direct naar inhoud van Toelichting
Plan: RVR 4 locaties, Albergen, Geesteren en Vasse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen is om aan de Ootmarsumseweg 184 en Monnikenbraakweg 8 te Albergen, de Delmaweg 13 te Geesteren en de Beekzijdeweg 31 te Vasse (allen in de gemeente Tubbergen) landschapsontsierende bebouwing te slopen.

Concreet gaat het om de sloop van 960 m² aan de Ootmarsumseweg 184, 861 m² aan de Monnikenbraakweg 8, 560 m² aan de Delmaweg 13 en 810 m² aan de Beekzijdeweg 31. Het totale gezamenlijke sloopoppervlak bedraagt hiermee 3.191 m².

Van dit sloopoppervlak wordt 960 m² aan de Ootmarsumseweg 184, 861 m² aan de Monnikenbraakweg 8, 560 m² aan de Delmaweg 13 en 664 m² aan de Beekzijdeweg 31 ingezet in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Het totale gezamenlijke sloopoppervlak dat wordt ingezet in het kader van de Rood voor Rood-regeling bedraagt hiermee 3.045 m².

Ter compensatie van de sloop van 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing wordt het bouwrecht op een compensatiewoning met bijgebouw verkregen. Het voornemen is om ter plaatse van de slooplocaties aan de Ootmarsumseweg 184, Monnikenbraakweg 8 en Delmaweg 13 een compensatiewoning te realiseren.

Het restant van de sloopmeters aan de Beekzijdeweg 31 (146 m²) wordt ingezet om het toegestane oppervlak aan bijgebouwen bij de woning te maximeren op 200 m². Van het restant van de sloopmeters dat in het kader van de Rood voor Rood-regeling wordt ingezet (45 m²) wordt de helft ingezet om het toegestane oppervlak aan bijgebouwen bij de woning aan de Ootmarsumseweg 184 te verhogen.

Als onderdeel van deze Rood voor Rood ontwikkeling worden de bestaande (voormalige agrarische) woningen herbouwd aan de Ootmarsumseweg 184, Monnikenbraakweg 8 en Delmaweg 13.

De gemeente Tubbergen heeft besloten om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan deze ontwikkeling.

Samenvattend bestaat de voorgenomen ontwikkeling uit:

Ootmarsumseweg 184 in Albergen

  • de sloop van 906 m² landschapsontsierende bebouwing;
  • de sloop en herbouw van de bestaande woning, inclusief nieuw bijgebouw;
  • de realisatie van een compensatiewoning met bijgebouw in het kader van de Rood voor Rood-regeling;
  • de landschappelijke inpassing van het nieuwe woonperceel.

Monnikenbraakweg 8 in Albergen

  • de sloop van 861 m² landschapsontsierende bebouwing;
  • de sloop en herbouw van de bestaande woning, inclusief nieuw bijgebouw;
  • de realisatie van een compensatiewoning met bijgebouw in het kader van de Rood voor Rood-regeling;
  • de landschappelijke inpassing van het nieuwe woonperceel.

Delmaweg 13 in Geesteren

  • de sloop van 560 m² landschapsontsierende bebouwing;
  • de sloop en herbouw van de bestaande woning, inclusief nieuw bijgebouw;
  • de realisatie van een compensatiewoning met bijgebouw in het kader van de Rood voor Rood-regeling;
  • de landschappelijke inpassing van het nieuwe woonperceel.

Beekzijdeweg 31 in Vasse

  • de sloop van 810 m² landschapsontsierende bebouwing;
  • de realisatie van een nieuw bijgebouw van circa 146 m², waarmee het totale oppervlakte aan bijgebouwen uitkomt op 200 m²;
  • de landschappelijke inpassing van het nieuwe woonperceel.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit vier deelgebieden in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. In afbeelding 1.1 is de ligging van de vier plandelen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen weergegeven. Voor de exacte ligging en begrenzing van de plandelen wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van de deelgebieden (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "RVR 4 locaties, Albergen, Geesteren en Vasse" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

De plandelen liggen binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen “Tubbergen Buitengebied 2016”, “Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan” en "Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen" van de gemeente Tubbergen, die op respectievelijk 23 mei 2016, 15 december 2020 en 28 mei 2018 zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Hierna wordt nader ingegaan op de huidige planologische situatie ter plaatse van de individuele plandelen.

1.4.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen
1.4.2.1 Ootmarsumseweg 184

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan voor de Ootmarsumseweg 184 weergegeven. De geldende bestemmingen worden aansluitend kort toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijke Plannen)  

De locatie beschikt op basis van het geldende bestemmingsplan over de enkelbestemming 'Agrarisch - 1' met bouwvlak.

Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'.

Tot slot is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – radarverstoringsgebied' van toepassing.

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het agrarisch gebruik, de uitoefening van een agrarisch bedrijf binnen een bouwvlak en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Ter plaatse mogen binnen het bouwvlak gebouwen worden gebruikt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering.

De voor 'Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² is in beginsel een omgevingsvergunning vereist.

De voor 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Ter plaatse zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 115 m ten opzichte van NAP.

1.4.2.2 Monnikenbraakweg 8

In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan voor de Monnikenbraakweg 8 weergegeven. De geldende bestemmingen worden aansluitend kort toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijke Plannen)  

De locatie beschikt op basis van het geldende bestemmingsplan over de enkelbestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' met bouwvlak.

Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4' en 'Leiding - Riool'.

Tot slot is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – radarverstoringsgebied' van toepassing.

De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van gebruiksgerichte paardenhouderijen, al dan niet in combinatie met een agrarische bedrijfsvoering en ondergeschikte manege-activiteiten.

De voor 'Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² is in beginsel een omgevingsvergunning vereist.

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een strook ten behoeve van een rioolpersleiding en het onderhoud en beheer daarvan, met de daarbij behorende bouwwerken. In beginsel mogen hier geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

De voor 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Ter plaatse zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 115 m ten opzichte van NAP.

1.4.2.3 Delmaweg 13

In afbeelding 1.4 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan voor de Delmaweg 13 weergegeven. De geldende bestemmingen worden aansluitend kort toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0004.png"  
Afbeelding 1.4 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijke Plannen)  

De locatie beschikt op basis van het geldende bestemmingsplan over de enkelbestemming 'Agrarisch - 1' met bouwvlak.

Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Archeologie 4'.

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het agrarisch gebruik, de uitoefening van een agrarisch bedrijf binnen een bouwvlak en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Ter plaatse mogen binnen het bouwvlak gebouwen worden gebruikt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering.

De voor 'Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² is in beginsel een omgevingsvergunning vereist.

De voor 'Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² is in beginsel een omgevingsvergunning vereist.

1.4.2.4 Beekzijdeweg 31

In afbeelding 1.5 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan voor de Beekzijdeweg 31 weergegeven. De geldende bestemmingen worden aansluitend kort toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0005.png"  
Afbeelding 1.5 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijke Plannen)  

De locatie beschikt op basis van het geldende bestemmingsplan over de enkelbestemming 'Wonen' met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monument'.

Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'.

Tot slot zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone – geen boom- en sierteelt toegestaan' en 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied' van toepassing.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken. De voor 'specifieke bouwaanduiding - monument' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van monumenten.

De voor 'Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² is in beginsel een omgevingsvergunning vereist.

De voor 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen.

De voor 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het toelaten van verschillende functies naast elkaar, waarbij het bevorderen van de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, de realisatie van milieudoelen, en - waar mogelijk - van recreatief gebruik bovengeschikt is aan andere belangen. De intensieve veehouderij wordt beëindigd en/of verplaatst. Overige functies kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van natuur, landschap en wonen.

1.4.3 Strijdigheid

Het realiseren van een extra (compensatie)woning aan de Ootmarsumseweg 184, Monnikenbraakweg 8 en Delmaweg 13, en de gewenste uitbreiding van het oppervlak aan bijgebouwen bij de woning aan de Beekzijdeweg 31 is niet in overeenstemming met de gebruiks- en bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Om de volledige ontwikkeling mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit vier deelgebieden. Dit hoofdstuk gaat per deelgebied in op het landschap, de omgeving en de huidige situatie ter plaatse.

2.1 Ootmarsumseweg 184

Deelgebied Ootmarsumseweg 184 bestaat uit een voormalig agrarisch bedrijfsperceel met bijbehorende agrarische bedrijfsgebouwen en cultuurgronden. Het deelgebied ligt circa 400 meter ten oosten van de kern Albergen. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving bestaat met name uit verspreid gelegen woonpercelen en agrarische bedrijfspercelen in agrarisch gebied.

De bebouwing binnen het deelgebied bestaat uit een woning met enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

De overige agrarische cultuurgronden zijn ingericht als weiland en tuin.

Afbeelding 2.1 toont een weergave van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie Ootmarsumseweg 184 (Bron: PDOK)  

2.2 Monnikenbraakweg 8

Deelgebied Monnikenbraakweg 8 bestaat uit een voormalige paardenhouderij met bijbehorende agrarische bedrijfsgebouwen en cultuurgronden. Het deelgebied ligt circa 900 meter ten noordoosten van de kern Albergen. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving bestaat met name uit verspreid gelegen woonpercelen en agrarische bedrijfspercelen in agrarisch gebied.

De bebouwing binnen het deelgebied bestaat uit een woning met enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

De overige agrarische cultuurgronden zijn ingericht als weiland en tuin.

Afbeelding 2.2 toont een weergave van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.2 Luchtfoto huidige situatie Monnikenbraakweg 8 (Bron: PDOK)  

2.3 Delmaweg 13

Deelgebied Delmaweg 13 bestaat uit een voormalig agrarisch bedrijfsperceel met bijbehorende agrarische bedrijfsgebouwen en cultuurgronden. Het deelgebied ligt circa 1,1 kilometer ten zuidwesten van de kern Geesteren. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving bestaat met name uit verspreid gelegen woonpercelen en agrarische bedrijfspercelen in agrarisch gebied.

De bebouwing binnen het deelgebied bestaat uit een woning met enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

De overige agrarische cultuurgronden zijn ingericht als weiland en tuin.

Afbeelding 2.3 toont een weergave van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0008.png"  
Afbeelding 2.3 Luchtfoto huidige situatie Delmaweg 13 (Bron: PDOK)  

2.4 Beekzijdeweg 31

Deelgebied Beekzijdeweg 31 bestaat uit een woonperceel met bijbehorende (voormalige agrarische bedrijfs-)bebouwing. Het deelgebied ligt circa 900 meter ten zuiden van de kern Vasse. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving bestaat met name uit bosgebied met verspreid gelegen woonpercelen en agrarische bedrijfspercelen.

De bebouwing binnen het deelgebied bestaat uit een woning met enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die momenteel dienst doen als bijgebouwen bij de woning.

De overige gronden zijn als tuin en groen ingericht.

Afbeelding 2.4 toont een weergave van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0009.png"  
Afbeelding 2.4 Luchtfoto huidige situatie Beekzijdeweg 31 (Bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Zoals reeds in de aanleiding beschreven betreft voorliggende ontwikkeling een Rood voor Rood ontwikkeling waarbij op vier locaties landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en op drie locaties een extra woning wordt gerealiseerd.

Samenvattend bestaat de voorgenomen ontwikkeling uit:

Ootmarsumseweg 184 in Albergen

  • de sloop van 906 m² landschapsontsierende bebouwing;
  • de sloop en herbouw van de bestaande woning, inclusief nieuw bijgebouw;
  • de realisatie van een compensatiewoning met bijgebouw in het kader van de Rood voor Rood-regeling;
  • de landschappelijke inpassing van het nieuwe woonperceel.

Monnikenbraakweg 8 in Albergen

  • de sloop van 861 m² landschapsontsierende bebouwing;
  • de sloop en herbouw van de bestaande woning, inclusief nieuw bijgebouw;
  • de realisatie van een compensatiewoning met bijgebouw in het kader van de Rood voor Rood-regeling;
  • de landschappelijke inpassing van het nieuwe woonperceel.

Delmaweg 13 in Geesteren

  • de sloop van 560 m² landschapsontsierende bebouwing;
  • de sloop en herbouw van de bestaande woning, inclusief nieuw bijgebouw;
  • de realisatie van een compensatiewoning met bijgebouw in het kader van de Rood voor Rood-regeling;
  • de landschappelijke inpassing van het nieuwe woonperceel.

Beekzijdeweg 31 in Vasse

  • de sloop van 810 m² landschapsontsierende bebouwing;
  • de realisatie van een nieuw bijgebouw van circa 146 m², waarmee het totale oppervlakte aan bijgebouwen uitkomt op 200 m²;
  • de landschappelijke inpassing van het nieuwe woonperceel.

Van het overschot aan Rood voor Rood sloopmeters (45 m²) wordt op basis van de Rood voor Rood-regeling de helft (22 m²) ingezet om het toegestane oppervlak aan bijgebouwen bij de bestaande woning aan de ootmarsumseweg 184 uit te breiden.

3.2 Gewenste situatie en ruimtelijke kwaliteit

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling heeft N+L Landschapsontwerpers een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. In dit ruimtelijke kwaliteitsplan wordt per plandeel de gewenste situatie beschreven en in beeld gebracht. Daarnaast wordt duidelijk gemaakt hoe de nieuwe woonerven in het omliggende landschap worden ingepast, rekening houdend met de landschappelijke kenmerken van de omgeving en het vigerende beleid.

De volgende afbeeldingen tonen per locatie een uitsnede uit het ruimtelijk kwaliteitsplan. Op deze wijze wordt de ontwikkeling per locatie in beeld gebracht. Voor de bijbehorende onderbouwing wordt verwezen naar het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan dat als Bijlage 1 bij deze plantoelichting is gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.1 Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan plandeel Ootmarsumseweg 184 (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0011.png"  
Afbeelding 3.2 Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan plandeel Monnikenbraakweg 4 (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0012.png"  
Afbeelding 3.3 Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan plandeel Delmaweg 13 (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0013.png"  
Afbeelding 3.4 Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan plandeel Beekzijdeweg 31 (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  

3.3 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling.

Ter plaatse van de deelgebieden aan de Ootmarsumseweg 184, Monnikenbraakweg 8 en Delmaweg 13, waar een compensatiewoning wordt toegevoegd, is sprake van een feitelijke toename van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie. vanuit planologisch oogpunt is sprake van een theorethische afname van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie. Dit vanwege het wegbestemmen van de agrarische bestemmingen ter plaatse.

Het parkeren ten behoeve van de compensatiewoningen en de te behouden woningen vindt bij elke van deze plandelen plaats op eigen terrein. Gelet op de omvang van de verschillende woonpercelen is er voldoende ruimte om in de benodigde parkeerplekken te voorzien. De woonpercelen worden veilig op de omliggende wegen ontsloten, waarbij onder andere gebruik wordt gemaakt van de bestaande in- en uitritten. Hiervoor wordt ook verwezen naar de afbeeldingen in de vorige paragraaf en het ruimtelijk kwaliteitsplan dat als Bijlage 1 bij deze plantoelichting is opgenomen.

De bestaande wegenstructuur rondom de verschillende plandelen zijn zodanig ingericht dat de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie eenvoudig en veilig kan worden afgewikkeld.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.2.1 Algemeen

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

4.1.2.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat de “Ladder voor duurzame verstedelijking” betreft is onder andere een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).

Voorliggend bestemmingsplan voorziet planologisch gezien in de toevoeging van drie woningen en per saldo een afname van het oppervlak aan bijgebouwen op alle locaties gezamenlijk. Mede gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Geconcludeerd wordt dat in het kader van voorliggend voornemen geen verdere toetsing aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” benodigd is.

4.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd: Er wordt ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Eén en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5.1 Of- Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of- generieke beleidskeuzes' blijkt dat met name de artikelen 2.1.3, lid 1 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3, lid 1 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied van de gemeente Tubbergen af en worden er drie compensatiewoningen met bijgebouwen op daarvoor geschikte locaties gerealiseerd. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de groene omgeving, maar juist van een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3 lid 1.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

  • In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening

Voorliggende ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de Rood voor Rood-regeling van de gemeente Tubbergen. De Rood-voor-rood-regeling betreft een specifieke uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving gericht op de afbraak van landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied. In de hierop volgende paragrafen, en met name in het ruimtelijk kwaliteitsplan dat als Bijlage 1 is opgenomen bij deze plantoelichting, blijkt dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, hoe toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel, dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en de Catalogus Gebiedskenmerken. Op deze plaats wordt de ontwikkeling past binnen het gestelde in artikel 2.1.5 en 2.1.6 van de omgevingsverordening.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening

Voorliggende ontwikkeling betreft onder andere de realisatie van drie compensatiewoningen op basis van het Rood voor Rood beleid van de gemeente Tubbergen. De compensatiewoningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Zoals uit paragraaf 4.3.2 blijkt is er in de gemeente Tubbergen nog ruimte voor het toevoegen van extra woningen. Voor de drie compensatiewoningen is op basis van de principebesluiten voor deze ontwikkeling ruimte in de woningbouwprogrammering gereserveerd. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

4.2.5.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

Ter plaatse van alle plandelen geldt het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0015.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

De realisatie van de compensatiewoningen met bijgebouwen bij bestaande te herbouwen woningen is passend binnen het mixlandschap. Ter plaatse is namelijk ruimte voor een verscheidenheid aan functies, waaronder nieuwe woonfuncties.

Voorliggende ontwikkeling is vanuit functioneel en ruimtelijk oogpunt passend. Voorliggend initiatief gaat uit van het slopen van landschapsontsierende bebouwing, daarnaast worden de betrokken woonpercelen landschappelijk ingepast. Het initiatief draagt dan ook bij aan het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen in het landelijk gebied.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.5.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor de betrokken locaties geen specifieke eigenschappen vanuit deze laag gelden.

Hierna wordt per plandeel een opsomming gegeven van de ter plaatse geldende gebiedskenmerken.

1. Ootmarsumseweg 184

Ter plaatse van het plandeel Ootmarsumseweg 184 gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • 'Dekzandvlakte en ruggen' (natuurlijke laag);
  • 'Jong heide- en broekontginningslandschap' (laag van het agrarisch cultuurlandchap);
  • 'Donkerte' (laag van de beleving).

2. Monnikenbraakweg 8

Ter plaatse van het plandeel Monnikenbraakweg 8 gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • 'Dekzandvlakte en ruggen' (natuurlijke laag);
  • 'Jong heide- en broekontginningslandschap' (laag van het agrarisch cultuurlandchap).

3. Delmaweg 13

Ter plaatse van het plandeel Delmaweg 13 gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • 'Dekzandvlakte en ruggen' (natuurlijke laag);
  • 'Jong heide- en broekontginningslandschap' (laag van het agrarisch cultuurlandchap).

4. Beekzijdeweg 31

Ter plaatse van het plandeel Beekzijdeweg 31 gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • 'Stuwwallen' en 'Beekdalen en natte laagtes' (natuurlijke laag);
  • 'Maten en flierenlandschap' (laag van het agrarisch cultuurlandchap);
  • 'Donkerte' (laag van de beleving).

In het ruimtelijke kwaliteitsplan dat als bijlage 1 onderdeel uitmaakt van deze plantoelichting wordt de ligging van de plandelen binnen de hierboven genoemde gebiedskenmerken in beeld gebracht en nader toegelicht. Bij de uitwerking van de landschappelijke inpassing van de verschillende plandelen is nadrukkelijk rekening gehouden met de geldende gebiedskenmerken en de hieruit voortvloeiende aandachtspunten. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar Bijlage 1.

Op deze plaats wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de geldende gebiedskenmerken.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hierna behandeld.

4.3.1 Mijn omgevingsvisie Tubbergen
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente Tubbergen beschikt over een omgevingsvisie. MijnOmgevingsvisie Tubbergen gaat over de toekomst van de leefomgeving; de visie van samenleving én gemeente. Hierin bouwt men verder op de basis die al in proces van MijnDorp gelegd is. De visie gaat namelijk over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied , gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de gemeente, samenleving en gemeenteraad, willen sturen; wat men wil behouden, versterken en ontwikkelen. Door inbreng van de samenleving is MijnOmgevingsvisie van ons allemaal!

MijnOmgevingsvisie gaat in op:

  • 1. de uitdagingen die op de gemeente afkomen (het verhaal achter de speerpunten);
  • 2. hoe men daarop kan inspelen (speerpunten);
  • 3. hoe plannen die bewoners of ondernemers inbrengen worden afgewogen (stappenplan);
  • 4. welke waarden daarbij belangrijk zijn (waardenkaart).

Mijn Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. Als keuzes worden gemaakt, als plannen worden gemaakt en gewoon als we wonen, leven, ondernemen of verblijven past men de kernprincipes toe. De vier kernprincipes zijn:

  • We doen het samen;
  • We geven het goed voorbeeld;
  • We wentelen niet af op volgende generaties;
  • We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
4.3.1.2 Speerpunten

In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgenomen op verschillende thema's. In voorliggend geval is gezien de ontwikkeling met name het thema 'Aantrekkelijk wonen' van belang.

Aantrekkelijk wonen

De gemeente werkt aan de juiste woning op de juiste plek. Dat gebeurt door:

  • het opstellen van de Woonvisie waarin voor de komende jaren een doorkijk gemaakt wordt naar de behoefte en de mogelijkheden op gebied van wonen. Hierbij wordt de link gelegd naar de ontwikkelingen in het Sociaal Domein;
  • het opstellen van het meerjaren woningbouwprogramma met inbreng vanuit de kernen;
  • de verbinding te leggen met de provinciale woonagenda;
  • het maken van lokaal beleid zoals de nota inbreidingslocaties.

Betaalbaar wonen in je eigen gemeente

De gemeente wil dat het aantal en de soort woningen in een kern passen bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.

Inbreiden voor uitbreiden

Vanuit de gemeente bestaat de wens om binnen de grenzen van een kern bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Denk hierbij aan het verdwijnen van een bedrijf, het sluiten van een kerk of het slopen van oude woningen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, kijkt de gemeente naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Kernen zijn verschillend in de behoefte aan woningen. Daarom gaat de gemeente samen met kernen in gesprek om te kijken wat bij elk dorp past.

Kijken naar de toekomst

Er is verschil in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is. Huidige knelpunten zijn bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters en woningen voor ouderen. In onze woonvisie kijken we op basis van onderzoek en gesprekken met alle betrokkenen vooruit op de vraag naar woningen. De gemeente probeert erop te sturen dat het aanbod van woningen daarop aansluit. Hierbij wordt de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in het oog gehouden.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de structuurvisie Tubbergen

In voorliggend geval worden op basis van de gemeentelijke beleidslijn Rood voor Rood, drie compensatiewoningen toegestaan op drie verschillende locaties in het buitengebied van Tubbergen (zie ook paragraaf 4.3.2 van deze toelichting).

Deze bouwrechten zijn verkregen als gevolg van het slopen van landschapsontsierende bebouwing ter plaatse van vier locaties.

In de regels van voorliggend bestemmingsplan zijn de herbouwmogelijkheden van de landschapsontsierende bebouwing komen te vervallen. Met het voornemen worden de nieuwe woonerven landschappelijk ingepast met een positieve impuls in de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg.

Voorgenomen ontwikkeling is in lijn met 'Mijn omgevingsvisie Tubbergen'.

4.3.2 Beleidsnotitie Rood voor Rood met gesloten beurs 2014
4.3.2.1 Algemeen

De 'Beleidsnotitie Rood voor Rood met gesloten beurs 2014' van de gemeente Tubbergen is op 15 december 2014 vastgesteld. Het hoofddoel is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende (agrarische) bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Hierna wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde voorwaarden van het inhoudelijk kader.

4.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan het inhoudelijk kader 'Beleidsnotitie Rood voor Rood'

Relatie sloop en bouwkavel

Ter compensatie van onder andere de sloop van minimaal 1.000 m2 aan landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing kunnen onder voorwaarden één (of meer) bouwkavels voor een woning worden toegekend.

In dit geval wordt in het kader van de Rood voor Rood-regeling 3.045 m² gesloopt. Als er een veelvoud van de sloopnorm wordt gesloopt kan, uitsluitend wanneer dit voor het afdekken van de sloopkosten en 30% gecorrigeerde vervangingswaarde noodzakelijk is, een extra bouwkavel voor een woning worden verkregen. Hier is in voorliggend geval sprake van. Dit is aangetoond door middel van sloopoffertes en taxaties.

Hiermee ontstaat de mogelijkheid tot de realisatie van maximaal drie compensatiewoningen.

Voor wat betreft de maatvoering van de nieuwe bebouwing wordt aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' van de gemeente Tubbergen. Zo bedraagt de inhoud van de woning en de daar bijbehorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, ten hoogste 1.000 m³. Bij een woning is in principe maximaal 100 m² aan vrijstaande bijgebouwen toegestaan. In voorliggend geval wordt hier voor de percelen aan de Ootmarsumseweg 184 en Beekzijdeweg 31 van afgeweken. Ter plaatse is in de nieuwe situatie respectievelijk maximaal 122 en 200 m² toegestaan. Dit wordt qua omvang en uitstraling van de bebouwing en de percelen acceptabel gevonden, mede gezien het overschot aan sloopmeters. De omvang van de compensatiekavels voldoet, met circa 1.200 m², aan het maximum van 1.200 m2. De hiervoor genoemde uitgangspunten zijn doorvertaald op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.

Te behouden bijgebouwen

In principe geldt dat alle landschapsontsierende bebouwing gesloopt dient te worden. In bepaalde situaties kan hiervan worden afgeweken. Bijvoorbeeld als er sprake is van een geschikte vervolgfunctie voor een gebouw. Het gebouw kan dan behouden blijven. Voorwaarde is wel dat er sprake is van een aanzienlijke verbetering in de ruimtelijke kwaliteit door substantiële sloop op de slooplocatie.

In voorliggend geval wordt alle landschapsontsierende bebouwing gesloopt.

Situering bouwkavel en gebiedsdifferentiatie

Uitgangspunt is het terugbouwen op de slooplocatie. Hieronder wordt verstaan dat de bouwkavel op de slooplocatie wordt gesitueerd.

De compensatiewoningen worden in alle gevallen binnen of in directe aansluiting op de slooplocaties gesitueerd. Hiermee wordt voldaan aan het uitgangspunt van terugbouwen op de slooplocatie.

De bouwkavel voor een compensatiewoning mag geen onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving veroorzaken. Voorkomen moet worden dat de toekenning van een bouwkavel voor een woning ten koste gaat van het functioneren en de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

Van aantasting is geen sprake. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.5 en 5.6 van dit bestemmingsplan.

Tegenprestatie/ compensatie

De kwalitatieve inpassing in het landschap dient niet alleen architectonisch, maar ook landschappelijke door middel van een erfinrichtingsplan gewaarborgd te zijn.

Het ruimtelijk kwaliteitsplan ten behoeve van voorliggend initiatief is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. In dit geval bestaat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit uit het slopen van landschapsontsierende bebouwing en het landschappelijk inpassen van het plangebied. In Bijlage 1 wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van de locatie.

Beeldkwaliteit

De kwaliteit van de compensatiewoningen dient, conform het Rood voor Rood beleid, gewaarborgd te zijn door een beeldkwaliteitsplan (architectonisch).

Gelijktijdig met het bestemmingsplan zal het Rood voor Rood beeldkwaliteitsplan vastgesteld worden.

4.3.3 Woonvisie 2021+
4.3.3.1 Algemeen

Het woonbeleid van de gemeente Tubbergen voor de komende jaren is weergegeven in de 'Woonvisie 2021+'. De afgelopen jaren hebben aangetoond dat de woningmarkt zeer dynamisch is. De woonvisie beschrijft daarom de gemeentelijke koers voor de komende jaren, maar er wordt volgende flexibiliteit gehouden om tussentijds bij te sturen, mochten de ontwikkelingen op de woningmarkt daarom vragen.

4.3.3.2 Woningbouw om te voorzien in de vraag
4.3.3.2.1 Platteland in trek; toenemend aantal vestigers

De komende jaren wil de gemeente voldoende woningen bouwen om te voorzien in de verwachte vraag. Om dat te bewerkstelligen is het ten eerste zaak om goed inzicht te hebben in die verwachte woningvraag. De afgelopen vijf jaar is het aantal huishoudens in Tubbergen gegroeid met ongeveer +300. Deze groei is mede tot stand gekomen door een positief binnenlands migratiesaldo. Er vestigden zich meer mensen in Tubbergen vanuit andere gemeenten, dan er vertrokken. In de jaren voor 2016 was er nog sprake van een vertrekoverschot.

Het zijn vooral jongeren tussen 15 en 25 jaar die de gemeente verlaten. Dat komt voor een belangrijk deel vanwege werk of studie elders. Maar voor een deel van de vertrekkende jongeren speelt het woningaanbod mee. Voor hen zijn er niet of nauwelijks betaalbare woningen beschikbaar, waardoor zij (al dan niet tijdelijk) opteren voor een woning in een gemeente waar het aanbod goedkoper is. Een deel van de jongeren keert na verloop van tijd terug als men een gezin gaat stichten en meer financiële mogelijkheden heeft om een woning te kopen. We staan immers bekend als een zeer kindvriendelijke gemeente met veel ruime gezinswoningen en in elke kern een school aanwezig.

Daarnaast ziet de gemeente zeker de laatste jaren een vestigingsoverschot van 50-plussers. Door de stijgende woningprijzen in de steden is de gemeente als groene, rustige woongemeente met ruime woningen steeds aantrekkelijker geworden voor vestigers. Het gaat vaak om vestigers die vanuit de stedelijke omgeving van Almelo en Hengelo op zoek zijn naar een ruime gezinswoning in het groen, maar steeds vaker gaat het ook om vestigers van ver buiten de regio. Dat kunnen mensen zijn die van oorsprong uit Tubbergen of omgeving komen, maar ook vestigers van verder weg die onze gemeente kennen omdat ze hier bijvoorbeeld ooit op vakantie zijn geweest. Het zijn nu nog met name 50- en 65-plussers, waarvoor de reisafstand tot werk minder (of helemaal geen) een rol speelt. Maar de aantrekkingskracht van de gemeente Tubbergen neemt in de komende jaren wellicht ook toe bij andere leeftijdscategorieën, omdat thuiswerken door de Coronacrisis een hoge vlucht heeft genomen. De fysieke nabijheid van kantoor is daardoor minder belangrijk geworden, terwijl een ruime woning (met ruimte voor een werkplek) juist belangrijker wordt.

4.3.3.2.2 Woningbouwprogramma: +640 woningen

Voor de komende jaren gaat de gemeente uit van een woningbehoefte van 640 woningen voor de periode 2020-2030. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren. Mocht er na de eerste vijf jaar meer woningen gebouwd zijn dan de geprognosticeerde behoefte, dan zal de gemeente daar met de woningbouwopgave na 2025 rekening mee houden.

Daarnaast is het wenselijk om een ruimere plancapaciteit aan te houden dan enkel te koersen op de verwachte woningbehoefte. De ervaring leert dat een deel van de plannen vertraging oploopt of helemaal niet doorgaat. Voor het tijdig kunnen inspelen op de behoefte is een zachte plancapaciteit van 130% reëel; zo’n 830 woningen (ervan uitgaande dat 30% van de plannen niet of vertraagd wordt gerealiseerd).

4.3.3.2.3 Woningbouwopgave per gebied

Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Tubbergen kan worden gebouwd. De prognose is vertaald in een woningbouwprogramma per kern (zie afbeelding 4.5). De gemeente wil echter ruimte geven aan goede plannen die mogelijk de woningbehoefte in een kern overstijgt. Om die ruimte te bieden, voegt de gemeente de woningbehoefte voor de grote en kleine kernen samen. Dit biedt meer flexibiliteit. De behoefte per kern blijft echter het uitgangspunt (zie afbeelding 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0016.png"  
Afbeelding 4.5: Woningbouwprogramma naar kern (Bron: gemeente Tubbergen)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0017.png"  
Afbeelding 4.6: Woningbouwprogramma naar deelgebied (Bron: gemeente Tubbergen)  

Dit houdt in dat ruim de helft van de woningbehoefte landt in de drie grotere kernen. In deze kernen geldt de grootste woningbehoefte vanwege de nabijheid van voorzieningen; iets wat met name voor senioren en mensen met een zorgvraag een grote rol speelt. Ongeveer een derde van de behoefte landt in de overige woonkernen. Daarnaast reserveert de gemeente 40 woningen voor het buitengebied. De overige 40 woningen wijst de gemeente niet op voorhand toe maar kunnen vrij worden toegewezen aan kansrijke plannen die zich voor doen (knelpuntenpot).

Realisatie vindt plaats per kern in kleine (evt. gefaseerde) plannen plaats. Dus niet alles in een paar grote plannen. Hierdoor kan goed worden bijgestuurd als dat nodig blijkt te zijn. Mochten de geluiden vanuit de dorpen ten aanzien van krapte op de markt niet juist zijn, dan zal dat blijken bij de uitgifte en/of realisatie van de plannen. In dat geval zal niet ook nog eens aan andere plannen in de betreffende dorpen begonnen worden.

De gemeente monitort jaarlijks/tweejaarlijks het woningbouwprogramma aan de hand van prognoses de huishoudensontwikkeling, de migratiecijfers, de zachte en harde plancapaciteit en stuurt waar nodig bij.

4.3.3.3 Bouwen op de juiste plek

In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat de gemeente de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties realiseren. Op die manier blijft het buitengebied zo groen mogelijk. In Provinciaal verband (Regionale Woonagenda) is al aangegeven dat voor inbreidingsplannen de komende jaren geen kwantitatieve limiet wordt gesteld. Wel moeten deze plannen kwalitatief getoetst worden.

In een aantal kernen zijn de mogelijkheden voor inbreiding beperkt. Bijvoorbeeld omdat inbreiding te zeer ten koste gaat van het dorpse- en landelijke karakter, of omdat er niet of nauwelijks inbreidingslocaties voorhanden zijn. Daarom zetten we ons er voor in dat het ook in de toekomst mogelijk blijft om -uiteraard zo zorgvuldig mogelijk- potentiële locaties aan de randen van de bebouwde kom te benutten. De Regionale Woonagenda biedt ook die ruimte.

4.3.3.4 Prioriteit voor starters en senioren
4.3.3.4.1 Woningen voor starters

In algemene zin neemt de behoefte aan kleinere woningen onder starters toe. Er zijn nog steeds starters die een ruime woning met grote kavel kopen of bouwen, maar de gemeente ziet nu ook nieuwbouwinitiatieven met rijwoningen opkomen, waar veel interesse voor is. Bij zelfbouw richt de vraag zich met name op kavels van 250 / 300 m², deels geholpen door het financiële voordeel dat de starter bij deze kavels krijgt (20% korting op de grondprijs bij een kavel van maximaal 250 m²).

De komende jaren wil de gemeente het woningaanbod voor starters vergroten. Het is hierbij zaak om snel aan de slag te gaan, om te voorkomen dat (nog meer) starters op zoek gaan naar goedkoper aanbod in andere gemeenten. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is het vergroten van het aanbod aan goedkope koopwoningen voor starters met beperkte financiële mogelijkheden (waaronder alleenstaande starters). Om die woningen betaalbaar te kunnen houden, zal de kwaliteit (qua m², aantal kamers, uitrusting) daarop aangepast moeten worden. Maar dan wel op zo’n manier dat deze woningen aantrekkelijk blijven voor starters. Samen met ontwikkelende partijen wil de gemeente kijken wat de mogelijkheden hiervoor zijn binnen de gegeven kaders en de stijgende bouwkosten. Hierbij kan ook gedacht worden aan een woonconcept dat dusdanig flexibel is dat het in de loop der jaren ook voor andere doelgroepen aantrekkelijk kan zijn. Een voorbeeld hiervan is de bouw van boven- en benedenwoningen die de komende jaren kunnen voorzien in de woningbehoefte van starters, maar eventueel op lange termijn samengevoegd kunnen worden tot één gezinswoning.

4.3.3.4.2 Levensloopgeschikte woningen voor senioren (... en andere doelgroepen)

Een tweede belangrijke doelgroep zijn de senioren op de woningmarkt. Het aantal huishoudens van 65 jaar en ouder neemt de komende jaren verder toe. Op dit moment vormt de groep 1+2 persoonshuishoudens van 65 jaar en ouder 31% van het totaal aantal huishoudens in Tubbergen, in 2030 is dat gestegen naar 38%.

Veel oudere huishoudens wonen op dit moment in een ruime eengezinswoning. Een groot deel van deze groep wil het liefst zo lang mogelijk in hun eigen woning in de vertrouwde woonomgeving blijven wonen. Zowel landelijk als lokaal beleid heeft hier de afgelopen jaren ook sterk op ingezet. Maar een deel van de ouderen overweegt wel te verhuizen. Vooral omdat zij op zoek zijn naar een levensloopgeschikte woning waar zij ook kunnen wonen als de gezondheid achteruit zou gaan. Belangrijk voor zo’n woning is dat slaap- en badkamer bij voorkeur op de begane grond zitten en bij voorkeur in de eigen vertrouwde omgeving (de buurt of kern waar men nu woont) en op loopafstand van voorzieningen staat. De woning moet ook nog enigszins betaalbaar zijn (meestal betekent dat goedkoper dan de huidige woning). Al deze wensen maakt het lastig om tot een geschikt woonproduct te komen. In de praktijk blijven veel ouderen daardoor in hun huidige woning wonen, ondanks hun verhuiswens. In veel gevallen is dat ook goed mogelijk, zeker als men enkele aanpassingen aan de woning doorvoert (zoals een traplift). Maar als er sprake is van zeer veel onderhoud (bijvoorbeeld een grote tuin) of een locatie ver van voorzieningen (bijvoorbeeld in het buitengebied) is deze situatie niet altijd even gewenst.

Het voordeel van gerichte nieuwbouw voor senioren is dat er meer doorstroming op de woningmarkt komt. Als senioren gaan verhuizen, komen er meer bestaande ruime woningen op de markt die geschikt zijn voor gezinnen, waardoor er uiteindelijk ook weer meer woningen voor jonge doorstromers en starters beschikbaar komen. Daarom heeft de gemeente als ambitie om een substantieel deel van de nieuwbouw de komende jaren levensloopgeschikt te realiseren.

4.3.3.4.3 Beperkte woningbouwopgave voor gezinnen

De grootste groep huishoudens wordt in onze gemeente gevormd door gezinnen met kinderen. De verwachting is dat deze groep in omvang iets zal afnemen de komende jaren. Daar staat tegenover dat een groot deel van de huidige woningvoorraad nu al gericht is op deze doelgroep; namelijk ruime grondgebonden koopwoningen. In de basis zien we daarom geen grote opgave om het woningaanbod voor deze doelgroep uit te breiden. Toch zijn er enkele redenen waarom we op beperkte schaal ruimte willen blijven bieden voor (middel)dure grondgebonden koopwoningen.

Ten eerste zullen de bestaande grondgebonden koopwoningen niet van vandaag op morgen allemaal beschikbaar komen. Dit hangt af van de doorstroming van met name senioren. Zij vormen echter geen sterk verhuisgeneigde doelgroep. Indien het gewenst is om de eerstkomende jaren ruimte te blijven bieden aan gezinnen die hier willen (blijven) wonen, dan is enige mate van nieuwbouw noodzakelijk.

Ten tweede wil de gemeente gevarieerde nieuwbouwlocaties ontwikkelen, met een mix van woningtypen, huur/koop en prijsklassen. De gemeente wil voorkomen dat met nieuwbouw eenzijdige wijken gecreëerd worden met alleen goedkope woningen of buurten met een eenzijdige bevolkingssamenstelling.

4.3.3.5 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijke woonvisie

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van het toevoegen van een rood voor rood compensatiewoning op drie verschillende locaties in het buitengebied van Tubbergen. Hiermee is per saldo sprake van een toevoeging van drie woningen aan de woningvoorraad. Hiermee wordt een (beperkte) bedrage geleverd aan de woningbouwbehoefte in het buitengebied van de gemeente Tubbergen.

In kwalitatieve zin voorziet het voorliggende plan niet direct in de woningbouwbehoefte onder specifieke doelgroepen (starters/senioren). De vrijstaande woningen in het buitengebied die met dit plan mogelijk worden gemaakt zijn met name aantrekkelijk voor doorstromers op de woningmarkt. Doordat de toekomstige bewoners hun huidige woning zullen verlaten, draagt de ontwikkeling wel bij aan de doorstroming op de woningmarkt.

Er is voor de woningen reeds sprake van een concrete behoefte. Deze woningen zijn naar aanleiding van de principebesluiten over de locaties reeds opgenomen in de reservering voor woningen in het buitengebied in het kader van Rood voor Rood. De compensatiewoningen passen dan ook binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijk woonvisie.

4.3.4 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.4.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.4.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap.

Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit.

De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

Landschapstype   Opmerking  
Elementen die tot het casco behoren   Mogen in principe niet verplaatst worden  
Elementen die niet tot het casco behoren   Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan  
Te compenseren elementen   Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Afbeelding 4.3 toont per plandeel een fragment van de Cascokaart..

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0018.png"  
Afbeelding 4.3 Fragmenten Cascokaart (Bron: Atlas Overijssel)  
4.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Casco-benadering in Noordoost-Twente'

Enkel ter plaatse van de plandelen aan de Delmaweg 13 en Beekzijdeweg 31 zijn casco elementen aanwezig.

Aan de Beekzijdeweg 31 wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt en enkel een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Het nieuwe bijgebouw wordt niet gebouwd ter plaatse van een casco element.

De compensatiewoning aan de Delmaweg 13 wordt gerealiseerd ten zuiden van het casco element. Als onderdeel van de ruimtelijke inpassing ter plaatse wordt de houtsingel ter plaatse (casco element) versterkt.

Het plan is hiermee in overeenstemming met de 'Casco-benadering in Noordoost-Twente'.

4.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en besluit milieueffectrapportage.

Opgemerkt wordt dat slechts waar dit relevant wordt geacht wordt ingegaan op het plandeel aan de Beekzijdeweg 31. Ter plaatse is immers al sprake van een woonperceel waar de bestaande woonboerderij behouden blijft en verder geen woningen worden toegevoegd. Hiermee is locatiespecifieke toetsing aan de aspecten 'geluid', 'milieuzonering' en 'geur' niet noodzakelijk.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plandelen

In voorliggend geval worden met de compensatiewoningen en de te herbouwen woningen op de locaties aan de Ootmarsumseweg 184, Monnikenbraakweg 8 en Delmaweg 13 nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt.

Er is geen sprake van spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen in de omgeving van het plangebied. De aspecten 'spoorweglawaai' en 'industrielawaai' zijn in deze dan ook niet relevant. Het aspect 'wegverkeerslawaai' heeft wel nadere aandacht nodig.

De locaties aan de Monnikenbraakweg 8 en Delmaweg 13 liggen in gebied waar de wegen in de directe omgeving een lage verkeersintensiteit kennen. Dit vanwege het feit dat deze wegen nagenoeg uitsluitend door bestemmingsverkeer worden gebruikt. Op basis hiervan wordt gesteld dat ter plaatse van deze locaties wordt voldaan aan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB.

De compensatiewoning en te herbouwen woning aan de Ootmarsumseweg 184 liggen in buitenstedelijk gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Ootmarsumseweg.

Ten behoeve van voorliggend plan heeft Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd in verband met de ligging van deze woningen nabij de Ootmarsumseweg. Hierna wordt beknopt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksconclusies. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze plantoelichting.

Onderzoeksresultaten

Bij de vervangende woning op 60 meter uit de wegas is de geluidbelasting incl. 2 dB aftrek maximaal 57 dB en wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde van 58 dB uit de Wet geluidhinder voor een vervangende woning wordt niet overschreden.

Bij de compensatiewoning op ruim 80 meter uit de as van de Ootmarsumseweg is de geluidbelasting incl. 2 dB aftrek maximaal 50 dB en wordt de voorkeursgrens/ambitiewaarde overschreden. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde van 53 dB uit de Wet geluidhinder en de bovengrens uit het gemeentelijk geluidbeleid voor een nieuwe woning wordt niet overschreden.

Voor de vervangende woning op 60 meter uit de wegas kan een hogere waarde worden vast gesteld van 57 dB. Voor de compensatiewoning op 80 meter uit de wegas kan een hogere waarde worden vast gesteld van 50 dB.

5.1.3 Conclusie

Met verlening van hogere grenswaarden voor de woningen aan de Ootmarsumseweg 184 vormt het aspect 'geluid' geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan heeft Terra Agribusiness ter plaatse van alle plandelen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt beknopt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksconclusies. Voor de volledige onderzoeksrapportages wordt verwezen naar Bijlage 3, Bijlage 4, Bijlage 5 en Bijlage 6 bij deze plantoelichting.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de plandelen aan de Delmaweg 13 en Beekzijdeweg 31 geen nader onderzoek noodzakelijk is. De grondkwaliteit ter plaatse is passend in relatie tot het beoogde gebruik (wonen).

Ter plaatse van de plandelen aan de Ootmarsumseweg 184 en Monnikenbraakweg 8 zijn verontreinigingen met asbest aangetroffen die formeel aanleiding geven tot het uitvoeren van nader onderzoek. In voorliggend geval wordt hiervan afgezien aangezien deze verontreinigingen op basis van de verwachte omvang als onderdeel van de ontwikkelingen ter plaatse direct gesaneerd kunnen worden.

5.2.3 Conclusie

De plandelen worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik (wonen met tuin) of zijn hiervoor met enkele kleine saneringen zonder onoverkomelijke belemmeringen geschikt te maken. Het aspect 'bodem' vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat ten aanzien van de ontwikkeling geen sprake is van de realisatie van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen in relatie tot de plandelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0019.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart Overijssel)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de deelgebieden:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.4.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen
5.5.2.1 Algemeen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

De plandelen aan de Ootmarsumseweg 184, Monnikenbraakweg 8 en Delmaweg 13 bevinden zich allen in gebied waar geen sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Deze deelgebieden wordt dan ook aangemerkt als gebiedstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake wanneer het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

In voorliggend geval worden drie nieuwe woningen gerealiseerd. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Hierbij wordt nog opgemerkt dat op drie locaties de agrarische bedrijfsmogelijkheden worden wegbestemd. Dit is gunstig in relatie tot het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Het plan leidt tevens niet tot extra hinder voor omliggende milieubelastende functies in de omgeving. In de huidige is ter plaatse van alle plandelen reeds sprake van milieugevoelige functies in relatie tot externe milieubelastende functies. Daar waar sprake is van nieuwe woningen die op kortere afstand van deze functies worden gerealiseerd wordt opgemerkt dat bestaande omliggende milieugevoelige functies (woningen) in dit kader reeds maatgevend zijn.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden er drie compensatiewoningen gerealiseerd. Deze compensatiewoningen worden aangemerkt als nieuwe milieugevoelige functies.

Hierna wordt per deelgebied ingegaan op eventuele hinder afkomstig van bestaande functies in de omgeving.

Ootmarsumseweg 184

In de directe nabijheid van dit deelgebied bevinden zich enkele milieubelastende functies, waaronder een kleinschalig agrarisch bedrijf aan de Ootmarsumseweg 189.

Bij veehouderijen geldt de grootste richtafstand voor het aspect 'geur'. Bij veehouderijen zijn echter de wettelijk aan te houden afstanden of berekende geuremissiecontouren bepalend. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.6. Als het aspect geur buiten beschouwing gelaten wordt, geldt voor een grondgebonden veehouderij een grootste richtafstand van 30 meter voor de aspecten 'geluid' en 'stof'.

Het deelgebied Ootmarsumseweg 184 ligt op minimaal 220 meter afstand van het bestemmingsvlak behorend bij dit bedrijf. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden.

Voor het overige is op korte afstand een aannemersbedrijf gevestigd (Ootmarsumseweg 188) en is er sprake van een openlucht ijsbaan (Weemselerweg 1).

Het aannemersbedrijf aan de Ootmarsumseweg 188 is het beste aan te merken met de functie 'aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1.000 m²'. Dit betreft een milieucategorie 3.1 functie met een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'. De afstand van het plandeel tot het bestemmingsvlak van dit bedrijf bedraagt minimaal 75 meter. Hiermee wordt aan de richtafstanden voldaan.

De openlucht ijsbaan aan de Weemselerweg 1 is het beste aan te merken met de functie 'open-lucht-ijsbanen'. Dit betreft een milieucategorie 4.2 functie met een grootste richtafstand van 300 meter voor het aspect 'geluid', en daarna '50' meter voor gevaar. De afstand van het plandeel tot het bestemmingsvlak van deze functie bedraagt minimaal 105 meter. Hiermee wordt enkel niet aan de richtafstand voor het aspect 'geluid' voldaan. Hierbij wordt opgemerkt dat het geen permanente ijsbaan betreft, maar een ijsbaan die uitsluitend in koude winters met voldoende natuurijs wordt gebruikt. Gelet op het beperkte gebruik van de ijsbaan wordt ervan uitgegaan dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Monnikenbraakweg 8

Binnen een straal van enkele honderden meters rondom dit deelgebied bevindt zich enkel een kleinschalig agrarisch bedrijf aan de Monnikenbraakweg 5/5a.

Bij veehouderijen geldt de grootste richtafstand voor het aspect 'geur'. Bij veehouderijen zijn echter de wettelijk aan te houden afstanden of berekende geuremissiecontouren bepalend. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.6. Als het aspect geur buiten beschouwing gelaten wordt, geldt voor een grondgebonden veehouderij een grootste richtafstand van 30 meter voor de aspecten 'geluid' en 'stof'.

Het deelgebied Monnikenbraakweg 8 ligt op minimaal 100 meter afstand van het bestemmingsvlak behorend bij dit bedrijf. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden.

Delmaweg 13

In de directe nabijheid van dit deelgebied bevinden zich enkele milieubelastende functies, waaronder een agrarisch bedrijf aan de Geesterseveldweg 5.

Bij veehouderijen geldt de grootste richtafstand voor het aspect 'geur'. Bij veehouderijen zijn echter de wettelijk aan te houden afstanden of berekende geuremissiecontouren bepalend. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.6. Als het aspect geur buiten beschouwing gelaten wordt, geldt voor een intensieve veehouderij (die hier deels is toegestaan) een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'.

Het deelgebied Delmaweg 13 ligt op minimaal 200 meter afstand van het bestemmingsvlak behorend bij dit bedrijf. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden.

Voor het overige is op korte afstand een houthandel en/of installatiebedrijf gevestigd aan de Delmaweg 14.

Deze functies zijn het beste aan te merken met de functie 'aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. < 1.000 m²'. Dit betreft een milieucategorie 2 functie met een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect 'geluid'. De afstand van het plandeel tot het bestemmingsvlak van dit bedrijf bedraagt minimaal 55 meter. Hiermee wordt aan de richtafstanden voldaan.

Samenvatting

Op basis van het bovenstaande wordt verwacht dat er ter plaatse van de compensatiewoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet verder in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object.

Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

De Wgv bevat een regeling (art. 14, lid 2 en 3) voor onder meer voormalige bedrijfswoningen en compensatiewoningen in het kader van Rood voor rood. Het tweede lid van artikel 14 luidt:

Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:

  • op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;
  • in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en;
  • in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij;

ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.6.2 Situatie plangebied

Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van nieuwe geurgevoelige functies in de vorm van de te realiseren compensatiewoningen en de te herbouwen voormalige agrarische bedrijfswoningen. Op de locatie aan de Beekzijdeweg 31 worden geen nieuwe geurgevoelige objecten gerealiseerd. De ontwikkelingen op deze locatie hoeven dan ook niet te worden getoetst aan de Wgv.

Het is dan ook van belang om per relevante locatie in te gaan op het toetsingskader uit de Wgv en de situatie ter plaatse in relatie tot de omliggende veehouderijen.

Ootmarsumseweg 184

Beide nieuw te bouwen woningen op deze locatie bevinden zich binnen de contour van het voormalige agrarische bouwperceel. Hiermee mag voor deze woning dan ook aan de vaste afstand van 50 meter worden getoetst conform artikel 14 van de Wgv. Binnen een straal van 50 meter ten opzichte van de geprojecteerde locatie van deze woningen bevinden zich geen veehouderijen. Tussen de dichtstbijzijnde veehouderij en de locatie van deze woningen zijn één of meerdere andere geurgevoelige objecten gelegen. Van enige negatieve invloed op de bedrijfsvoering en/of ontwikkelmogelijkheden van omliggende veehouderijen is dan ook geen sprake.

Monnikenbraakweg 8

Te herbouwen woning

Aan de Monnikenbraakweg wordt de te herbouwen voormalige bedrijfswoning gebouwd binnen de contour van het oorspronkelijke agrarische bouwperceel. Hiermee mag voor deze woning dan ook aan de vaste afstand van 50 meter worden getoetst conform artikel 14 van de Wgv. Binnen een straal van 50 meter ten opzichte van de geprojecteerde locatie van deze woning bevinden zich geen veehouderijen. Tussen de dichtstbijzijnde veehouderij en de locatie van deze woning zijn één of meerdere andere geurgevoelige objecten (woning Steenkampsweg 3) gelegen. Van enige negatieve invloed op de bedrijfsvoering en/of ontwikkelmogelijkheden van omliggende veehouderijen is dan ook geen sprake.

Compensatiewoning

De nieuwe compensatiewoning ligt echter buiten de contour van het voormalige agrarische bouwperceel. Hiermee dient aan de hand van de ter plaatse van de omliggende veehouderijen gehouden diercategorieën te worden getoetst aan de vaste afstand of aan specifieke geurwaarden.

De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich in deze aan de Monnikenbraakweg 5/5a. Ter plaatse is uitsluitend een grondgebonden veehouderij toegestaan. Hiermee mag worden getoetst aan de vaste afstand van 50 meter. De onderlinge afstand bedraagt in dit geval minimaal 150 meter. Tussen de bedoelde veehouderij en de locatie van deze woning zijn één of meerdere andere geurgevoelige objecten (woning Steenkampsweg 3) gelegen. Van enige negatieve invloed op de bedrijfsvoering en/of ontwikkelmogelijkheden van omliggende veehouderijen is dan ook geen sprake.

Delmaweg 13

Te herbouwen woning

Aan de Delmaweg wordt de te herbouwen voormalige bedrijfswoning gebouwd binnen de contour van het oorspronkelijke agrarische bouwperceel. Hiermee mag voor deze woning dan ook aan de vaste afstand van 50 meter worden getoetst conform artikel 14 van de Wgv. Binnen een straal van 50 meter ten opzichte van de geprojecteerde locatie van deze woning bevinden zich geen veehouderijen. Tussen de dichtstbijzijnde veehouderij en de locatie van deze woning zijn één of meerdere andere geurgevoelige objecten (woning Delmaweg 11) gelegen. Van enige negatieve invloed op de bedrijfsvoering en/of ontwikkelmogelijkheden van omliggende veehouderijen is dan ook geen sprake.

Compensatiewoning

De nieuwe compensatiewoning ligt echter ten zuiden van en hiermee buiten de contour van het voormalige agrarische bouwperceel. Hiermee dient aan de hand van de ter plaatse van de omliggende veehouderijen gehouden diercategorieën te worden getoetst aan de vaste afstand of aan specifieke geurwaarden.

De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich in deze aan de Geesterseveldweg 5. Ter plaatse is uitsluitend een grondgebonden veehouderij toegestaan. Hiermee mag worden getoetst aan de vaste afstand van 50 meter. De onderlinge afstand bedraagt in dit geval minimaal 200 meter. Tussen de bedoelde veehouderij en de locatie van deze woning zijn één of meerdere andere geurgevoelige objecten (woning Monnikenbraakweg 11) gelegen. Van enige negatieve invloed op de bedrijfsvoering en/of ontwikkelmogelijkheden van omliggende veehouderijen is dan ook geen sprake.

De dichtstbijzijnde locatie waar een intensieve veehouderij is toegestaan bevindt zich aan de Haarbrinksweg 47. Deze locatie ligt op minimaal 700 meter afstand en wordt vanwege de grote onderlinge afstand niet relevant geacht in het kader van geurhinder.

Conclusie

Ter plaatse van alle binnen deze ontwikkeling betrokken nieuwbouwwoningen wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht in relatie tot het aspect 'geur'. Omgekeerd is van enige negatieve invloed op de bedrijfsvoering en/of ontwikkelmogelijkheden van omliggende veehouderijen geen sprake.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Nederland heeft de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Wet natuurbescherming verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

De plandelen maken geen van allen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de 'Springendal & Dal van de Mosbeek' bevindt zich op een afstand van minimaal 150 meter van het plandeel aan de Beekzijdeweg 31. De overige plandelen liggen allemaal op meerdere kilometers afstand van Natura 2000-gebieden.

De ligging van het plandeel Beekzijdeweg 31 (rode omlijning) ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Springendal & Dal van de Mosbeek' is hieronder weergegeven in afbeelding 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPRVR4ALGEVA-VG01_0020.png"  
Afbeelding 5.2 Ligging plandeel Beekzijdeweg 31 ten opzichte van Natura 2000-gebied (Bron: AERIUS Calculator)  

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. In dit kader wordt opgemerkt dat in voorliggend geval sprake is van een kleinschalige ontwikkeling. Daarnaast wordt op drie locaties de agrarische bedrijfsbestemming gesaneerd. Hiermee is het uitoefenen van een agrarisch bedrijf (veehouderij) met de bijbehorende stikstofuitstoot in de toekomst in beginsel niet meer mogelijk.

Geconcludeerd wordt dat er als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen sprake is van (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Geen van de plandelen ligt binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangemerkt als NNN-gebied ligt zo goed als aangrenzend aan het plandeel aan de Beekzijdeweg 31. De afstand tot de overige plandelen betreft enkele kilometers.

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten zijn lokaal waardoor deze geen negatief effecten op gebieden buiten het plangebied hebben. De voorgenomen activiteit heeft daarom geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ter plaatste van alle binnen deze ontwikkeling betrokken locaties. In de komende subparagraaf worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek uiteengezet. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 7.

5.7.3.2 Situatie plangebied

De inrichting en het gevoerde beheer maken de deelgebieden niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Beschermde amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten, vogels en vleermuizen benutten de deelgebieden als foerageergebied. Verschillende beschermde grondgebonden zoogdieren bezetten een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied, verschillende amfibieën bezetten er een (winter)rustplaats, er nestelen vogels en mogelijk bezetten vleermuizen een verblijfplaats in de woning in deelgebied Ootmarsumseweg 184.

Van de meeste in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Dat geldt echter niet voor de huismussen die onder de dakpannen van de woning in deelgebied Monnikenbraakweg 8 nestelen. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Geadviseerd wordt de bebouwing te slopen en beplanting te verwijderen buiten de voortplantingsperiode. Indien de bebouwing gesloopt wordt en de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten. De nestplaats van huismussen is jaarrond beschermd. Om de nestplaats van huismussen te mogen verstoren, beschadigen of te vernielen, dient men te beschikken over een ontheffing. Om de functie van de woning voor huismussen vast te kunnen stellen, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.

De aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen in de woning in deelgebied Ootmarsumseweg 184, kan op basis van het uitgevoerde onderzoek niet uitgesloten worden. Verblijfplaatsen van vleermuizen mogen alleen negatief beïnvloed worden, indien men beschikt over een ontheffing. Om de functie van de woning voor vleermuizen vast te kunnen stellen, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie beschadigd of vernield. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor beschermde dieren niet af. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die negatief beïnvloed worden, als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen en vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats'. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van werkzaamheden die uitgevoerd worden in het kader van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen.

5.7.4 Conclusie

In de planregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in relatie tot de uitvoering van een vleermuizenonderzoek voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden voor de locatie aan de Ootmarsumseweg 184 en verkrijging van een ontheffing in relatie tot huismussen voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden voor de locatie aan de Monnikenbraakweg 8.

Het aspect ecologie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Beoordeling

De gemeente Tubbergen beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De archeologische verwachtingswaarden zijn per gebied middels archeologische dubbelbestemmingen doorvertaald in het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (zie hiervoor ook paragraaf 1.4).

In voorliggend geval is sprake van de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Archeologie 4'. Binnen deze dubbelbestemmingen is pas archeologisch onderzoek nodig bij plangebieden met een omvang groter dan 2.500 m². In het geval van dit bestemmingsplan is geen sprake van ontwikkeling van individuele plandelen met een oppervlakte groter dan 2.500 m². Archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich in de plandelen Ootmarsumseweg 184, Monnikenbraakweg 8 en Delmaweg 13 zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van deze plandelen bevinden zich daarnaast geen cultuurhistorische waarden die negatief beïnvloed zouden kunnen worden door voorliggend plan.

De woonboerderij aan de Beekzijdeweg 31 is aangemerkt als een rijksmonumentale driebeukige vakwerkschuur. Deze woonboerderij blijft echter volledig behouden. Ter plaatse is enkel sprake van de sloop van een ligboxenstal en de nieuwbouw van een vrijstaand bijgebouw bij de monumentale woonboerderij. Hiermee is geen sprake van aantasting van de cultuurhistorische waarden die op dit erf zijn vertegenwoordigd.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie projectgebied

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

In dit geval is sprake van een Rood voor Rood-ontwikkeling waarbij op drie afzonderlijke locaties één compensatiewoning wordt gerealiseerd ter compensatie voor de sloop van een veelvoud aan landschapsontsierende bebouwing. Netto worden drie woningen toegevoegd, maar is wel sprake van een afname aan bebouwing. De aard en omvang van dit project is hiermee beperkt en de omvang van de (woon)percelen wordt in vergelijking met de huidige situatie niet tot nauwelijks vergroot. Daarnaast wordt het project gerealiseerd in een omgeving die zich kenmerkt door (verspreid liggende) woonbebouwing. De betrokken woonpercelen worden op passende wijze ingepast in het landschap. Dit is een herinrichting van ondergeschikte aard. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van nieuwe functies (woningen) die niet leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

5.9.3 Conclusie

Dit plan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is voor de plandelen Ootmarsumseweg 184, Monnikenbraakweg 8 en Delmaweg 13. De standaard waterparagraaf behorend bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 8, Bijlage 9 en Bijlage 10 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets voor deze plandelen is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

De beantwoording van de vragen in relatie tot het plandeel Beekzijdeweg 31 heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. Het volledige watertoetsresultaat is opgenomen als Bijlage 11 bij deze plantoelichting. Hiermee is vooroverleg met het waterschap Vechtstromen noodzakelijk. Hiertoe is dit bestemmingsplan in het kader van vooroverleg aan het waterschap Vechtstromen toegezonden. Hierna wordt ingegaan op de reactie van het waterschap in relatie tot de ontwikkeling ter plaatse van het plandeel Beekzijdeweg 31.

"In de directe nabijheid van het plangebied ligt waterloop WL 01746: WLGTS1-029 van waterschap Vechtstromen. In deze waterloop liggen bovendien enige technische werken waaronder duiker DK 09330. De waterloop heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze waterlopen is een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek noodzakelijk. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd.

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden ingediend in kader van de Waterwet. Onder ingrepen in het watersysteem worden ook het onttrekken- en lozen van grond- en oppervlaktewater verstaan. Op onze website www.vechtstromen.nl treft u meer informatie aan over de Waterwet.

Het voorliggende plan voorziet wellicht in de bouw van enkele obstakels in de beschermingszone. Hiervoor dient ruim van te voren in kader van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd. Voor het behandelen van de aanvraag is een formele procedure tijd van 8 weken."

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld en zijn de voorwaardelijke verplichtingen opgenomen;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningenstelsel;
  • Wijzigingsbevoegdheden: onder welke voorwaarden de bestemming mag worden gewijzigd.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. hierin wordt ingegaan op geluidszones langs wegen en afwijken van de algemene bouwregels.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Hierin wordt in het algemeen ingegaan op het strijdige gebruik en eventuele afwijkingen hiervan.

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Daar waar deze zijn opgenomen kunnen extra voorwaarden ten aanzien van bepaalde aspecten gelden.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.

In dit artikel worden de overige regels beschreven. Hier staan regels ten aanzien van parkeren beschreven.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Agrarisch - 1 (Artikel 3)

De gronden, die buiten de woonerven vallen, behouden de agrarische bestemming.

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het agrarisch gebruik. Tevens is het uitvoeren van erfinrichtingsplannen, inpassingsplannen en/of landschapsplannen toegestaan. Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan.

Wonen (Artikel 4)

De gronden ter plaatse van de bestaande woningen en de nieuwe compensatiewoningen zijn bestemd tot wonen. De compensatiekavels hebben een oppervlakte van circa 1.200 m2, conform het rood voor rood beleid.

Inhoudelijk sluiten de gebruiks- en bouwregels zoveel mogelijk aan bij de standaard voor het buitengebied van Tubbergen. Dit houdt in dat in beginsel een woning van 1.000 m3 mogelijk is, met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 9 meter. Ook de regels omtrent bijbehorende bouwwerken komen grotendeels met deze standaard overeen. Enkel voor de bestaande te herbouwen woning en woonboerderij aan respectievelijk de Ootmarsumseweg 184 en Beekzijdeweg 31 is hiervoor maatwerk geleverd.

Van de bouw- en gebruiksregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. Er is voor elke locatie een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de sloop en de landschappelijke inpassing. Daarnaast zijn op basis van de uitkomsten van de verschillende milieukundige onderzoek specifieke voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor enkele locaties. Een en ander overeenkomst de plantoelichting en de daarbij behorende bijlagen.

' Waarde - Archeologie 3 ' (Artikel 6)

Met het oog op het behoud van de archeologische waarden van de gronden is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen, conform het geldende bestemmingsplan. Hier is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig, wanneer de grond over een bepaalde oppervlakte en diepte wordt geroerd.

'Waarde - Archeologie 4' (Artikel 7)

Met het oog op het behoud van de archeologische waarden van de gronden is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen, conform het geldende bestemmingsplan. Hier is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig, wanneer de grond over een bepaalde oppervlakte en diepte wordt geroerd.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Tubbergen. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemers ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaden. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist.

Voor plannen in het buitengebied/de groene omgeving waarvoor de KGO van toepassing is, en die aantoonbaar passen binnen de gemeentelijke beleidskaders, is geen vooroverleg noodzakelijk. Dit blijkt uit de uitzonderingsregel zoals opgenomen onder B.4 van de 'Uitzonderinglijst Vooroverleg Ruimtelijke Plannen' van de provincie Overijssel.

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling die voldoet aan bovenstaande uitzonderingsregel. Vooroverleg is niet noodzakelijk.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er per plandeel een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.2.2. Het waterschap heeft geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

9.1.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 22 december 2021 tot en met 2 februari 2022 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ontvangen. Dit bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd vastgesteld.