direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Kamperpoort, Harm Smeengekade 18 en 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP14024-0004

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het plangebied is bebouwing aanwezig, maar deze is aan een opknapbeurt toe. De opknapbeurt gaat gepaard met wijzigngen die niet passen in het vigerende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan betreft voor een groot deel de transformatie van bestaande bebouwing naar appartementen en deels gaat het ook om het consolideren van de huidige bestemming. Aan de Harm Smeengekade 18 en 20 bevindt zich een flatgebouw waar bejaarden hebben gewoond. Deze flat van tien verdiepingen zal worden omgezet naar appartementen. Er komen 26 huurappartementen en 39 kooppartementen in dit gebouw. Tevens zal er onderin de flat ruimte zijn voor commerciële doeleinden.

Het voormalig kloostergedeelte wordt omgezet in de nieuwbouw van 5 grondgebonden huurwoningen en 17 appartementen. Dit deel van het plan heeft de naam Begijnehof gekregen.

Tenslotte zal het gebouw De Keersluis ook worden meegenomen in dit bestemmingsplan. Ook hier wonen bejaarden.De bestaande bejaardenwoningen in de Keersluis blijven in aantal gelijk.
Vanwege het veranderende zorglandschap wordt de bestemming, onder voorwaarden, op termijn mogelijk omgezet naar wonen.

1.2 Plangebied

Het plangebied wordt begrensd door de Harm Smeengekade aan de zuidzijde, de Lijnbaan aan de oostzijde, Burgemeester Vos de Waelstraat aan de noordzijde en de Veemarkt aan de westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14024-0004_0001.png"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is nu bestemd in het vigerende bestemmingsplan Kamperpoort, zoals dat is vastgesteld op 13 mei 2003. Hierin heeft het gebied een bestemming Maatschappelijk gekregen. De woonvorm gaat echter veranderen van die voor specifieke doelgroepen naar een normale woonbestemming aan de Harm Smeengekade en Begijnehof. Voor de Keersluis zal een woonbestemming mogelijk zijn als voldaan wordt aan de voorwaardelijk op te nemen verplichting ten aanzien van parkeren. Daarom is het plan in strijd met het bestemmingsplan. Ook stemt het plan niet overal overeen met de bestaande bouwvlakken.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In onderstaande wordt beleid besproken dat van toepassing is op dit plan.

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Conclusie

Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

2.2.1.1 Ladder van duurzame verstedelijking

Aan artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (hierna te noemen: ladder) toegevoegd. Dit artikel bepaalt dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen gemotiveerd moet worden dat er een regionale behoefte is aan die ontwikkeling en dat bovendien de gekozen locatie daarvoor geschikt is.

In artikel 1.1.1 is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van bijvoorbeeld een woningbouwlocatie.

Voor het bestemmingsplan Kamperpoort, Harm Smeengekade 18 en 20 worden de treden van de ladder als volgt doorlopen.

Trede 1: Regionale behoefte

De eerste stap die de ladder voorschrijft is om te motiveren dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling
voorziet in een actuele regionale behoefte. In het Regionale woonprogramma Twente/West-Overijssel zijn regionale afspraken gemaakt, zodat iedere gemeente binnen de eigen behoefte ontwikkelt. Vraag en aanbod zijn voor de regio in kaart gebracht op basis van dezelfde uitgangspunten en afspraken die zijn gemaakt over programmering en afstemming van woonplannen.
Gemeenten in Overijssel maken maximaal 100% van de gemeentelijke vraag voor de komende 10 jaar naar woningen beschikbaar in harde plannen. Onder harde plannen worden plannen verstaan die woningen bij recht mogelijk maken, zonder nadere afweging of procedure, danwel die woningen mogelijk maken door toepassing van een uitwerkingsverplichting of wijzigingsbevoegdheid. Door te programmeren voor de eigen behoefte zorgen gemeenten ervoor dat er geen overaanbod in harde plannen ontstaat op de (regionale) woningmarkt. Hierdoor gaat er in principe geen extra aanzuigende werking uit naar huishoudens uit andere gemeenten. Daarbij zijn migratiecijfers verwerkt in de huishoudensprognose en daarmee ook de regionale behoefte.
De provincie borgt deze afspraken. Ook zijn afspraken gemaakt met gemeenten die over een 'historische' harde bestemmingsplancapaciteit beschikken van meer dan 100% van de woningvraag. Zij zullen het overaanbod met maximale voortvarendheid - dat is binnen maximaal drie jaar vanaf januari 2016 - terugbrengen. De provincie ziet ook hierop toe. Met de gemaakte afspraken worden buurgemeenten beschermd tegen negatieve effecten van overprogrammering bij buurgemeenten.

De Overijsselse gemeenten gebruiken de huishoudingsprognose van Primos 2013 als basis voor het vaststellen van de vraag naar nieuwe woningen en de programmering daarvan. Uiteraard wordt er vinger aan de pols gehouden, zowel door de gemeenten als door de provincie als het gaat om actuele cijfers van Primos.

In de gemeenten Zwolle is sprake van een kwantitatieve actuele behoefte van 6121 woningen voor de periode 2016-2026. Die behoefte is gebaseerd door Primos2013 te confronteren met het aanbod in harde plannen, te weten 3810 woningen. Vastgesteld is dat de gemeente Zwolle een ondercapaciteit heeft in haar harde plannen van 2311 woningen en dus niet op korte termijn hoeft af te waarderen.

Specifiek voor dit plan geldt dat wordt dat wordt voorzien in een actuele regionale behoefte naar centrumstedelijke woningen. Er is sprake van afstemming volgens de in het RWP opgenomen afstemmingsprocedure. Gemeenten in de subregio vinden het plan daarmee ook passend binnen de ladder en programmering in de regio.


Trede 2: Bestaand stedelijk gebied

De tweede stap van de ladder van duurzame verstedelijking vraagt naar een onderbouwing waarom deze locatie binnen het stedelijk gebied een geschikte locatie is voor de voorgestane ontwikkeling door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie, inbreiding of anderszins. Daarbij wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

De locatie waar de woningen zijn voorzien behoort tot het bestaand stedelijk gebied. Het is een onderdeel van de wijk Kamperpoort. Een groot deel van het plan bestaat uit transformatie van bestaande bouw. In deze wijk wordt ingezet op revilatisering en woningbouw.

Vanuit het woningbouwprogramma is de omslag gemaakt van programmeren naar stimuleren, zodat vanuit de kracht van de locatie en met de nodige flexibiliteit kan worden ingespeeld op de marktvraag. De gemeente schrijft niet vooraf in detail voor welke woningen, waar en wanneer gebouwd moeten worden. Maar vanuit haar publieke rol toetst de gemeente de plannen op ruimtelijke kwaliteit en het ontstaan van een mix van producten en woningtypen. Daarbij is de opgestelde Kleurenwaaier, onderdeel van de Woonagenda, een hulpmiddel.

Daarnaast is plan regionaal afgestemd volgends de in het RWP opgenomen afstemmingsprocedure. Gemeenten in de subregio en andere planrelevante gemeenten (voor ontwikkelingen buiten BSG) vinden het plan daarmee ook passend binnen de Ladder en programmering in de regio.

Trede 3: Aanbod multimodale locaties buiten bestaand stedelijk gebied

De derde stap die de ladder voorschrijft moet worden doorlopen als de behoefte niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen. De beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied, daarom behoeft deze stap niet verder te worden uitgewerkt.

2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze elementen zijn derhalve binnen de hele omgevingsvisie terug te vinden.


De sturingsfilosofie van de provincie is als volgt samen te vatten: als sprake is van een bepaalde ontwikkeling, dan moet eerst worden nagegaan, aan de hand van de generieke beleidsuitgangspunten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen, of er behoefte is aan de ontwikkeling. Indien dat zo is, moet worden nagegaan of de gekozen plek geschikt is voor het aldaar doorvoeren van de ontwikkeling.


Om antwoord te kunnen geven op die laatste vraag dient de ontwikkelingsperspectievenkaart bekeken te worden. Wanneer uit die kaart blijkt dat een ontwikkeling, zoals gepland, niet in strijd is met deze kaart, kan verder worden bezien hoe de ontwikkeling vormgegeven moet worden. Hierbij heeft de provincie gekozen voor een vierlagenbenadering, in welke benadering vier kaarten/lagen worden onderscheiden. Dit zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Samen met de catalogus gebiedskenmerken kan worden geconstrueerd welke kenmerken per laag van belang zijn om rekening mee te houden bij de planvorming.


Uit een toets aan de kaart, waarop het ontwikkelingsperspectief is weergegeven, blijkt dat de Kamperpoort als woonwijk wordt aangeduid. Daarin past de hudige ontwikkeling.


Ook de toets aan de overige kaarten laat geen beeld zien dat met de provinciale visie in strijd is.


Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.


2.4 Gemeentelijk beleid

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens de bestaande situatie beschreven met betrekking tot de archeologische, de ruimtelijke en de functionele structuur.

2.4.1 Structuurplan 2020

Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.

Het plan past eveneens binnen het structuurplan. In het structuurplan is onder meer aangegeven dat inbreiding voor uitbreiding gaat. Dit, opgeteld bij de wens om de Kamerpoort verder op te knappen en met name ruimte te geven aan woningbouw, leidt tot die conclusie.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijke structuurplan.

2.4.2 Archeologisch en cultuurhistorisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

Het plangebied voor het bestemmingsplan is op de Archeologische Waarderingskaart Zwolle aangegeven met een waarde van 50%. Dit houdt in dat bij een bodemingreep van meer dan 100 vierkante meter en 0.5 meter diep een Inventariserend Veldonderzoek noodzakelijk is.

De archeologische waarde van 50% van het gebied is gebaseerd op historische gegevens en de resultaten van een in januari 2005 uitgevoerd Inventariserend Veldonderzoek.

Cultuurhistorisch beleid

De Nota Belvedere uit 1999 was het kader voor een verdergaande integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Hoofddoelstelling van de Nota is de cultuurhistorische identiteit als volwaardig uitgangspunt richtinggevend te maken voor de inrichting van de ruimte. De credo daarbij is 'behoud door ontwikkeling'. Daarmee wordt bedoeld dat de aanwezige cultuurhistorische waarden een bron vormen van inspiratie voor vernieuwing en verandering. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de ruimtelijke inrichting.

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan worden verankerd.

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid.

2.4.3 Verkeersbeleid

Mobiliteitsvisie

Het vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009.

Uit de Mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit bij voorkeur niet wordt opgevangen door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. Zwolle heeft in dat opzicht een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.

Dit plan vraagt niet om de aanleg van nieuwe infrastructuur en vormt dan ook geen inbreuk op het verkeersbeleid van de gemeente.

Parkeren

Eind november 2014 is de grondslag in de Woningwet voor de stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening vervallen. Ook in Zwolle waren hierin de gemeentelijke regels omtrent parkeren opgenomen. Er is een nieuw beleid opgesteld, namelijk de "Regeling Parkeernormen 2016".

Daarnaast is gekozen voor het opstellen van een parkeervisie voor de Harm Smeegekade en Begijnehof. Zie ook de bijlage. Hiervoor is het uitgangspunt dat een initiatief in dit deel van het plangebied zich richt op een doelgroep die geen auto bezit. In hoofdstuk 3 wordt hier verder op ingegaan. Er wordt overigens op eigen terrein voorzien in een aantal parkeerplaatsen, die onder meer voor de commerciële ruimte nodig zijn.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het verkeers- en parkeerbeleid.

2.4.4 Groenbeleid

Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.

De Stedelijke Hoofdgroenstructuur van de Kamperpoort bestaat uit de oevers van het Zwarte Water en de daaraan grenzende villatuinen en de bomen en bermen van de Katerdijk, uit de singels langs de stadsgracht (Pannenkoekendijk en Harm Smeengekade) en de stadsgracht zelf, uit de bomen en bermen van de Willemskade, uit de Rieteweg, het spoor naar Kampen (Kamperlijntje) en de Kamperweg en tussenliggende bomen, struwelen en bermen, en uit de bermen en beplanting van de taluds van de A28

Tot het wijkgroen behoren de Meeuwenlaan, de Hoogstraat, de Lijnbaan en de Emmastraat. Hier wordt gestreefd naar begeleiding met bomen. Tot het wijkgroen behoren ook het speelterrein tussen de Lijnbaan en de Veemarkt en het speelplein van de voormalige openbare school aan de Veemarkt. Dit zijn belangrijke speelvoorzieningen in deze overigens niet erg groene wijk, waar ook het aantal speelvoorzieningen beperkt is.

De wijk is verder arm aan groen. In dergelijke wijken wordt gestreefd naar vermindering van het verhard oppervlak en naar meer bomen, in verband met het voorkomen van hittestress en wateroverlast.

Het voorliggende plan draagt bij aan het groen in de wijk, doordat er een binnentuin wordt gecreeerd op delen van bestaande verharding. Het plan past daarom binnen het groenbeleid.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.

 

2.4.5 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Europese Kaderrichtlijn Water

De KRW moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire gevaarlijke stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. Dit heet 'een goede kwantitatieve toestand'.

Waterbeheer 21e eeuw

WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoog water en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om ons land voor te bereiden op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is de coördinerend bewindspersoon voor het Deltaprogramma.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Voor 2015 worden die voorgelegd aan het kabinet. Deze beslissingen gaan over:

  • de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid;
  • de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater;
  • het peil van het IJsselmeer;
  • de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en;
  • hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water.

Provinciaal beleid
De Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de nieuwe Waterwet, de status van Provinciaal Waterhuishoudingsplan onder de Wet op de waterhuishouding tot de inwerkingtreding van de Waterwet en de status van Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid
Het beleid van het waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de keur van het waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Gemeentelijk beleid
De gemeente Zwolle heeft haar waterbeleid in 2008 vastgelegd in het Stedelijke Waterplan. Hierin zijn de ambities met betrekking tot de beleving en de kwaliteit van water beschreven. De gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het gemeentelijk rioleringsplan ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.

2.4.6 Volkshuisvestingsbeleid

Voor het volkshuisvestingsbeleid zijn een aantal stukken opgesteld. In eerste instantie werd een Woonvisie 2005-2020 opgesteld. Al snel werd duidelijk dat deze visie, mede ten gevolge van de crisis, diende te worden geactualiseerd. De visie zelf is echter niet geactualiseerd, maar er is een Woonplan 2011-2015 opgesteld, waarin gekeken is naar de onderdelen die aan revisie of bijstelling toe zijn. De woonvisie 2005-2020 blijft dan ook bestaan.

Daarnaast is er nog een uitvoeringsgerichte Woonagenda opgesteld. Dit is een actieplan voor de Zwolse woningmarkt, waarin analyse van en visie op het functioneren van de woningmarkt is vertaald in een aantal ambities, (bijgestelde) kaders en concrete uitvoeringsmaatregelen. Het is een dynamische agenda die, indien nodig, op elk moment geactualiseerd en aangevuld zal worden met aanvullende maatregelen. Met die Woonagenda wordt geen nieuw beleid omschreven, maar wordt voortgeborduurd - op basis van actuele

Omdat goed te kunnen schakelen tussen de lange termijn en de actualiteit van de korte termijn op de woningmarkt, is er sprake van een cyclus binnen het woonbeleid, waarbij de lange termijn doelen en ontwikkelingen zoals zij verwoord zijn in de Woonvisie, via vijfjaarlijkse Woonplannen en jaarlijkse Woonprogramma's steeds kunnen worden bijgesteld en geactualiseerd. Ook is onderzoek gedaan naar de kwalitatieve behoefte van Zwolle (WoOn 2012).

Kwalitatief zien we met name een toenemend tekort bij de volgende categorieën:

  • Eengezinskoopwoningen
  • Meergezinshuurwoningen
  • Huurwoningen in de goedkoopste prijsklasse en tevens in de vrije sector
  • Middeldure koopwoningen
  • Kleine woningen (tot 2 kamers) en grote woningen (5 kamers of meer)

In dit plan wordt voorzien in zowel eengezinswoningen als in kleinere woningen in de vorm van appartementen. Dat sluit dus aan bij de onderzochte behoefte.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het volkshuisvestingsbeleid.

2.4.7 Economisch beleid

Beroep- en bedrijf aan huis

Beroep aan huis wordt toegestaan. Dit is het enige aspect van het economisch beleid dat van toepassing is. Daarom wordt het overige economische beleid verder niet besproken.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het economisch beleid.

2.4.8 Prostitutiebeleid

Het Zwolse prostitutiebeleid gaat uit van een maximaal stelsel. Het maximum aantal seksinrichtingen is daarbij gesteld op 10 (inclusief escortbedrijven). Deze mogen zich alleen bevinden in het zogenaamde vestigingsgebied. Dit gebied bestaat uit het gebied binnen de stadsgrachten, enige uitvalswegen (Willemskade, Harm Smeengekade, Pannekoekendijk, Schuttevaerkade, Zamenhofsingel, Diezerkade, Thomas à Kempisstraat tot de hoek Vechtstraat, Groot Wezenland, Assendorperstraat tot Molenweg), alsmede het gebied buiten de bebouwde kom.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het prostitutiebeleid. Het voorziet niet in prostitutiebedrijven.

2.4.9 Milieubeleid

Geluid

In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven:

Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied en ook de geluidbelasting binnen het gebied is gerelateerd aan de functie van het gebied. Dit is vastgelegd in de 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle'. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.

Is de geluidsbelasting lager dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid dan kan na een eenvoudige administratieve toets de hogere waarde worden vastgesteld. Is de geluidsbelasting hoger dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid, maar onder het wettelijke maximum dan is een meer diepgaande beoordeling noodzakelijk. Bij de beoordeling komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden van bijvoorbeeld een geluidsluwe gevel, aangepaste indeling van de woning (hoofdslaapkamer aan de geluidsluwe gevel), een balkon of tuin aan de geluidsluwe zijde van de woning, indien het balkon aan de voorzijde is gesitueerd wordt gekeken naar mogelijkheden om deze afsluitbaar te maken, waardoor akoestische compensatie wordt verkregen.

Het bestemmingsplan voor de Harm Smeengekade 20, Begijnehof en het gebouw "De Keersluis" behoort tot het gebiedstype 'Centrumstedelijk'. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de grenswaarde dan geldt dus een eenvoudige administratieve toets, wat wil zeggen dat hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld indien aan één of meer van de volgende criteria wordt voldaan:
- door de gekozen situering of bouwvorm gaan de woningen een doelmatige akoestisch afschermende functie vervullen voor andere woningen of voor andere geluidsgevoelige objecten, of: - de woningen zijn ter plaatse noodzakelijk om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of;
- door de gekozen situering vullen de woningen een open plaats tussen aanwezige bebouwing op, of; - de woningen worden ter plaatse gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing.

Hogere grenswaarden worden slechts dan vastgesteld indien de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Gebiedstype     Ambitie     Voorkeurs-grenswaarde
WGH    
Grenswaarde     maximale ontheffingswaarde WGH    
Centrumstedelijk     53 dB     48 dB Binnenstedelijke wegen
48 dB Buitenstedelijke wegen (A28)  
63 dB Binnen-
tedelijke wegen
53 Buitenstedelijke wegen (A28)  
63 dB Binnestedelijke wegen
53 Buitenstedelijke wegen (A28)  

Voor industrielawaai, afkomstig van de IJsselhallen, vormt de “Nota industriegeluid Zwolle” het gebiedsgerichte kader. In deze nota worden ook grenswaarden en ambitiewaarden genoemd voor het gebiedstype “centrum stedelijk”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14024-0004_0002.png"

Luchtkwaliteit

Het Luchtkwaliteitplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitsituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit.

Daartoe zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • voldoen aan wet- en regelgeving;
  • anticiperen op de toekomst;
  • knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid. De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.

Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • Een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van ene mogelijke toename van het groepsrisico.

Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.

Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.

Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Centrumstedelijk' en ligt net buiten het gebiedstype stroomzone. De locatie ligt op 400 meter van het spoor* en ruim 500 meter van de A28, ofwel op basis van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid ligt het gebied in zone 4 (300-1500- m.) van zowel het spoor en de A28 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd (*= Kamperlijntje ligt op ca 270 meter, echter worden hier geen gevaarlijke stoffen vervoerd).

Voor het gebiedstype 'Centrumstedelijk' geldt dat de risicoruimte zeer beperkt is vanwege de zeer hoge personendichtheid, de slechte bereikbaarheid voor hulpdiensten en de lage organisatiegraad (met het oog op preparatie op calamiteiten met gevaarlijke stoffen). Voor dit gebiedstype geldt een 'stand still-beleid' voor het groepsrisico, met andere woorden een overschrijding van de oriëntatiewaarde en een toename van het groepsrisico als gevolg van interne gebiedsontwikkelingen is niet toegestaan.

Duurzaam bouwen

Op 8 januari 2007 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Duurzaam Bouwen vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en grond.-, weg- en waterbouw en is erop gericht dat overal een minimaal niveau voor duurzaamheid bereikt moeten worden.

Duurzaam bouwen heeft betrekking op de thema's energie, materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit. De beleidsvisie biedt 2 methodieken voor het realiseren van het minimale niveau. Bouwpartijen kunnen een keuze kunnen maken voor één van beide. De methodes verschillen in flexibiliteit:

De toepassing van GPR Gebouw geeft maximale flexibiliteit voor de bouwpartijen. GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) Gebouw is een computerprogramma dat ontwerpgegevens van een gebouw omzet in kwaliteit- en duurzaamheidprestaties, verdeeld over de thema's energie, materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit. Het programma is bruikbaar voor zowel woningbouw als utiliteitsbouw (kantoren en scholen). Het minimaal te bereiken niveau van kwaliteit- en duurzaamheidprestaties (GPR=7) komt overeen met de toepassing van de vaste, kostenneutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzame (Utiliteits)bouw (maatregelen, die altijd technisch goed toepasbaar zijn en in de regel kostenneutraal zijn). De gemeente stelt het computerprogramma ter beschikking van de ontwikkelende partij. In gezamenlijk overleg wordt het te realiseren prestatieniveau vastgelegd.

Toepassing van de lijst van 8 maatregelen, waaruit minimaal 5 maatregelen gekozen moeten worden. Dit geeft minder flexibiliteit aan bouwpartijen, maar wel duidelijkheid.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.

Bodemkwaliteit

Bodembeleid

In januari 2010 heeft de gemeente een nieuw bodembeleidsplan vastgesteld. Dit bodembeleidsplan kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering.

In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.

Bovengrond

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, landbouw/natuur en hoofdwegen. Het plangebied Harm Smeengekade 20 valt binnen het functieklassengebied wonen.

Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen, en industrie ingevoerd. Op 24 augustus 2015 heeft de gemeente de bodemkwaliteitskaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit. Het plangebied valt binnen de oude stadskern, dat de kwaliteitsklasse 'industrie' heeft vanwege oudstedelijke belasting van de bodem.

Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het herontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de bodem niet verdacht is van verontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.

Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd. Dit houdt voor het plangebied Harm Smeengekade 18 en 20 in dat de bodem geschikt gemaakt moet worden voor de beoogde functie wonen .

Ondergrond

In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:

  • 1. Werken met ondergrondse bestemmingen / functies
  • 2. Structureel en georganiseerd gebruik maken van WKO (warmte- / koudeopslag) en WKO koppelen aan grondwatersanering en waterwinning en peilbeheer
  • 3. Bodemsanering gebiedsgericht benaderen
  • 4. Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig grondwater met elkaar te combineren in één gebied
  • 5. Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte

Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de vijf basisprincipes door:

  • 1. Het kader te geven voor gebiedsgericht benadering van de bodemsanering
  • 2. De doelstelling voor sanering te koppelen aan de beoogde functies in de ondergrond
  • 3. De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen tegen en af te stemmen met koudewarmte opslag, peilbeheer, grondwaterwinning

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

3.2 Functioneel

In de huidige situatie wordt er aan de Harm Smeengekade en in de Keersluis aan de Lijnbaan gewoond. Aanvankelijk door bejaarden en deels momenteel ook Stichting Carex. Deze vorm van wonen door specifieke doelgroepen, onderscheidt zich van de "gewone" woonbestemming en wordt daarom anders bestemd.

Het Begijnehof kenmerkt zich door de aanwezigheid van een klooster met kapel, waarbij de kapel gehandhaafd zal blijven. Het klooster verdwijnt.

In het gebouw de Keersluis wordt nog altijd door bejaarden gewoond. Dat blijft voorlopig zo. Op termijn zou, gelet op het verandere zorglandschap, een omzetting naar wonen aan de orde kunnen zijn.

3.3 Stedenbouw

3.3.1 Huidige situatie

Het voormalige zorggebouw “Nieuwe Haven” vormt een onderdeel van de hogere bebouwingswand aan de Harm Smeengekade die de grens van de wijk Kamperpoort met de binnenstad markeert. Behalve dat het de grens markeert, vormt het tevens een wand waarachter de achterliggende wijk verscholen ligt. Deels naast en deels achter het voormalige zorggebouw gaat een cultuurhistorisch waardevolle Kapel schuil.
Aan de zijde van de Lijnbaan bevindt zich het gebouw De Keersluis.

De nieuwe planvorming heeft als doel om de huidige bebouwing, die in onbruik is geraakt en niet meer voldoet aan de hedendaagse randvoorwaarden, te transformeren naar een nieuw en aantrekkelijk woongebied. Dat geldt nog niet voor de Keersluis, omdat transformatie de eerstkomende jaren nog niet aan de orde is. Binnen de looptijd van het bestemmingsplan van tien jaar is deze transformatie echter zeker aan de orde.
Uitgangspunt is dat bestaande bebouwing deels gehandhaafd wordt en de basis vormt voor een nieuw woonmilieu. De transformatie vormt enerzijds een verbetering van de woonkwaliteit, anderzijds wordt het achterliggende gebied meer open gemaakt naar de stad. Daarmee wordt de kapel en een nieuwe gemeenschappelijke tuin onderdeel van de publieke ruimte.

Plangebied (zie tekening huidige situatie)

Het plangebied beslaat

  • het voormalige zorggebouw “De Nieuwe Haven”. (1) Een typische hoogbouw uit 1967 met een sterke horizontale geleding. De plint van de hoogbouw de voormalige recreatiezaal, heeft ruimte geboden aan keuken en culturele voorzieningen.
  • Een voormalig klooster (2,) van voor de Tweede Wereldoorlog (1930) met een kapel (3) die in de huidige situatie schuil gaat achter de muren van het kloostercomplex. Deze kapel is in de cultuurhistorische analyse van de Kamperpoort aangemerkt als bebouwing met een hoge cultuurhistorische waarde en waardevol om te behouden. De kapel is in bezit van IJsselheem en wordt gebruikt voor kerkdiensten, Het kloostergebouw is in onbruik geraakt. Onder een deel van het kloostergebouw is een kelder aanwezig.
  • Keersluis (4). Complex met seniorenwoningen, bestemming maatschappelijk. Op termijn zal dit gebouw mogelijk geschikt gemaakt worden voor een "gewone" woonfuncftie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14024-0004_0003.jpg"

Huidige situatie

3.3.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Uitgangspunt transformatieplan

Het bestaande gebouwencomplex uit verschillende bouwperioden toont de geschiedenis van de plek. Met het transformatieplan wordt getracht om de kwaliteiten uit het verleden als uitgangspunt te nemen en een nieuwe laag aan de geschiedenis toe te voegen. Door sloop van het bovengrondse deel van het huidige klooster en een deel van de plint van de Nieuwe Haven en het toevoegen van nieuwbouw ontstaat een nieuwe kloostertuin die de waardevolle Kapel zichtbaar maakt vanaf de Harm Smeengekade.

De transformatie geeft antwoord op een groeiende vraag naar een onderscheidend, dynamisch woonmilieu in of om de binnenstad. De toevoeging van een commerciele functie onder de hoogbouw draagt bij aan een aantrekkelijk overgang tussen de publieke ruimte en de hoogbouw. Tevens kan het de interactie tussen de publieke ruimte langs de Harm Smeengekade en de kloostertuin versterken. De commerciele functie verbindt tevens de publieke functies langs de Harm Smeengekade aan weerszijden.

Het plan (zie tekening toekomstige situatie)

De bestaande hoogbouw (1) wordt volledig verbouwd. Na de verbouwing biedt het ruimte aan circa 65 appartementen. De bouwmassa van de Nieuwe Haven blijft nagenoeg gelijk. Een deel van de plint wordt verwijderd waarmee een zichtlijn en een open verbinding ontstaat tussen de buitenruimte aan de Harm Smeengekade en de kloostertuin. Daarnaast biedt de plint ruimte aan een uitnodigende entree voor de appartementen en wordt er ruimte voor circa 300. m2 voor een commerciele functie toegevoegd.

De kapel (3) blijft gehandhaafd. Ook de functie blijft. Een deel van de bestaande kloosterbebouwing aan weerszijden van de kapel blijft in tact en wordt deels benut voor functies ten behoeve van de kapel. Aan de noordoostzijde wordt het bovengrondse deel van het voormalige klooster (2a) verwijderd en niet teruggebracht. Op deze plek wordt een tuinmuur gerealiseerd waarin de fietsenstalling, bergingen en de toegangen naar de kelder geintegreerd zijn. Aan de zuidoostzijde worden 5 grondgebonden woningen toegevoegd (2d). Aan de noordwestzijde wordt de bestaande bebouwing vervangen door 17appartementen (2c). Bestaande bouw en nieuwbouw omsluiten samen de kloostertuin. De ontsluiting van de woningen en appartementen vinden via de kloostertuin, als gemeenschappelijk hof, plaats.

Onder het te slopen deel van het klooster is een kelder aanwezig (2a, zie tekening huidige situatie). In de nieuwe situatie worden in de betaande kelder bergingen en hier bovenop een fietsenstalling met bergingen gesitueerd. De hierboven aangebrachte tuinmuur schermt de kloostertuin af van het parkeerterrein. De tuin krijgt daarmee een besloten karakter. De wand en constructie krijgt de functie van bergingen en een fietsenstalling op maaiveld.

De rooilijn langs de Harm Smeengekade wordt aangepast. De huidige bebouwing van de voormalige recreatiezaal wordt verwijderd. De functie commerciele ruimte komt terug in de plint van de hoogbouw (1). De nieuwe woonbebouwing als vervanging van het voormalige klooster (2d) wordt min of meer in de rooilijn van de hoogbouw geplaatst waarmee de belendende bebouwing beter in beeld komt. Het gevolg is dat hier een grotere open ruimte ontstaat die een bijdrage kan leveren aan het vergroenen van de Harm Smeengekade.

De huidige bestemming van De Keersluis (4) blijft een maatschappelijke bestemming houden, maar kan op termijn worden omgezet naar wonen, mits op eigen terrein kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Gezien het veranderende zorglandschap is deze omzetting mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14024-0004_0004.png"

De toekomstige situatie

Consequenties

De belangrijkste gevolgen van de nieuwe planvorming is dat een deel van de bebouwing wordt gesloopt, nieuwe elementen worden toegevoegd en de huidige bebouwing een grondige verbeterslag ondergaat. In hoofdlijnen gaat er massa af en wordt er beperkt massa toegevoegd. De belangrijkste aanpassing in juridische zin is dat de functie maatschappelijk wordt veranderd in gemengd, zodat er gewoond kan worden en dat er deels ook commerciele doeleinden mogelijk zijn en deels maatschappelijke doeleinden.

Voor de Begijnehof geldt dat de bouwmassa aan de noordwest- en noordoostzijde wordt verwijderd. Aan de zuidoostzijde wordt de huidige bebouwing van een bouwlaag gesloopt en vervangen voor één bouwlaag met een kap.

Enkele plaatjes van het voorlopig ontwerp geven een beeld van hetgeen te gebeuren staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14024-0004_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14024-0004_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14024-0004_0007.png"

3.4 Archeologie

Historische gegevens

Het gebied rond de huidige Harm Smeengekade maakte in de 14de deel uit van de zogenaamde Bonkemaat. De Bonkemaat was een uitgestrekt grondgebied buiten de Voorster- of Kamperpoort waar zelfs het Buitengasthuis onderdeel van uitmaakte. Het ging dus om een groot gebied waar tegenwoordig de IJsselhallen, een deel van de wijk Kamperpoort en het terrein van de Nieuwe Haven onder vallen.

In 1602 wordt voor het eerst melding gemaakt van een weg door de Bonkemaat. Waarschijnlijk gaat het hier om een voorloper van de huidige Harm Smeengekade, een naam die pas dateert van na 1938. In de periode daarvoor werd de straat aangeduid als Beestenmarkt, naar de veemarkt die hier al vanaf 1800 werd gehouden. Deze veemarkt zorgde voor een verdichting van de bebouwing en vestiging van beroepen als tappers, kasteleins, stalhouders en touwslagers.

Op de plaats van het voormalige Verzorgingshuis de Nieuwe Haven stond in de 19de eeuw het woonhuis van de familie Vos de Wael. Dit huis was in 1804 gebouwd in opdracht van de Zwolse burgemeester A.J. Vos de Wael en is tot 1904 door de familie bewoond geweest. Middels een legaat is het bewoonde huis aan de Beestenmarkt met alles wat erbij hoort aan grond en opstallen vermaakt aan het kerkbestuur van Onze Lieve Vrouwe ten Hemelopening. In 1932 werd het pand Harm Smeengekade 21 (woonhuis Vos de Wael) samen met het kleinere buurpand Harm Smeengekade 20 vervangen door nieuwbouw van het Onze Lieve Vrouwenpension. Dit Onze Lieve Vrouwenpension was in eerste instantie opgericht voor welgestelde lieden. Hierdoor waren de prijzen van de kamers zo hoog dat deze leeg dreigden te blijven. Een gedeeltelijke oplossing werd gevonden om tot het oorspronkelijke katholieke pension ook niet-katholieken toe te laten. De mooiste en duurste kamers lagen aan de voorzijde en werden bewoond door jonge dames van gegoede families. De huur van deze kamers werd gebruikt voor het onderhoud van arme bejaarden die aan de achterzijde van het complex woonden.

Bij het complex hoorde ook een kapel die tegenwoordig nog steeds bestaat. In 1965 werd de naam Onze Lieve Vrouwenpension veranderd in Theodora Vos de Waelstichting. In 1967-1971 is een deel van de gebouwen gesloopt en vervangen door een tien verdiepingen hoge flat met de naam de Nieuwe Haven en een woonflat voor ouderen haaks op de Nieuwe haven langs de Lijnbaan luisterend naar de naam De Keersluis. Bij het gebouw hoorden verder nog een rij huizen aan de Lijnbaan en de Burgemeester Vos de Waelstraat. Deze huizen zijn in 1999 gesloopt.

Archeologisch onderzoek

In 2005 is in de binnentuin en het parkeerterrein een Inventariserend Veldonderzoek verricht. In totaal zijn vijf kleine proefsleuven gegraven. Uit de resultaten van onderzoek is gebleken dat een deel van het onderzoeksgebied op een natuurlijke dekzandrug ligt waarop in theorie bewoning mogelijk is vanaf de Prehistorie. De oudste sporen die in 2005 zijn aangetroffen dateren echter uit de periode 950-1250. Het gaat hierbij om een greppel die mogelijk als omheining bij een nederzetting heeft gehoord. Het merendeel van de sporen bestaat echter uit afvalkuilen en sloten uit de 18de en 19de eeuw. Incidenteel konden verder nog enkele sporen uit 14de en 15de eeuw worden gedocumenteerd.

Conclusie

Op basis van de historische- en archeologische gegevens is het duidelijk dat er in het gebied archeologische sporen aanwezig zijn die kunnen dateren tussen 950 en 1850. Een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven is in dit geval noodzakelijk. Hierover zijn afspraken gemaakt.

3.5 Cultuurhistorie

3.5.1 Huidige situatie

In ons gecultiveerde landschap zijn nog vele sporen aanwezig die informatie geven over de historische situatie of ontwikkeling van een gebied. Deze structuren en objecten vertellen het verhaal van hoe de mens in en om Zwolle woonde en werkte. Ze houden de identiteit en belevingswaarde van de fysieke leefomgeving in stand. Cultuurhistorie en erfgoed zijn daarom nauw verbonden met de kwaliteit van de omgeving.

Kamperpoort

Ten westen van de Zwolse binnenstad ligt de wijk Kamperpoort. Dit stadsgebied met een rijke geschiedenis is ontstaan vanuit de kleine voorstad, die in de middeleeuwen was ontstaan langs de uitvalsweg naar Frankhuis en Kampen. In de 19de en 20ste eeuw vestigde zich veel bedrijvigheid in het gebied. Een belangrijke impuls voor het gebied was de vestiging van het veemarktcomplex in 1931. In het interbellum verrezen enkele woningbouwcomplexen voor arbeiders, die een sterk contrast vormden met de grote herenhuizen die vanaf het einde van de 19de eeuw langs de singels waren gebouwd. Het enige religieuze gebouw in Kamperpoort is de kapel van de vroegere O.L. Vrouwe-pension aan de Harm Smeengekade 20.

Cultuurhistorische analyse

In 2011 is een cultuurhistorische analyse van de Kamperpoort opgesteld. Het onderzoek geeft inzicht in de historisch-geografische cultuurhistorische waarden zodat deze waarden beter in stand kunnen worden gehouden en kunnen dienen als randvoorwaarde en inspiratie bij ruimtelijke opgaven. De cultuurhistorische analyse heeft de functie van een attentiedocument. In voorkomende gevallen is daarom een verdiepende analyse nodig om de cultuurhistorische waarden nader te bepalen en de betekenis toe te kennen over de wijze van omgaan met de waarden.

O.L. Vrouwe-pension en kapel

Uit een legaat van Theodora Vos de Wael uit 1904 werd het O.L. Vrouwe-pension opgericht Het complex is in 1932-1933 gebouwd naar het ontwerp van de landelijk bekende architect H.C.M. Beers. Het onderhavige complex was bestemd als rooms katholiek bejaardenthuis. Het complex omvat een L-vormige vleugel met drie bouwlagen waarin de kamers waren ondergebracht. Aan de achterzijde dwars op de vleugel bevond zich de Theodorakapel.

Het complex wordt gekenmerkt door een zakelijke vormgeving en ingetogen karakter, met gemetselde gevels en roodgedekte zadeldaken. Ondanks een aantal wijzigingen is de hoofdvorm goed behouden gebleven.

Het kloostercomplex is van architectuurhistorisch belang door zijn esthetische kwaliteiten en voor het oeuvre van Van Beers. Bovendien vertegenwoordigt het kloostercomplex een cultuurhistorische waarde als illustratie van de sociaalhistorische ontwikkelingen in Zwolle op het gebied van de r.k. bejaardenzorg.

De ruimtelijke inpassing van het O.L. Vrouwe-pension en de kapel zal met grote zorgvuldigheid dienen te gebeuren.

3.5.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Uitgangspunt is dat de cultuurhistorische waarden in stand worden gehouden en waar mogelijk worden versterkt. Cultuurhistorie geldt verder als inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de juridische vertaling van dit uitgangspunt wordt verwezen naar de regels. In een dubbelbestemming worden cultuurhistorische waarden veilig gesteld

3.6 Parkeren

3.6.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er een parkeerterrein aanwezig.

3.6.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij het plan worden 46 parkeerplaatsen gerealiseerd. In relatie tot de parkeernormen die de Gemeente Zwolle hanteert in de Kamperpoort is dit een zeer laag aantal pp. ten opzichte van het beoogde programma in het plangebied.
Het beoogde aantal pp wordt als voldoende beoordeeld omdat de ontwikkeling nadrukkelijk gericht is op huishoudens met een beperkt autobezit. Dit wordt realistisch geacht omdat de locatie zich in een gebied bevindt met zeer veel voorzieningen onder handbereik. Ook zijn in de directe nabijheid zeer goede voorzieningen van openbaar vervoer en er ontstaan in het stedelijk gebied steeds meer mogelijkheden voor gedeeld autobezit en diensten zoals Greenwheels en Snapp Cars.

Deels kunnen de parkeerplaatsen op eigen terrein worden ingezet ten behoeve van bewoners van koopwoningen, die toch een eigen auto bezitten. Deels zullen ook een aantal parkeerplaatsen worden gereserveerd voor een meer duurzame vorm van automobiliteit zoals een locatie voor Greenwheels en/of stallings- en oplaadmogelijkheden voor 100% elektrische auto's en/of voor de verhuur voor overige huurders. Uiteraard dienen deze parkeerplaatsen ook de commerciele ruimte.

DeltaWonen draagt er zorg voor dat bij de verkoop en verhuur van de appartementen nadrukkelijk over deze aanpak wordt gecommuniceerd. Mensen weten dus vooraf hoe met parkeren wordt omgegaan. Ook worden toekomstige bewoners erop gewezen dat er geen parkeervergunningen zullen worden afgegeven. De locatie is expliciet uitgesloten in de regeling voor het verstrekken van parkeervergunningen

Mocht men van de Keersluis ook wonen maken, dan is het nodig dat, afhankelijk van het dan geldende beleid, afdoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden geraliseerd. Het aantal is afhankelijk van het aantal te realiseren woningen. Er wordt voorzien in de mogelijkheid om bij de Keersluis een gebouwde parkeeroplossing te maken, zodat het oplossen van parkeren op eigen terrein reeel is

3.7 Groen

3.7.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er sprake van een grote mate van verstening.

3.7.2 Uitganspunt bestemmingsplan

Het is de bedoleing om op eigen terrein optimaal invulling te geven aan het inrichten van een aantrekkelijk groen openbaar toegankelijk 'pocket parkje'. Hier kan men elkaar spontaan ontmoeten en genieten van groen in de stad. Dit geeft een duidelijke meerwaarde voor de woningen maar ook voor de Kamperpoort en stadsring. De Harm Smeengekade/grachtenring en de Kamperpoort zullen via dit parkje beter aan elkaar worden verbonden. Zowel visueel als door het realiseren van een informele wandelroute vanaf de grachtenring de Kamperpoort in. Voor deltaWonen is dit bovendien ook een essentieel onderdeel van de ontwikkeling.

3.8 Natuur

3.8.1 Huidige situatie

Er is sprake van een bestaande stedelijke omgeving.

3.8.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

In het kader van het zorgvuldig handelen zoals genoemd in de Flora- en Faunawet is ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan een quickscan uitgevoerd. Een quickscan;

  • toont aan of sluit uit dat aan onderzoeksgebied geschikt is om een ecologische functie te vervullen voor beschermde soorten;
  • toont aan of sluit uit dat de voorgenomen activiteit mogelijk een verbodsbepaling overtreedt;
  • geeft een conclusie of er vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd

Uitvoering van het bestemmingsplan mag niet ten koste gaan de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten en van jaarrond beschermde verblijfplaatsen zonder dat hiervoor een ontheffing is afgegeven door het bevoegd gezag.

Voor de quickscan van de Harmsmedekade 20 en Begijnehof is gebruik gemaakt van;

  • een veldbezoek
  • raadplegen Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF)
  • waarneming.nl
  • natuurtoetsen van aangrenzende buurten die in het kader van sloopwerkzaamheden waren opgesteld.
  • soortenstandaarden van het ministerie van Economische Zaken / RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland).
  • effectenindicator soorten van het ministerie van Economische Zaken

Ecologische functionaliteit

De uitgevoerde Quickscan geeft aan dat het plangebied geschikt is om een ecologische functie te vervullen zoals verblijven, foerageren en vliegroute. Het plangebied heeft kenmerken die ook in andere delen van de stad voorkomen waar beschermde soorten zijn vastgesteld. Het plangebied vervult mogelijk de hierboven genoemde functies voor vleermuizen, huismus en gierzwaluw.

Mogelijke overtreden verbodsbepaling

Verblijfsplaaten (niet de foerageergebieden en vliegroutes) van vleermuizen, huismus en gierzwaluw zijn het gehele jaar beschermd. De uitvoering van het bestemmingsplan kan voor een overtreding van een verbodsbepaling zorgen wanneer mitigerende maatregelen onvoldoende effect hebben. Dit houdt in dat er in de uitvoeringsfase gecompenseerd moet worden waardoor er borging van de ecologische functionaliteit ontstaat.

Vervolgonderzoek

Gezien de geschiktheid van het plangebied om een of meerdere ecologische functies te vervullen voor de genoemde beschermde soorten is het uitvoeren van een vervolgonderzoek noodzakelijk. Hierin wordt gedetailleerder vastgelegd welke de ecologische functies in het gebied zijn en ook wordt hierin een inschatting van de negatieve impact van de ruimtelijke ingrepen uitgevoerd. Dit vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd in het vergunningentraject. Een dergelijk onderzoek kan alleen in de periode mei tot en met september plaatsvinden. Dit onderzoek heeft inmiddels ook plaatsgevonden en heeft niet geleid tot belemmeringen voor de uitvoeringsfase.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet belemmerd.

Kans

Het bouwen biedt kansen om ecologische functionaliteiten op een duurzame wijze in de stad te borgen. Daarnaast kan worden geanticipeerd op de uitvoeringseisen die in de omgevingsvergunningen zeer waarschijnlijk opgenomen worden als gevolg van het uitvoerde gedetailleerder vervolgonderzoek.

3.9 Water

3.9.1 Huidige siutuatie

Waterstructuur

Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de Harm Smeengekade, bevindt zich de stadsgracht van Zwolle. Deze watergang wordt beheerd door Waterschap Drents Overijsselse Delta.

De Harm Smeengekade heeft een functie als waterstaatswerk (regionale waterkering). De waterkering is in beheer bij waterschap Drents Overijsselse Delta en beschermt het achterliggende gebied tegen hoogwater. Elke waterkering heeft een zogenaamde kern- en beschermingszone. Dit waterstaatswerk heeft een beschermingszone van 96 meter en strekt zich dus uit tot in het plangebied. In onderstaande figuur is dit weergegeven. Het plangebied ligt in deel B van de beschermingszone, waar het mildste keurregime geldt. In de waterschaps Keur zijn bepalingen opgenomen t.a.v. het in stand houden van het waterkerend vermogen van de keringen. Eigenaren en gebruikers van een woning, bedrijf of perceel grond nabij een waterkering zijn verplicht om zich aan de Keur te houden. De Keur behoudt te allen tijde zijn zelfstandige werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14024-0004_0008.png"

Figuur 1: Tracé waterkering nabij plangebied (rode lijn: waterkering, gele lijn: beschermingszone)

Riolering

Grenzend aan het plangebied ligt in de Harm Smeengekade een gemengd rioolstelsel. De droogwaterafvoer (DWA) uit het plangebied moet naar dit gemeentelijk riool worden afgevoerd. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de bestaande huisaansluitingen op de riolering in de Harm Smeengekade, mits deze leidingen kwalitatief voldoende zijn om het functioneren van de afvoer (evenals het functioneren van het waterstaatswerk) niet negatief te beïnvloeden.

De toename van het hoeveelheid afvalwater door de ontwikkeling in het plangebied is gering. Er is geen sprake van overbelasting van het bestaande rioolstelsel en de afvalwaterzuiveringsinstallatie.

De hemelwaterafvoer uit het plangebied moet geïnfiltreerd worden binnen de eigen perceelsgrenzen. Hiertoe moet minimaal 20 mm statische berging worden gecreëerd per aangesloten m2 afvoerend oppervlak.

Drooglegging

De richtlijn binnen de gemeente Zwolle is om een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m te hanteren om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de kruin van de weg in de openbare ruimte. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.

Wateroverlast

Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een drempelhoogte van minimaal 20 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen).

Overstromingsrisico

Het plangebied is gelegen in dijkring 53, 'Salland' (zie figuur 2). Deze dijkring wordt omsloten door de Vecht aan de noordzijde, de IJssel aan de westzijde, het Zwolle-IJsselkanaal en Zwarte Water aan de noordwestzijde en aan de oostzijde door hooggelegen gronden. Deze dijkring heeft een risico op een overstroming. Voor bestemmingsplannen in deze dijkring is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14024-0004_0009.jpg"

Figuur 2: Dijkring 53, 'Salland'

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 53 geldt een veiligheidsnorm van 1/1250 per jaar (overschrijdingskans). Op basis van de risicokaart wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,8 en 2 (figuur 3). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. In figuur 4 is de tijd tot overstroming van dijkring 53 bij een dijkdoorbraak bij de IJsselcentrale weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14024-0004_0010.jpg"

Figuur 3: Maximale waterdiepte in dijkring 53 (bron: Nederlandse Risicokaart)

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14024-0004_0011.jpg"

Figuur 4: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij IJsselcentrale (bron: Provincie Overijssel)

3.9.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Maatregelen

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.

3.10 Milieubeleid

Geluid

Spoor

De ontwikkellocatie is gelegen in de nabijheid van de spoorlijnen Zwolle-Kampen, Zwolle-Amersfoort en de Hanzelijn. Op basis van de geluidsproductieplafonds geldt voor deze spoorlijnen een onderzoeksgebied langs weerszijden van respectievelijk 100, 200 en 200 meter. De ontwikkellocatie bevindt zich op een afstand van 270 meter (Kamperlijn) resp. 400 meter van de spoorlijnen en het emplacement en ligt daarmee buiten het aandachtsgebied waarbinnen akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Het aspect railverkeerslawaai is daarmee niet relevant.

Industrielawaai

De IJsselhallen zijn van belang voor het aspect industrielawaai. Deze inrichting heeft een omgevingsvergunning op grond van de Wet milieubeheer. Met de 'Nota Industriegeluid Zwolle' heeft de gemeente Zwolle invulling gegeven aan de mogelijkheid tot het vaststellen van een gebiedsgericht geluidsbeleid. Aan de hand van de in de Nota vastgestelde ambtie- en basiswaarden kan beoordeeld worden of het geluidsniveau van een inrichting ter plaatse van de nieuwe woonbestemming aanvaardbaar is. Wanneer de geluidsbelasting niet hoger is dan de ambitiewaarde, wordt voldaan aan de milieukwaliteit die voor het gebied wordt nagestreefd.

Het rekenmodel, dat ten behoeve van de vergunningsaanvraag is opgesteld, dient als uitgangspunt voor het vaststellen van het geluidsniveau vanwege de IJsselhallen op de ontwikkellocatie.

Voor de IJsselhallen zijn de geluidsbelastingen voor de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie bepaald. De bestaande woningen aan de Lijnbaan zijn dichterbij gelegen bij de IJsselhallen dan de nieuw te projecteren woningen in de ontwikkellocatie. Daarmee zijn de bestaande woningen bepalend voor de bedrijfsvoering van de IJsselhallen en vormen de nieuw te projecteren woningen geen extra belemmering.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwe woonbestemmingen in de representatieve bedrijfssituatie voldoet aan de ambitiewaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Wegverkeer

De ontwikkellocatie ligt binnen de geluidszone van Rijksweg A28 en de Harm Smeengekade en binnen de invloedssfeer van omliggende 30 km/u-wegen. De geluidsbelastingen ten gevolge van het verkeer op deze wegen zijn bepaald. Daarna is gekeken wat de gevolgen zijn voor het ontwikkelen van woningen op de ontwikkellocatie. Hierbij zijn de berekende geluidsbelastingen getoetst aan de 'Beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder' die sinds 2 april 2007 in de gemeente Zwolle van kracht is.

Uit de berekeningen naar het geluid vanwege het verkeer op Rijksweg A28 blijkt dat de gehele westgevel van het gebouw “Keersluis” en van de hoogbouw op de 6e tot e met de 10e bouwlaag de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De geluidsbelastingen ten gevolge van Rijksweg A28 bedragen maximaal 51 dB voor het gebouw “Keersluis” en maximaal 50 dB voor gebouw “Hoogbouw”. Uit de berekeningen blijkt verder dat het verkeer op de Harm Smeengekade er voor zorgt dat op alle bouwlagen van de hoogbouw (op de zuid- en oostgevel) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale geluidbelastingen is berekend op 62 dB. De grondgebonden woningen ondervinden een geluidbelasting ten gevolge van de Harm Smeengekade van maximaal 60 dB. Het gebouw “Keersluis” wordt naast de A-28 (westgevel) ook geluidbelast door de Harm Smeengekade op de overige drie gevels (alle bouwlagen) met een maximale geluidbelasting van 62 dB.

De gevelbelasting blijft hiermee onder de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor de A28. Ook blijven de waarden binnen de gebiedsambitie voor gebiedstype Centrumstedelijk van maximaal 53 dB. Voor het geluid van de Harm Smeengekade voldoet de geluidbelasting aan de grenswaarde voor het gebiedstype centrum stedelijk (63 dB). Dit is tevens de maximale ontheffingswaarde voor binnenstedelijke wegen.

Hogere grenswaarden worden slechts dan vastgesteld indien de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Eventuele bronmaatregelen zijn niet mogelijk. Op de A28 is geluidsarm asfalt toegepast en is de snelheid gereduceerd. Aanvullende bronmaatregelen zijn niet mogelijk.

Op de Harm Smeengekade is geen geluidsarm asfalt toegepast vanuit beheerstechnische overweging. Een reductie van de snelheid op de Harm Smeengekade is vanuit doorstroming niet gewenst.

Maatregelen in het overdrachtsgebied worden niet toegepast. Bij de situering van de woningen wordt rekening gehouden met de huidige bebouwingslijnen en de onderlinge afscherming van het geluid. De bestaande hoogbouw aan de Harm Smeengekade schermt de achterliggende kloosterwoningen af van het wegverkeerslawaai op deze weg.

Verder gaande maatregelen zoals het aanbrengen van een (transparant) geluidscherm aan de zijde van de Harm Smeengekade stuiten op stedenbouwkundige bezwaren. Het stedenbouwkundige doel is de bestaande kapel zichtbaar te maken voor passanten op de Harm Smeengekade.

Er is vanwegen bovenstaande redenen geen verder onderzoek uitgevoerd naar maatregelen om de geluidsbelastingen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Ook wordt voldaan aan het criterium dat 'door de gekozen situering de woningen een open plaats tussen de aanwezige bebouwing zullen opvullen'.

De geluidsbelasting ten gevolge van de omliggende wegen met een snelheidsregime van 30 km/u overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet..

Hogere waarden procedure

Vanwege het verkeer op Rijksweg A28 en de Harm Smeengekade zijn aarden - variërend van 50 tot 62 dB - noodzakelijk om de woningen in de ontwikkellocatie te kunnen realiseren. Deze procedure zal separaat, maar gelijkttijdig met de bestemmingsplanprocedure worden doorlopen voor het gebouw de Keersluis en de grondgebouwden woningen, omdat voor de hoogbouw al een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend, waar dan ook in dat kader een hogere grenswaarde voor zal worden gevraagd.

Voor het geluid, afkomstig vanwege de IJsselhallen, geldt dat de geluidsbelasting op de bestaande woningen ten opzichte van de nieuw te projecteren woningen maatgevend is. De nieuw te projecteren woningen vormen daardoor geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de IJsselhallen.

Cumulatie geluidbelasting

Cumulatie hoeft volgens de bepalingen van de Wet geluidhinder enkel plaats te vinden voor bronnen waarvoor de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. In dit geval betreft de overschrijding alleen Rijksweg A28 en de Harm Smeengekade. In verband met de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidsniveaus is de geluidsbelasting van alle betrokken wegen, de spoorwegen en de IJsselhallen beschouwd. De gecumuleerde geluidsbelasting – uitgedrukt als geluidsbelasting vanwege wegverkeer danwel industrielawaai - blijkt maatregend te zijn en bedraagt maximaal 66 dB(A) rDit komt dit neer op een GES-score van 6. GES staat voor Gezondheids Effect Screening. Met een GES-score van 6 is geen sprake van een onvoldoende woonklimaat. Echter door rekening te houden met geluidswerende voorzieningen kan de GES-score met 1 stap verlaagd worden naar 5. Gezien deze GES-score is er dan geen sprake van een onvoldoende woonklimaat. Bij dergelijke geluidbelastingen is de geluidwering van de gevel een belangrijk aandachtspunt. Door een voldoende hoge geluidwering van de gevel te realiseren is een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woonbestemmingen te realiseren.

Luchtkwaliteit

Besluit gevoelige bestemmingen

In het plan worden ca.188 appartementen/woningen gerealiseerd. Woningen vallen niet onder de definitie 'gevoelige bestemming' op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen. Daarnaast liggen de woningen niet binnen een afstand van 300 meter tot een rijksweg of 50 meter tot een provinciale weg. Derhalve is een nader detailonderzoek naar de luchtkwaliteit ter plaatste van de woningen niet noodzakelijk.

NIBM

In de Regeling NIBM is voor diverse categorieën aangegeven bij welke omvang van een initiatief de 3%-grens bereikt is. Voor de categorie woningbouw is de omvang tot waar geen toetsing nodig is, gesteld op 1.500 woningen (Regeling NIBM bijlage 3B). Aangezien het woningbouwproject PM aantal woningen wooneenheden omvat, is het plan per definitie NIBM en hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Een nader detailonderzoek naar de luchtkwaliteit als gevolg van het plan is derhalve niet noodzakelijk.

Uit het Luchtkwaliteitplan Gemeente Zwolle 2007-2011 blijkt daarnaast dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de nieuwe woningen geen van de grenswaarden uit hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer overschrijdt.

Bodemkwaliteit

In 1999 heeft het adviesbureau Tauw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend onderzoek Harm Smeengekade/Burg. Vos de Waelstraat/Lijnbaan te Zwolle, projectnummer 3652882, d.d. 8 juni 1999). In 2000 is door hetzelfde bureau een Nader bodemonderzoek uitgevoerd, (Nader bodemonderzoek Harm Smeengekade/Burg. Vos de Waelstraat/Lijnbaan te Zwolle, d.d. 2 maart 2000).

Uit deze onderzoeken blijkt dat er op de plaats van de geplande kloosterwoningen een aantal bodemmonsters is genomen. Uit de rapporten blijkt dat de monsters niet zijn geanalyseerd op chemische stoffen. Daarom is niet bekend wat de bodemkwaliteit ter plekke is. In een dergelijk situatie kan, in overleg met de bodemdeskundige van de gemeente Zwolle, gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Zwolle, Het plangebied valt binnen de oude stadskern, dat de kwaliteitsklasse 'industrie' heeft.

Dit betekent echter dat de bodemkwaliteit (gebaseerd op de bodemkwaliteitskaart) geschikt gemaakt moet worden voor de functie wonen. Hier kan praktisch invulling aan gegeven worden door de geplande onverharde delen (de tuinen en het aan te leggen groen) te voorzien van een voldoende dikke laag schone grond. Deze maatregel is niet noodzakelijk als uit onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit van het plangebied toch voldoet voor de beoogde functie (wonen).

Uit de genoemde onderzoek blijkt ook dat ter plekke van de huidige binnenhof, nu in gebruik als parkeerplaats, sprake is van bodemverontreiniging met motorolie en puin. Er is geen sprake van een ernstige bodemverontreiniging. Ook ten aanzien van het grondwater wordt geconstateerd dat er geen sprake is van ernstige (grondwater)verontreiniging.

Indien op deze locatie de functie wonen of maatschappelijk wordt gerealiseerd dient de aanwezige puin- en oliehoudende grond te worden gesaneerd conform de regels. In het huidige plan blijft deze locatie in gebruik als parkeerplaats. De noodzaak voor sanering is daarom op dit moment voor deze locatie niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP14024-0004_0012.png"

Externe veiligheid

In de omgeving van het plangebied is alleen de A28 als transportas relevant. De buisleiding van de Gasunie (aan westzijde A28) ligt op meer dan 500 meter afstand (het invloedsgebied van deze regionale transportleiding is 140 meter). Het dichtstbijzijnde BEVI bedrijf (LPG tankstation Rieteweg) ligt op ruim 400 meter, eveneens ruim buiten het invloedsgebied (150 meter).

Rijksweg A28

Door bureau Save is in 2011 ten behoeve van een ander project in de wijk Kamperpoort onderzoek gedaan naar de invloed van de A28 op het plangebied (Toetsing aan de externe veiligheid vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A28. Save, projectnr. 242642 110714 - DJ95, 02 15 augustus 2011). Kort samengevat wordt hierin het volgende geconstateerd.

De rand van het plangebied ligt op ca. 500 meter van de Rijksweg A28. Over de A28 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. In het besluit externe veiligheid transportroutes zijn normen voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) opgenomen.

Gebruiksruimte

Het basisnet geeft voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gebruiksruimtes aan. Deze gebruiksruimtes worden uitgedrukt in maximale risico's (Veiligheidszones). Het rijk stelt langs alle hoofdvaarwegen en rijkswegen een maximale ligging van de PR10-6 contour vast. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare functies aanwezig zijn. Beperkt kwetsbare functies worden bij voorkeur uitgesloten.

De veiligheidszone van de A28 ter hoogte van het plangebied bedraagt 13 meter gemeten vanaf het midden van de weg ( Regeling basisnet). De veiligheidszone komt daarmee niet buiten het asfalt van de A28. Het plangebied valt ver buiten de veiligheidszone van de A28.

Groepsrisico rijksweg A28

Het groepsrisico ligt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde. Het woningbouwplan vervangt een voormalig bejaardentehuis. De grondgebonden woningen en de appartementen in de kloostertuin zullen leiden tot een geringe toename van het aantal woningen , dit wordt echter gecompenseerd door de afname van het aantal wooneenheden in de hoogbouw (het voormalige bejaardentehuis). Als ook de Keersluis zal worden getransformeerd naar wonen geldt hetzelfde; het aantal woningen vermindert ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien neemt de zelfredzaamheid door het plan toe. Bejaarden vormen een verminderd zelfredzame groep; de nieuwe appartementen in de hoogbouw en woningen in de Keersluis straks zullen worden gebouwd voor zelfredzame, zelfstandige personen. Verantwoording van het groepsrisico conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is dus niet verplicht.

Toets aan het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid

Ten aanzien van de verantwoordingsopgave geldt dat deze toeneemt naarmate de afstand tot de A28 kleiner wordt en het aantal relevante (stoffen)scenario's groter wordt. Het plangebied ligt in zone 4 (300-1500 meter). Voor deze zone is alleen het potentiële effect van een calamiteit met toxisch gas relevant.

Als het gaat om effectieve maatregelen wordt in het gemeentelijk beleidskader voor zone 4 aan het volgende gedacht:

  • 1. Maatregelen om de vluchttijd en –mogelijkheden te vergroten en maatregelen om de gevolgen van een brand zoveel mogelijk te beperken (zoals brandwerend glas, voldoende bluswater);
  • 2. Centraal afgrendelen van het luchtventilatiesysteem of andere maatregelen om schuilmogelijkheden in geval van een toxisch gas te vergroten;
  • 3. Aandacht voor risicocommunicatie (wat te doen in geval van een calamiteit).

Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Met het inpassen van dit woningbouwplan met de mogelijkheid voor maatschappelijke voorzieningen in de plint van de gebouwen blijft de oorspronkelijke bestemming 'gemengd -5' (gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen) van toepassing. Dit heeft geen beperkende invloed om omliggende functies. De directe omgeving kent een beperkt aantal functies, namelijk wonen en maatschappelijk (gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, bijzondere woonvormen). De hierbij horende richtafstanden leveren geen beperkingen op.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 20. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Kamperpoort, Harm Smeengekade 18 en 20 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Kamperpoort, Harm Smeengekade 18 en 20.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Gevolgd door de volgende bijlagen:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een 'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 14 Algemene procedureregels.

  • 4. Afwijken van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingregel opgenomen.

Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.

Het betreft in dit plan:

Artikel 5 Leiding - Water

Artikel 6 Waarde - Archeologie

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie;

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering.

Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 10 Overige regels;

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels;

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels;

Artikel 14 Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

BIJLAGEN BIJ DE REGELS :

Ten slotte zijn als bijlagen bij de regels gevoegd:

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Gemengd - 1

Deze bestemming is bedoeld voor wonen, zowel eengezinshuizen als meergezinshuizen, maatschappelijke voorzieningen en een specifieke vorm van gemengd, namelijk afwijkend gebruik toegestaan voor zover dit is aangegeven in een lijst met toegestane functies. Daarnaast voorziet de bestemming in een vorm van gemengd route langzaam verkeer.

Uitgangspunten:

  • Bestaande bebouwing wordt omgezet naar de woonfunctie.
  • De bestaande bebouwing wordt conform het huidige legale gebruik ook nog altijd toegelaten.
  • Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd.
  • Op het erf binnen deze bestemming, dat buiten het bouwvlak is gelegen, mogen bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd, maar geen zelfstandige hoofdgebouwen, waarvan situering niet ondenkbaar wordt bij het toestaan van grotere oppervlakten.
  • Halve meters bij hoogtebepalingen worden in het kader van de deregulering afgerond naar boven.
  • In het kader van de deregulering mag het erf binnen deze bestemming aan de zijkant en de achterkant van het bouwvlak zonder afwijking worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken tot maximaal 50% en 100 m².
  • Ter wille van de openheid in het stedenbouwkundig beeld is voorzien in een route langzaam verkeer dat vrij moet blijven van bebouwing.
  • Bij de bepaling van de voorzijde wordt gekeken waar de naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak en de naar de weg toegekeerde grens van de gevel van een hoofdgebouw is gelegen. Hierbij is de zijde van de hoofdtoegang van het hoofdgebouw bepalend.
  • Zo nodig kunnen nadere eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodat bij het ontwikkelen van ongewenste situaties nog kan worden ingegrepen.
  • Deze bestemming is tevens bedoeld voor meergezinshuizen. Dit zijn flats en andere gebouwen met meerdere naast en/of boven elkaar gelegen woningen, welke in tegenstelling tot het eengezinshuis qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kunnen worden. De definitie van eengezinshuis en meergezinshuis is opgenomen in de begrippen.

Beroep aan huis:

Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.

Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.

Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.

In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.

Bouwwerken die geen gebouwen zijn, zonder dak:

Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximum hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de afwijking bij het criterium van de Bouwverordening.

Afwijkend gebruik:

In de regeling is een zone aangegeven waar afwijkend gebruik is toegestaan. Dit afwijkende gebruik is verder verklaard in Bijlage 2 Lijst van afwijkend gebruik.

Artikel 5 Leiding - Water

Deze bestemming valt samen met andere bestemmingen en wordt daarom dubbelbestemming genoemd. Deze dubbelbestemming omvat het in het plangebied gelegen ondergrondse net van hoofdtransportleidingen voor de drinkwatervoorziening. Deze leidingen transporteren drinkwater van de productielocatie naar centrale punten in de verderop gelegen voorzieningsgebieden).
In een brief van 27 februari 2004 heeft waterleidingbedrijf Vitens de gemeente verzocht de voor het bedrijf cruciale hoofdtransportleidingen in de bestemmingsplannen op te nemen. Het bedrijf beriep zich daarbij op de 'Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen' van de provincie Overijssel. Voor de invoer van de juiste gegevens heeft Vitens de gemeente later een digitaal bestand met de bedoelde hoofdtransportleidingen toegezonden. De leidingen zijn conform dit bestand opgenomen.
Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, nadat advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
Ter bescherming van de leidingen is voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

Uitgangpunten dubbelbestemming:

  • De gebieden die volgens de gemeentelijke archeologische waarderingskaart een grote vondstkans hebben (50% of meer) zijn mede bestemd tot archeologisch waardevol gebied.
  • Bij de regeling voor dubbelgebruik is nauwe aansluiting gezocht bij de Wet op de archeologische monumentenzorg.
  • Bij verstoring van de bodem met een grotere diepte dan 0,5 meter en een groter oppervlak dan 100 m2 zijn speciale bouwregels en een omgevingsvergunningstelsel van toepassing, conform de Wet op de archeologischer monumentenzorg.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder.
Naast deze dubbelbestemming blijft de keur van het waterschap Groot Salland onverkort van kracht. Op grond van de keur is voor een aantal werken en werkzaamheden een watervergunning van het waterschap nodig.
Ter voorkoming van dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten en ter voorkoming van een onnodig star en bij een wijziging van de keur snel verouderend bestemmingsplan zijn de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming dienen niet alleen de belangen van deze bestemmingen te worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.

4.4 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 10 Overige regels

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen.
Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan het betalen van een compenserende bijdrage aan de gemeente Zwolle. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Deze regel maakt het mogelijk de bestemming 'Artikel 3 Gemengd - 1',en Artikel 4 Gemengd - 2'', onder in deze regel omschreven voorwaarden zodanig te wijzigen dat de situering en de vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken worden aangegeven.

Artikel 14 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

4.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 16 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingregel van het plan.

4.7 Handhaving

De bestemmingsregels zijn op een dusdanige wijze geformuleerd, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor een ieder duidelijk kan zijn. Dit is met name gelegen in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming is opgenomen van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.

4.8 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 20.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Indien sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna "een aangewezen bouwplan"), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan, projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.
Ook in het onderhavige bestemmingsplan is voorzien in aangewezen bouwplannen. Er hoeft evenwel geen exploitatieplan vastgesteld te worden. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie van het bestemmingsplan is namelijk anderszins verzekerd. De gemeente heeft met de ontwikkelaar van de gronden in het plangebied een anterieure overeenkomst gesloten, waarin is neergelegd dat de kosten voor het bestemmingsplan ten laste komen van de ontwikkelaar. Ook de kosten in verband met eventuele planschade zijn in deze overeenkomst opgenomen.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

6.1 Uitkomsten overleg

Het bestemmingsplan is toegezonden aan een aantal instanties in het kader van het verplichte vooroverleg.

Reactie Enexis

Enexis heeft laten weten dat er een aantal belangrijke elektriciteitskabels van Enexis in het plangebied aanwezig zijn. Deze moeten gehandhaafd blijven of, indien Enexis dit nodig acht, verlegd worden naar een ander geschikt tracé.

Tevens wijst Enexis erop dat er een transformatorstation aanwezig is, aangrenzend aan het plangebied. Het is van groot belang dat deze te allen tijde (24 uur per dag) goed bereikbaar blijft, ook tijdens de (sloop- en bouw)werkzaamheden.
Over deze zaken wil Enexis te zijner tijd graag in overleg treden met de uitvoerende partijen.

Reactie gemeente

Wij hebben kennisgenomen van de reactie van Enexis. Voor zover sprake is van het verleggen van kabels en leidingen, zal met Enexis worden overlegd. Dat geldt eveneens voor de bereikbaarheid van het transformatorstation.

Gemeente Kampen

In het kader van de regionale woonafspraken heeft de gemeente Kampen het plan bekeken. Als het gaat om de gemaakte woonafspraken, moet er duidelijkheid zijn over het aantal woningen dat planologisch mogelijk wordt gemaakt. Latente plancapaciteit moet worden meegenomen bij het bepalen van de woonbehoefte. Uit de toelichting is nu niet op te maken om hoeveel woningen het precies gaat.

Verzocht wordt om de toelichting op dit punt te verhelderen en per plandeel aan te geven hoeveel woningen er gerealiseerd worden.
Hiernaast valt de gemeente Kampen op dat in de regels geen maximum aantal wooneenheden is opgenomen, waardoor er op basis van de maximale planologische mogelijkheden meer woningen toegevoegd kunnen worden dan dat in de toelichting is opgenomen. Kampen adviseert dan ook om het aantal wooneenheden te begrenzen in de regels, dan wel de maximale planologische mogelijkheden in de toelichting te benoemen.

Reactie gemeente

De toelichting is naar aanleiding van de opmerkingen aangepast. In de toelichting is duidelijk aangegeven dat voor het plandeel Harm Smeengekade 20 zal worden omgezet naar 26 huurappartementen en 39 kooppartementen in dit gebouw. Tevens zal er onderin de flat ruimte zijn voor commerciële doeleinden.
In het voormalig kloostergedeelte komen 5 grondgebonden huurwoningen en 17 appartementen. Dit deel van het plan heeft de naam Begijnehof gekregen.
Voor het gebouw De Keersluis, Harm Smeengekade 18 is het aantal woningen dat op termijn mogelijk zal worden gemaakt niet aan te geven. Vooralsnog wordt dit gebouw bewoond door bejaarden en dat zal ook zo blijven. Vanwege het veranderende zorglandschap wordt de bestemming, onder voorwaarden, op termijn mogelijk omgezet naar wonen. Omdat er nog geen concreet bouwplan ligt, is het lastig om een concreet aantal woningen te benoemen. Om toch aan de opmerking van de gemeente Kampen tegemoet te komen is alsnog voorzien in een maximum aantal woningen voor de Harm Smeegekade 18.

Veiligheidsregio

Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van de A28 en het spoor. Over beiden worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Wel valt de locatie binnen het effectgebied van de A28 en het spoor.
Het hele plangebied valt binnen de dekking van het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem ("WAS-masten").

Geadviseerd wordt om de (ver)nieuwbouw te voorzien van afsluitbare mechanische ventialtie. Daarnaast te letten op voldoende beschikbaarheid openbaar bluswater in de omgeving in overleg met de veiligheidsregio.

Tenslotte wordt geadviseerd de toekomstige bewoners te informeren over risico's en wat zij bij eventuele calamiteiten kunnen doen.

Reactie gemeente

Wij nemen dit voor kennisgeving aan en zullen dit aan de initiatiefnemer aangeven.

Gemeente Zwartewaterland

De reactie is gelijk aan die van de gemeente Kampen. Verwezen wordt naar de reactie, zoals bij de gemeente Kampen gegeven.