direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Stadshagen I, 1e partiële herziening, Carré
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP14029-0003

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het voorliggende bestemmingsplan Stadshagen I, 1e partiële herziening, Carré zijn voor een aantal locaties in Carré, Stadshagen enkele planologische wijzigingen opgenomen. De wijzigingen zijn kleinschalige planologische wijzigingen en praktisch van aard. Door deze wijzigingen kan op de betreffende onbebouwde locaties marktconforme woningbouw gerealiseerd worden.

Dit bestemmingsplan is opgesteld om de kleinschalige wijzigingen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden planologisch mogelijk te maken. Dit plan geldt na inwerkingtreding als nieuw toetsingskader en treedt voor het betreffende plangebied in de plaats van het op dit moment geldende bestemmingsplan.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in de buurt Carré in de wijk Stadshagen. Het plangebied is globaal begrenst aan de Havezathenallee, Dingshoflaan, Eerdelaan, Hagenvoordestraat, Hofstedestraat en Melenhorststraat, zie figuur 1.1 Plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14029-0003_0001.png"

Figuur 1.1 Plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt in het bestemmingsplan Stadshagen I. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 september 2013 met besluitnummer EC1308-0071 en onherroepelijk geworden op 15 januari 2014.

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan Stadshagen I de bestemmingen: Groen, Tuin, Verkeer - Erftoegangweg en Wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14029-0003_0002.jpg"

Figuur 1.2 deel plankaart bestemmingsplan Stadshagen I van het plangebied

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt een aantal relevante onderdelen van het beleidskader aan de orde. Dit betreft het kader van het Rijksbeleid, het provinciale beleid en van het gemeentelijke beleid.

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Conclusie

Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

2.2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt.

De eerste vraag is dan uiteraard wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan, alvorens te kunnen bepalen of de ladder moet worden beklommen. Uit artikel 1.1 van het Bro blijkt dat onder een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling moet worden verstaan van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat er sprake kan zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in die gevallen dat een nieuwe functie mogelijk wordt gemaakt. Als het gaat om verplaatsen van bestaande fucnties hoeft geen sprake te zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ook wanneer sprake is van nieuwbouw hoeft geen sprake te zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo heeft jurisprudenbtie bepaald dat als er in een ontwikkeling wordt voorzien in 9 nieuwe woningen, de ladder niet doorlopen hoeft te worden.

De situatie in Stadshagen, waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld, voorziet in het grotendeels consoliderend bestemmen van de woningbouwfuncties die al in het moederplan waren opgenomen. Het plan maakt het weliswaar mogelijk om een aantal extra woningen te realiseren, maar dat aantal blijft onder de grens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bovendien gaat het om het reaslieren van een extra woningen in een strook waar woningbouw sowieso al is toegestaan.

Conclusie

Het bestemmingsplan Stadshage I, partiële herziening, Carré betreft geen nieuwe stedenlijke ontwikkeling. De ladder duurzame is hier niet toepassing.

2.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze elementen zijn derhalve binnen de hele omgevingsvisie terug te vinden.

De sturingsfilosofie van de provincie is als volgt samen te vatten: als sprake is van een bepaalde ontwikkeling, dan moet eerst worden nagegaan, aan de hand van de generieke beleidsuitgangspunten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen, of er behoefte is aan de ontwikkeling. Indien dat zo is, moet worden nagegaan of de gekozen plek geschikt is voor het aldaar doorvoeren van de ontwikkeling.

Om antwoord te kunnen geven op die laatste vraag dient de ontwikkelingsperspectievenkaart bekeken te worden. Wanneer uit die kaart blijkt dat een ontwikkeling, zoals gepland, niet in strijd is met deze kaart, kan verder worden bezien hoe de ontwikkeling vormgegeven moet worden. Hierbij heeft de provincie gekozen voor een vierlagenbenadering, in welke benadering vier kaarten/lagen worden onderscheiden. Dit zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Samen met de catalogus gebiedskenmerken kan worden geconstrueerd welke kenmerken per laag van belang zijn om rekening mee te houden bij de planvorming.

Ontwikkelingsperspectief

Uit de kaart ontwikkelingsperspectief blijkt dat de locaties worden aangemerkt als woonwijk.

Gebiedskenmerken

Uit de gebiedskenmerkenkaarten blijkt dat uit de natuurlijke laag van de percelen aangemerkt wordt als komgronden. De Laag van agrarisch cultuurlandschap wordt aangemerkt als maten flierenlandschap. De Stedelijke laag wordt aangemerkt als woonwijken 1955 - nu. De lust- en leisurelaag wordt niet aangemerkt.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

2.2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurplan Zwolle 2020

Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijke structuurplan.

2.3 Volkshuisvestingsbeleid

Woonvisie 2005-2020 en Woonagenda 2013-2017

Het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid, waaronder de woningbouw, is vastgelegd in de Woonvisie 2005-2020 (vastgesteld raad april 2005). De Woonvisie 2005-2020 geeft de gemeentelijke koers voor de woningbouw in de komende jaren weer. Naast blijvende aandacht voor het realiseren van productieaantallen (bouwopgave) ligt de ambitie in een versterking van de woonmilieudifferentiatie waarbij wordt ingespeeld op de woonwensen vanuit de leefstijlprofielen.

Vanaf medio 2008, dus na de vaststelling van de Woonvisie, is de woningmarkt echter sterk teruggevallen als gevolg van de financiële en economische crisis. De wereld om ons heen is sindsdien ingrijpend gewijzigd, dit geldt ook voor de woningbouw. De raad heeft in december 2012 ingestemd met de gedachte dat het beleid minder programmerend moet zijn, en meer faciliterend. Tevens is besloten de verwachtingen omtrent de woningproductie in de komende vijf jaar te halveren tot gemiddeld 400 woningen per jaar, waarvan de helft op locaties in bestaand stedelijke gebied. Voor de jaren na 2017 zou van een iets hogere productie mogen worden uitgegaan.

Deze nieuwe inzichten zijn uitgewerkt in de Woonagenda 2013-2017 (vastgesteld raad juni 2013). In de Woonagenda is onder meer vastgelegd dat voor ontwikkelaars op woningbouwlocaties in beginsel programmatische vrijheid bestaat, maar dat de plannen worden beoordeeld op basis van de 'kleurenwaaier'. De kleurenwaaier heeft als toekomstbeeld: toevoeging sociale huurwoningen, geen grootschalige clustering van koopwoningen met matige kwaliteit, toevoeging van de vrije sector huurwoningen, toevoeging ruime en goede middeldure koopwoningen, realiseren bijzondere architectuur en/of woonmilieus, realiseren functiemenging, realiseren pauzewoningen.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het volkshuisvestingsbeleid.

2.4 Milieubeleid

Algemeen beleid
De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld, waarin ambities en doelstellingen zijn geformuleerd en waarin prioriteiten worden gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.
Om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid worden er parallelle sporen gevolgd, te weten nader beleid per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enzovoort) en gebiedsgericht milieubeleid. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd.

Binnen het grondgebied van Zwolle worden diverse gebiedstypen onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Er wordt vervolgens vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Het referentie milieukwaliteitsprofiel vormt dan de basis voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.

Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem en ondergrond, grondwater, geluid, afval en externe veiligheid gebiedsgericht beleid vastgesteld.

De relevante milieu aspecten worden hierna kort beschreven.

Geluid
Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in en om bestaande woningen en het voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (april 2007) worden de ambities en de grenswaarden (basiskwaliteit) per gebiedstype genoemd. Is de geluidsbelasting lager dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid dan kan na een eenvoudige administratieve toets de hogere waarde worden vastgesteld. Is de geluidsbelasting hoger dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid, maar onder het wettelijke maximum dan is een diepergaande beoordeling noodzakelijk.

Het plangebied valt binnen het gebiedstype “Groen stedelijk”. In dit gebiedstype gelden voor nieuw te bouwen woningen langs een bestaande weg de in onderstaande tabel genoemde doelstelling (ambitie) en grenswaarde volgens het gebiedsgericht milieubeleid en de voorkeursgrenswaarde en hoogst toelaatbare waarde vanuit de Wet geluidhinder:

Gebiedstype   ambitie   voorkeursgrenswaarde
Wet Geluidhinder  
grenswaarde   Maximale ontheffingswaarde
Wet Geluidhinder  
Groen stedelijk   43 dB   48 dB   53 dB   63 dB  

Railverkeerslawaai en industrielawaai zijn niet relevant voor het plangebied.

Indien de geluidbelasting onder de 53 dB blijft, kan worden volstaan met een eenvoudige administratieve toets. Dit betekent dat hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld als aan één of meer van de volgende criteria wordt voldaan:

1. door de gekozen situering of bouwvorm gaan de woningen een doelmatige akoestisch
afschermende functie vervullen voor andere woningen of voor andere geluidsgevoelige objecten, of
2. de woningen zijn ter plaatse noodzakelijk om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of
3. door de gekozen situering vullen de woningen een open plaats tussen aanwezige bebouwing op, of 4. de woningen worden ter plaatse gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing.

Hogere grenswaarden worden slechts dan vastgesteld indien de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Luchtkwaliteit
Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • Voldoen aan wet- en regelgeving;
  • Anticiperen op de toekomst: knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • Beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid. De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. In de visie wordt ernaar gestreefd om voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid, zodat onder meer overal wordt voldaan aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR).

Op 20 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders als nadere uitwerking van de doelstelling uit de beleidsvisie het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid.

Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.

Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.

Het plangebied behoort tot het gebiedstype “groen stedelijk” gebied.

Vanwege de plaatselijk hoge personendichtheid en de overwegend lage organisatiegraad (met het oog op preparatie op calamiteiten met gevaarlijke stoffen) is de risicoruimte beperkt.

Hoogte groepsrisico: Voor dit gebiedstype geldt een stand still beleid waarbij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en een toename van het groepsrisico als gevolg van interne gebiedsontwikkelingen niet is toegestaan.

Gebiedseigen risicobronnen: Binnen dit gebiedstype geldt dat er geen plek is voor nieuwe risicovolle activiteiten. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleine risicovolle activiteiten waarvan de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens blijft en die geen noemenswaardige invloed op het groepsrisico hebben.

Bodem
In januari 2010 heeft de gemeente een nieuw bodembeleidsplan vastgesteld. Dit bodembeleidsplan kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering.

In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond (de laag tot ca. 1,5 meter onder maaiveld) en de ondergrond (dieper dan 1,5 meter onder maaiveld).

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, AW2000 ('schone grond') en hoofdwegen. Het plangebied Carre heeft na de planrealisatie de functie wonen (Achtergrondwaarde 2000).

Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen “achtergrondwaarde2000 (kwaliteit voldoet aan achtergrondwaarden), wonen, en industrie ingevoerd. Op 1 december 2009 heeft de gemeente de bodemkwaliteitsklassenkaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit. Het plangebied valt geheel binnen het stedelijk uitbreidingsgebied (voor 1960) (oostelijk deel), dat de kwaliteitsklasse “achtergrondwaarde 2000”.

 

Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het herontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de locatie niet verdacht wordt van bodemverontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is. Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden.

Normaliter worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd. Dit houdt in dat een locatie geschikt wordt gemaakt voor de functie. De terug saneerwaarde is afhankelijk van de functie van de locatie en gericht op het voorkomen van eventuele risico's. Bij een functiegerichte sanering wordt daarom vaak een leeflaag aangebracht, die contact met de verontreinigde grond moet voorkomen.

Visie op de ondergrond

Zwolle wil de evenwichtige groei en duurzame ontwikkeling van de stad voortzetten en goed regelen. Bij een optimale inrichting en ruimtegebruik is ook de ondergrondse dimensie een factor van betekenis. De gemeenteraad heeft hiervoor in oktober 2007 de Visie op de ondergrond vastgesteld en besloten de basisprincipes uit deze visie toe te passen in projecten. Deze basisprincipes zijn verder uitgewerkt in het gebiedsbeheersplan Zwolle centraal, waartoe het plangebied behoort.

Belangrijke uitgangspunten zijn het structureel en georganiseerd toepassen van koude en warmte opslag (KWO), het koppelen van KWO aan grondwatersaneringsopgaven en de beheersing van grondwaterverontreinigingen in het centrumgebied.

Stadshagen valt buiten het plangebied van het gebiedsbeheersplan Zwolle centraal.

Duurzaamheid

Klimaatbeleid-interim beleid 2009

In 2009 heeft het college een interim klimaatbeleid vastgesteld met betrekking tot nieuwbouw van woningen en utiliteitsgebouwen om het verouderde gemeentelijk klimaatbeleid in overeenstemming te brengen met het rijksbeleid vooruitlopend aan de vaststelling van nieuw gemeentelijk klimaatbeleid. Daarbij is de volgende doelstelling geformuleerd: het aandeel duurzame energie van het totale energiegebruik voor een nieuw te bouwen woning of gebouw bedraagt tenminste 60%.

De toepassing van koude warmte opslag (KWO) draagt in belangrijke mate bij niet alleen aan de doelstellingen van het interim klimaatbeleid, maar ook aan de doelstellingen van de Visie op de Ondergrond en het daarvan afgeleide gebiedsbeheersplan.

Andere maatregelen om genoemde doelstellingen te bereiken zijn de toepassing van zonne-energie (PV en/of zonnecollectoren) en verbeterde isolatie.

Duurzaamheidsvisie (2011)

In de duurzaamheidsvisie is de gemeentelijke doelstelling opgenomen om 20 % CO2 te reduceren ten opzichte van de CO2 uitstoot van de gemeente Zwolle in 1990.

Duurzaam bouwen

Op 8 januari 2007 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Duurzaam Bouwen vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en grond.-, weg- en waterbouw en is erop gericht dat overal een minimaal niveau voor duurzaamheid bereikt moeten worden. De beleidsvisie biedt 2 methodieken voor het realiseren van het minimale niveau. Bouwpartijen kunnen een keuze kunnen maken voor één van beide. De methodes verschillen in flexibiliteit:

De toepassing van GPR Gebouw geeft maximale flexibiliteit voor de bouwpartijen. GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) Gebouw is een computerprogramma dat ontwerpgegevens van een gebouw omzet in kwaliteit- en duurzaamheidprestaties, verdeeld over de thema's energie, materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit. Het programma is bruikbaar voor zowel woningbouw als utiliteitsbouw (kantoren en scholen). Het minimaal te bereiken niveau van kwaliteit- en duurzaamheidprestaties (GPR=7) komt overeen met de toepassing van de vaste, kostenneutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzame (Utiliteits)bouw (maatregelen, die altijd technisch goed toepasbaar zijn en in de regel kostenneutraal zijn). De gemeente stelt het computerprogramma ter beschikking van de ontwikkelende partij. In gezamenlijk overleg wordt het te realiseren prestatieniveau vastgelegd.

Toepassing van de lijst van 8 maatregelen, waaruit minimaal 5 maatregelen gekozen moeten worden. Dit geeft minder flexibiliteit aan bouwpartijen, maar wel duidelijkheid.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Stedenbouw

Het Carré is organisch vormgegeven. Het heeft het karakter van een dorpse woonbuurt, ondermeer geïnspireerd op een Finse dorpsverkaveling. De randen van de buurt zijn gevormd door een blauwgroen kader van openbare singels en private tuinen.

Het stratenpatroon in het Carré is verrassend veelzijdig met korte zichtlijnen. Het groene karakter van de buurt wordt in sterke mate gevormd door de achter- en zijtuinen bij de woningen.

In dit bestemmingsplan is de situering van enkele bouwvlakken iets aangepast ten opzichte van het originele stedenbouwkundige plan. Het Bastion is nu wat ruimer opgezet met meer uitgeefbaar gebied, waarbij de interne ontsluitingsweg is komen te vervallen. Daarnaast is er wat flexibiliteit in de verkaveling gebracht, door op enkele plekken te werken met bouwstroken in plaats van gedetailleerde bouwvlakken. Soms is wel een aanduiding opgenomen waaruit blijkt dat niet meer dan twee woningen aan elkaar gebouwd mogen worden Om het karakter van het Carré als dorpse woonbuurt te borgen is een maximum woningaantal opgenomen per bouwstrook. In het moederplan bestond dat maximum aantal woningen niet, waardoor het aantal te realiseren woningen binnen de verkaveling niet was vastgelegd.

3.2 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van de bestemmingen in het plangebied Carre. Daarbij dient in acht te worden genomen dat de veranderingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan zeer gering zijn. De wijzigingen zijn kleinschalige planologische wijzigingen en praktisch van aard. Voor het deelgebied “het Bastion” wordt een extra bouwlaag mogelijk gemaakt. Om die reden kan geconcludeerd worden dat alleen het aspect geluid relevant is. Voor de andere milieuaspecten wordt voor een uitgebreide toelichting verwezen naar het moederplan. Volledigheidshalve wordt wel kort ingegaan op de andere milieuaspecten.

Het gaat om de aspecten: geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en de milieu hygiënische bodemkwaliteit, de aanwezigheid van bedrijven en ten slotte straalpaden

3.2.1 Geluid

Volgens de Wet geluidhinder moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de actuele geluidsbelasting indien een bestemmingsplan geluidsgevoelige functieverandering toestaat voor gebieden die liggen langs zoneplichtige wegen.

Zwolle heeft in 2014 een actieplan geluid opgesteld. Op basis van een analyse van de geluidssituatie in de stad is bepaald waar de geluidhinderknelpunten zich bevinden. In de wijk Stadshagen, waartoe het plangebied behoort, bevinden zich geen geluidhinderknelpunten.

Rondom het plangebied is de Havezathenallee een zoneplichtige weg. Het plangebied valt binnen de invloedzone van de Havezathenallee en van de spoorlijn naar Kampen (Kamperlijntje). De gemeente Zwolle heeft onderzocht wat de geluidbelasting is op de geprojecteerde woningen. De resultaten zijn te vinden in Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Carré (mei 2015), dat als bijlage is toegevoegd.

Uit dit onderzoek blijkt dat niet kan worden voldaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (Lden), de maximaal toelaatbare geluidbelasting, 63 dB wordt echter niet overschreden. Een geluidbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde maar lager dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting is alleen toelaatbaar na een afwegingsproces door het bevoegd gezag. De gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van deze afweging vastgelegd in de “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu” en de beleidsregel “Hogere waarden wet geluidhinder”. Ambities en grenswaarden worden per gebiedstype vastgelegd.

Voor de plangebied Carre wordt uitgegaan van Groen stedelijk, waarvoor een maximale ontheffingswaarde, conform het Zwolse beleid, voor wegverkeer is vastgesteld van 53 dB. Op geen van de onderzochte rekenpunten wordt de maximale ontheffingswaarde van 53 dB (inclusief de wettelijke aftrek) overschreden.

Er is onderzocht welke maatregelen genomen kunnen worden om de geluidbelasting te verminderen. Er zijn 4 soorten maatregelen te onderscheiden: snelheidsverlaging, het toepassen van stiller asfalt, het plaatsen van schermen of gevelmaatregelen.

Een snelheidsverlaging van 30 km/u naar 50 km/u heeft een positief effect op de geluidbelasting. Door deze maatregelen wordt de geluidbelasting met ruim 2 dB verlaagd. Er wordt echter nog steeds niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Een snelheidsverlaging heeft echter een te groot effect op de doorstroming van het verkeer en bovendien is de vormgeving van de weg zodanig dat een dergelijke snelheidsverlaging op de Havezathenallee niet handhaafbaar is.

Het toepassen van stil asfalt kan afhankelijk van het soort asfalt een reductie opleveren van maximaal 5 dB ten opzichte van een referentiewegdek. Ter plaatse van het plangebied is echter al een van de meest stille asfaltsoorten, Microflex 0/6, toegepast. In theorie zijn er nog stillere asfaltsoorten op de markt maar de extra reductie ten opzichte van de genoemde asfaltsoort is zeer gering en staat in geen verhouding tot de kapitaalvernietiging die optreedt bij het vervangen door een nog stiller asfalt. Bovendien kan dit ook leiden tot extra beheerskosten als gevolg van de verminderde duurzaamheid.

Geluidsschermen langs de weg hebben vooral op de begane grond het meeste effect. Om te voldoen aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB op de begane grond is een geluidsscherm van ruim 2 meter noodzakelijk. Om reflectie te voorkomen dient dit scherm aan beide zijden van de weg te worden gebouwd. Om ook op de 1e verdieping te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dient een scherm van ruim 3 meter te worden geplaatst. Dit stuit op zodanige stedenbouwkundige en verkeerskundige bezwaren dat deze optie niet realistisch wordt geacht en wordt daarmee als niet haalbaar bestempeld. Een geluidscherm van 1 meter, hetgeen vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt haalbaar zou kunnen zijn, is onvoldoende effectief. De te behalen reductie van de geluidbelasting is minder dan 1 dB. Daarmee is een scherm van 1 meter niet doelmatig.

Ten slotte kunnen zodanige gevelmaatregelen worden getroffen zodat aan de wettelijke binnenwaarden kan worden voldaan. In het bouwplan van de woningen zal rekening gehouden moeten worden met de te verwachten gevelbelasting.

Omdat niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dient een ontheffing hogere grenswaarden te worden aangevraagd. De maximaal aan te vragen hogere grenswaarde bedraagt 53 dB. De punten waarvoor hogere grenswaarden noodzakelijk zijn liggen in de eerste lijns bebouwing aan de Havezathenallee.

3.2.2 Luchtkwaliteit

Met de jaarlijkse monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten (die zijn opgenomen in het NSL) bijgehouden. Om de monitoring van het NSL uit te kunnen voeren, heeft destijds het ministerie van VROM, op basis van de Saneringstool/Rapportagetool, de Monitoringstool ontwikkeld. Hieruit blijkt dat er binnen de gemeente Zwolle geen overschrijdingen van de normen voor luchtkwaliteit gevonden. Ook het plangebied voldoet daarmee aan de normen voor luchtkwaliteit. Ook op basis van het feit dat het plan geen extra woningen mogelijk maakt is hier sprake van een ontwikkeling die Niet In betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

3.2.3 Bedrijvigheid

Binnen het plangebied.

Binnen het plangebied zijn geen bedrijfsactiviteiten mogelijk. Het bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe bedrijfsactiviteiten mogelijk.

Buiten het plangebied.

In de directe nabijheid zijn geen bedrijven gevestigd die beperkingen kunnen opleveren voor het plangebied.

Conclusie:

bedrijvigheid vormt geen beperking voor de wijziging.

3.2.4 Bodemkwaliteit

Op de locatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend.

3.2.5 Externe veiligheid

Door of langs het plangebied loopt geen route gevaarlijke stoffen. Op ruime afstand ligt een tankstation. Hier worden benzine en dieselolie verkocht en geen LPG. Het plangebied ligt derhalve ruim buiten het invloedsgebied van dit tankstation.

Over de spoorlijn Zwolle – Kampen (Kamperlijntje) worden geen gevaarlijk stoffen vervoerd. Deze lijn is daarom geen risicobron.

3.2.6 Kabels, leidingen en straalpaden

Over het plangebied lopen geen straalpaden die beperkingen kunnen opleveren.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Stadshagen I, 1e partiële herziening, Carré zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Stadshagen I, 1e partiële herziening, Carré.

4.2 Inleidende regels

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd.

Artikel 2 Verwijzing

In dit artikel wordt aangegeven dat het bestemmingsplan Stadshagen I van toepassing is.

4.3 Bestemmingsregels

In ieder artikel over de opgenomen bestemmingen (artikel 3 t/m 6) is een verwijzing naar de regels van de desbetreffende bestemming Stadshagen I opgenomen. Deze regels worden van toepassing verklaard.

4.4 Slotbepaling

Artikel 7 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

4.5 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Alle kosten, die nodig zijn voor de realisatie van dit plan worden gedragen door de initiatiefnemer. Hiervoor is een anterieure overeenkomst gesloten.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is neergelegd dat in de voorbereiding van een bestemmings- of wijzigingsplan overleg gevoerd moet worden met andere gemeenten, waterschappen, diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

5.2.1 Uitkomsten overleg

Provinciaal overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is besproken met de provincie en op de hamerlijst stukken van in het provinciaal overleg van 21 mei 2015 geplaatst. Door de provincie is aangegeven dat de geprojecteerde ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid. Deze reactie is voor kennisgeving aangenomen.

Aangezien geen belangen bij dit plan betrokken zijn van andere instanties, zoals bijvoorbeeld Het Waterschap Groot Salland, is het vooroverleg beperkt gebleven.