Plan: | Buitengebied - IJsselzone, Windesheim |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP10010-0004 |
In de Nota Ruimte zijn op Rijksniveau de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020 vastgelegd. De nota heeft 4 hoofddoelen: versterken economie, krachtige steden en een vitaal platteland, waarborging van waardevolle (inter)nationale groengebieden en waarborging van de veiligheid. In de nota worden de bakens verzet in de vorm van nieuwe voorstellen met minder regels (deregulering) en meer ruimte voor ontwikkeling (van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie). Het rijk wil hierbij meer overlaten aan lagere overheden (centraal wat moet en decentraal wat kan). Enkele belangrijke koerswijzigingen in de Nota Ruimte zijn de extra aandacht voor de eigen verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten, verbrede plattelandsontwikkeling en een minder streng contourenbeleid.
De hoofdlijnen van beleid zijn aangegeven in een ruimtelijke hoofdstructuur. Op de kaart met de 'Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur: economie, infrastructuur, verstedelijking' (zie figuur), is voor het plangebied geen specifieke aanduiding opgenomen.
Op de figuur 'Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur: water, natuur en landschap' zijn een aantal natuurgebieden binnen het plangebied aangegeven. Deze natuurgebieden maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Tevens loopt door het plangebied een aanduiding 'Robuuste verbinding'. Deze ruimtelijke structuur is verder uitgewerkt in provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
De Nota Ruimte biedt meer kansen voor het buitengebied om het economisch draagvlak en de vitaliteit van het landelijk gebied te vergroten. Daarom wil het rijk de mogelijkheid voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in wonen of werken (kleinschalige bedrijvigheid). Soms kan nieuwbouw wenselijk zijn. Denk hierbij aan woningbouw in de vorm van Ruimte voor Ruimte (Rood voor Rood) en nieuwe landgoederen (Rood voor Groen). Het kabinet acht economisch vitale, grondgebonden landbouw van belang voor het beheer van het buitengebied en verwacht dat de provincies in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden scheppen voor een bredere bedrijfsvoering. Het rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw onder andere door ruimtelijke ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te vergemakkelijken.
Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet.
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. Hierin zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder deze wet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en wetlands.
De Natuurbeschermingswet 1998 is de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld. Delen van het plangebied zijn aangewezen als behorende tot de Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur zal een samenhangend netwerk gaan vormen van in (inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur is op provinciaal niveau nader uitgewerkt en begrensd.
Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd).
In de Wet geurhinder en veehouderij zijn regels opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). In de bijbehorende regeling zijn geuremissiefactoren opgenomen voor een groot aantal diercategorieën.
De Vierde Nota Waterhuishouding is op 22 december 2009 vervangen door het Nationaal Waterplan. Dit is de nieuwe planvorm op Rijksniveau op basis van de nieuwe Waterwet. Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding, waarbij veel van het ingezette beleid uit deze nota's wordt voortgezet. Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Er komen nieuwe normen op basis van overstromingskansen die per dijkringgebied zullen worden vastgesteld.
Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:
De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aanbod.
De Monumentenwet is opgesteld door het Rijk en heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. Door het verkrijgen van de beschermde status is het niet mogelijk zonder vergunning van Burgemeester en wethouders aanpassingen aan de betreffende gebouwen, terreinen c.q. stads- en dorpsgezichten te verrichten. Op deze manier wordt aantasting van de karakteristieke en historische waarden tegengegaan.
De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
In de Omgevingsvisie Overijssel (2009) schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. De provincie geeft aan wat de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn. De Omgevingsvisie bestaat uit: de ontwikkelingsvisie op fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumentinzet en actie, algemene bijlagen, catalogus gebiedskenmerken, waterbijlage, plan milieu-effectrapportage / duurzaamheidsbeoordeling en de visie op de ondergrond.
De provincie Overijssel heeft een uitvoeringsmodel ontwikkeld. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van generieke beleidskeuzes (vloeien voort uit keuzes EU, Rijk of provincie), ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.
Ruimtelijke kwaliteit is een lastiger begrip, omdat het geen statisch gegeven is. De ruimte om ons heen is immers altijd dynamisch, altijd in beweging. Ruimtelijke kwaliteit is dan ook geen fysieke eigenschap van de omgeving, maar een resultaat van natuurlijke en menselijke processen, van stuwwal tot kerktoren. Ruimtelijke kwaliteit zit in de eigenschappen van de omgeving, die tot de verbeelding spreken, waar mensen zich mee identificeren en waar ze betekenis aan geven. De ruimtelijke kwaliteit omvat zo een heel spectrum van bestaande gebiedskenmerken. De provincie Overijssel heeft de bestaande gebiedskenmerken uiteengezet en verdeeld in vier lagen die elk hun eigen logica hebben: de natuurlijke ondergrond, het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag.
Om de ambities en ontwikkelingsperspectieven daadwerkelijk te kunnen realiseren, is door de provincie een uitvoeringsmodel ontwikkeld. Dit uitvoeringsmodel is gebaseerd op drie stappen die gemakkelijk zijn te vertalen naar of, waar en hoe.
In de eerste stap worden de generieke beleidskeuzen afgewogen. Dit zijn keuzes die op een hoger bestuursniveau worden gemaakt, bijvoorbeeld door de EU, het rijk of de provincie. Deze keuzes doen uitspraken over bijvoorbeeld woningbouw en nieuwe bedrijventerreinen, reserveringen voor waterveiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden en de ontwikkeling van de EHS. Op dit niveau wordt beoordeeld of een bepaalde ontwikkeling mogelijk is of nodig is. In de tweede stap wordt getoetst aan de ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven geven richting aan de plek waar een initiatief het beste ontwikkeld kan worden. Tot slot stellen de gebiedskenmerken eisen en voorwaarden aan de wijze waarop een ontwikkeling vorm kan krijgen en kan worden ingepast in de omgeving.
Voor de provincie is een plan acceptabel als een bijdrage wordt geleverd op het vlak van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie doet geen harde uitspraken en strikte voorwaarden verbindt aan ontwikkelingen in de Groene omgeving. De inzet van de provincie is er op gericht om ruimte te bieden aan economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Daarvoor streeft de provincie naar en-en oplossingen en meervoudig ruimtegebruik. De gemeente heeft daarbinnen haar eigen handelingsvrijheid, mits ze de gekozen benadering van de provincie door vertaalt in haar eigen beleid. De provincie kiest ervoor om ontwikkelingen in de Groene omgeving gepaard te laten gaan met een impuls voor de ruimtelijke kwaliteit. Om daar meer concreet handen en voeten aan te geven, heeft de provincie Overijssel de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving opgesteld.
Om de doelen daadwerkelijk te concretiseren, heeft de provincie voor haar grondgebied ontwikkelingsperspectieven geschetst . Vanwege de verschillen in dynamiek en in ruimtelijk opgaven maakt de provincie Overijssel onderscheid tussen ontwikkelingsperspectieven voor de Groene omgeving en ontwikkelingsperspectieven voor de Stedelijke omgeving. In het plangebied komen de volgende ontwikkelingsperspectieven voor.
a. Realisatie groene en blauwe hoofdstructuur
De provincie wil bestaande gebieden met hoge natuurwaarden weer onderling met elkaar in verbinding brengen. Daarvoor heeft de provincie in de Omgevingsvisie gebieden aangewezen waar het hoofdaccent ligt op het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden en de realisatie van een continu en beleefbaar watersysteem.
De EHS in het plangebied ligt in de nabijheid van de Overijsselse Vecht. De EHS bestaat deels uit reeds bestaande natuur en deels uit nieuwe natuur die nog gerealiseerd moet worden.
In dit ontwikkelingsperspectief zijn er, afgezien van regels die overal gelden (milieubeleid, Natura 2000 beleid) geen beperkingen voor de bedrijfsontwikkeling van bestaande bedrijven. De provincie ziet goede kansen voor landbouwbedrijven om een grote rol te spelen bij het (agrarisch) natuurbeheer.
b. Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte
In het plangebied is sprake van een verweving van functies. Naast landbouw spelen daar functies als landschap, natuur, wonen en recreatie een belangrijke rol. In dit gebied ligt het accent van de provincie bij het verbinden van ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren als recreatie aan het behouden en versterken van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Er is ruimte voor de landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid.
c. Stadsrandgebied
Stads- en dorpsranden vormen de entrees tot de Groene omgeving en vice versa. Hier is aandacht voor het wandel- en fietsroutes. In deze stadsrandgebieden zijn ook mogelijkheden voor diverse recreatiemogelijkheden en bijzondere voorzieningen.
De bijlage Catalogus Gebiedskenmerken geeft meer in detail inzicht in de kenmerken van verschillende gebieden en wat in die gebiedskenmerken van provinciaal belang is voor hoe een ontwikkeling invulling krijgt. Waar nodig zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen teneinde de karakteristieken te beschermen. De voor het plangebied relevante lagen worden achtereenvolgens besproken.
a. Natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'dekzandvlakte en ruggen', 'rivierengebied - rivier en uiterwaarden' en 'oeverwallen'.
'Dekzandvlakte en ruggen'
Met betrekking tot dekzandvlakte is de ambitie gericht op het beleefbaar maken van de verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. Ook de strekkingsrichting van het landschap kan worden benut.
'Rivierengebied en Oeverwallen'
De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. In het winterbed kunnen alle - nu vaak losse en op zich zelf staande – wateren natuur projecten samenhangende, ruimtelijke continue structuren worden. De beleefbaarheid en zichtbaarheid van het water, de natuurlijke dynamiek in relatie tot de cultuurhistorie zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt
b. Laag van het agrarische cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wei zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door versterking of behoud of ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Oeverwallen' en 'Rivierengebied - rivier en uiterwaarden'
'Rivierengebied en Oeverwallen'
De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Rivierverruimende maatregelen inzetten om de identiteit van de rivier als ruimtelijke eenheid te versterken en het onderscheid tussen drukke en rustige zones te accentueren. Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. In het winterbed is aangepast agrarisch gebruik mogelijk, gericht op openheid en rekening houdend met veranderende (hydrologische) omstandigheden. Hou de rivier beleefbaar en ervaarbaar en vergroot de recreatieve mogelijkheden. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar mix van functies (wonen, werken, landbouw).
c. 'Stedelijke laag'
Het plangebied ligt niet in het stedelijk gebied van Zwolle, zodat dit gebiedkenmerk niet van toepassing is op deze ontwikkeling
d. De lust- en leisurelaag - Stadsrandgebied
Ambitie is het verbinden van ontwikkeling van woon-, werk en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Daarnaast is het tegengaan van verrommeling in de randzones en het bijdragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus van belang.
De Omgevingsverordening is een instrument om het beleid uit de Omgevingsvisie door te laten werken. De verordening geeft aan dat er ruimte is voor sociaal-economische ontwikkelingen als er aangetoond is dat het verlies aan landschappelijke en/of ecologische waarden wordt gecompenseerd door versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Het basisprincipe voor de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is: 'bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving'. Vanuit deze grondgedachte kunnen de volgende uitgangspunten worden gedestilleerd:
De Kwaliteitsimpuls is van toepassing op diverse categorieën van ontwikkelingen:
Het natuurbeheerplan geeft de begrenzing van de gebieden waar gesubsidieerd beheer van agrarische natuur en landschapselementen kan plaatsvinden. Het natuurbeheerplan beschrijft welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn. Het vormt een belangrijk instrument voor realisatie van de EHS.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Naar aanleiding van het onderhandelingsakkoord ‘Decentralisatie Natuur' tussen de provincies en de rijksoverheid, en het Hoofdlijnenakkoord ‘De Kracht van Overijssel' heeft de provincie de begrenzing van de EHS aangepast. De ontwerp-begrenzing van de EHS is opgenomen in de ontwerp actualisatie Omgevingsvisie Overijssel.
Zwolle is de centrumstad in de regio en vormt het scharnierpunt tussen de Randstad en Noord-Oost Nederland. Hoe dient die functie te worden versterkt, in ruimtelijk, economisch en sociaal opzicht, mét behoud van groen, leefbaarheid, bereikbaarheid en duurzaamheid? Deze vraag roept om een integrale visie op wat de gemeente met haar stad wil, om te zorgen dat plannen in haar ambities past. Die visie ligt vastgelegd in het Structuurplan. Met het Structuurplan ligt er een toekomstvisie voor Zwolle en de uitvoering ervan is een dynamisch proces. Een toekomstvisie met praktische handvatten. Het stelt kaders om houvast te geven; zo zijn de nieuwe ontwikkelingsgebieden benoemd met uitbreidingscriteria die richtlijnen geven voor de dagelijkse praktijk. Daarmee is het te gebruiken in het proces van gebiedsontwikkeling en bij nieuwe bouwplannen. Om de verwachte groei en veranderingen goed af te stemmen, geeft dit Structuurplan een visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020. Hiermee verwoordt het Structuurplan niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt vervolgens uiteengerafeld in programma´s voor de verschillende beleidsterreinen. Daarna geeft het Structuurplan de nieuwe ontwikkelingsgebieden aan. Het Structuurplan geeft de aanzet voor een nieuwe manier van omgaan met het buitengebied rondom Zwolle.
Het Structuurplan geeft de aanzet voor een nieuwe manier van omgaan met het buitengebied rondom Zwolle. Het buitengebied is verdeeld in Natuurlandschap, Agrarisch Landschap en Gemengd Landelijk Gebied. Dit onderscheid is gebaseerd op een functietoekenning en geeft aan hoe om te gaan met natuur, landschap, agrarische en overige functies. Het deel van het buitengebied waar de natuur de hoofdrol speelt is het Natuurlandschap. In Zwolle is dit grotendeels geconcentreerd in de uiterwaarden van de IJssel, het Zwarte Water en de Vecht. Het deel van het buitengebied waar de marktgerichte landbouw de hoofdrol speelt is het Agrarisch Landschap. De agrarische functie ondervindt hier weinig belemmeringen van andere functies. Het gaat hier onder andere om het gebied Tolhuislanden. Het Gemengd Landelijk Gebied wordt gevormd door de delen van het buitengebied vlak rond de stad. Het gaat hier om aantrekkelijk landschap met een sterke menging van functies landbouw, wonen, natuur en recreatie. Deze delen hebben een belangrijke functie voor de stadsbewoners. De agrarische functie staat onder druk. Er wordt gezocht naar passende functies. Het Gemengd Landelijk Gebied is onderverdeeld in een aantal buurtschappen. Een buitengebied dat ingedeeld wordt in landschappelijke zones met ieder een eigen karakteristiek en dynamiek, waarbij in het omringende landschap diverse kleinschalige woonmilieus in het omliggende landschap ingepast worden.
College en raad hebben er voor gekozen om vooruitlopend op een nieuw bestemmingsplan een visie op hoofdlijnen te maken voor het buitengebied. Deze Visie buitengebied Zwolle geeft aan wat Zwolle belangrijk vindt en welke ontwikkelingen en ruimteclaims een plek mogen krijgen. De visie geeft een beeld van de gewenste ontwikkeling van het buitengebied met uitgangspunten voor de deelgebieden, die zijn onderscheiden. Het is een visie op hoofdlijnen die richting geeft voor (nadere uitwerkingen in) het bestemmingsplan buitengebied.
Naast aandacht voor behoud en versterken van bestaande kwaliteiten, biedt de visie een kader voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Particulieren en bedrijven die plannen in het buitengebied willen realiseren, kunnen deze visie benutten om een eerste beeld te krijgen van de haalbaarheid van hun wensen. De gemeente benut de visie en de daaruit volgende instrumenten om nieuwe ontwikkelingen te toetsen en te faciliteren.
Uit de thematische doelstellingen en keuzen komen de volgende thema-overstijgende en thema-verbindende doelstellingen en keuzen naar voren:
Het behouden en versterken van een mooi landschap met de juiste functies op de juiste plek met als resultaat een hoogwaardige woon-, werk- en recreatieomgeving. Anders gezegd, een buitengebied met een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit.
Het betrekken van de waarden en kwaliteiten van water, bodem, milieu, natuur, landschap en verkeer bij het beoordelen en toetsen van nieuwe initiatieven en ontwikkelingen.
Het in combinatie ontwikkelen en verbeteren van natuurwaarden, watersysteem en recreatiemogelijkheden passend bij de draagkracht van de omgeving.
Het bieden van perspectief aan landbouw(bedrijven) samen met behouden en verbeteren van de kwaliteit van het landschap en van de milieukwaliteit van het landelijk gebied.
Het verbeteren van verkeersveiligheid en bereikbaarheid van het buitengebied.
Hierna zijn de verschillen in beoogde ontwikkelingen tussen de drie zones samengevat.
Agrarisch landschap
In het agrarische landschap ligt het accent op ontwikkeling van de landbouw. Andere functies zijn toegestaan voor zover niet hinderlijk voor de functie landbouw. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven wil Zwolle voorkomen. Verplaatsen van bedrijven naar vrijkomende agrarische erven is geen probleem, zeker wanneer het om een bedrijf gaat dat een erf in het gemengd landelijk gebied achterlaat.
Het agrarisch landschap is overwegend open en het is van belang om deze openheid te handhaven. Bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen is dit een belangrijk uitgangspunt. Daarmee wordt rekening houden met de aanwezigheid van de verschillende weidevogels en houden de landbouwbedrijven ruimte om te groeien.
Het toevoegen van nieuwe bebouwing verstoort de kwaliteit van het gebied. Uitbreiden van bestaande bebouwing kan alleen binnen bepaalde kaders. Hierbij zal gekeken worden naar de ruimtelijke kwaliteit van de uitbreidingen. Rood voor rood-woningen zijn dan ook niet toegestaan in het agrarisch landschap. Wonen in karakteristieke vrijkomende agrarische bebouwing is wel toegestaan voor zover niet belemmerend voor de landbouw.
Werken in vrijkomende agrarische bebouwing is toegestaan indien niet belemmerend voor de landbouw en passend in het landschap. Dat geldt ook voor andere functies en voorzieningen (bijgebouwen kunnen blijven staan), zolang ze het karakter niet aantasten.
Gemengd landschap
In het gemengd landschap wil de gemeente de landbouw behouden als drager en beheerder van het landschap en om verrommeling tegen te gaan. De gemeente voert daartoe actiever beleid.
De landbouw heeft in het gemengd landschap in principe vergelijkbare ontwikkelingsmogelijkheden als het agrarische landschap. De gemeente beoordeelt uitbreidingsplannen van landbouwbedrijven in het gemengd landelijk gebied op dezelfde omgevingscriteria (vormgeving en inpassing van het bedrijf in het landschap) als in het agrarische landschap. In het gemengd landelijk gebied kunnen wel hogere eisen aan deze omgevingscriteria gesteld worden, vanwege de gewenste ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Als door die hogere eisen de gevraagde uitbreiding niet gewenst is, komt verplaatsen naar het agrarische landschap in beeld.
Zwolle wil in het gemengd landelijk gebied geen nieuwe agrarische bedrijven toelaten. Verplaatsing binnen het gemengd landelijk gebied is alleen mogelijk wanneer de landbouwkundige structuur en de kwaliteit van het landschap verbeteren en de vestiging op de nieuwe locatie niet ten koste gaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande functies. De gemeente zal allereerst bij dit soort initiatieven verplaatsing naar het agrarisch gebied stimuleren.
Het gemengd landelijk gebied heeft een rol als uitloopgebied voor de inwoners van Zwolle en als gebied waar de band tussen burger en landbouw is te versterken. Daarom biedt de gemeente in het gemengd landelijk gebied mogelijkheden voor biologische landbouw, groene diensten en verbreding van landbouwbedrijven. De nabijheid van de stad is met name voelbaar in de stadsrand. Dit is de zone direct aangrenzend aan de bebouwde kom. Om de relatie tussen burger en landbouw te kunnen versterken zal de recreatieve infrastructuur hier op moeten inspelen. Dit betekent dat er wandelpaden in het uitloopgebied gerealiseerd moeten worden. Waar mogelijk dient het bestemmingsplan hierin te voorzien.
Door de nabijheid van de stad en de aanwezigheid van lintbebouwing, buurtschappen en kleinschalige landschappen leent het gemengd landelijk gebied zich voor het toestaan van (clusters) van Rood voor rood woningen (woningen die gebouwd mogen worden in ruil voor de sloop van vrijkomende agrarische bebouwing in ook het agrarische landschap).
Om die redenen zijn er in het gemengd landelijk gebied meer mogelijkheden voor het toelaten van passende vormen van werken in vrijkomende agrarische bebouwing. Op de dekzandruggen is bebouwing mogelijk onder de voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit verbetert en aansluit bij de bestaande structuren. In de dekzandlaagten geldt het uitgangspunt dat het contrast in reliëf en openheid bewaard moet blijven. Hier zal zorgvuldig omgegaan worden met verdichting.
Natuurlandschap
In het natuurlandschap staat de ontwikkeling van de natuur voorop. De gemeente wil maximaal recreatief medegebruik bevorderen, binnen de draagkracht van de kwetsbare natuur.
Agrarische bedrijven kunnen zich ontwikkelen mits passend binnen de (toekomstige) natuurdoelen. Te denken valt aan biologische landbouw met aandacht voor agrarisch natuurbeheer. Indien een gevraagde ontwikkeling of uitbreiding niet wenselijk is, komt verplaatsen naar het agrarische landschap in beeld.
De hoogten in het rivierenlandschap biedt mogelijkheden voor kleinschalige functies, mits het karakter van het gebied in stand blijft. Op de oeverwallen is nieuwbouw niet wenselijk, terwijl het wijzigen van functies mogelijk is, zolang tevens geïnvesteerd wordt in het landschap.
De gemeenteraad heeft op 25 januari 2010 de Nota van uitgangspunten (Nva) voor het bestemmingsplan buitengebied vastgesteld.
Hierin is onder andere bepaald dat het buitengebied van Zwolle in 5 deelgebieden wordt verdeeld. Voor elk deelgebied wordt een bestemmingsplan opgesteld.
Verder bevat de Nva inhoudelijke aanwijzingen voor het opstellen van het bestemmingsplan. Daarbij moet gedacht worden aan onderwerpen als:
De ontwikkelingsvisie voor het Buurtschap IJsselzone Zwolle (2003) is onderdeel van Programma IJsselzone dat is gericht op het opstellen van een visie voor het gebied aan weerszijden van de IJssel van Kampen tot Wijhe. Het plan omvat de visie op drie deelgebieden met elk een ander karakter: Schelle Oldeneel (versterken van het landgoedkarakter); park Engelse Werk en Spoolderbos (rustgebied onder andere door afsluiting van de Schellerdijk) en Spoolde Katerveer ('landgoedpark' en ruimte voor verschillende vormen van openlucht recreatie van stedelijk belang). De uiterwaarden worden een afwisseling van natuurgebieden en gebieden met accent op agrarisch natuurbeheer.
Een belangrijk element is daarnaast de oprichting van de Vereniging Buurtschap IJsselzone Zwolle, een samenwerkingsverband tussen de verschillende in het gebied actieve groeperingen. Deze heeft tot doel de ontwikkelingsvisie samen met andere partners uit te voeren. Er is een fonds opgericht voor groene en blauwe diensten.