direct naar inhoud van 3.2 Milieu
Plan: Nationaal Landschap IJsseldelta
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP11010-0005

3.2 Milieu

3.2.1 Geluid

Wanneer bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt geldt op grond van de Wet geluidhinder in principe de verplichting tot een akoestisch onderzoek. Dit geldt zowel voor bouwen in zones langs (spoor)wegen, als voor zones langs industrieterreinen.

Met nieuwe burgerwoningen in het buitengebied wordt heel terughoudend omgegaan.In principe worden nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet toegestaan. In het bestemmingsplan kan een splitsingsmogelijkheid worden opgenomen voor karakteristieke (vrijkomende agrarische) bebouwing in alle 3 de deelgebieden. Woningsplitsing kan worden toegestaan in karakteristieke voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (woningen) van een bepaalde omvang (minimaal 1.000 m³) of type afhankelijk van het landschapstype waarin de locatie is gelegen. Daarnaast kunnen karakteristieke bijgebouwen onder voorwaarden (o.a. sloop van niet-karakteristieke bebouwing) tot woning worden verbouwd.

Er zijn nog een aantal uitzonderingen op basis waarvan nieuwe woningen in het buitengebied kunnen worden opgericht, bijvoorbeeld Rood voor rood-woningen en nieuwe landgoederen

Gezien de planologische onderbouwing en diverse noodzakelijke (milieu)onderzoeken worden genoemde ontwikkelingen alleen via een partiële herziening mogelijk gemaakt.

De toets aan de Wet geluidhinder c.q. de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder vindt plaats in het kader van de procedure partiële herziening.

3.2.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Er is geïnventariseerd welke bedrijvigheid voorkomt in het plangebied. Alle bedrijven in de gemeente Zwolle beschikken over een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer of over een melding ingediend op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur.

3.2.3 Luchtkwaliteit

Het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle neemt gestaag af. Deze tendens zet zich naar verwachting in de komende jaren voort.

Het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmingsplan bedraagt 27; dit betekent een netto afname van 17 veehouderijen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan voor het betreffende gebied; het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 18, terwijl 1 nieuw bedrijf wordt opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 22 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de vigerende situatie, 4 worden vergroot.

Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat dit plan geen negaticve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.

3.2.4 Bodemkwaliteit

Volgens het gemeentelijke bodembeleidsplan wordt de bodem van het plangebied op basis van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente1 als klasse AW2000 (schoon) beschouwd, daar waar deze niet verdacht is van bodemverontreiniging ten gevolge van het huidige dan wel het historische gebruik en op geen (al dan niet gesaneerde) bodemverontreiniging aanwezig is. De bodemkwaliteitskaart geeft alleen de gemiddelde bodemkwaliteit van een gebied weer, dus niet de bodemkwaliteit op perceelsniveau.

Binnen het plangebied zijn 44 agrarische bedrijven bekend (gekleurde stippen op de overzichtstekening). Bij dergelijke bedrijven is mogelijk bodemverontreiniging ontstaan als gevolg van de opslag en het gebruik van brandstoffen en bestrijdingsmiddelen. Ook ter plaatse van de stalling van (landbouw-) voertuigen kan de bodem zijn verontreinigd.

Bij de aanwezigheid van erfverhardingen, kavelpaden, dammen, slootdempingen en ophogingslagen kan mogelijk puingerelateerde bodemverontreiniging aanwezig zijn. De gemeentelijke bodemkwaliteitskaart is in dergelijke gevallen niet van toepassing.

Er zijn vier locaties bekend binnen het plangebied waar stortactiviteiten plaatsgevonden hebben (aangegeven op de overzichtstekening). Deze worden hieronder beschreven.

Mogelijk zijn meer voormalige stortlocaties binnen het plangebied aanwezig, die (nog) niet gemeld zijn bij de gemeente.

Holtenbroekerdijk; voormalige stortlocatie

Op of nabij de grens van het plangebied bevindt zich de voormalige gemeentelijke stortplaats Westerveld. Sinds 1931 is hier huishoudelijk afval gestort in een kolk langs het Zwartewater. Vanaf 1968 is er bouw-, sloop- en bedrijfsafval gestort. De stortplaats is in 1989 gesloten, waarna een leeflaag over het stortmateriaal is aangebracht.

Zalkerdijk 49; voormalige stortlocatie

Naast Zalkerdijk 49 is een voormalige stortlocatie van klompenfabriek Gevavi gelegen. Hier is voornamelijk niet gevaarlijk bedrijfsafval (hout en dergelijke) gestort in een kolk. In 2011 is al het stortmateriaal verwijderd en is de voormalige kolk hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP11010-0005_0006.png"

Overzichtstekening met ligging agrarische bedrijven en voormalige stortlocaties

Ruimzichtweg 6; voormalige stortlocatie

Aan de Ruimzichtweg naast huisnummer 6 is een kolk gelegen, waar in de jaren zeventig huisvuil zou zijn gestort. Tijdens een inventariserend onderzoek in 1997 is geen gestort huisvuil op deze locatie aangetroffen.

Spoolderenkweg 19; voormalige stortlocatie

Nabij huisnummer 19 was sprake van een stort met een omvang van circa 100 ton puin waarvan een deel asbestverdacht. In 2011 heeft een bodemsanering plaatsgevonden,

Conclusie

Op basis van de verzamelde informatie wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit van het plangebied voldoende bekend is voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.2.5 Verzuring/vermesting

Het plangebied grenst aan de Natura-2000 gebieden (1) Uiterwaarden Vecht Zwarte Water en (2) Uiterwaarden IJssel.

Onderstaande tabel (tabel 1) geeft een overzicht van de zeer gevoelige en gevoelige habitattypen in de verschillende gebieden en bijbehorende Kritische Depositiewaarden, alsmede de depositie in 2010 (bron: GCN-kaart).

Tabel 1. Kritische depositiewaarden habitattypen per natura 2000 gebied

Natura2000 gebied   Kritische depositie-waarde in mol N ha-1 jaar-1   Depositie in 2010
mol N ha-1 jaar-1  
Code habitat-gebied   Naam habitatgebied  
Zwarte Water en Vecht   1540


1200
1100
1250  
1280 - 1470   6510B


7140A
6410
6120  
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart)
Overgangs- en trilvenen
Blauwgraslanden
Stroomdalgraslanden  
IJssel   1250
1857
1400


1540  
ca 1450   6120
6430C
6510A


6510B  
Stroomdalgraslanden
Ruigten en zomen
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (Glanshaverhooilanden)
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart)  

Zwarte Water en Vecht

De meest gevoelige habitatgebieden in het natura-2000 gebieden Zwarte water en Vecht behoren tot het type Overgangs- en trilvenen, Stroomdalgraslanden, Blauwgraslanden en Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart). In figuur 1 is voor alle habitattypen in procenten weergegeven hoe de afstand van de depositie tot de KDW verdeeld is over het oppervlak van het habitattype in de Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht.

Figuur 1. Afstand stikstofdepositie tot de KDW per habitattype in natura-2000 gebieden Zwarte Water en Vecht (bron: gebiedsanalyse PAS Fase III t.b.v. Natura 2000 beheerplan Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, 2012)

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP11010-0005_0007.png"

Tabel 2 Overzicht van gehanteerde legendacategorieën in Aerius 1.4.1

    Stikstofdepositie (mol/ha/jaar)  
Categorie   Kwalitatief   Kwantitatief  
1     Geen stikstof probleem   Minder dan 70 mol onder de KDW  
2     Evenwicht; geen overbelasting   Tussen 70 mol onder de KDW en 70 mol boven de KDW  
3     Matige overbelasting; verslechtering te verwachten   Tussen 70 mol boven de KDW en 2 keer de KDW  
4     Sterke overbelasting; kans op verdwijnen habitat   Meer dan 2 keer de KDW  

In 2010 is de hoge stikstofdepositie voor de habitattypen Stroomdalgraslanden (H6120), Blauwgraslanden (H6410), en Overgangs- en trilvenen (H7140A) een knelpunt. Voor laatstgenoemde habitattype zijn echter geen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. De KDW-en voor de habitattypen Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510B) Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150), Ruigten en zomen (moerasspirea; H6430A) en Droge hardhoutooibossen (H91F0) worden niet overschreden.

In het hele Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht wordt in 2030 een afname van in totaal 175 tot meer dan 250 mol stikstofdepositie per ha per jaar verwacht.

IJssel

Begin juni 2011 zijn nieuwe depositiewaarden beschikbaar gekomen waaruit alleen een overschrijding blijkt voor:

  • H6120 Stroomdalgraslanden
  • H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (Glanshaverhooilanden)

De KD-waarde voor Stroomdalgraslanden is 1250 mol/ha/jaar tegen een gemiddelde depositiewaarde rond de 1450 mol/ha/jaar in 2010. De verwachtingen zijn dat in 2030 als gevolg van bestaand beleid de depositie op ruim 85% van het huidige Stroomdalgrasland beneden of in ieder geval dichtbij de KD-waarde (KD +/- 70 mol) zal liggen, krap 65% nu.

De KD-waarde voor Glanshaver- en vossenstaarthooilanden is 1400 mol/ha/jaar tegen een gemiddelde depositiewaarde rond de 1450 mol/ha/jaar in 2010. Het gaat hier dus om een relatief klein tot zeer klein effect. Door de juiste beheermaatregelen en een verdere daling van de depositie als gevolg van bestaand generiek beleid, wordt verwacht dat de stikstofdepositie in 2030 geen knelpunt meer zal vormen met betrekking tot de instandhoudingsdoelstellingen.

Op basis van bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat voor een aantal habitattypen de huidige depositie de Kritische Depositiewaarden overschrijdt. Hoewel in de komende 10 jaar de stikstofdepositie verder zal afnemen zal voor een beperkt aantal habitattypen de kritische depositiewaarden ook in 2020 worden overschreden met name in het Natura2000 gebied Uiterwaarden Vecht Zwarte Water.

Het nieuwe bestemmingsplan laat uitbreiding van veehouderijen toe binnen de grenzen van het bouwblok. In theorie kan een uitbreiding van de veestapel van een agrarisch bedrijf een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied tot gevolg hebben, maar het is niet waarschijnlijk dat door vaststelling van het nieuwe plan de stikstofemissie van het totale plangebied zal leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het habitattype, omdat:

  • 5. de kritische depositiewaarde van stikstof in de uiterwaarden Zwarte water en Vecht buiten het invloedsgebied van de A28 relatief hoog is, hoger dan de achtergronddepositie, zie boven,
  • 6. het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle gestaag afneemt, welke tendens zich naar verwachting in de komende jaren voortzet (het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmmingsplan bedraagt 27; dit betekent een netto afname van 17 veehouderijen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan voor het betreffende gebied; het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 18, terwijl 1 nieuw bedrijf wordt opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 22 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de vigerende situatie, 4 worden vergroot),
  • 7. er geen intensieve veehouderijen in de nabijheid van de uitwaarden zijn gelegen,
  • 8. het nieuwe bestemmingsplan nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet toelaat,
  • 9. uitbreiding van intensieve veehouderijen niet of slechts beperkt toelaat binnen de grenzen van het bouwblok: hiervoor is een vergunning in het kader van de NB wet vereist. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden als emissiearme huisvesting, luchtwassers, en andere emissiebeperkende maatregelen.
  • 10. Uitbreiding van het bouwblok alleen via een herziening van het bestemmingsplan mogelijk is.

3.2.6 Externe veiligheid

In en in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig.

3.2.7 Mer-beoordeling

Een bestemmingsplan is m.e.r.-plichtig indien:

  • 1. een Passende Beoordeling moet worden uitgevoerd; een passende Beoordeling is verplicht indien significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden niet uitgesloten kunnen worden.
  • 2. het bestemmingsplan kader vormt voor nieuwe ontwikkelingen die drempelwaarden van Onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. overschrijden.

Ad 1.

Het plangebied grenst aan de Natura-2000 gebieden (1) Uiterwaarden Vecht Zwarte Water en (2) Uiterwaarden IJssel.

Onderstaande tabel (tabel 1) geeft een overzicht van de zeer gevoelige en gevoelige habitattypen in de verschillende gebieden en bijbehorende Kritische Depositiewaarden, alsmede de depositie in 2010 (bron: GCN-kaart).

Tabel 1. Kritische depositiewaarden habitattypen per natura 2000 gebied

Natura2000 gebied   Kritische depositie-waarde in mol N ha-1 jaar-1   Depositie in 2010
mol N ha-1 jaar-1  
Code habitat-gebied   Naam habitatgebied  
Zwarte Water en Vecht   1540


1200
1100
1250  
1280 - 1470   6510B


7140A
6410
6120  
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart)
Overgangs- en trilvenen
Blauwgraslanden
Stroomdalgraslanden  
IJssel   1250
1857
1400


1540  
ca 1450   6120
6430C
6510A


6510B  
Stroomdalgraslanden
Ruigten en zomen
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (Glanshaverhooilanden)
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart)  

Zwarte Water en Vecht

De meest gevoelige habitatgebieden in het natura-2000 gebieden Zwarte water en Vecht behoren tot het type Overgangs- en trilvenen, Stroomdalgraslanden, Blauwgraslanden en Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart). In figuur 1 is voor alle habitattypen in procenten weergegeven hoe de afstand van de depositie tot de KDW verdeeld is over het oppervlak van het habitattype in de Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht.

Figuur 1. Afstand stikstofdepositie tot de KDW per habitattype in natura-2000 gebieden Zwarte Water en Vecht (bron: gebiedsanalyse PAS Fase III t.b.v. Natura 2000 beheerplan Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, 2012)

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP11010-0005_0008.png"

Tabel 2 Overzicht van gehanteerde legendacategorieën in Aerius 1.4.1

    Stikstofdepositie (mol/ha/jaar)  
Categorie   Kwalitatief   Kwantitatief  
1     Geen stikstof probleem   Minder dan 70 mol onder de KDW  
2     Evenwicht; geen overbelasting   Tussen 70 mol onder de KDW en 70 mol boven de KDW  
3     Matige overbelasting; verslechtering te verwachten   Tussen 70 mol boven de KDW en 2 keer de KDW  
4     Sterke overbelasting; kans op verdwijnen habitat   Meer dan 2 keer de KDW  

In 2010 is de hoge stikstofdepositie voor de habitattypen Stroomdalgraslanden (H6120), Blauwgraslanden (H6410), en Overgangs- en trilvenen (H7140A) een knelpunt. Voor laatstgenoemde habitattype zijn echter geen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. De KDW-en voor de habitattypen Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510B) Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150), Ruigten en zomen (moerasspirea; H6430A) en Droge hardhoutooibossen (H91F0) worden niet overschreden.

In het hele Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht wordt in 2030 een afname van in totaal 175 tot meer dan 250 mol stikstofdepositie per ha per jaar verwacht.

IJssel

Begin juni 2011 zijn nieuwe depositiewaarden beschikbaar gekomen waaruit alleen een overschrijding blijkt voor:

  • H6120 Stroomdalgraslanden
  • H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (Glanshaverhooilanden)

De KD-waarde voor Stroomdalgraslanden is 1250 mol/ha/jaar tegen een gemiddelde depositiewaarde rond de 1450 mol/ha/jaar in 2010. De verwachtingen zijn dat in 2030 als gevolg van bestaand beleid de depositie op ruim 85% van het huidige Stroomdalgrasland beneden of in ieder geval dichtbij de KD-waarde (KD +/- 70 mol) zal liggen, krap 65% nu.

De KD-waarde voor Glanshaver- en vossenstaarthooilanden is 1400 mol/ha/jaar tegen een gemiddelde depositiewaarde rond de 1450 mol/ha/jaar in 2010. Het gaat hier dus om een relatief klein tot zeer klein effect. Door de juiste beheermaatregelen en een verdere daling van de depositie als gevolg van bestaand generiek beleid, wordt verwacht dat de stikstofdepositie in 2030 geen knelpunt meer zal vormen met betrekking tot de instandhoudingsdoelstellingen.

Op basis van bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat voor een aantal habitattypen de huidige depositie de Kritische Depositiewaarden overschrijdt. Hoewel in de komende 10 jaar de stikstofdepositie verder zal afnemen zal voor een beperkt aantal habitattypen de kritische depositiewaarden ook in 2020 worden overschreden met name in het Natura2000 gebied Uiterwaarden Vecht Zwarte Water.

Het nieuwe bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan en laat nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet toe.

Uitbreiding van veehouderijen binnen de grenzen van het bouwblok is wel mogelijk. In theorie kan een uitbreiding van de veestapel van een enkel agrarisch bedrijf een toename van de stikstofemissie tot gevolg hebben, maar het is niet waarschijnlijk dat de stikstofemissie van het totale plangebied ten gevolge van het nieuwe plan zal leiden tot een hogere stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden en daarmee tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de relevante habitattypes, om de volgende redenen:

  • het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle neemt gestaag af, welke tendens zich naar verwachting in de komende jaren voortzet (het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmmingsplan bedraagt 27; dit betekent een netto afname van 17 veehouderijen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan voor het betreffende gebied; het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 18, terwijl 1 nieuw bedrijf wordt opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 22 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de vigerende situatie, 4 worden vergroot),
  • er zijn geen intensieve veehouderijen in de nabijheid van de Natura 2000 gebieden gelegen,
  • het nieuwe bestemmingsplan laat nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet toe,
  • uitbreidingen van veehouderijen zijn niet of slechts beperkt toelaatbaar binnen de grenzen van het bouwblok: voor uitbreiding is een vergunning in het kader van de NB wet vereist. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden als emissiearme huisvesting, luchtwassers, en andere emissiebeperkende maatregelen.
  • Uitbreiding van het bouwblok tot 1,5 ha via een binnenplanse vrijstelling is mogelijk echter onder voorwaarde dat de uitbreiding geen nadelige effecten op het milieu (waaronder bijvoorbeeld toename van de depositie) tot gevolg heeft.
  • Uitbreiding tot 2,0 ha is mogelijk door middel van een wijziging van het bestemmingsplan. Ook hiervoor geldt de voorwaarde dat de uitbreiding geen nadelige effecten op het milieu tot gevolg heeft. Voor beide instrumenten (binnenplanse vrijstelling en bestemmingsplanwijziging) geldt dat het om een bevoegdheid gaat. Er is geen verplichting voor het bevoegd gezag om aan de uitbreiding medewerking te verlenen. Naast milieuaspecten zullen ook andere aspecten van de uitbreiding beoordeeld worden.

Een passende beoordeling is derhalve niet verplicht.

Ad 2.

De toelaatbare uitbreiding binnen de grenzen van de bouwblokken is zodanig beperkt dat er geen fysieke ruimte is voor een uitbreiding met dieraantallen groter dan vermeld in onderdeel C en onderdeel D van het Besluit m.e.r., met andere woorden op basis van getalskenmerken zijn deze uitbreidingen niet als m.e.r.-plichtig of als m.e.r.-beoordelingsplichtig te beschouwen.

Voor een uitbreiding met dieraantallen groter dan vermeld in onderdeel C en onderdeel D van het Besluit m.e.r. is een verruiming van het bouwblok nodig. Voor deze verruiming is een bestemmingsplanprocedure vereist, waaraan de gemeente alleen ondervoorwaarden medewerking zal verlenen. Eén van die voorwaarden is dat de verruiming niet zal leiden tot verslechtering van het milieu.

M.e.r.-beoordeling

Indien een plan het kader biedt voor activiteiten, die worden genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. maar onder de bijbehorende criteria blijven, wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. In deze notitie wordt uiteengezet of er sprake is van bijzondere omstandigheden, die alsnog een m.e.r. wenselijk maken (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Deze toets vindt plaats aan de hand van de volgende criteria (bijlage III van de Europese richtlijn):

  • 3. de kenmerken van het plan (d.w.z. de activiteiten, waarvoor het plan een kader biedt);
  • 4. de plaats van het plan;
  • 5. de kenmerken van de potentiële effecten.

Kenmerken van het plan

Verzuring/vermesting (stikstofdepositie)

Het nieuwe bestemmingsplan laat uitbreiding van veehouderijen binnen de grenzen van het bouwblok toe. Hiervoor is een vergunning in het kader van de NB wet vereist. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden als emissiearme huisvesting, luchtwassers, en andere emissiebeperkende maatregelen.

Luchtkwaliteit

Bedrijven

Het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle neemt gestaag af. Deze tendens zet zich naar verwachting in de komende jaren voort.

Het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmingsplan bedraagt 27; dit betekent een netto afname van 17 veehouderijen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan voor het betreffende gebied; het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 18, terwijl 1 nieuw bedrijf wordt opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 22 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de vigerende situatie, 4 worden vergroot). Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat dit plan geen negaticve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.

Verkeersemissies

Het nieuwe bestemmingplan voorziet niet in nieuwe wegen of uitbreiding van bestaande wegen. Er wordt dan ook geen toename van verkeersemissies verwacht.

Risico's van ongevallen

In het plangebied zijn geen risicobronnen (opslag dan wel transport van gevaarlijke stoffen) aanwezig.

Geluid

In het plangebied zijn de volgende relevante geluidbronnen te onderscheiden:

  • wegen
  • veehouderijen en overige bedrijven

Er worden met het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In principe worden nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet toegestaan. Er is een aantal uitzonderingen op basis waarvan nieuwe woningen in het buitengebied kunnen worden opgericht:

  • Woningsplitsing
  • Rood voor rood-woningen
  • Nieuwe landgoederen

Gezien de planologische onderbouwing en diverse noodzakelijke (milieu)onderzoeken worden genoemde ontwikkelingen alleen via een partiële herziening mogelijk gemaakt. Daarbij wordt getoetst aan de Wet geluidhinder c.q. de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder.

Cumulatie van effecten

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, anders dan door het bestemmingsplan toegelaten, die zouden kunnen leiden tot cumulatie van milieueffecten.

Vanuit het criterium kenmerken van het project bezien is derhalve de noodzaak tot een m.e.r. niet aanwezig.

Plaats van het project

Het plangebied grenst aan de volgende Natura 2000-gebieden:

  • Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht.
  • Uiterwaarden IJssel

In deze Natura-2000 gebieden is de stikstofdepositie hoger dan de kritische depositiewaarde van sommige van de habitattypen, die in deze gebieden voorkomen. De stikstofdepositie is niet alleen afkomstig van stikstofemissies van veehouderijen in het plangebied, maar ook van verkeersemissies en emissies van overige bedrijven, met andere woorden emissies die van buiten het plangebied afkomstig zijn. Op de grootschalige concentratiekaart “totaal N” is te zien dat in 2010 de depositie in de Natura-2000 gebieden varieert van 1260-1470 mol totaal N/ha/jaar (in het Natura-2000. De verwachting is dat in 2030 de depositie is afgenomen met 175 tot 250 mol. Deze afname is toe te schrijven aan generieke maatregelen maar ook aan de verwachte afname van het aantal veehouderijen in Nederland. Ook in het buitengebied van de gemeente Zwolle wordt een verdere afname van het aantal agrarische bedrijven in de nabije toekomst verwacht.

Het aantal intensieve veehouderijen in de nabijheid van de Natura-2000 gebieden is zeer gering.

Vanuit het criterium plaats van het project bezien is derhalve de noodzaak tot een m.e.r. niet aanwezig.

Kenmerken van de potentiële effecten

De effecten van het plan zijn voor zover het gaat om nieuwe ontwikkelingen onderzocht en beoordeeld. Alle bedrijven in het plangebied beschikken over een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer of over een melding ingediend op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur.

Wettelijke normen voor geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en andere milieuthema's worden niet overschreden. De stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden neemt ten gevolge van vaststelling van het plan niet toe.

Er zijn geen grensoverschrijdende effecten. Het plan laat geen nieuwe ontwikkelingen toe zodat er geen sprake is van toename van het aantal gehinderden.

Vanuit het criterium kenmerken van de potentiële effecten bezien is derhalve de noodzaak tot een m.e.r. niet aanwezig.