Plan: | Buitengebied - IJsselzone, Windesheim |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP10010-0004 |
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens de bestaande situatie beschreven met betrekking tot de archeologische, de ruimtelijke en de functionele structuur.
In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed in Amersfoort (RCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. De digitale versie is door de gemeente verwerkt en toegankelijk gemaakt binnen het geografische informatiesysteem Geopoort. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.
Bestemmingsplannen en archeologische waarden
In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties. Bij de vernieuwing van alle bestemmingsplannendeze gebieden vanuit een archeologisch oogpunt. wordt per bestemmingsplangebied de archeologische waarderingskaart opgewaardeerd. De jongste inzichten worden er in verwerkt.
Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Er zijn 5 waarden: 0%, 10%, 50%, 90% en 100%.
Een 0% gebied is archeologisch leeg. Deze leegte kan gebaseerd zijn op archeologisch onderzoek dan wel op secundaire analyses. Er zijn geen consequenties verbonden aan grondverstorende werkzaamheden in
Een 10% gebied staat gelijk aan 'onbekend'. We weten hier niets van. Een 'grondverstoorder' kan derhalve niet verantwoordelijk gesteld worden voor onderzoek dat gedaan zou moeten worden om meer inzicht in het gebied te krijgen. Er kan verzocht worden om bij grondverstorende activiteiten de aanvangsdatum te melden bij de archeologische sectie van de gemeente, zodat die in de gelegenheid gesteld wordt om een kijkje bij de werkzaamheden te nemen. Er zijn hier geen financiële consequenties aan verbonden. Stoot de 'verstoorder' onverhoopt toch op archeologisch belangrijke zaken, dan is dat jammer. Zijn bouwwerkzaamheden worden niet vertraagd, tenzij een en ander van landelijk belang is en werkzaamheden stop gezet moeten worden. Maar dan moet de 'verstoorder' volledig schadeloos gesteld worden.
Een 50% gebied heeft vooral betrekking op 'esgronden' en 'dekzandruggen'. Niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook op provinciaal en landelijk niveau is gebleken dat deze plekken een kans van 1 op 2 hebben op de aanwezigheid van prehistorische of vroeg middeleeuwse sporen. De trefkans is dus zeer hoog. Hier moet de 'verstoorder' toestaan dat er eerst een proefonderzoek plaats vindt op basis waarvan geoordeeld wordt of er een volledig archeologisch onderzoek verricht moet worden. De 'verstoorder' wordt aangeslagen voor alle hiermee gepaard gaande kosten. Een en ander geschiedt volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie.
Het verschil tussen een 90% en een 100% gebied is gering. Van een 100% gebied is het 100% zeker bekend dat er belangrijke archeologische waarden liggen, omdat het 'gezien' is. Van een 90% gebied is het bijna zeker bekend, omdat bijvoorbeeld het gebied er naast 'gezien' is. Onder 'gezien' wordt verstaan dat er opgegraven is of dat er via de kadastrale kaarten een bouwwerk gelokaliseerd kan worden of dat het tussen of aansluitend aan opgegraven sites ligt.
Voor beide gebieden geldt dat er een volwaardige opgraving verricht zal moeten worden volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie. De hiermee gepaard gaande kosten komen ten laste van de 'verstoorder'.
Over het algemeen geldt dat onder bodemverstoringen in de binnenstad ingrepen 20 centimeter onder het bestaande maaiveld moeten worden verstaan. De ervaring heeft geleerd dat vaak tot het oorspronkelijk maaiveld is gesloopt, waarna men er een dun laagje zand op heeft gelegd waarop de huidige bestrating ligt.
Voor de buitengebieden gelden andere maatstaven die van geval tot geval bekeken moeten worden. Zo kan bijvoorbeeld langs de Heinoseweg rondom restaurant 'de Mol' het bodemarchief direct onder de graszoden liggen, terwijl in Ittersumerbroek de sporen afgedekt zijn door een kleilaag met daarop overstromingszand, waardoor de sporen wel 80 centimeter onder het maaiveld liggen. Afhankelijk van de verstorende bodemingrepen zal derhalve van geval tot geval bekeken moeten worden wat er aan archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Een belangrijke richtlijn is wel de afmeting van de bouwplannen of andere gebieden waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden. Deze richtlijn is gesteld op een oppervlak van 100 m² en een ontgravingsdiepte van 0.5 meter.
De archeologische waarderingskaart is geen statische kaart. Het is een dynamische kaart. Dat houdt in dat door in de toekomst verworven kennis aan reeds gewaardeerde gebieden een afwijkende waarde kan worden toegekend. Dat kan betekenen dat er in een 10% gebied (een gebied waarvan we niets afweten) ineens een 100% locatie gelokaliseerd wordt. Anderzijds kan een 50% of 90% gebied of een deel daarvan ineens een 0% gebied worden, bijvoorbeeld doordat de grens van een prehistorische nederzetting er dwars doorheen loopt. Of omdat er diepe sloop of afgraving heeft plaats gevonden waarvan geen documentatie beschikbaar was. Veranderde inzichten hebben voor een potentiële verstoorder alleen consequenties als dit voorafgaand aan een bouwaanvraag bekend is gemaakt door de archeologische dienst.
De archeologische waardering van het plangebied is aangegeven in bijlage 3.
In ons gecultiveerde landschap zijn nog vele sporen aanwezig die informatie geven over de historische situatie of ontwikkeling van een gebied. Deze structuren en objecten vertellen het verhaal van hoe de mens in en om Zwolle woonde en werkte. De aanwezige structuren en objecten houden de identiteit en belevingswaarde van de fysieke leefomgeving in stand. Cultuurhistorie en erfgoed zijn daarom nauw verbonden met de kwaliteit van de omgeving.
Cultuurhistorische analyse
In 2009 is een cultuurhistorische analyse van het buitengebied van de gemeente Zwolle opgesteld. Het onderzoek geeft inzicht in de historisch-geografische cultuurhistorische waarden zodat deze waarden beter in stand kunnen worden gehouden en kunnen dienen als randvoorwaarde en inspiratie bij ruimtelijke opgaven. De cultuurhistorische analyse heeft de functie van een attentiedocument. In voorkomende gevallen is daarom een verdiepende analyse nodig om de cultuurhistorische waarden nader te bepalen en de betekenis toe te kennen over de wijze van omgaan met de waarden.
Cultuurhistorisch waardevolle ensembles
Het plangebied kent vele cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorisch waardevolle ensembles zijn Oldeneel en Schelle (bebouwingsstructuur, wegenstructuur, Schellerwade, Schellerberg, veerhuis en veerstoep, Schellerallee en Steenwetering), Windesheim (Zandwetering, dorp en dorpskerk, Landgoed met bijbehorende gebouwen, kleiputten, restanten steenfabriek) en Katerveer (Willemsvaart, sluizen en bruggen, veerhuis en uitspanning, schotbalkenloods en werkplaats).
In het plangebied zijn ook diverse landgoederen/buitenplaatsen, te weten havezate Windesheim (monument), buitenplaats Schellerberg (monument), voormalige havezate Zuthem (Wijheseweg 26-30) waarbij onder meer het grand canal nog herkenbaar is, en voormalige buitenplaats Bikkenrade (Hollewandsweg 40).
Oldeneel en Schelle
Oldeneel en Schelle liggen op geïsoleerde rivierduinen, ontstaan in het laatste deel van de laatste ijstijd of het begin van het holoceen. De lage heuvels worden omgeven door rivierklei die de IJssel heeft afgezet in de lagere terreinen. De lagere gronden ten oosten van de rivierduinen worden ontwaterd door de Steenwetering, bij Oldeneel heet dit gebied de Steenweteringslanden. Oldeneel en Schelle hebben een losse bebouwingsstructuur met een agrarisch karakter en waardevolle boerderijen, hoewel er weinig agrarische bedrijven zijn overgebleven. Bij Oldeneel is het veerhuis IJsselzicht een belangrijke blikvanger, de veerstoep is nog aanwezig. Bij Schelle wordt de structuur onder meer bepaald door de buitenplaats Schellerberg met de fraaie Schellerallee/Schellerbergweg.
Windesheim
Windesheim en Harculo liggen op hogere gronden langs de IJssel, Windesheim op een brede oeverwal die de rivier heeft gevormd en Harculo op een lange, vrijwel oost-west gelegen dekzandrug die tot voorbij Heino doorloopt. De hogere gronden werden benut als bouwland, in de uiterwaarden werd het vee geweid. De oostelijk gelegen broekgebieden zijn later ontgonnen, na de aanleg van de Soestwetering. Het Lierderbroek heeft een regelmatige strookvormige percelering. Vanuit de wetering die de oude cultuurgronden van Lierderholthuis en Laag-Zuthem afgrensde zijn rechte sloten tot aan de Soestwetering gegraven. Later is door dit broekgebied de Graven aangelegd. Het Windesheimerbroek en het Zuthemerbroek zijn vrij onregelmatige ontginningen in het restgebied tussen de Zandwetering en de Soestwetering. Het Windesheimerbroek werd aan de noordkant afgesloten door de Windesheimer Stouwe, een binnendijk die nu vrijwel uit beeld verdwenen is. De Polder Sekdoorn ligt ingeklemd tussen de Soestwetering en de Nieuwe Wetering. De percelering dateert waarschijnlijk uit de periode na de aanleg van beide weteringen.
In het huidige landschap is het onderscheid tussen de oude cultuurgronden van Harculo en Windesheim en de broekontginningen bewaard gebleven. De Wijheseweg langs de Zandwetering is ongeveer de grens tussen beide landschapseenheden.
Infrastructuur en waterbeheer
Kenmerkend voor het gebied zijn de infrastructuur en het waterbeheer. De spoorlijnen Amersfoort-Zwolle (1865), Zwolle-Almelo (1881) en Zwolle-Deventer (1869) zijn structuurbepalende elementen. Net als de Zandwetering die in het begin van de 14e eeuw is aangelegd ten behoeve van de waterbeheersing. Het water komt via de Soestwetering uiteindelijk in de stadsgracht van Zwolle om in het Zwarte Water af te voeren. De IJsseldijk met de uiterwaarden kent talrijke wielen of wades die getuigen van de vele dijkdoorbraken die in de loop van de geschiedenis plaatsvonden. De Sekdoornse Dijk uit het eind van de 14e eeuw was de scheidingsdijk tussen de Polder Sekdoorn in het zuiden en de Geeren noordelijk ervan. Tegenwoordig vormt de dijk de grens tussen het stedelijke gebied van Zwolle en de Sekdoornse plas. De Steenwetering is in de veertiende eeuw aangelegd om het laaggelegen gebied tussen de dekzandruggen van Ittersum en Oldeneel-Schelle te ontwateren. Het water stroomde in noordwestelijke richting naar Spoolde, om daar via de Riete en de sluis bij Frankhuis in het Zwarte Water te kunnen worden geloosd. Toen de Willemsvaart werd aangelegd (1819), die de wetering doorsneed, werd een sluisje gebouwd om het water van de wetering op het kanaal te lozen. De IJsselcentrale is een goed voorbeeld van naoorlogse utiliteitsbouw en fungeert als 'landmark' voor de ruime omgeving. Voor de aanvoer van brandstof zijn ten noorden en zuiden van de centrale havens aangelegd, waarbij gebruik is gemaakt van twee grote wielen.
De Schellerwade is een langgerekt water aan de binnenkant van de IJsseldijk. De vorm verraadt dat het geen wiel is: die zijn over het algemeen rond of ovaal, en niet zo langgerekt. De oorsprong van de Schellerwade is nog niet helemaal duidelijk. Mogelijk is het een oude bedding van de IJssel, maar waarschijnlijker is dat de wade is ontstaan door een natuurlijke doorbraak van de hogere gronden langs de rivier, in de tijd dat er nog geen dijk lag. Bij zo'n doorbraak ontstaat geen diep gat, zoals bij een dijkdoorbraak, maar een lange geul. Bodemkundigen noemen dit een crevassegeul. Dergelijke geulen zijn zeldzaam, ze komen maar op enkele plaatsen in het land voor.
Monumenten
De volgende objecten zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monument: Spoolderbergweg (Oude IJsselbrug), Katerveerdijk (Katerveersluizen), Katerveerdijk 3 (Katerveerhuis) en bij 3, Katerveerdijk 10, Katerveerdijk 12, Het Engelse Werk, Schellerbergweg (Historische Buitenplaats), Schellerdijk (dijkpaal), Kleine Veerweg 4, Oldeneelweg 1 en 4/4A, Fabrieksweg (dijkpaal), Windesheimerweg (Historische Buitenplaats), Veldweg 1-2, Dorpsstraat 19-27 (Diaconiewoningen), Dorpsstraat 4 (Kerk), Dorpsstraat 8 (kosterswoning), Pastorieweg 0 (grafmonument en grafzerken), Pastorieweg 2 (boerderij, stalgebouw en bakhuis), Pastorieweg 4 (pastorie), Wijheseweg 43 (korenmolen), Hollewandsweg 40 (hekpeilers Bikkenrade) en Zuthemerweg 2 (boerderij de Aalvanger met schuur en stookhok).
Cultuurhistorisch waardevolle boederijen
Daarnaast zijn er diverse cultuurhistorisch waardevolle boerderijen met erven in het gebied. Het overzicht van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen is gebaseerd op de 'inventarisatie historische boerderijen in de gemeente Zwolle' (2002). Bij de waardering is onderzocht of een boerderij op de kadastrale minuut van 1832 voorkwam. Hiermee is in beeld gebracht welke boerderijen (waarschijnlijk) een oudere boerderij betreffen. Verder zijn aan de hand van een architectonische waardering 1, 2 of 3 sterren (*) aan een boerderij toegekend. De inventarisatie heeft geleid tot een lijst van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen die met name is gebaseerd op ouderdom (van voor 1832) en/of bijzondere architectonische kwaliteit.
Hollewandsweg 22, 28, 38, 40, Aalvangersweg 2, Wijheseweg 6, 14, 27, 28 en 30, Fabrieksweg 9-11, Jan van Arkelweg 4, 7 en 7a, Kattenwinkelweg 1, 2 en 2a, Zuthemerweg 2, Bergweg 46, 60, Veldweg 1, 3, 17, Windesheimerweg 25 en 27, 29 en 31, 33, Nilantsweg 8, 99, 101-103, Meenteweg 12-14, Bosweg 5 en 7, Kleine Veerweg 1–3, 4, 5, 9, 12, 14, 16, 20, 22, Schellerdijk 12, Oldeneelweg 1 en 4.
In 2012 heeft een nadere studie plaatsgevonden naar de cultuurhistorische waarden van deze boerderijen en de erven.
In deze paragraaf wordt de bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het verkeer, het groen, het water en de bebouwing.
Categorisering van wegen
Om de gewenste afstemming tussen vormgeving en functie van de weg te kunnen bereiken, is het Zwolse wegennet gecategoriseerd naar een aantal te onderscheiden verkeersfuncties. Dit zijn stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Alle wegen in het plangebied zijn aangewezen als erftoegangswegen met een maximale snelheid van 60 km/uur. Percelen in het gebied worden primair ontsloten door op het dijklichaam gelegen wegen.
Fietsverkeer
Ontstaansgeschiedenis
De geomorfologische opbouw van het gebied is in zo verre complex dat er sprake is van een door een jonge rivier bedolven dekzandlandschap.
Het plangebied maakt geheel deel uit van het stroomdal van de IJssel, dat ligt tussen de Veluwe en het Sallandse dekzandlandschap.
Aan het eind van de laatste ijstijd (110.000 - 11.000 jaar geleden) heeft de opvulling van het uit de voorlaatste ijstijd daterende glaciale tongbekken zich voltooid met afzetting door de wind van dikke pakketten zwak lemig en leemarm, jong, fijn dekzand. De Oer-IJssel voerde toen nog geen Rijnwater af, en was hooguit een bescheiden riviertje. Het dekzandlandschap strekte zich aan weerszijden van deze rivier verder westelijk uit dan nu.
11.000 Jaar geleden werd het klimaat milder. Vegetatie kon zich weer volop ontwikkelen. Het stuivende zand werd vastgelegd. Als gevolg van het vochtige, warme klimaat steeg de zeespiegel. De lage delen van het landschap konden steeds moeilijker het overtollige water afvoeren. Er ontstond een milieu waarin daar grondwaterveen (laagveen) kon gedijen.
Over het ontstaan van de IJssel als grote rivier bestaat in zoverre duidelijkheid dat deze rond de vroege middeleeuwen Rijnwater afvoerde en in betekenis toenam. Tot aan de periode waarin de IJssel werd bedijkt (veertiende eeuw) en wellicht deels nog daarna begroef het door Rijn en IJssel meegevoerde sediment het westelijk deel van het Sallandse dekzandlandschap.
Zo werd het dekzandlandschap tot aan de lijn van de huidige Nieuwe Wetering en Almelose kanaal drastisch gewijzigd in een stroomdallandschap. Het dekzand komt nog op enkele plaatsen boven het riviersediment uit, zoals in het landgoed Zandhove. Maar veel hoogten in het landschap zijn later (opnieuw) opgestoven. Op veel plaatsen langs de rivier is in historische tijd zand uit de rivierbedding verstoven tot min of meer sikkelvormige hoogten. Deze vormen in het stroomdallandschap nu de hoogste delen (rivierduinen).
Vaak liggen deze rivierduinen op een dieper liggende dekzandrug, en is het onderscheid tussen de twee niet duidelijk. Voorbeelden zijn de zandige hoogten waarop het landgoed en het dorp Windesheim zijn gelegen, en de hoogte waarop het landgoed Schellerberg ligt.
Het stroomdallandschap bestaat in grote lijnen uit oeverwallen en kommen. Op de oeverwallen wordt het zand en grove slib afgezet. Het zijn hooggelegen lichte tot zware gronden die voor allerlei agrarisch gebruik goed bruikbaar zijn. Het is het landschap van de uiterwaarden, de rivierdijken, de doorbraakkolken en de oude rivierlopen, de rivierduinen en andere natuurlijke hoogten. De oudste boerderijen staan op deze hoogten. Het verkavelingstype is een onregelmatige blokverkaveling. Bijna alle bebouwing van het stroomdallandschap is te vinden op de binnendijkse delen van de oeverwallen. De schaarse bebouwing buitendijks heeft meestal een oorsprong in de steenbakkerij. Bij Windesheim heeft deze steenfabricage tot in de tweede helft van de twintigste eeuw plaatsgevonden. Hier is door binnendijkse kleiwinning een uitgebreid stelsel van ondiepe kleiputten ontstaan. Dit is nu een natuurgebied.
Het gebied van de Zuthemerbroek, Polder Sekdoorn en Molenpolder heeft een heel ander karakter. Dit behoort tot de kommen in het stroomdallandschap. Hier is het fijnste slib afgezet en ontstond de zware komklei. Deels (in de Molenpolder) ligt deze zware klei op laagveen, ontstaan in de afvoerloze laagtes van het dekzandlandschap. De komkleigronden waren lange tijd slecht ontwaterd en moeilijk in cultuur te brengen. Hier lagen vanaf de late middeleeuwen, toen deze gronden in gebruik werden genomen, de hooilanden en grienden. Er was geen bebouwing. Het verkavelingstype is dat van een slagenverkaveling.
Toen de griendcultuur halverwege de twintigste eeuw verdween, werden veel grienden doorgeplant met populieren. Hierdoor werd dit sinds de middeleeuwen vrij open landschap enigszins halfopen door de blokvormige populierenbossen. Het aantal boerderijen in dit landschap is nog steeds zeer gering.
Belangrijke lijnvormige elementen zijn de Zandwetering, de Soestwetering (bedijkt en deels met boombeplanting), de spoordijk naar Heino en de (eveneens bedijkte) Nieuwe Wetering.
Typologie en waardering
b. De oeverwallen en hoogten
Karakteristiek
De hoogste delen van het rivierlandschap zijn de zandige rivierduinen langs de IJssel, die ook voor de bedijking reeds veilige woonplekken waren. Hier wordt de oudste bebouwing van het rivierlandschap gevonden, in de vorm van agrarische nederzettingen (Windesheim, Harculo, Hoog Zuthem, Oldeneel, Ittersum, Schelle, Spoolde). Velen dragen een landgoed (Windesheim, Zandhove, Schellerberg). Sommigen droegen een klooster (Windesheim) of vestingwerk en park (Engelse Werk). De karakteristieke boerderijen zijn vaak groot, en hebben een voornaam en dwars geplaatst voorhuis (Oldeneel, Westenholte). Erfscheidingen zijn vaak in de vorm van geschoren heggen van meidoorn. Karakteristiek zijn ook de hoogstamfruitbomen en notenbomen, hoewel die veel zijn verdwenen. Ook de akkercomplexen (enken of engen) die vanouds op deze hoogten waren geconcentreerd zijn zeldzaam geworden.
De verkaveling is onregelmatig. Het landschap is halfopen tot gesloten (bij landgoedbossen).
De oeverwallen zijn door hun bodem en waterhuishouding in het algemeen geschikt voor een zeer uiteenlopend agrarisch gebruik. Akkerbouw, groente en fruitteelt , boomkwekerij, melk- en vleesvee zijn mogelijk en komen voor, hoewel melkveehouderij en dus grasland en maïsland door marktoverwegingen overheerst. De verkaveling is een onregelmatig blokverkaveling met sloten, knotwilgen, ruige of geschoren heggen als kavelscheiding. De landwegen lopen tamelijk recht van hoogte naar hoogte, en zijn soms beplant (eik, knotwilg, populier), maar meestal niet. Hierlangs staan verspreid de boerderijen, die stammen uit de negentiende eeuw of later. Langs de dijken liggen ook binnendijks vaak kolken of een oude rivierloop (Schellerwade). Op een enkele plaats heeft ooit een havezathe gestaan (Zuthem). Bij Windesheim is klei gewonnen voor de baksteenproductie.
Het is een open tot halfopen landschap, waar hier en daar sprake is van bosaanleg (eik, populier) zoals rond Windesheim, Zandhove en Schellerberg.
Waarden
De geomorfologische en cultuurhistorische waarden van de hoogten zijn in het algemeen vrij hoog tot hoog. De natuurwaarden zijn in het algemeen vrij laag, maar plaatselijk (in landgoedbossen en parken) hoog. Het landschap is erg aantrekkelijk als recreatieve omgeving, en goed beleefbaar vanaf de dijk en de talrijke veldwegen.
Op de oeverwallen zijn geomorfologische waarden plaatselijk aanwezig (de Schellerwade), evenals cultuurhistorische waarden (havezathen, Katerveer). Natuurwaarden zijn vooral aanwezig in de (natte) bospercelen en op plaatsen waar (nog) een gevarieerde kavelscheidende beplanting aanwezig is (Spoolderenk), Dit is bijvoorbeeld broedgebied voor de steenuil. De kleigaten van Windesheim zij rijk aan natuurwaarden en als zodanig beschermd.
Het gebied is recreatief aantrekkelijk en bovendien goed ontsloten.
Gaafheid
De rivierduinen bij Schelle en Oldeneel, Harculo en Windesheim zijn erg gaaf. Bij Spoolde en Zandhove is de stedelijk bebouwing een storende factor. Storend is ook de transitie van agrarische naar woonbebouwing, daar waar besloten wordt de agrarische bebouwing te vervangen door een woonhuis.
Schellerenk, de omgeving van Zandhove en Windesheim zijn nog vrij gave oeverwalgebieden. Overal is echter het nagenoeg ontbreken van de karakteristieke kavelscheidende beplanting en hoogstamfruit een storende factor.
Gevoeligheid
De hoogten in het rivierenlandschap zijn typische kleinschalige woon- en werkplekken. Dit gebruik moet worden voortgezet, waarbij de kleinschaligheid moet worden gehandhaafd en het contrast met de omgeving (dicht-open; hoog-laag) niet moet worden vervaagd. Het oeverwallengebied zou verdicht moeten worden door aanleg van kavelscheidend beplanting en hoogstamfruit. Daarmee wordt het ook een gebied dat minder gevoelig wordt voor nieuwe ontwikkelingen (andere teelten, kamperen bij de boer of andere recreatieve initiatieven).
c. De kommen
Karakteristiek
Relatief laat ontgonnen laaggelegen rivierkleigebieden, vaak met een venige ondergrond. Opstrekkende verkaveling (slagen), en talrijke kavelscheidende sloten. Weinig tot geen boerderijen en wegen. Voornamelijk in gebruik als grasland. Vroeger kwamen hier ook grienden voor (zgn. twijgwaarden), en moet het landschap minder open zijn geweest. Nu zijn de kommen erg open, behalve daar waar de voormalige grienden in populierenbos zijn omgezet, zoals in de directe omgeving van Windesheim.
Waarden
De cultuurhistorische waarde wordt bepaald door de ontginningsgeschiedenis.
In de kommen komt regionaal kwelwater aan de oppervlakte, afkomstig van de Veluwe. Hierdoor zijn de talrijke sloten botanisch waardevol. In de Molenpolder bij Windesheim komt ook de kievitsbloem voor. Door hun openheid, rust en vrij extensief gebruik waren de kommen rijke weidevogelgebieden. Ook nu nog komen in de Molenpolder nog behoorlijke aantallen weidevogels voor. Verder is dit ook een belangrijk pleistergebied voor ganzen.
Recreatief vormen de kommen een aantrekkelijke afwisseling in het rivierenlandschap.
Gaafheid
Vooral de Molenpolder vormt een gave kom.
Gevoeligheid
De kommen zijn gevoelig voor activiteiten die de openheid en de rust aantasten. Verder zijn de botanische waarden gevoelig voor verandering in de waterhuishouding en dempen van sloten. Beplanting moet zeer terughoudend worden toegepast.
Zwolle ligt op een geologisch interessante plek aan rivieren (IJssel, Vecht, Zwarte Water) nabij het IJsselmeer, op de overgang tussen Veluwe, het Sallandse zandlandschap en het Drentse plateau. Door de lage ligging van Zwolle tussen deze hogere gebieden komen plaatselijk diepe grondwaterstromen uit die hogere gebieden aan de oppervlakte. Dit verschijnsel heet 'kwel'. Dit speciale en schone kwelwater zorgt plaatselijk voor hoge natuurwaarden met bijvoorbeeld bijzondere planten in natuurgebieden, maar ook in sloten en bermen buiten natuurgebieden. De paragraaf natuur en landschap en de separate landschapsanalyse (gemeente Zwolle, 2008) geven een uitvoeriger beschrijving van de samenhang tussen bodem, water, natuur en landschap.
De Visie op de ondergrond (gemeente Zwolle, 2007) bevat een uitvoerige beschrijving van het grondwatersysteem van Zwolle. Deze visie vermeldt dat Zwolle in de middeleeuwen is ontstaan op een zandrug tussen de IJssel en de Overijssselse Vecht aan het riviertje de Aa. Dit was een hoger gelegen droge plek in een verder moerassig landschap. Zo'n plek werd destijds een 'suolle' genoemd.
Zwolle is door ontwateringen en dijken inmiddels niet moerassig meer te noemen maar het is nog steeds een laag gebied waar belangrijke watergangen doorheen stromen, op weg naar het IJsselmeer: IJssel, Vecht, Zwarte Water, en de weteringen. Dit betekent dat in Zwolle bijzondere aandacht nodig is voor de risico's tijdens hoogwaterpieken, zoals in de jaren 90.
De noordelijk putten van de huidige drinkwaterwinning Engelse Werk zijn in 2010 gesloten. Hiervoor in de plaats komen een aantal putten ten zuiden van de huidige locatie. De totale capaciteit van de winning daalt daarmee. Om deze afname te compenseren wil Vitens in 2011 het waterwingebied Vechterweerd in gebruik nemen. Vitens wil vervuilende activiteiten rondom haar winningen zoveel mogelijk weren door middel van het opnemen van het intrekgebied (100-jaars grens) rond winningen in het bestemmingsplan.
In deze paragraaf wordt de bestaande functionele structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het wonen, de centrumvoorzieningen, de sport- en recreatieve voorzieningen, de overige maatschappelijke voorzieningen en de economische voorzieningen.
De woonfunctie is ook steeds meer aanwezig in het buitengebied. Naast de bedrijfswoningen bij landbouwbedrijven liggen in het buitengebied woningen van of in vrijgekomen landbouwbedrijven, in buurtschappen, in lintbebouwingen en woningen die vroeger in het buitengebied gebouwd zijn (los van landbouwbedrijven) toen dat nog mocht. In het gemengd landelijk gebied is wonen erg in trek, niet in het minst om de kwaliteit van het landschap. Ook maakt het dorp Windesheim deel uit van het plangebied.