direct naar inhoud van 2.1 Bestaande situatie
Plan: Buitengebied - Haerst, Tolhuislanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP10016-0004

2.1 Bestaande situatie

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens de bestaande situatie beschreven met betrekking tot de archeologische, de ruimtelijke en de functionele structuur.

2.1.1 Archeologische structuur

Inleiding

In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed in Amersfoort (RCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. De digitale versie is door de gemeente verwerkt en toegankelijk gemaakt binnen het geografische informatiesysteem Geopoort. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.

Bestemmingsplannen en archeologische waarden

In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties. Bij de vernieuwing van alle bestemmingsplannen wordt per bestemmingsplangebied de archeologische waarderingskaart opgewaardeerd. De jongste inzichten worden er in verwerkt.

Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Er zijn 5 waarden: 0%, 10%, 50%, 90% en 100%.

Een 0% gebied is archeologisch leeg. Deze leegte kan gebaseerd zijn op archeologisch onderzoek dan wel op secundaire analyses. Er zijn geen consequenties verbonden aan grondverstorende werkzaamheden in deze gebieden vanuit een archeologisch oogpunt.

Een 10% gebied staat gelijk aan 'onbekend'. We weten hier niets van. Een 'grondverstoorder' kan derhalve niet verantwoordelijk gesteld worden voor onderzoek dat gedaan zou moeten worden om meer inzicht in het gebied te krijgen. Er kan verzocht worden om bij grondverstorende activiteiten de aanvangsdatum te melden bij de archeologische sectie van de gemeente, zodat die in de gelegenheid gesteld wordt om een kijkje bij de werkzaamheden te nemen. Er zijn hier geen financiële consequenties aan verbonden. Stoot de 'verstoorder' onverhoopt toch op archeologisch belangrijke zaken, dan is dat jammer. Zijn bouwwerkzaamheden worden niet vertraagd, tenzij een en ander van landelijk belang is en werkzaamheden stop gezet moeten worden. Maar dan moet de 'verstoorder' volledig schadeloos gesteld worden.

Een 50% gebied heeft vooral betrekking op 'esgronden' en 'dekzandruggen'. Niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook op provinciaal en landelijk niveau is gebleken dat deze plekken een kans van 1 op 2 hebben op de aanwezigheid van prehistorische of vroeg middeleeuwse sporen. De trefkans is dus zeer hoog. Hier moet de 'verstoorder' toestaan dat er eerst een proefonderzoek plaats vindt op basis waarvan geoordeeld wordt of er een volledig archeologisch onderzoek verricht moet worden. De 'verstoorder' wordt aangeslagen voor alle hiermee gepaard gaande kosten. Een en ander geschiedt volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie.

Het verschil tussen een 90% en een 100% gebied is gering. Van een 100% gebied is het 100% zeker bekend dat er belangrijke archeologische waarden liggen, omdat het 'gezien' is. Van een 90% gebied is het bijna zeker bekend, omdat bijvoorbeeld het gebied er naast 'gezien' is. Onder 'gezien' wordt verstaan dat er opgegraven is of dat er via de kadastrale kaarten een bouwwerk gelokaliseerd kan worden of dat het tussen of aansluitend aan opgegraven sites ligt.

Voor beide gebieden geldt dat er een volwaardige opgraving verricht zal moeten worden volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie. De hiermee gepaard gaande kosten komen ten laste van de 'verstoorder'.

Over het algemeen geldt dat onder bodemverstoringen in de binnenstad ingrepen 20 centimeter onder het bestaande maaiveld moeten worden verstaan. De ervaring heeft geleerd dat vaak tot het oorspronkelijk maaiveld is gesloopt, waarna men er een dun laagje zand op heeft gelegd waarop de huidige bestrating ligt.

Voor de buitengebieden gelden andere maatstaven die van geval tot geval bekeken moeten worden. Zo kan bijvoorbeeld langs de Heinoseweg rondom restaurant 'de Mol' het bodemarchief direct onder de graszoden liggen, terwijl in Ittersumerbroek de sporen afgedekt zijn door een kleilaag met daarop overstromingszand, waardoor de sporen wel 80 centimeter onder het maaiveld liggen. Afhankelijk van de verstorende bodemingrepen zal derhalve van geval tot geval bekeken moeten worden wat er aan archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Een belangrijke richtlijn is wel de afmeting van de bouwplannen of andere gebieden waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden. Deze richtlijn is gesteld op een oppervlak van 100 m² en een ontgravingsdiepte van 0.5 meter.

De archeologische waarderingskaart is geen statische kaart. Het is een dynamische kaart. Dat houdt in dat door in de toekomst verworven kennis aan reeds gewaardeerde gebieden een afwijkende waarde kan worden toegekend. Dat kan betekenen dat er in een 10% gebied (een gebied waarvan we niets afweten) ineens een 100% locatie gelokaliseerd wordt. Anderzijds kan een 50% of 90% gebied of een deel daarvan ineens een 0% gebied worden, bijvoorbeeld doordat de grens van een prehistorische nederzetting er dwars doorheen loopt. Of omdat er diepe sloop of afgraving heeft plaats gevonden waarvan geen documentatie beschikbaar was. Veranderde inzichten hebben voor een potentiële verstoorder alleen consequenties als dit voorafgaand aan een bouwaanvraag bekend is gemaakt door de archeologische dienst.

De gebiedsbeschrijvingen

De nummering en begrenzing van de gebiedsbeschrijvingen is gekoppeld aan de Archeologische Waarderingskaart Zwolle. De archeologische waardering van het plangebied is aangegeven in bijlage 3. De nummers in de tekst corresponderen met de nummers op deze kaart.

Voor de gebieden met een waardering van 50% of hoger is hierna een beschrijving opgenomen.

208. Havezate Den Ordel- waardering: 90%

Het goed Den Ordel moet al rond 1400 bestaan hebben op basis van de schattingsregisters. Er lag een sluis, de Ordeler Ziel, bij die belangrijk was voor het achterland. In 1517 werd het huis in brand gestoken. Het huis was toen al in bezit van het geslacht Mulert. Omdat de Mulerts rooms katholiek waren is het huis meerdere malen bezet. In 1675 telde Den Ordel 5 haardsteden. De haardsteden op de verdieping, in het bakhuis en in de brouwerij waren vervallen. Vanaf 1686 ging het huis over in andere handen.

Er bestaat een prent uit 1730 die mogelijk van Cornelis Pronk afkomstig is. Op de kaart van 1781 van A van Hooff staat een onduidelijk geheel. In 1807 bleek het huis gesloopt te zijn. Eén bouwhuis bleef bewaard, afgedaald tot boerenhoeve. Op de kadastrale minuut van 1832 is nog een stuk gracht te zien, maar niets meer van de bebouwing.

De verwachting is dat op het terrein nog muurwerk intact onder de grond bewaard is gebleven.

209. Rivierduincomplex - waardering: 50%

De oostelijke oever van de Vecht, gelegen tussen Den Ordel en Den Doorn, bestaat uit een zandhoogte. We hebben hier te maken met een rivierduincomplex. Onder dit rivierduincomplex zijn mogelijk nog restanten van een dekzandrug aanwezig.

In het gebied liggen een aantal boerenerven die al tot in de middeleeuwen teruggaan. Onder deze boerderijen bevinden zich kleinere katersteden en grotere erven met namen als Albertinck/Alterdinck of Schermersgoed, Haeninck, Halikenbergegoet, Camphuys, Jordinch, Haedvering etc....

Een groot centraal erf en domeingoed wordt al in 1188 vermeld. In de bronnen is sprake van een “domus Harsolte in parochia Swole”. Het is niet ondenkbaar dat dit hof, waaraan de familie van Haersolte haar naam dankt, gelegen heeft op de locatie van de latere havezate Haerst.

In het gebied ligt ook een deel dat wordt aangeduid als de Haerster Es. Op deze Haerster Es is een Romeinse kapfibula uit de 1ste eeuw AD aangetroffen. Het gebied wordt doorsneden door de huidige Doornweg. Deze weg fungeerde vroeger als de weg naar Hasselt en liep bij de kern van de buurschap Haerst tussen de boerderijen door.

210. Huis Arnichem- waardering: 90%

Het goed wordt voor het eerst in 1408 vermeld als 'Luttike Arninck'. In 1434 wordt het goed 'Arninck, Hermans Deessemersguet' genoemd. Het goed was hofhorig aan de proosdij van St. Lebuinus in Deventer. De eerste vermelding heeft betrekking op de vrouw van Herman Deessemer, Eeffe, die zich met haar twee kinderen Willem en Dirk tot de proosdij aansluit. In 1441 wordt Aernt Tylmansson als horige genoemd na opdracht van Herman Deessemer. Het goed heette toen Luttike Aarnink en lag in de Haerstermarke in Zwollerkerspel. In 1484 is het goed in gebruik door Rotgher Suer die beloofd en gezworen heeft de veranderingen aan het goed binnen een jaar en zes weken in te lossen. Waarschijnlijk is het goed toen verbouwd. In 1508 komt het goed in bezit van Johan Watermans en zijn vrouw Alydt. De horige op het goed is Johan van Gelre van Hasselt. Ook in 1518 is het in bezit van Johan Watermans en zijn zoon Willem Waterman; de horige is nu Peter Moen. Een jaar later wordt Luyken Lambertssoen met betrekking tot Luttike Aarnik vermeld. Luyken Lambertssoen was burger van Zwolle en sloot zich aan bij de proosdij.

In 1543 vindt er een ommekeer plaats van hofhorig goed naar leengoed. Leenman van het goed is Willem Waterman. Deze Willem had een zoon Johan en drie dochters Catharina, Lucia en Aleidt. Zij protesteerde in 1578 tegen het feit dat Johan het goed kon vervreemden aangezien het bij kinderloos overlijden van Johan door Willem aan dochter Catharina was toegezegd.

In 1797 kwam het na overlijden van Ida Nicolina van Coeverden, weduwe van G.F. van Heeckeren, in handen van de familie Tobias. Verschillende leden van deze familie hadden het ambt van secretaris van Zwolle vervuld. De laatste mannelijke telg uit het geslacht overleed ongehuwd op het landgoed. Een leuke anekdote is het feit dat hij een uit Indonesië afkomstige negerslaaf Appolloon op zijn eigen landgoed heeft begraven. De grafzerk is nog altijd aanwezig. Het huis is in de jaren 80 afgebrand en geheel gerestaureerd; het dateert uit de 19de eeuw.

De verwachting is dat er nog fundamenten van de voorganger in de bodem aanwezig zijn. De huidige eigenaar de heer. Martens heeft op het terrein een waterput opgegraven.

211. De Vijfhoek - waardering: 50%

Het goed is al op de Hottingerkaart uit de periode 1777-1794 aangegeven onder de naam De Vijfhoek. Ook op de kadastrale kaart uit 1832 is dit erf zichtbaar. Het gaat hier vermoedelijk om een erf dat teruggaat tot de Middeleeuwen

212. De Lindeboom - waardering: 50%

Het goed is al op de Hottingerkaart uit de periode 1777-1794 aangegeven. Ook op de kadastrale kaart uit 1832 is dit erf zichtbaar. Het gaat hier vermoedelijk om een erf dat teruggaat tot de Middeleeuwen

213. De Lichtmis - waardering: 50%

De herberg de Lichtmis dateert al uit de 17de eeuw en ligt op de plaats van het huidige truckersrestaurant met omliggende parkeerplaats.

214. Havezathe Den Doorn - waardering: 90%

Het goed Den Doorn bestond volgens de schattingsregisters reeds in 1426. In 1480 blijkt dat Gerrit Mulert er gewoond heeft en dat bij het huis ook een brouwerij ligt. In 1682 is sprake van de voltooiing van een verbouwing en dat het ruïneuze gedeelte van het huis is afgebroken.

In 1675 worden er zeven vuursteden geteld. Er is een gewassen pentekening bewaard gebleven van A. De Haan uit 1730. Uit 1774 dateert een beschrijving van het huis Den Doorn. Op de oudste kadastrale minuut uit 1812 is het grachtenstelsel met in het midden de bebouwing duidelijk te zien.

Het huis is in 1967 gerestaureerd. De verwachting is dat verschillende oudere fasen nog bewaard zijn gebleven onder de grond en in de huidige bebouwing.

215. Havezatheweg - waardering: 50%

Lage zandrug met Aan de rand van de zandhoogte twee boerenerven met de namen Stokvis en Langevoort. De boerderijen kunnen te maken hebben met de dichtbij in de gemeente Dalfsen/Nieuwleusen gelegen havezate Haerst, maar kunnen ook teruggaan tot voorgangers uit de Middeleeuwen.

216. De Horst - waardering: 50%

In de buurschap Haerst ligt de woonlocatie de Horst. Het lijkt er op dat deze boerderij op een zandkop ligt. Kijkt men naar het verkavelingspatroon, dan is het een uitloper van het verkavelingspatroon rondom de Doornweg, omgeven door recentere verkavelingen. De Horst behoort waarschijnlijk tot een Laat Middeleeuws woonlocatie.

217. Havezate Haerst - waardering: 50%

Zandkop met daarop de restanten van de voormalige havezate Haerst. De havezate werd door Zweder van Haersolte gebouwd in 1617. Het gebouw heeft er gestaan tot 1803. In 1674 telde dit huis 12 haardsteden en een oven, het bouwhuis telde twee haardsteden.

256. De Kleine Meele - waardering: 50%

Hier ligt op een terp een boerderij, waarvan de huidige naam Vaders Erf is. Deze bewoning gaat waarschijnlijk terug tot in de 18de eeuw.

257 De Hooislagen/De Bese - waardering: 50%

In het gebied heeft een dekzandkopje gelegen dat in 1972, tijdens de ruilverkaveling Dalfserveld, is geëgaliseerd Het gebied ligt op de grens van de gemeente Zwolle en Dalfsen.

Tijdens het scheuren van een grasland werden door J. van der Linde op de locatie circa 100 scherven van aardewerk gevonden. Het ging om Inheems-Romeins aardewerk uit de eerste eeuw na Chr. Het aardewerk doet sterk denken aan vormen die voorkomen in de typologieën van Ruinen-Wommels(Fr) aardewerk en Paddepoel(Gr). Waarschijnlijk heeft op de dekzandhoogte, binnen het laagveengebied, een nederzetting gelegen. De aard en conditie van de nederzetting is onduidelijk.

2.1.2 Cultuurhistorische structuur

In ons gecultiveerde landschap verwijzen nog vele structuren en objecten naar de historische ontwikkeling van een gebied. Door deze elementen herkenbaar te behouden, blijft de identiteit en belevingswaarde van de fysieke leefomgeving in stand. Cultuurhistorie is daarom nauw verbonden met ruimtelijke kwaliteit.

In 2009 is een cultuurhistorische analyse van het buitengebied van de gemeente Zwolle opgesteld. Het onderzoek geeft inzicht in de historisch-geografische cultuurhistorische waarden zodat deze waarden beter in stand kunnen worden gehouden en kunnen dienen als randvoorwaarde en inspiratie bij ruimtelijke opgaven. De cultuurhistorische analyse heeft de functie van een attentiedocument. In voorkomende gevallen is daarom een verdiepende analyse nodig om de cultuurhistorische waarden nader te bepalen en de betekenis toe te kennen over de wijze van omgaan met de waarden. Deze verdieping heeft plaatsgevonden in 2011.

Binnen het plangebied zijn op grond van de cultuurhistorische analyse diverse cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren te benoemen. Het betreft:

Haerst en Genne

Langs de Vecht liggen de buurtschappen Haerst en Genne, beide op lage keileembulten. De boerderijen en de akkers van de Haerster Esch lagen als het ware op een droog eiland tussen de Vecht en het moerasgebied van het Haerster Broek. Dat het er nat was wordt mede bewezen door de vier eendenkooien, waarvan alleen het kooibos in het gebied De Haerster Markt (thans Hessenpoort) nog over is gebleven.

Ten oosten van Haerst is een strook land te zien die op de kadasterkaart van 1830 als de Haerster weilanden staat aangegeven. De percelering is onregelmatig blokvormig en dateert vermoedelijk al uit de middeleeuwen. De zone wordt aan de oostkant begrensd door een waterloop, De Wetering, die het water uit het gebied afvoerde naar de Haersterzijl bij de Zijlkolk. Daarachter, tussen De Wetering en de rond 1800 gegraven Steenwetering, ligt een strook land met een tamelijk regelmatige strookvormige percelering. Wanneer dit gebied, dat lange tijd gemeenschappelijke grond van de marke Haerst was, is ontgonnen is niet bekend, vermoedelijk gebeurde dit tussen 1800 en 1820. De broekgebieden in dit deel van de gemeente zijn relatief laat ontgonnen, het Berkummerbroek bijvoorbeeld pas na 1900. Het Haersterbroek was in 1830 al in percelen opgedeeld volgens de kadastergegevens. Dit zien we terug op de kaart van 1850. Waarschijnlijk heeft de ontginning te maken met de aanleg van de Steenwetering, waardoor de waterhuishouding verbeterde en de gronden intensiever gebruikt konden worden.

In het huidige landschap is het onderscheid in percelering tussen de Haerster Weilanden en het Haersterbroek nog goed te herkennen, ook al heeft de zandwinning een groot deel van de Weilanden opgeslokt. De Wetering vormt nog steeds de grens tussen beide gebieden. De Haerstersluis is echter al lang verdwenen. Ook de Haerster Esch is niet meer als zodanig herkenbaar.

De Steenwetering

De Steenwetering is tussen 1780 en 1850 aangelegd op de oostelijke begrenzing van de marken Berkum, Haerst en Genne en Holten. Ten oosten van de wetering lag een uitgestrekt moeras- en veengebied waar de Tolhuislanden en de Veenekampen deel van uitmaakten. De Steenwetering is aangelegd toen de broekgebieden van Holten, Genne en Haerst werden ontgonnen. Een kade aan de oostkant diende om het water uit het niet-ontgonnen gebied te keren. De wetering loopt kaarsrecht en sluit in het noorden aan op een oud veenriviertje, de Onderstouwe. Het water stroomde vandaar naar het westen, via de Poepenstouwe en de Groote Grift, en werd via het Streukelerzijl geloosd in het Zwarte Water.

Huis Den Doorn

De buitenplaats Den Doorn in Haerst is ontstaan uit een kasteel dat in 1427 voor het eerst wordt genoemd. De militaire betekenis van kasteel blijkt uit het feit dat Den Doorn in 1523 een rol speelde in het conflict tussen Gelre en Karel V. In dat jaar werd op het kasteel door Gelre een militaire bezetting gelegd, waarschijnlijk met het oogmerk om vanuit het kasteel zowel de Vecht als de weg van Zwolle naar Hasselt te beheersen. Mogelijk werd het kasteel toen voorzien van een wallenstelsel met een gracht van 175 x 175 meter, waarvan de huidige Vechtdijk en buitengracht mogelijk restanten zijn. In het centrum van deze ruimte staat het huidige herenhuis op een rechthoekig eiland.

Het oude herenhuis is in het midden van de negentiende eeuw verkleind door de verdieping van het huis te verwijderen en het westelijke deel af te breken. Zo ontstond het huidige blokvormige classicistische herenhuis. Een deel van de achterste beuk uit de eerste helft van de zestiende eeuw bleef hierbij bewaard.

Tussen de binnen- en buitengracht bevindt zich aan de noordzijde een voorplein dat aan weerszijden geflankeerd was door bouwhuizen. Het bouwhuis aan de westzijde werd rond 1820 gesloopt, dat aan de oostzijde werd in het midden van de negentiende eeuw vervangen door een driebeukige boerderij en een schuur. De oorspronkelijke ommuurde moestuin is nog aanwezig. Vanaf het voorplein voert over de noordelijke dijk een achttiende-eeuwse oprijlaan naar de De Doornweg, die ter plaatse van de havezate ook deel van het lanenstelsel uitmaakte. Een ten zuiden van het herenhuis gelegen terrein kreeg een lichte landschappelijke aanpassing.

Buitenplaats Arnichem

De buitenplaats Arnichem (De Doornweg 17) ligt op de rechteroever van de Vecht. Het bestaat uit een kubusvormig buitenhuis van twee bouwlagen onder een omgaand schilddak, voorzien van hoekschoorstenen. Aan de noordwestzijde bevindt zich de ingangszijde met een tympaan. Het huidige herenhuis ontstond bij een nieuwbouw in 1829 in opdracht van Catherina Thomassen à Thuessink, weduwe van Mr. H.A. Tobias uit Zwolle. Het front is gericht op het Haersterveer en ziet uit over de Vecht en de Nemelerberg. Aan weerszijden liggen ommuurde binnenplaatsen. Aan de noordkant bevindt zich een langgerekt koetshuis uit het begin van de negentiende eeuw. Aan de westzijde wordt het begrensd door de Vechtdijk. Het huidige huis vervangt een ouder buitenhuis een zogenaamd spieker. De buitenplaats vormt een onderdeel van de gave buurtschap Arnichem, dat bestaat uit ongeveer tien boerderijen uit de achttiende en negentiende eeuw.

Langs de oprijlaan vanaf de De Doornweg ligt een parkbos met vijverpartijen in landschapsstijl uit omstreeks 1835, aangelegd op een voormalig bouwlandcomplex. In de aanleg is aan de westzijde ook een weiland en een wiel, herinnerend aan een Vechtdijkdoorbraak, opgenomen. Ze zijn door een 'wandeling' omgeven. Een bijzonder element op het landgoed is het graf van de Indonesische bediende van mr. Tobias, met twee grafstenen met Latijnse en Arabische teksten. Het graf is gemeentelijk monument.

Buitenplaats Dijkzicht.

Bij Berkum werd in 1450 een brug over de Vecht gebouwd ten behoeve van de Hessenweg naar Noord-Duitsland, die de noordelijke Vechtoever volgde. De brug is in de twintigste eeuw vervangen door de huidige brug op een noordelijker locatie. Langs de Vecht ontstonden de buitenplaatsen Vechterdam, Vegtlust en Dijkzicht. Dijkzicht is gelegen aan de noordzijde van de Vecht en de Hessenweg. Het front van het buitenhuis was gericht naar de weg en de Vechtdijk.

De buitenplaats werd gesticht door de Zwolse patriciër Paulus Cornelis Adriaan Sichterman in het begin van de negentiende eeuw. Het blokvormige herenhuis van twee bouwlagen met omgaand schilddak is vijf assen breed. Aan de noordzijde was een binnenplaats die door twee later toegevoegde gebogen eenlaags dienstvleugels deels is omgeven. Bij het huis staat een dienstgebouw.

Ten noorden en oosten van het huis is in de jaren '20 van de negentiende eeuw een groot parkbos aangelegd door de Zwolse tuinarchitect Georg Anton Blum. In de aanleg was een weiland opgenomen waar een 'wandeling' omheen liep.

Veenekampen en Tolhuislanden

Het noordoosten van de huidige gemeente Zwolle is laat ontgonnen. Tussen De Wetering en de omstreeks 1800 gegraven Steenwetering lag het broekgebied van Haerst en Genne. Verder naar het oosten ging het broekgebied geleidelijk over in het hoogveengebied van Ruitenveen. De Veenekampen en de Tolhuislanden liggen op de overgang naar het veen. Op de kaart van 1850 wordt het gebied doorsneden door de Tol- of Hermelijngracht met de erlangs gelegen Tolweg (ca 1600), de Nieuwe Dijk (ca 1600), De Steenwetering (ca 1800) en het Lichtmiskanaal (1832). Vermoedelijk heeft in de Veenekampen op bescheiden schaal turfwinning plaatsgevonden, want langs de Nieuwe Dijk lag een smalle vaart met twee schutsluisjes, weergegeven op de kaart van Hottinger uit 1780. Tot ongeveer 1900 is het gebied extensief gebruikt, wellicht is er wat veenboekweit verbouwd. Het natte karakter van het gebied komt tot uiting in de drie eendenkooien.

Omstreeks 1900 is een begin gemaakt met de ontginning van de Veenekampen, de Tolhuislanden, het Berkummerbroek en de Berkummer Hooislagen. Brede sloten zorgen voor de ontwatering; de percelering is vrij onregelmatig. Kenmerkend zijn de onverharde wegen. Het landschap heeft een uitgesproken open karakter, hier en daar onderbroken door verspreid gelegen boerderijen.

Hermelijngracht of Tolgracht en Tolweg

In de gemeente Zwolle (Nieuwleusenerdijk) is nog een klein deel van de Hermelijn- of Tolgracht bewaard gebleven. Wanneer de Hermelijngracht of Tolgracht is aangelegd is niet bekend. De landweg tussen Zwolle en Groningen, via de Tolweg en de Nieuwedijk, bestond al in 1650, maar is op de zestiende-eeuwse kaarten van ''s Grooten en Van Deventer nog niet ingetekend.

We mogen aannemen dat de gracht en de weg in het begin van de zeventiende eeuw zijn aangelegd. De gracht diende om het veengebied van Ruitenveen te ontsluiten. Via een zijkanaal kon het veengebied van de Veenekampen en de Meele worden bereikt. Op de kaart van Hottinger (1780) staan twee verlaten (schutsluizen) in dit zijkanaal ingetekend. Door een schutsluis bij Berkum-Bruggenhoek, het Ordelsche Zijl, voer men de Vecht op.

De weg liep vanaf de Vechtdijk bij Berkum met enkele knikken naar het noordoosten. Ten oosten van de spoorwegovergang maakt de weg een laatste knik en loopt verder kaarsrecht door naar Ruitenveen en Nieuwleusen. Bij deze knik stond vroeger het tolhuis, waar de Tolhuislanden naar genoemd zijn.

Hessenweg

De huidige N 340 volgt ten oosten van de Vecht grotendeels het tracé van de oude Hessenweg naar Hardenberg. Vandaar ging de weg naar Neuenhaus en verder richting Hamburg en Bremen. Dit is één van de oudste grote oost-west verbindingen in ons land. Vanaf het eind van de zeventiende eeuw was een groot deel van het lange afstandvervoer in Europa in handen van vervoersondernemingen uit de streek Spessart in Duitsland, op de grens van deelstaat Hessen. Over de hessenwegen reden de grote karren van Duitse kooplieden naar de handelscentra in ons land. De karren waren breder dan de boerenwagens die bij ons in gebruik waren. De asbreedte van de Hessische wagens was 1,73 meter, de standaardmaat voor de Zeven Provinciën was vanaf de zeventiende eeuw 1,28 m. Voortgetrokken door verschillende spannen paarden reden de zwaarbeladen wagens over de zandwegen. Ze konden wel drie ton vracht vervoeren en werden getrokken door vier of zes paarden. Vaak werd er in konvooien gereisd, omdat struikrovers de routes onveilig maakten. De kooplieden overnachtten in herbergen, die speciale schuren hadden voor de grote wagens.

De hessenwegen liepen zoveel mogelijk buiten de dorpen om, omdat het met de grote wagens moeilijk manoeuvreren was in de smalle dorpsstraten. Dat zien we ook bij de weg Zwolle-Hardenberg, de weg liep door de heidevelden ten noorden van de dorpen aan de Vecht. Bij Berkum was vanaf 1455 een vaste brug over de Vecht, vandaar liep de weg over Dieze naar de Diezerpoort in Zwolle.

Ensemble Lichtmiskanaal

Tussen Berkum en De Lichtmis werd in 1832 het Lichtmiskanaal gegraven, waardoor Zwolle ook een aansluiting (sluis II) kreeg op de Dedemsvaart. De aanleg van het kanaal met de jaagpaden had tot gevolg dat de oude vaar- en wegverbinding van Berkum naar de Lichtmis, via Tolweg/Tolgracht en Nieuwendijk, minder belangrijk werd. Op de kaart van 1850 zijn het kanaal langs de Nieuwendijk en de beide verlaten al niet meer aangegeven. Bij Berkum vormde de Berkummer schutsluis de verbinding naar de Vecht. Vanaf deze sluis moesten de schippers vierhonderd meter varen om bij het Nieuwe Verlaat te komen, de aansluiting met de Nieuwe Vecht naar het centrum van Zwolle.

Het Lichtmiskanaal is gedempt bij de aanleg van de A28. In de uiterwaarden van de Vecht is een klein stukje van het kanaal, tussen de vroegere sluis en de rivier, bewaard gebleven. Maar dat is niet de enige herinnering aan het kanaal: ook de sluiswachterswoning (Dijkzichtweg 17) en de brugwachterswoning (Dijkzichtweg 5), beide gebouwd bij de aanleg van het kanaal en de sluis, zijn nog aanwezig.

De gebouwen, het restant van het kanaal in de uiterwaard en een stukje van de Hessenweg (nu Dijkzichtweg), die vroeger naar de ophaalbrug over de sluis leidde, vormen een waardevol cultuurhistorisch ensemble. De betekenis wordt nog vergroot door de aanwezigheid van de buitenplaats Dijkzicht.

Diverse cultuurhistorische waardevolle boerderijen

Nieuwendijk 1, Lichtmisweg 11, Havezatheweg 1, Havezatheweg 2, Havezatheweg 3, De Doornweg 4, De Doornweg 9, De Doornweg 13, De Doornweg 20 en 22a, De Doornweg 25, De Doornweg 27, De Doornweg 29, De Doornweg 3, De Doornweg 35, De Doornweg 37, De Doornweg 43, De Doornweg 45.

Het overzicht van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen is gebaseerd op de 'inventarisatie historische boerderijen in de gemeente Zwolle' (2002). Bij de waardering is onderzocht of een boerderij op de kadastrale minuut van 1832 voorkwam. Hiermee is in beeld gebracht welke boerderijen (waarschijnlijk) een oudere boerderij betreffen. Verder zijn aan de hand van een architectonische waardering 1, 2 of 3 * aan een boerderij toegekend. De inventarisatie heeft geleid tot een lijst van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen die met name is gebaseerd op ouderdom (van voor 1832) en/of bijzondere architectonische kwaliteit.

In 2011 heeft een nadere studie plaatsgevonden naar deze cultuurhistorisch waardevolle boerderijen.

2.1.3 Ruimtelijke structuur

In deze paragraaf wordt de bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het verkeer, het groen, het water en de bebouwing.

2.1.3.1 Verkeersstructuur

De verkeersstructuur is weergegeven in bijlage 7.

Categorisering van wegen

Om de gewenste afstemming tussen vormgeving en functie van de weg te kunnen bereiken, is het Zwolse wegennet gecategoriseerd naar een aantal te onderscheiden verkeersfuncties. Aan de noordzijde van het plangebied loopt de N377. De N377 is aangewezen als een regionale stroomweg met een snelheidsregime van maximaal 100 km/uur. In de zuidwestelijke 'punt' van het plangebied liggen de N340 en de Nieuwleusenerdijk. Deze wegen zijn gecategoriseerd als respectievelijk regionale stroomweg en gebiedsontsluitingsweg type A met maximale snelheid van 70 km/uur.

Ondanks de categorisering als regionale stroomweg, is de N340 in de huidige situatie nog ingericht als gebiedsontsluitingsweg. In 2009 hebben Provinciale Staten van Overijssel echter een tracé voor de herinrichting van de N340 tot stroomweg vastgesteld. Deze tracékeuze houdt in dat de N340 ter hoogte van de Kranenburgweg meer in noordelijke richting wordt verschoven. De weg komt dan parallel aan de Bohemenstraat te liggen en het huidige tracé wordt afgewaardeerd tot een 60 km/uur weg. De wijzigingen zullen door de provincie Overijssel worden vastgelegd in een Provinciaal Inpassingsplan (PIP).

Het plangebied wordt doorsneden door de Rijksweg A28. De A28 is een stroomweg met een maximale snelheid van 120 km/uur. In het kader van de spoedaanpak wegen is Rijkswaterstaat bezig met het verbreden van de A28. Volgens de planning zal het deel tussen de knooppunten Hattemerbroek en Lankhorst vanaf april 2011 uit 2 * 3 rijstroken bestaan.

De overige wegen in het plangebied zijn aangewezen als erftoegangsweg met een maximale snelheid van 60 km/uur.

Openbaar Vervoer

De Nieuwleusenerdijk wordt aangedaan door twee streekbussen. Daarnaast rijden er ook twee streekbussen over de N377.

Fietsverkeer

Om het fietsgebruik te stimuleren heeft de gemeente hoofdfietsroutes aangewezen, die de woonwijken met het centrum, het station of werkgebieden verbinden. Aan dergelijke routes worden in Zwolle een aantal eisen gesteld, onder meer op het gebied van comfort, directheid, veiligheid en herkenbaarheid. In het plangebied maakt de Nieuwleusenerdijk onderdeel uit van het hoofdfietsroutenetwerk.

2.1.3.2 Landschap

Ontstaansgeschiedenis

De geomorfologische opbouw van het gebied is in grote lijnen eenvoudig.

Het gehele onderzoeksgebied in brede zin maakte deel uit van het oerstroomdal van de Vecht, dat liep tussen het hoger gelegen Drents Plateau en de Overijsselse stuwwallen.

Aan het eind van de laatste ijstijd (110.000 - 11.000 jaar geleden) heeft de opvulling van het oerstroomdal zich voltooid met afzetting door de wind van dikke pakketten zwak lemig en leemarm, jong, fijn dekzand. De Oer-Vecht heeft zich dan gesplitst in een zuidelijke loop: de Vecht en een noordelijke: de Reest. Daartussen is een opvallend vlak dekzandlandschap ontstaan.

11.000 Jaar geleden werd het klimaat milder. Vegetatie kon zich weer volop ontwikkelen. Het stuivende zand werd vastgelegd. Als gevolg van het vochtige, warme klimaat steeg de zeespiegel. De stroomdalen konden steeds moeilijker het overtollige water afvoeren. Er ontstond een milieu waarin grondwaterveen (laagveen) kon gedijen in de laagste delen van het voormalig oerstroomdal.

Op de hogere gronden ontstond regenwaterveen (hoogveen): door de groei van het laagveen verloor het veen het contact met het grondwater en werd het voor zijn voeding afhankelijk van regenwater. Hierdoor kon het veen boven het omringende maaiveld uitgroeien..

Zo werd het dekzandlandschap van het oerstroomdal geheel overgroeid met veen. Mogelijk bleef het dekzand op een enkele plaats aan de oppervlakte, maar aanwijzingen hiervoor in het latere bodemgebruik en occupatieproces zijn er niet.

Het oostelijk deel van het onderzoeksgebied (ten oosten van de A28) bestaat voornamelijk uit dekzand, dat in het verleden overdekt geweest is met veen. Door vergraving, maar voornamelijk door oxidatie en verwering, beweiding en veraarding is het veen vrijwel geheel verdwenen. Plaatselijk resten nog dunne veenlagen.

Het westelijk deel van het onderzoeksgebied (ten westen van de A28) bestaat uit een uitgestrekt laagveengebied op de zandondergrond. Volgens de toelichting bij de bodemkaart is dit gebied nooit verveend. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het natte natuurreservaat buiten het plangebied aan de Hasselterweg nabij Streukel. Hier is in het verleden turf gegraven; er is een petgatengebied achtergebleven met broekbos, waardoor het landschap erg afwijkt van het overige uitgestrekte vlakke gebied.

De kern van het plangebied - de brede zone waarin de autosnelweg en de spoorlijn liggen – vormde in historische tijd (sinds ongeveer 900 en tot aan ongeveer 1850) de achterkant van tweeërlei oude bewoningsgebieden. Allereerst van de kernen langs de Vecht ten westen en zuiden van het onderzoeksgebied (Genne en Holte, Haerst, Berkum, Dalfsen), en vervolgens sinds de 17e eeuw van het jongere ontginningsgebied Oosterveen - Nieuwleusen ten oosten hiervan. Hieraan kwam een eind met de aanleg van het Lichtmiskanaal. Het centrale middengebied van de Ruiten tot en met de Hooislagen in het zuiden kende zeer lang een extensief gebruik, ongeveer tot aan de ruilverkaveling van 1925.

Het plangebied als weidegebied

Het westelijke deel van de toenmalige gemeente Nieuwleusen, het gebied de Meele, is het laatst ontgonnen veengebied binnen het plangebied. Rond 1850 vertoont de kaart hier nog geen verkavelingspatroon. Bij ontginning krijgt het meteen een rationele blokverkaveling met enige verspreide occupatie zoals te zien is op de kaart van 1908.

De oudere ontginningsgebieden zoals de Ruiten en Veenenkampen, de Tolhuislanden, het Spijkerbroek en Oosterstadhoek behielden tot 1925 de zeer smalle stroken- of slagenverkaveling, stammend uit de tijd van de marken. Er kwamen enkele eendenkooien voor; voor het overige was het “leeg”. Bij de ruilverkaveling van 1925 wordt dit hele gebied, evenals de aangrenzende Hooislagen en Berkummerbroek, rationeel ingericht voor de landbouw; de smalle slagenverkaveling wordt vervangen door een regelmatige blokverkaveling. Door het hele gebied worden enige boerderijen geplaatst: langs de oude wegen (Stouwe, Tolgracht/ Nieuwleusenerdijk, Nieuwe Dijk, Meeleweg), langs de Hooiweg, westelijk van het Lichtmiskanaal en langs nieuwe ruilverkavelingswegen zoals de Noordelijke Ruitenweg en de Hoofdweg in de Ruiten en Veenenkampen. Met de vestiging van de boerderijen wordt het agrarisch gebruik intensiever; een adequate afwatering is noodzakelijk. Het kavel- en slootpatroon wordt daarbij aangepast en deels loodrecht op het voormalig Lichtmiskanaal gezet. In 1948 is nogmaals verkaveld. De indeling is daarbij niet wezenlijk veranderd. Enige boerderijen zijn bijgeplaatst aan de bestaande wegen.

Nieuwe ontwikkelingen

In de jaren '70 is het Lichtmiskanaal gedempt en de Kranenburgerweg is de A28 geworden. De weg volgt het tracé van het voormalige Lichtmiskanaal / trambaan. Een aantal nieuwe grootschalige ontwikkelingen heeft zich de laatste dertig jaar aan de snelweg voorgedaan: het grote horeca- en partycomplex bij de Lichtmis, het benzinestation in de oksel van de overgang van de Markteweg en recent het bedrijventerrein Hessenpoort. De gedeeltelijke jonge laanbeplanting langs de parallelweg van de A28 benadrukt de snelweg.

Er bevinden zich in het gebied drie plassen, die allemaal ontstaan zijn als zandwinlocaties. De Markteplas en de Lichtmisplas zijn ontstaan als gevolg van de aanleg van de snelweg. Op enige afstand van de weg bevindt zich de grote zandwinning aan de Bomhofsplas. Deze ligt open in het Haersterbroek.

Ten oosten van de spoorlijn bevindt zich het trafostation met hoogspanningsleidingen naar vijf richtingen.

Waardering en typologie

In het westen van het plangebied, tussen de Doornweg en de Vechtdijk, is de buurtschap Haerst nog een gaaf voorbeeld van de vroeghistorische ontginningsbasis van het gehele plangebied. De strook aan weerszijden van de Doornweg wordt in het Landschapsontwikkelingsplan gekarakteriseerd als voortzetting van de Occupatiezone aan dijkvoet, maar is ter plaatse ouder, nl. een Dekzandruggenlandschap.

Ook de achterzijde van de in slagen verkavelde laagveenontginning hiervandaan, in de vorm van lengte en dwarsprofiel van de Steenwetering, is waardevol. Het tussenliggende Haersterbroek is door ruilverkaveling en zandwinning minder gaaf. Openheid is hier echter nog steeds een kwaliteit. In het Landschapsontwikkelingsplan wordt het Haersterbroek gekarakteriseerd als een Laagveenontginning.

In het noorden en oosten is een zeer consequente blokverkaveling aanwezig die zich ook in de (zand-)wegen voortzet. Enerzijds is deze verkaveling het resultaat van een late hoogveenontginning (eind 19e eeuw) vanuit Nieuwleusen, anderzijds resultaat van een vroege ruilverkaveling (de tweede van Nederland) uit 1925. Beide worden hoog gewaardeerd. In het Landschapsontwikkelingsplan worden deze gebieden gekarakteriseerd als Veld- en hoogveenontginning.

Op dit moment onderscheiden de delen van het plangebied zich vooral in ruimtelijk – visuele zin door de mate waarin zich nieuwe ontwikkelingen voordoen in het gebied en de mate waarmee deze de oude egale agrarische hoofdstructuur verstoren.

In het noordelijk deel is het agrarisch karakter met behoud van de historisch ruimtelijke hoofdstructuur het best behouden. Er hebben zich weinig nieuwe ontwikkelingen voorgedaan met uitzondering van de bouw van het partycentrum bij de Lichtmis. Vooral het zeer open gebied ten westen van de A28, enkel doorsneden door het lint langs de Steenwetering en dat van de Haersterbroekweg, komt eenduidig agrarisch over. Het begroeide lint langs de Vechtdijk vormt een stevige achtergrond en oriëntatiemogelijkheid voor het open slagenlandschap op de voorgrond.

Het landschap ten oosten van de snelweg is minder eenduidig: de Meele kent een duidelijk coulisselandschap met verspreide bebouwing. Daarna komt bebouwing slechts sporadisch voor. Een duidelijk bebouwingslint ontbreekt langs de oude Nieuwendijk. Er zijn weinig oriëntatiepunten in het landschap. Ook eventueel voorkomende laanbeplanting biedt weinig houvast: de bomen markeren niet altijd de historische structuur, maar eerder de nieuwe lijnen. Bovendien vallen ze door hun leeftijd nog niet op in de grote ruimte. Het verkavelings- en slotenpatroon biedt langs de A28 eveneens weinig houvast door de verspringende richtingen, maar is in het centrale deel van de Tolhuislanden nog gaaf.

2.1.3.3 Waterstructuur en riolering

Zwolle ligt op een geologisch interessante plek aan rivieren (IJssel, Vecht, Zwarte Water) nabij het IJsselmeer, op de overgang tussen Veluwe, het Sallandse zandlandschap en het Drentse plateau. Door de lage ligging van Zwolle tussen deze hogere gebieden komen plaatselijk diepe grondwaterstromen uit die hogere gebieden aan de oppervlakte. Dit verschijnsel heet 'kwel'. Dit speciale en schone kwelwater zorgt plaatselijk voor hoge natuurwaarden met bijvoorbeeld bijzondere planten in natuurgebieden, maar ook in sloten en bermen buiten natuurgebieden. De paragraaf natuur en landschap en de separate landschapsanalyse (gemeente Zwolle, 2008) geven een uitvoeriger beschrijving van de samenhang tussen bodem, water, natuur en landschap.

De Visie op de ondergrond (gemeente Zwolle, 2007) bevat een uitvoerige beschrijving van het grondwatersysteem van Zwolle. Deze visie vermeldt dat Zwolle in de middeleeuwen is ontstaan op een zandrug tussen de IJssel en de Overijssselse Vecht aan het riviertje de Aa. Dit was een hoger gelegen droge plek in een verder moerassig landschap. Zo'n plek werd destijds een 'suolle' genoemd.

Zwolle is door ontwateringen en dijken inmiddels niet moerassig meer te noemen maar het is nog steeds een laag gebied waar belangrijke watergangen doorheen stromen, op weg naar het IJsselmeer: IJssel, Vecht, Zwarte Water, en de weteringen. Dit betekent dat in Zwolle bijzondere aandacht nodig is voor de risico's tijdens hoogwaterpieken, zoals in de jaren 90.

De noordelijk putten van de huidige drinkwaterwinning Engelse Werk worden in 2010 gesloten. Hiervoor in de plaats komen een aantal putten ten zuiden van de huidige locatie. De totale capaciteit van de winning daalt daarmee. Om deze afname te compenseren wil Vitens in 2011 het waterwingebied Vechterweerd in gebruik nemen. Vitens wil vervuilende activiteiten rondom haar winningen zoveel mogelijk weren door middel van het opnemen van het intrekgebied (100-jaars grens) rond winningen in het bestemmingsplan.

2.1.4 Functionele structuur

In deze paragraaf wordt de bestaande functionele structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het wonen, en de economische voorzieningen.

2.1.4.1 Wonen

De woonfunctie is ook steeds meer aanwezig in het buitengebied. Naast de bedrijfswoningen bij landbouwbedrijven liggen in het buitengebied woningen van of in vrijgekomen landbouwbedrijven, in buurtschappen, in lintbebouwingen en woningen die vroeger in het buitengebied gebouwd zijn (los van landbouwbedrijven) toen dat nog mocht. In het gemengd landelijk gebied is wonen erg in trek, niet in het minst om de kwaliteit van het landschap.

2.1.4.2 Economische voorzieningen

Naast de agrarische bedrijvigheid komt verspreid in het buitengebied ook andere bedrijvigheid voor, al of niet in vrijgekomen agrarische bebouwing, bijvoorbeeld composteerbedrijven, caravanstallingen, loodsen voor opslag en maneges. De meeste hiervan liggen verspreid in het gemengd landelijk gebied, maar hier en daar komen ze ook voor in het agrarisch landschap.