied (gebiedsbescherming en soortenbescherming). Op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkelingen en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen.
 
De resultaten en conclusies van het onderzoek zijn als volgt.
 
Wet natuurbescherming; soortenbescherming
Het plangebied vormt geen geschikt leefgebied voor beschermde soorten planten en dieren. Van een
overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten is geen sprake. Nader veldonderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
 
Natuurnetwerk Nederland
De voorgenomen ingreep leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Overijssel ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Verdere toetsing in de vorm van een ‘Nee, tenzij-toets’ is niet aan de orde.
 
Stikstof
In het ecologische onderzoek is de mogelijkheid op aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van natura2000-gebieden op basis van onderliggend plan, beoordeeld. Gelet op de ligging van het plangebied in het binnenstedelijk gebied van Zwolle en de beperkte impact van de ingreep (reguliere bouwwerkzaamheden gedurende een korte periode), kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand naar verwachting worden uitgesloten.
 
Stikstofeffecten worden gelet op de beperkte omvang van de bouwwerkzaamheden en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden eveneens niet verwacht. Desondanks is in het kader van onderliggend plan een AERIUS-berekening uitgevoerd om eventuele effecten inzichtelijk te maken tijdens de aanleg- en gebruiksfase van het project. Uit de berekening voor de aanlegfase (met kenmerk Rj5dQgm7DjzC) en de berekening voor de gebruiksfase (met kenmerk Rd2PKpXsdGhX) blijkt dat geen sprake is van een toename (>0,00 mol/ha/jaar) van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, Natura 2000-gebied Rijntakken en andere verder weg gelegen Natura 2000-gebieden. Zodoende is bij uitvoering van het plan geen sprake van negatieve effecten door stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van omliggende Natura 2000-gebieden. Uitvoering van het plan is daarom niet strijdig met de Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof.
 
De resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage 5 van deze toelichting gevoegd.
 
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve effecten op beschermde soorten en op natuurgebieden.

5.6 Verkeer en parkeren

Beleidskader
In het kader van ruimtelijke plannen dient te worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties ten aanzien van parkeren. De ‘Regeling Parkeernormen 2016’ is het toetsingskader voor parkeren. Het beleid is zo dat de parkeeropgave van een ontwikkeling primair op eigen terrein van het bouwplan of ontwikkeling gerealiseerd moet worden. Wat de parkeeropgave is, wordt bepaald aan de hand van de parkeerkerncijfers CROW. De hoogte van de parkeernorm voor woningen is afhankelijk van het prijssegment en of het koop of huur betreft. Daarnaast speelt de locatie een rol. De parkeerplaatsen moeten afzonderlijk kunnen worden gebruikt en bereikbaar zijn op een verkeersveilige wijze. De aan te leggen parkeerplaatsen dienen ook te voldoen aan de eisen uit de 'Regeling Parkeernormen 2016' van de gemeente Zwolle ten aanzien van maatvoering en bruikbaarheid: de afmeting en inrichting van een parkeerplaats moeten minimaal voldoen aan de meest recente ASVV, de aanbevelingen voor parkeervoorzieningen binnen de bebouwde kom.
 
Analyse
 
Bereikbaarheid
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Te voet en per fiets is de locatie vanuit verschillende richtingen goed bereikbaar. Ook voor auto’s middels de Billitonstraat en voornamelijk de Sumatrastraat.
 
Parkeren auto’s
Voor de parkeeropgave van 5 rijwoningen en een appartement is de ‘Regeling Parkeernormen 2016’ van toepassing. De gemeente Zwolle heeft haar grondgebied ingedeeld op basis van een verstedelijkingskaart. De ligging van de planlocatie binnen deze verstedelijkingskaart is van belang voor de parkeeropgave voor de betreffende locatie. Het plangebied valt binnen de verstedelijkingskaart (zie volgende afbeelding) in de categorie ‘sterk stedelijk’.
 
Verstedelijkingskaart gemeente Zwolle.
 
In en rondom het plangebied wordt parkeren op verschillende manieren opgelost. Er wordt
onderscheid gemaakt in:
  • Parkeren op eigen terrein (beperkt van toepassing)
  • Parkeren in openbaar gebied zonder parkeerregime
  • Parkeren in openbaar gebied met parkeerregime (betaald/vergunninghouders)
Ter plaatse van het plangebied is geen parkeerregime van kracht, het betreft gratis parkeren in openbaar gebied. De parkeerdruk is hoog (>80%). Dit is grotendeels te verklaren doordat het plangebied exact op de grens ligt van een betaald parkeren-regime dat aan de overkant van de Vechtstraat begint. Bezoekers mijden dit betaald parkeren door in het plangebied te parkeren.
 
Vertaling naar plangebied
Om te bepalen welke parkeeropgave er geldt voor onderliggend initiatief, wordt gebruik gemaakt van de in de CROW - notitie ‘De nieuwe parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie’ opgenomen parkeercijfers. Daarbij wordt rekening gehouden met de volgende aspecten:
  • de nieuwe functie en bijbehorende doelgroep;
  • de ligging van het plangebied (schil centrum, centrum, rest bebouwde kom, buitengebied);
  • verstedelijkingsgraad (niet stedelijk, matig stedelijk, sterk stedelijk en zeer sterk stedelijk)
  • de schaalgrootte;
  • welke functie wordt vervangen.
Onderliggend plan maakt 5 rijwoningen en 1 appartement mogelijk. Het appartement valt in de categorie huur, etage, midden/goedkoop, in sterk stedelijk gebied. Voor dit segment geldt een CROWnorm van tussen de 0,7 en 1,5. De rijwoningen vallen in de categorie koop, tussen/hoek in sterk stedelijk gebied. Hiervoor geldt een parkeernorm van tussen de 1,2 en 2,0.
 
Gezien de omvang van de woningen en het gegeven dat een deel bedrijfsvoering wordt opgeheven, is met de gemeente afgesproken dat voor het appartement (gezien de oppervlakte van 50 vierkante meter) 1 parkeerplaats gerealiseerd dient te worden. Voor de tussenwoningen wordt een norm van 1,2 gehanteerd. Dit, gezien de omvang van de woningen en het gegeven dat een deel van bedrijfsmatig benutte ruimte gesaldeerd wordt. Dit maakt een totale parkeeropgave van 7 parkeerplaatsen.
 
De gemeente Zwolle heeft als beleidsuitgangspunt dat de parkeeropgave in principe moet worden gerealiseerd op het eigen terrein dat bij het plan hoort. In onderliggend plan is dat mogelijk gemaakt door inpandig 7 parkeerplaatsen te realiseren conform de stallingvoorziening (NEN 2443). Iedere woning beschikt zodoende ten minste over een eigen parkeerplaats. Bezoekersparkeren kan in openbaar gebied plaatsvinden.
 
Parkeren fietsen
Het gemeentelijk beleid is er op gericht dat iedere woning of ieder appartement beschikt over ten minste 5 m2 bergingsruimte om onder andere een fiets te kunnen stallen. Naast een inpandige parkeergarage wordt daarom middels dit plan voorzien in een inpandige berging van 30 m2. Iedere woning beschikt zodoende over 5 m2 bergruimte waarbinnen ook een fietsenstalling wordt gerealiseerd.
 
Conclusie
Het aspect parkeren is volgens het parkeerbeleid ingevuld en vormt zodoende geen belemmering voor
onderliggend plan.

5.7 Mer-beoordeling

Beleidskader
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
 
In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor
elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen
genomen te worden.
  1. De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
  2. Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  3. De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
Vormvrije m.e.r-beoordeling
Het besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en het
bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². De voorgenomen activiteit voorziet niet in het bouwen van 2000 of meer woningen.
 
Conclusie
De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en daarom hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
 
Als bijlage 6 van deze toelichting is een vormvrije aanmeldnotitie MER opgenomen waarin een en ander is onderbouwd. In artikel 7.16 Wm is beschreven waar een aanmeldingsnotitie aan moet voldoen. In de aanmeldnotitie worden de voorgenomen activiteiten en de waarschijnlijke gevolgen van de activiteit voor het milieu beschreven. B&W heeft op 20 oktober 2020 besloten dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.

5.8 Conclusie

Ruimtelijke en milieukundige aspecten vormen geen belemmering voor onderliggend plan.

6 Juridische regeling

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Aanvankelijk bestond het programma van onderliggend plangebied uit 11 appartementen en 11 inpandige parkeerplaatsen. Deze plannen zijn door de initiatiefnemer besproken met omwonenden door middel van het houden van een informatieavond op 5 februari 2019. Met enkele omwonenden hebben individuele gesprekken plaatsgevonden over de uitwerking van het ontwerp van het plan.
 
Voor de informatieavond zijn, in overleg met de gemeente Zwolle, tientallen adressen in de omgeving
aangeschreven. Uiteindelijk waren +/- 30 mensen aanwezig op de informatieavond. De reacties waren
overwegend positief maar er waren kritische kanttekeningen over de mogelijke extra verkeer- en parkeerdruk in de wijk.
 
Intussen is de ontwikkeling ook ingehaald door de gemeentelijke beleidsregel ‘zelfstandige wooneenheden’ van de gemeente Zwolle. Deze beleidsregel stelt voorwaarden aan de minimale omvang van appartementen en bergingen. Daar voldeed het plan niet volledig aan. Daarom is er besloten tot herontwikkeling en wat heeft geresulteerd in onderliggend plan. Het plan voorziet nu in 5 rijwoningen en 1 appartement en heeft naar verwachting voor de omgeving minder impact.
 
Ook is met buren besproken om het paaltje wat de doorgang naar de Vechtstraat verspert te verplaatsen zodat de parkeergarage bereikbaar wordt via de Vechtstraat in plaats van via de andere kant.
 
Naast afstemming met de omgeving heeft op ambtelijk niveau vooroverleg plaatsgevonden met de gemeente en heeft welstand haar oordeel over de plannen gegeven.

6.2 Vooroverleg

Op 6 oktober 2020 is het bestemmingsplan in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar 4 instanties verzonden met het verzoek om binnen vier weken schriftelijk te reageren.  
Het plan is toegezonden naar de volgende instanties:
  1. Provincie Overijssel;
  2. Waterschap Drents Overijsselse Delta;
  3. Veiligheidsregio IJsselland
  4. GGD.
Onderstaand samengevat de vooroverlegreacties die ontvangen zijn:
  1. Provincie Overijssel
Opmerking:
 
Het ontwerpplan past in het provinciaal ruimtelijk beleid, er zijn geen bezwaren.
 
Reactie gemeente:
 
De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.
  1. Waterschap Drents Overijsselse Delta
Opmerking:
 
Er wordt gevraagd om meer zicht te geven op de wijze waarop en hoeveel waterberging er wordt gerealiseerd. Het is van belang te weten dat er binnen het plangebied ruimte is voor de gekozen oplossing.
 
Reactie gemeente:
 
Het bouwplan voorziet in infiltratie van HWA van de dakoppervlakken en verharde oppervlakken (van het te wijzigen deel). Conform het gemeentelijk rioleringsbeleid is infiltratie altijd het uitgangspunt. De initiatiefnemer heeft dit verwerkt in het bouwplan, bij de (ontwerp)omgevingsvergunning wordt het voorschrift voor aanlevering van de capaciteitsberekening en definitieve positionering opgenomen.
 
  1. Veiligheidsregio IJsselland
Opmerkingen:
  1. In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele risicobronnen aanwezig waarbij bij een incident toxische stoffen vrijkomen. Daarbij ontstaat een toxische wolk die over het plangebied trekt. De aanwezigen in het plangebied krijgen dan het advies om naar binnen te gaan, ramen en deuren te sluiten en de ventilatie af te sluiten. Mechanisch afsluitbare ventilatie helpt zo om veilig te kunnen schuilen.
  2. Bij een incident bij een van de risicobronnen krijgen de bewoners het advies om binnen te schuilen. Daarbij is het belangrijk dat ze weten wat ze zelf kunnen doen. Het helpt daarbij als de bewoners al eerder zijn geïnformeerd over de risico’s vanuit de omgeving en wat zij bij een incident zelf kunnen doen. Daarom wordt geadviseerd om de toekomstige bewoners hierover voor te (laten) lichten.
  3. In de toelichting van het bestemmingsplan worden de A28 en de Ceintuurbaan benoemd als risicobronnen vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen. Over de Ceintuurbaan worden géén gevaarlijke stoffen vervoerd. Daarnaast ligt op 700 respectievelijk 750 meter van het plangebied het openlucht zwembad en DSM. Bij beide inrichtingen kan bij een incident een toxische wolk ontstaan met gevolgen voor het plangebied. Geadviseerd wordt daarom om deze toe te voegen als risicobron. Voor de geadviseerde maatregelen heeft dit geen gevolgen.
Reactie gemeente:
  1. Het bouwplan voorziet in een ventilatiesysteem C: natuurlijk toevoer en mechanische afvoer. De toevoervoorzieningen zijn zelfregelende ventilatieroosters, die door de bewoners ook dicht gedaan kunnen worden. De afvoervoorziening is een mechanische ventilatiebox, die door de bewoners kan worden afgesloten van elektriciteit (afhankelijk van uitvoering door installateur met een schakelaar of door de stekker uit het stopcontact te trekken).
  2. De opmerking wordt meegegeven aan de initiatiefnemer zodat deze de toekomstige bewoners kan informeren.
  3. Paragraaf 5.3.5 van de toelichting is hierop aangepast.
  
  1. GGD
Opmerkingen:
  1. De geformuleerde ambities voor het bouwplan (klimaatadaptieve buurt, energieneutrale buurt, circulaire buurt, duurzame mobiliteitsbuurt en sociaal-inclusieve buurt) kunnen bijdragen aan een gezonde leefomgeving, maar geven geen garanties. In het bestemmingsplan wordt nu nog geen aandacht geschonken aan het thema gezondheid. Geadviseerd wordt om gezondheid / gezonde leefomgeving op te nemen als rode draad.
  2. Ondanks dat de locatie vlakbij een drukke weg ligt (ruim 14.000 motorvoertuigen per etmaal over de Vechtstraat en ongeveer de helft over de Thomas à Kempisstraat) wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit. Epidemiologische studies laten echter zien dat mensen die langdurig dicht in de buurt van een drukke weg (meer dan 10.000 voertuigen per etmaal) verblijven een groter risico hebben op negatieve gezondheidseffecten als luchtwegklachten en hart- en vaatziekten, ook wanneer de luchtkwaliteit daar aan de grenswaarden voldoet. Geadviseerd wordt woningen en voorzieningen waar kinderen, ouderen of mensen met een zwakke gezondheid langdurig verblijven (bijv. kinderopvang, scholen, verzorgingshuizen) op minimaal 50 meter van een binnenstedelijke weg te plaatsen.
  3. Houtrook is altijd ongezond. Vanuit gezondheidskundig oogpunt is het goed om blootstelling aan houtrook in de directe woonomgeving zoveel mogelijk te beperken en dus te kiezen voor schonere vormen van energie.
  4. Zorg voor een gezonde geluidsituatie door te streven naar een belasting van 50 dB Lden en 40 dB Lnight of lager op de gevel voor omgevingslawaai (verkeer en industrie) en maximaal 25 dB in de slaapkamer om slaapverstoring te voorkomen. In deze situatie wordt daar extra aandacht voor gevraagd. De Atlas Leefomgeving leert dat het geluid aan de Thomas à Kempisstraat 67 dB Lden en 60 dB Lnight bedraagt. Het geluidsniveau aan de Billitonstraat ligt aanzienlijk lager 60 dB Lden en 47 dB Lnight. Besteed daarom bij het ontwerp van de woningen extra aandacht aan geluidwering van buiten zodanig dat in het binnenmilieu het geluidniveau niet hoger is dan 33 dB Lden.
  5. Er moet extra aandacht besteed worden aan systemen die de woningen koelen. Door de hoge geluidbelasting buiten is het vrijwel onmogelijk om hitte te beperken door het gebruik van spuiventilatie gedurende de nacht en ’s morgens vroeg (zgn zomernachtventilatie) en moet eerder worden gedacht aan zonwering en airconditioning.
  6. Hemelwater zal moeten infiltreren in de bodem. In verband hiermee wordt geadviseerd om de toepassing van loodslabben op daken te vermijden. Zo wordt bodemverontreiniging door infiltratie van loodhoudend regenwater voorkomen.
  7. Er is enige aandacht voor de aanleg van groen, maar dit beperkt zich tot de zogeheten geveltuinen. Daarnaast komt op het dak van de appartementen vegetatie. Dit heeft een positief effect op hittestress. Het programma van de Provincie Overijssel “plant één boom per inwoner” roept op tot het meer inzetten van groen, juist ook in de bebouwde omgeving. Want schaduwgroen helpt ook om hittestress te voorkomen.
  8. Zorg voor voldoende, prettige en gebruiksvriendelijke ventilatie in de woning. Minimaal één zijde van de woning is aangenaam en gezond. Dat wil zeggen rustig, waar geen geur of geluid van bijvoorbeeld horeca overheerst en met een prettig (zo mogelijk natuurlijk) uitzicht en/of buitenruimte. Dit vergroot het wooncomfort.
  9. Beperk installatiegeluid van voorzieningen in woningen tot maximaal 30 dB, en bij voorkeur tot maximaal 25 dB (GGD-advieswaarde voor slaapkamers). Hanteer voor extern geplaatste geluidsproducerende voorzieningen, zoals warmtepompen of airconditioning een brongeluid van maximaal 47 dB(A) of lager indien beschikbaar.
  10. Laat kinderen opgroeien in een rookvrije omgeving, zodat de volgende generatie een rookvrije generatie kan zijn.
  11. Zorg bij de verdere uitwerking van de ambitie voor een sociaal inclusieve buurt voor voldoende aandacht voor mensen die op dat vlak minder zelfredzaam zijn.
Reactie gemeente:
  1. Wij onderschrijven het belang van het thema gezondheid. Er is in dit bestemmingsplan sprake van een relatief kleine ontwikkeling waarbij slechts op beperkte schaal dit onderwerp een rol kan spelen. Daar waar mogelijk is dit thema betrokken bij de planvorming.
  2. Wij vinden de ambitie begrijpelijk maar helaas in een binnenstedelijke omgeving niet altijd uitvoerbaar. Wij kunnen niet uitsluiten dat in de geprojecteerde woningen kinderen, ouderen of mensen met een zwakke gezondheid langdurig zullen verblijven.
  3. In het bouwplan is gekozen voor een gezamenlijke gasgestookte ketel. In het bouwplan is bij de zes te realiseren woningen geen stookplaats/open haard aangegeven. Van houtrook vanuit het bouwplan is geen sprake.
  4. Het plan is reeds getoetst aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid, daaruit volgen geen belemmeringen. Het binnenniveau van 33db is een eis uit het bouwbesluit waar sowieso aan voldaan moet worden.
  5. De woningen, met name de daken, zijn goed geïsoleerd. De voorgevel is op het zuiden gericht met beperkte daglichtopeningen en de begane grond ligt iets terug. De zoninval op de begane grond is enigszins beperkt. De initiatiefnemer wordt meegegeven om de zoninval bij de dakkapellen op de verdieping te beperken door zonwering. Uit onderzoek blijkt dat geluidhinder beperkt is en dat ventileren dan alsnog mogelijk is.
  6. Detaillering met materiaalaanduiding van dit soort aansluitingen ontbreekt. De aanvrager wordt gevraagd om een principedetail aan te leveren, met aanduiding materiaalgebruik óf een verklaring dat uitlogende materialen, zoals lood, niet worden toegepast.
  7. De opmerking wordt meegegeven aan de initiatiefnemer. Het is geen punt waar een toelichting van een bestemmingsplan direct op in kan gaan.
  8. Het plan is getoetst aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid, daaruit volgen geen belemmeringen. Geurhinder is niet aanwezig.
  9. In het bouwplan wordt de MV-box in de woning geplaatst. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat bronniveau van de installatie minder dan 30 dB zal zijn in de verblijfsruimte(n). Het aanleveren van de specificatie en onderbouwing bronniveau van de installatie zal als voorwaarden bij de vergunning worden opgenomen.
  10. De opmerking wordt meegegeven aan de initiatiefnemer. Het is geen punt waar een toelichting van een bestemmingsplan direct op in kan gaan.
  11. De opmerking wordt meegegeven aan de initiatiefnemer. Het is geen punt waar een toelichting van een bestemmingsplan direct op in kan gaan.
Op basis van voorgaande is het bestemmingsplan op enkele onderdelen aangepast.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een initiatief van een ontwikkelaar. Alle kosten die zijn verbonden aan de
ontwikkeling komen ten laste van deze ontwikkelaar. Eventuele planschade komt ook voor rekening
van initiatiefnemer. Deze afspraak is vastgelegd in een anterieure overeenkomst.

7 Toelichting op de regels

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
 
Dit bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen
SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels van het
bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

7.2 Opzet regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
7.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
 
artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
 
artikel 2 Wijze van meten: In dit artikel is weergegeven op welke wijze er binnen het plan wordt gemeten.
7.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
 
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  • bestemmingsomschrijving
  • bouw- en gebruiksregels
  • aanduidingsregels
  • afwijken van bouw en gebruiksregels
  • wijzigingsbevoegdheid
  • algemene procedureregels
In paragraaf 7.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht.
7.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels bestaan uit de Anti-dubbeltelregel, algemene
bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.
7.2.4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. Hierin wordt de officiële benaming van dit bestemmingsplan weergegeven.

7.3 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van
toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke
bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het
juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste
planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de in dit bestemmingsplan voorkomende regels behandeld.
 
Artikel 3. Wonen
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis. Parkeervoorzieningen, erven en tuinen vallen ook onder de bestemming.
 
Artikel 4. Waarde – archeologie
 
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse
aanwezig zijn en het behoud van de archeologische monumenten, waarvan de aanwezigheid redelijkerwijs vermoed wordt.