direct naar inhoud van Artikel 31 Wonen
Plan: Buitengebied - IJsselzone, Windesheim
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP10010-0004

Artikel 31 Wonen

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. eengezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep aan huis;
  • b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. garageboxen ten behoeve van woningen;
  • d. opritten, parkeervoorzieningen en paden;
  • e. paardrijbakken ter plaatse van de gebiedsaanduiding "specifieke vorm van wonen - rijbak";

met de daarbij behorende:

  • f. tuinen en erven;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak.
31.2 Bouwregels
31.2.1 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. er mogen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden per bouwvlak niet meer bedragen dan het aangegeven maximum;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven bouwhoogte bedragen;ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven bouwhoogte bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot-, en bouwhoogte in meters niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale goot- en bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)' mag de goot-, en bouwhoogte in meters niet meer dan de aangegeven minimale en maximale goot- en bouwhoogte bedragen en de dakhelling niet meer dan de aangeven graden bedragen;
  • f. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 400 m³, indien deze inhoud op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan kleiner is dan 400 m³;
  • g. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 600 m³, indien deze inhoud op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan kleiner is dan 600 m³ en groter dan 400 m³;
  • h. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m³, indien deze inhoud op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan kleiner is dan 750 m³ en groter dan 600 m³;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'minimum volume (m3)' mag de minimale inhoud van een woning niet minder bedragen dan het aangegeven minimum volume;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume'mag de maximale inhoud van een woning niet meer bedragen van het aangegeven maximum;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag het maximale bebouwde oppervlak niet meer bedragen dan het aangegeven maximum';
  • l. indien de goot- en/of bouwhoogte van een woning, zoals die bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van dit plan, groter is dan de hoogte die op de plankaart is aangegeven mag die (grotere) hoogte worden gehandhaafd;
  • m. indien de inhoud van een woning, zoals die bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, groter is dan 750 m³, mag die (grotere) inhoud gehandhaafd worden;
31.2.2 hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. er mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, maar er mogen geen zelfstandige hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • b. er mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen uitgesloten';
  • c. er mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardrijbak';
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken, welke gelegen zijn op het erf dat zich bevindt:
    • 1. binnen deze bestemming;
    • 2. buiten het bouwvlak;
    • 3. achter de naar de weg toegekeerde grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan;mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van dat gedeelte van het erf tot een maximum van 100 m². Indien die oppervlakte op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan groter is dan 100 m², mag die grotere oppervlakte worden gehandhaafd op dezelfde plaats;
  • e. ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mogen bijbehorende bouwwerken tot 4 meter voor de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan gebouwd worden, met dien verstande dat de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken vanaf 3 meter achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan tot 4 meter voor de naar de weg toegekeerde gevel dan wel het verlengde daarvan niet meer dan 35 m2 mag bedragen.
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak bijgebouw (m2)' mag de bebouwde oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan de aangegeven maximale bebouwde oppervlakte;
  • g. goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag:
    • 1. indien aangebouwd niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 2. indien vrijstaand niet meer dan 3 meter bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6 meter bedragen.
31.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. het plaatsen van zonnepanelen op maaiveld is niet toegestaan;
  • d. lichtmasten ten behoeve van een hobbymatige paardrijbak zijn niet toegestaan;
31.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. de bescherming van de groenstructuur;
  • h. de bescherming van het landschappelijke beeld;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.4 Afwijken van de bouwregels
31.4.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:

  • a. het bepaalde in de aanhef van artikel 31.2.1 om toe te staan dat een bouwvlak wordt vergroot, mits daardoor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • b. het bepaalde in artikel 31.2.1 onder c om toe te staan dat de bouwhoogte van een bouwwerk wordt vergroot met niet meer dan 1 meter;
  • c. het bepaalde in artikel 31.2.1 onder d om toe te staan dat de goothoogte en/of bouwhoogte van een bouwwerk wordt vergroot met niet meer dan 1 meter;
  • d. het bepaalde in artikel 31.2.1 onder f om toe te staan dat de inhoud van een woning wordt vergroot tot maximaal 600 m³;
  • e. het bepaalde in artikel 31.2.1 onder g om toe te staan dat de inhoud van een woning wordt vergroot tot maximaal 750 m³;
  • f. het bepaalde in 31.2.2 onder d om toe te staan dat legaal opgerichte landschapsontsierende bijbehorende bouwwerken boven een oppervlakte van 100 m² worden vernieuwd, waarbij het volgende geldt;
    • 1. indien er sprake is van sloop tot 250 m² mag het gesloopte oppervlak terug gebouwd worden;
    • 2. indien er sprake is van sloop van meer dan 250 m² mag te allen tijde 250 m² terug gebouwd worden;
    • 3. van het gesloopte oppervlak boven de 250 m² mag ten hoogste 1/3 worden terug gebouwd met dien verstande dat het maximum oppervlak dat wordt terug gebouwd nooit meer bedraagt dan 350 m²;
  • g. het bepaalde in de artikel 31.2.3 onder c om toe te staan dat zonnepanelen geplaatst mogen worden op maaiveld met dien verstande dat:
    • 1. het dakoppervlak dat wel geschikt is voor de opwekking van zonne-energie door middel van zonnepanelen eerst volledig wordt benut;
    • 2. de oriëntatie van het dak geheel of gedeeltelijk ongeschikt is voor de opwekking van zonne-energie door middel van zonnepanelen;
    • 3. de zonne-energie die mag worden opgewekt door middel van zonnepanelen maximaal 5000 kWh per woning mag zijn;
  • h. het bepaalde in 31.2.3 onder d om toe te staan dat er lichtmasten geplaatst mogen worden bij een hobbymatige rijbak, met dien verstande dat:
    • 1. per rijbak maximaal 4 lichtmasten zijn toegestaan;
    • 2. de hoogte van een lichtmast niet meer dan 6 meter mag bedragen;
    • 3. boven de bodem van de rijbak maximaal 60 LUX/m² gemeten mag worden;
    • 4. de lichtbundel van de lichtmast door afscherming gericht is op de rijbak;
    • 5. geen lichtmasten zijn toegestaan binnen een Natura-2000 gebied of binnen een zone van 100 meter van een Natura-2000 gebied;
31.4.2 Voorwaarden

De in artikel 31.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. het landschappelijk beeld;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen op een perceel voor meer dan 1 woning;
  • b. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
  • c. het gebruik van gebouwen voor beroep aan huis en, tenzij het gedeelte dat voor beroep aan huis wordt gebruikt, niet groter is dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen op het perceel tot een maximum van 50 m²;
  • d. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor nevenactiviteiten;
  • e. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor maatschappelijke doeleinden, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - maatschappelijk' in welk geval het gebruik is toegestaan voor:
    • 1. educatie;
    • 2. sociaal-medische doeleinden;
    • 3. sociaal-culturele doeleinden;
    • 4. openbare dienstverlening
    • 5. ondergeschikte horeca ten dienste van de functies genoemd onder 1 tot en met 4 van artikel 31 lif 5 onder e;
  • f. het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang, tenzij een afwijkend gebruik is toegestaan;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • h. het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  • i. het gebruik van onbebouwde gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen;
31.6 Afwijken van de gebruiksregels
31.6.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:

  • a. het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 31.5 onder a om een karakteristieke woning van ten minste 1.000 m³ te splitsen in 2 of 3 woningen.
  • b. het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 31.5 onder d van het gebruik karakteristieke gebouwen voor nevenactiviteiten met een oppervlakte die groter is dan 50 m² onder voorwaarde dat:
    • 1. de nevenactiviteit inpandig wordt uitgeoefend;
    • 2. de bestaande infrastructuur berekend is op de nevenactiviteit;
    • 3. er geen buitenopslag plaatsvindt;
    • 4. parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
31.6.2 Voorwaarden

De in artikel 31.6.1 genoemde afwijking kan slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. het landschappelijk beeld;
  • i. de karakteristiek van het gebouw;
  • j. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.7.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die niet rechtstreeks voortvloeien uit de maatregelen zoals voor het plangebied vermeld in de PKB Ruimte voor de Rivier deel 4,

31.7.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 31.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. rechtstreeks voortvloeien uit de maatregelen zoals voor het plangebied vermeld in de PKB Ruimte voor de Rivier deel 4, waaronder het graven van geulen en het bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit;
  • c. worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet vastgesteld beheersplan;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
31.7.3 Voorwaarden

De in artikel 31.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn dan wel in het kader van de Habitatrichtlijn.
31.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Wonen' wijzigen in die zin dat een locatie met een voormalig agrarisch bouwvak gewijzigd kan worden in de bestemming Agrarisch met bouwvlak, mits:

  • a. aan de hand van een bedrijfsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de waterhuishouding;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.