direct naar inhoud van 4.2 Milieu
Plan: Ruiterlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP09003-0004

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie ‘wonen’ is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden.

Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gelegen is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat een weg een zone heeft die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:

 
a.   in stedelijk gebied:  
  1°.   voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;  
  2°.   voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken genoemde geval: 200 meter;  
b.   in buitenstedelijk gebied:  
  1°.   voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;  
  2°.   voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;  
  3°.   voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.  

2.   Het eerste lid geldt niet met betrekking tot:  
  a.   wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;  
  b.   wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.  

Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt rekening gehouden met een prognose van de verkeersgegevens voor een weekdag in de toekomstige situatie over 10 jaar (2020).

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting Lden op de gevels van een woning t.g.v. een weg bedraagt 48 dB.

Onder bepaalde voorwaarden kan in stedelijk gebied ontheffing worden verleend tot een hogere grenswaarde.

Geluidbeleid gemeente Zwolle

In paragraaf 3.11 is het geluidbeleid van de gemeente Zwolle beschreven. Geconcludeerd is dat het gebied Ruiterlaan behoort tot het gebiedstype 'Groen stedelijk'. De ambitie voor deze gebieden ligt op 43 dB. De maximale ontheffingswaarde is gesteld op 53 dB.

In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle (juli 2007) en in de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd. Het bestemmingsplan Ruiterlaan behoort tot het gebiedstype ‘Groen stedelijk’.

Buijvoets Bouw en geluidsadvisering uit Oldenzaal heeft in dat kader een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.

De weg- en verkeersgegevens zijn afkomstig uit de VMK 2020 van de gemeente Zwolle.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0019.jpg"

Figuur 4.1. overzicht weg- en verkeersgegevens

Berekende geluidbelasting en toetsing

Berekend is de invallende geluidbelasting Lden bij de geplande woningen, dat is de gemiddelde geluidbelasting van de dag, avond en nachtperiode.

De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006” ex art 110d van de wet geluidhinder. Toetsing van de geluidbelasting aan de grenswaarden gebeurd volgens de Wgh per weg.

Alvorens de geluidbelasting te toetsen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag de berekende waarde op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder worden verminderd (i.v.m. het stiller worden van motorvoertuigen) met 5 dB voor wegen met een wettelijke maximum snelheid tot 70 km/uur.

In de tabel in figuur 4.2 is de hoogste geluidbelasting Lden opgenomen. Voor de rekeninvoergegevens wordt verwezen naar de berekening in het akoestische onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0020.jpg"

Figuur 4.2. Geluidsbelastingen

Uit de resultaten blijkt dat voor alle wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Op bouwblok 1 wordt de ambitiewaarde overschreden maar de geluidsbelasting blijft ver onder de maximale ontheffingswaarde op grond van het gemeentelijk geluidbeleid.

4.2.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

ad 1

Hierbij gaat het om de vraag of de realisatie van de plannen leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Hiervan is bij onderhavig project geen sprake aangezien het project alleen betrekking heeft op de realisatie van een vijftal woningen. De functie 'wonen' betreft niet een milieubelastende functie voor de omgeving.

ad 2

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie 'wonen' hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

In de directe omgeving zijn de volgende activiteiten van belang:

  • 1. Ruiterlaan 1: Onderwijsinstelling
  • 2. Ruiterlaan 45: Drinkwaterwin- en zuiveringsinstallaties Vitens
  • 3. Ruiterlaan 7: Kantoorgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0021.jpg"

Figuur 4.3. Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied

1. Ruiterlaan 1

Op het perceel Ruiterlaan 1 is een school gevestigd van De Ambelt. Op deze locatie wordt praktijkgericht onderwijs aangeboden. De Ambelt is een onderwijsinstelling voor Speciaal en Voortgezet Speciaal Onderwijs en biedt jongeren met psychiatrische en/of gedragsproblemen onderwijs en begeleiding. De school op deze locatie zal binnen afzienbare termijn verdwijnen. De grond is in eigendom bij een projectontwikkelaar. Uit informatie van de gemeente Zwolle blijkt dat een plan tot herontwikkeling al in een vergevorderd stadium verkeert. In verband hiermee hoeft met de school in het kader van milieuzonering geen rekening meer te worden gehouden.

2. Ruiterlaan 45

Op een afstand van circa 150 meter van het plangebied zijn de installaties van Vitens gelegen die worden gebruikt voor de winning en zuivering van drinkwater.

Volgens de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is, gelet op het pompvermogen, een afstand van minimaal 100 meter wenselijk. Nu het plangebied op een grotere afstand ligt, vormt de waterwinning en distributie geen beletsel voor woningbouw ter plaatse. Bovendien vinden alle activiteiten van Vitens binnen gebouwen plaats.

3. Ruiterlaan 7

Op het perceel Ruiterlaan 7 staat een kantoorpand.
Volgens de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is een afstand van minimaal 10 meter wenselijk. Deze afstand wordt ruimschoots gehaald.

Resumerend wordt geconcludeerd dat de voorzieningen en bedrijvigheid in de omgeving geen beletsel vormt voor de vijf woningen.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de nieuwe ‘Wet luchtkwaliteit’ en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de ‘Wet luchtkwaliteit’ bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie ‘wonen’ zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is gelet op de beperkte omvang ervan aan te merken als een project dat ‘niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.

4.2.4 Geur

In de directe nabijheid van het plangebied is geen (agrarische) bedrijvigheid aanwezig die vanwege het aspect 'geur' een beperking zou kunnen betekenen voor de voorgenomen bouw van vijf woningen.

4.2.5 Bodemkwaliteit

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Door Search Ingenieursbureau B.V. uit Heeswijk is in augustus 2007 een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 verricht met als uitgangspunt een onverdachte locatie. In het rapport (zie bijlage 2) zijn de volgende resultaten opgenomen:

  • 1. De puin-, baksteen- en koolhoudende bovengrond is licht verontreinigd met lood, zink, PAK en minerale olie. De zintuiglijke schone bovengrond is licht verontreinigd met kwik, lood, zink, PAK en minerale olie.
  • 2. De puin-, baksteen- en kool- en metaalhoudende bovengrond is ter plaatse van boring 15 sterk verontreinigd met koper en zink. De onderliggende bodemlaagpuin-, kool- en metaalhoudend is licht verontreinigd met nikkel en zink.
  • 3. In de zintuiglijk schone ondergrond en het grondwater zijn geen verontreinigingen ten opzichte van de streefwaarden aangetroffen.

De sterke verontreiniging met koper en zink in de ondergrond wordt waarschijnlijk veroorzaakt door bijmengingen met bodemvreemde materialen (puin, baksteen, kool en metaal). In de onderliggende bodemlagen wordt de sterke verontreiniging niet meer aangetroffen waardoor gesteld kan worden dat de verontreiniging in verticale richting voldoende afgeperkt is. In horizontale richting is de verontreiniging niet afgeperkt.

Om inzicht te krijgen in aard en omvang van de verontreiniging was nader onderzoek noodzakelijk. In september 2007 heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden.

Op basis van het verkennende en aanvullende onderzoek kan het volgende worden gesteld.

Het noordoostelijk terreindeel is in meer of mindere mate verontreinigd met zware metalen en in mindere mate met PAK. De omvang van de verontreiniging is voldoende in beeld gebracht. Geschat wordt dat circa 400 m3 verontreinigd is tot boven de interventiewaarden.

In de huidige situatie is er geen sprake van risico's. Bij toekomstig grondverzet moet rekening worden gehouden met sanering van de aangetoonde verontreiniging waarbij de sterk verontreinigde grond van de locatie afgevoerd zal worden en ter verwerking zal worden aangeboden bij een erkende verwerker.

De uitvoering van de sanering valt onder het BUS besluit.

Na sanering is de grond geschikt voor woningbouw.

Resumé.

Gezien de vastgestelde kwaliteit van de bodem en het grondwater zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarden overschreden. De grond wordt, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geschikt geacht voor eventuele nieuwbouw.

4.2.6 Externe veiligheid
4.2.6.1 Wet- en regelgeving

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten, zoals woningen, nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

Landelijke wet- en regelgeving en gemeentelijk beleid, neergelegd in de nota Extern Veiligheidsbeleid "Verantwoord evenwicht" zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juli 2007, geeft het kader waarbinnen de afwegingen plaats dienen te vinden. In de nota is vastgelegd dat voor woongebieden een zo groot mogelijke veiligheid wordt nagestreefd. In woongebieden worden geen nieuwe risicobronnen toegelaten.

Op 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Het plan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Bij de toetsing zijn de volgende regelingen betrokken:

  • de beleidsrichtlijn opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik;
  • het besluit Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999 (BRZO), inclusief het Register Risicosituatie Gevaarlijke Stoffen (RRGS);
  • het ‘Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen’ (BEVI), de ‘Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen’ (REVI) voor bedrijven die gevaarlijke stoffen op-overslaan en/of be-/verwerken, oktober 2004/2007 en het Vuurwerkbesluit;
  • de Wet vervoer gevaarlijk stoffen (Wvgs) en de ‘circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen’ (cRNVGS) voor transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor, augustus 2004;
  • de verruimde reikwijdte Wet milieubeheer / Regulering vervoer gevaarlijke stoffen per spoor;
  • de ‘circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen’ uit 1984 en de circulaire K1K2K3 brandbare vloeistoffen. Vanwege de veroudering van deze documenten is voorts het voorstel ‘Bestuurlijke afspraken risicoafstanden aardgastransportleidingen’ van 1 juli 2005 en het Programmaplan Buisleidingen van januari 2007 bij de beoordeling betrokken.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn.

4.2.6.2 Situatie in en bij het plangebied.

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.4. is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0022.jpg"

Figuur 4.4. Uitsnede risicokaart Overijssel

Op een afstand van een kleine 100 meter van het plangebied ligt een aardgastransportleiding van de Gasunie. Transport van aardgas via buisleidingen kan risicovol zijn. De grootste kans op een beschadiging aan een buisleiding ontstaat door onder meer graafwerkzaamheden.
Aardgastransportleidingen hebben een veiligheidsafstand. In de tabel in figuur 4.5. zijn de gegevens van deze transportleiding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0023.png"

Figuur 4.5. Details aardgasleiding

Uit informatie van de Gasunie blijkt dat de risicocontour in het kader van het plaatsgebonden risico op de buisleiding ligt (zie figuur 4.6). Nu de afstand van de nieuwe woningen tot de aardgastransportleiding circa 100 meter bedraagt, is er geen sprake van een overschrijding van de minimale veiligheidsafstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0024.png"

Figuur 4.6. Plaatsgebonden risico

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving terzake van externe veiligheid.

4.2.7 Waterwinning

Het plangebied is gelegen in het intrek- en beschermingsgebied van de drinkwaterwinlocatie Engelse Werk. In figuur 4.7. zijn het grondwaterbeschermingsgebied, het waterwingebied en het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0025.jpg"

Figuur 4.7. Grondwaterbescherming

Het provinciaal beleid met betrekking tot waterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel 2009. De relevante onderdelen van het beleid zijn hieronder weergegeven.

De hoofdlijn.

Bij de ruimtelijke ordeningsbijdrage aan de bescherming van het grondwater is uitgangspunt dat in grondwater- beschermingsgebieden verontreiniging van het grondwater met schadelijke stoffen dient te worden tegengegaan door:

  • het bevorderen van functies die bijdragen aan kwalitatief goed grondwater;
  • het stellen van voorwaarden aan functies, teneinde het risico van grondwaterverontreiniging te
  • verkleinen;
  • het weren van functies die risico van grondwaterverontreiniging met zich meebrengen.

De doel- en taakstellingen

De doel- en taakstellingen:

  • gezien het belang dat de provincie hecht aan een goede kwaliteit van het drinkwater wordende bestaande en de toekomstige drinkwaterwinningen planologisch beschermd;
  • het ruimtelijk beleid richt zich op het weren of regelen van strijdige functies.

Functieveranderingen in grondwaterbeschermingsgebieden

In het beschermingsbeleid is het voorzorgsbeginsel leidend. Dat betekent dat nieuwe risicovolle activiteiten en functies in principe worden geweerd.

Wanneer zich functiewijzigingen aandienen, zal in alle gevallen moeten worden voorkomen dat de situatie, met het oog op de bescherming van het grondwater, verslechtert (stand-still principe). Indien mogelijk zal voor een verbetering moeten worden gekozen (stap-vooruit principe). Bij risicovolle activiteiten/-functies is een stap-vooruit zelfs een vereiste.

Situatie m.b.t. het plangebied

Op grond van het vigerende bestemmingsplan “Spoolde Zuid (juncto voorschriften Zwolle-Kerspel 1967)” kunnen op het perceel 10 woningen worden gebouwd. Het voorliggende plan gaat uit van 5 woningen.

Dit betekent dat:

  • er geen sprake is van een nieuwe functie;
  • een extensivering van de woonfunctie ten opzichte van de geldende planregeling; het aantal woningen wordt immers verkleind en daarmee ook de risico's voor de waterwinning; hiermee is er sprake van een 'stap-vooruit' en wordt er voldaan aan beleidsuitgangspunten.

Daarbij komt dat in het grondwaterbeschermingsgebied rond het waterwingebied Engelse Werk in het voorliggende plan wordt beschermd door middel van een dubbelbestemming.

Tenslotte zal, conform het nationaal pakket duurzaam bouwen, het gebruik van bouwmaterialen, waarbij zware metalen, verduurzamingsmiddelen, of andere milieugevaarlijke stoffen kunnen uitlogen, worden vermeden.

Vitens kan met de planopzet instemmen.

Resumerend wordt geconcludeerd dat de ligging van het plangebied in het grondwaterbeschermings- gebied geen beletsel vormt.

4.2.8 Energie en duurzaam bouwen

Zoals reeds in 4.2.7. is vermeld, dient het gebruik van bouwmaterialen, waarbij zware metalen, verduurzamingsmiddelen, of andere milieugevaarlijke stoffen kunnen uitlogen, te worden vermeden. Ook in de beheers- en gebruiksfase mogen geen activiteiten worden uitgevoerd zodanig, dat milieugevaarlijke stoffen in de bodem en het oppervlaktewater terecht kunnen komen.

Conform het gemeentelijk energiebeleidsplan mag de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) van nieuw te bouwen woningen niet meer dan 0,8 bedragen (verscherping ten aanzien van het Bouwbesluit met 10%). Zongericht verkavelen en de toepassing van duurzame energie (warmtepomp, zonneboiler en PV-installatie) kunnen daar een substantiële bijdrage aan leveren.