direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Geesteren, Huyerensebroekweg 5
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De terugloop in de landbouw en de gewijzigde economische omstandigheden hebben ertoe geleid dat het buitengebied meer en meer een gebied wordt van functiemenging. Verwacht wordt dat er de komende jaren steeds meer (grote) erven leeg komen te staan en dat deze leegstaande schuren niet allemaal ingevuld kunnen worden met andere functies. In deze situaties kan gekeken worden of sloop uitkomst biedt, immers willen veel eigenaren wel van de schuren af, maar laten dit vooralsnog achterwege vanwege onder meer de kosten en het behoud van de bestaande bouwrechten. Anderzijds zijn er eigenaren van erven die graag extra bebouwing willen realiseren, maar daarvoor de bouwrechten niet hebben. Hier valt voor beide partijen een voordeel te behalen.

In voorliggend geval is sprake van een dergelijke situatie. Initiatiefnemer is eigenaar van een woonperceel aan de Huyerensebroekweg 5 te Geesteren, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het voornemen bestaat om een nieuw bijgebouw op het perceel te realiseren ten behoeve van hobbymatig gebruik en opslag. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het toegestaan om bij recht 100 m2 aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woning te bouwen. Initiatiefnemers hebben de wens het bouwrecht aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ter plaatse uit te breiden. Op basis van de Schuur voor Schuur-regeling kan de voorgenomen uitbreiding worden toegestaan.

In het kader van de Schuur voor Schuur-regeling wordt op de percelen aan de Vermolenweg 49 en de Ossendijk 25-27, beiden gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, respectievelijk 296 m2 en 460 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. De te slopen bebouwing is voorzien van asbesthoudende golfplaten. Het sloopoppervlakte zorgt voor een extra bouwrecht van 428 m2 voor de locatie aan de Huyerensebroekweg. De bestaande bijgebouwen op het perceel zullen allen worden gesloopt. Het extra bouwrecht wordt ingezet voor de nieuw te bouwen schuur van 390 m2.

De beoogde schuur is buiten het daarvoor bestemde bestemmingsvlak gelegen, om de bouw van de schuur mogelijk te maken, zal de woonbestemming dan ook moeten worden vergroot.

Zowel het erf waar de schuur zal worden gebouwd als de twee slooplocaties zullen landschappelijk worden ingepast aan de hand van een erfinrichtingsplan.

De gemeente Tubbergen heeft in een principebesluit aangegeven om onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan voorliggend initiatief waaronder landschappelijke inpassing middels erfinrichtingsplannen voor de betreffende locaties.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, daarom is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader voor de bouwlocatie en de slooplocaties. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. In figuur 1.1 en 1.2 is de ligging van het plangebied indicatief weergegeven. Hierbij zijn alle locaties apart en ten opzichte van elkaar weergegeven. In figuur 1.1 zijn de te bouwen schuur (Huyerensebroekweg 5) en de te slopen schuren (Vermolenweg 49 en Ossendijk 25-27) indicatief weergegeven met een zwarte omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0001.png"  
Figuur 1.1: Ligging van de locaties ten opzichte van de directe omgeving (Bron: ArcGIS)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0002.png"  
Figuur 1.2: Ligging van de verschillende locaties van het plangebied (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Geesteren, Huyerensebroekweg 5" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Alle locaties binnen het plangebied zijn gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' van de gemeente Tubbergen. Het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is vastgesteld op 23 mei 2016 door de gemeenteraad van Tubbergen. Tevens gelden op alle locaties het facetbestemmingsplan "Parkeren Tubbergen", het voorbereidingsbesuit "Wonen Buitengebied" en het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan". Het voorbereidingsbesluit is genomen als voorbereiding op het (later) op te stellen veegplan.

De bepalingen voorkomend uit deze bestemmingsplannen en voorbereidingsbesluit zijn verwerkt in onderhavig bestemmingsplan.

1.4.2 Bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'
1.4.2.1 Bouwlocatie: Huyerensebroekweg 5

De locatie heeft op basis van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch-1'. Daarnaast geldt er in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Tenslotte gelden hier de gebiedsaanduidingen 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

In figuur 1.3 is een uitsnede van de plankaart behorende bij het geldende bestemmingsplan opgenomen. De ligging van het plangebied is hierop indicatief weergegeven met de rode onderbroken belijning. De blauwe belijning geeft de beoogde locatie van de nieuw te bouwen schuur weer. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0003.png"  
Figuur 1.3: Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

De locatie bevat de bestemmingen 'Wonen' (ter plaatse van het bestaande woonperceel) en 'Agrarisch 1' (ter plaatse van de beoogde schuur).

Wonen

De voor 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor onder andere woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met een in ondergeschikte mate ruimten voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf/vrij beroep, mantelzorg en bed & breakfast. Binnen de bestemming is het toegestaan om bij een hoofdgebouw maximaal 100 m² aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken te realiseren. In het geval de bestaande oppervlakte meer bedraagt mag het gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte, met een maximum van 350 m² bedragen.

Agrarisch-1

De voor 'Agrarisch – 1' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden, dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een ontvangstruimte ten behoeve van verkoop van eigen en streekeigen producten vanaf de boerderij, rondleidingen, en dergelijke. Ten slotte zijn de gronden bedoeld voor het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen.

Waarde-Archeologie 4

De voor 'waarde – archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

Overige zone - vestiging voor boom- en sierteelt

De voor 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven.

Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied

De voor 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van de landbouw, waarbij het belang van de landbouw bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere natuur en landschap, recreatie en toerisme en wonen) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van bestaande of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven.

1.4.2.2 Slooplocaties (Ossendijk 25-27 en Vermolenweg 49)

Ossendijk 25-27

Op deze locatie geldt de bestemming 'Agrarisch 1'. Het betreft het bouwperceel van een agrarisch bedrijf. De locatie is tevens voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Daarnaast gelden de gebiedsaanduidingen 'overige zone - vestiging voor boom- en sierteelt' en 'Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

Vermolenweg 49

Op deze locatie geldt de bestemming 'Agrarisch 1'. Ook deze locatie betreft het bouwperceel van een agrarisch bedrijf. De locatie is tevens voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Tot slot gelden op de locatie de gebiedsaanduidingen 'overige zone - vestiging voor boom- en sierteelt' en 'Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

In figuur 1.4 zijn de slooplocaties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Voor de slooplocaties wordt opgemerkt dat de planologische wijziging slechts beperkt is, in die zin dat in de bouwregels wordt uitgesloten dat de te slopen bebouwing wordt herbouwd. Er wordt daarom in het vervolg ook met name ingegaan op de ontwikkellocatie waar de huidige planologische situatie grotere aanpassingen behoeft.

1.4.3 Strijdigheid

Op basis van het geldende bestemmingsregels voor de bestemming 'Wonen' mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m² mag bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m². In dit geval is er geen bijgebouw aanwezig.

Initiatiefnemer is voornemens om op basis van Schuur voor Schuur-regeling een schuur te bouwen van op gronden met de agrarische bestemming. Op basis van het te slopen oppervlakte (zie ook 4.3.1) is het mogelijk een extra bouwrecht van 328 m2 te verkrijgen. Gezien er momenteel nog geen bebouwing op het perceel staat, kan maximaal 428 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. In dit geval wordt er een schuur van 390 m2 gebouwd. De beoogde schuur is gelegen op gronden met een agrarische bestemming. Op gronden met deze bestemming zijn geen bijgebouwen bij woningen toegestaan.

Om de bouw van de schuur met een oppervlakte van circa 390 m2 mogelijk te maken (waarvan 328 m2 op basis van de schuur voor schuur regeling) dient dus het maximaal toegestane aantal vierkante meters aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen te worden vergroot. Daarnaast is de gebouwde schuur gelegen op gronden met een agrarische bestemming. Op deze gronden ontbreken de bouwregels voor de bouw van een schuur. Middels deze bestemmingsplanherziening dient de bestemming 'Wonen' dan ook te worden uitgebreid.

De maximale gezamenlijke oppervlakte aan agrarische bebouwing aan de Ossendijk 25-27 en de Vermolenweg 49 worden planologisch vastgelegd op de bestaande overgebleven oppervlakte na sloop van de betreffende schuren.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. De slooplocaties worden meegenomen om te voorkomen dat het gesloopte oppervlak kan worden teruggebouwd.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In Hoofdstuk 7en Hoofdstuk 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat Hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Huidige situatie plangebied

In voorliggend geval omvat het plangebied drie locaties; Huyerensebroekweg 5, Ossendijk 25-27 en Vermolenweg 49, allen gelegen rondom Geesteren, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Op de verschillende locaties wordt achtereenvolgens ingegaan.

2.1.1 Huyerensebroekweg 5

De locatie waar de bouwontwikkeling plaatsvindt ligt aan de Huyerensebroekweg 5, op circa 2 kilometer ten westen van de kern Geesteren. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden met verspreid liggende agrarische bedrijfspercelen en woonerven en enkele niet-agrarische bedrijfspercelen. Deze locatie bestaat uit een gedeelte van het erf (enkel het deel dat tot 'Wonen' is bestemd) en een tot agrarisch bestemd gedeelte waar de gewenste schuur is gelegen. Feitelijk is dit deel van het plangebied in geheel in gebruik als woonperceel. De locatie wordt aan alle zijden begrensd door gronden in gebruik als tuin, behorende bij het erf. De bebouwing in het plangebied bestaat uit een woning. de overige gronden zijn gedeeltelijk verhard als erf en verder grotendeels ingericht als tuin bij de woning met de nodige erfbeplanting. Ten zuiden van de woning staan nog diverse bouwwerken die allemaal gesloopt zullen worden.

De ligging van de locatie in de omgeving is op een luchtfoto met een rode onderbroken belijning weergegeven in figuur 2.1. In figuur 2.2 is een straatbeeld weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0005.png"  
Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie locatie Huyerensebroekweg 5 (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0006.png"  
Figuur 2.2: Straatbeeld van de huidige situatie (Bron: Google streetview 2015)  
2.1.2 Ossendijk 25-27

De locatie aan de Ossendijk 25-27 betreft de locatie waar bebouwing gesloopt gaat worden in het kader van de Schuur voor schuur-regeling. Ter plaatse is sprake van een agrarisch erf. Op het erf staan twee voormalige agrarische schuren, die niet langer functioneel zijn en in verval beginnen te raken. De landschapsontsierende bebouwing, die in het kader van dit bestemmingsplan gesloopt gaat worden, heeft een gezamenlijke oppervlakte van circa 460 m2.

De huidige situatie van de locatie wordt weergegeven op de luchtfoto in figuur 2.3. In deze afbeelding is met de rode onderbroken lijn de begrenzing van de locatie weergegeven en met blauw de te slopen bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0007.png"  
Figuur 2.3: Luchtfoto huidige situatie locatie Ossendijk 25-27(Bron: Provincie Overijssel)  
2.1.3 Vermolenweg 49

De locatie aan de Vermolenweg 49 betreft de locatie waar bebouwing gesloopt gaat worden in het kader van de Schuur voor schuur-regeling. Ter plaatse is sprake van een agrarisch erf. Op het erf staat een voormalig agrarische schuur, die niet langer functioneel is en in verval begint te raken. De landschapsontsierende bebouwing, die in het kader van dit bestemmingsplan gesloopt gaat worden, heeft een gezamenlijke oppervlakte van circa 296 m2.

De huidige situatie van de locatie wordt weergegeven op de luchtfoto in figuur 2.4. In deze afbeelding is met de rode onderbroken lijn de begrenzing van de locatie weergegeven en met blauw de te slopen bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0008.png"  
Figuur 2.4: Luchtfoto huidige situatie Vermolenweg 49 (Bron: Provincie Overijssel)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

3.1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Huyerensebroekweg 5 te Geesteren, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De gezamenlijke maximale toegestane oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het perceel bedraagt 100 m2. Momenteel zijn er enkel een aantal verouderde gebouwen aanwezig, deze worden allen gesloopt. Initiatiefnemer is voornemens een schuur van 390 m2 te kunnen bouwen.

Het extra bouwrecht van 428 m2 kan mogelijk worden gemaakt op basis van de Schuur voor schuur-regeling, indien ter compensatie een meervoud aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt.

3.1.2 Te slopen bebouwing

Op basis van de Schuur voor schuur-regeling (zie paragraaf 4.3.1 voor de Schuur voor schuur-regeling) mag er extra bebouwing op het perceel aan de Huyerensebroekweg 5 worden gerealiseerd als er elders schuren worden gesloopt. In het kader van de Schuur voor Schuur-regeling wordt op de percelen aan de Vermolenweg 49 en de Ossendijk 25-27, beiden gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, respectievelijk 296 m2 en 460 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. De te slopen bebouwing is voorzien van asbesthoudende golfplaten. Dit asbest zal worden gesaneerd. De totale oppervlakte van de sloop bedraagt 756 m2. De slooplocaties zullen na sloop worden ingezaaid met gras. In figuur 3.1 en 3.2 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0009.png"  
Figuur 3.1: Erfinrichtingsplan Ossendijk 25-27 (Bron: De Erfontwikkelaar)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0010.png"  
Figuur 3.2: Erfinrichtingsplan Vermolenweg 49 (Bron: De Erfontwikkelaar)  
3.1.3 Asbest

Ossendijk 25-27

De te slopen schuren zijn voorzien van asbesthoudende daken. Voor de schuren is door Veltkamp Milieu BV een asbestinventarisatie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen aanleiding is tot een aanvullend onderzoek. Geadviseerd wordt om de asbest te saneren.

Vermolenweg 49

De te slopen schuur is voorzien van een asbesthoudend dak. Voor de schuur is door Veltkamp Milieu BV een asbestsinventarisatie uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat er geen aanleiding is tot een aanvullend onderzoek. Geadviseerd wordt om de asbest te saneren.

De asbestinventarisatierapporten zijn opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2 bij deze toelichting.

3.1.4 Bebouwing Huyerensebroekweg 5

Het sloopoppervlakte zorgt voor een extra bouwrecht van 428 m2 voor de locatie aan de Huyerensebroekweg 5, bovenop het bestaande bouwrecht van 100 m2. Op het perceel zal de bestaande, verouderde bebouwing worden gesloopt. Het extra bouwrecht wordt dan ook volledig ingezet voor de nieuw te bouwen schuur.

Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan wordt als voorwaarde aan het toestaan van 428 m2 aan extra aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het perceel Huyerensebroekweg 5 gesteld, dat de betreffende bebouwing op de slooplocatie binnen een termijn van 12 maanden moet worden gesloopt. Daarnaast worden de bouwrechten voor de slooplocatie ingeperkt, zodat herbouw van de te slopen bebouwing niet mogelijk is.

De huidige bebouwing op het perceel aan de Huyerensebroekweg 5 bestaat uit een vrijstaande woning. Ten zuiden van de woning staan een nog te slopen verouderde woning met een bijbehorende bijgebouwen. Deze gebouwen zijn nooit vergund, worden gesloopt en worden daarom verder buiten beschouwing gelaten in dit bestemmingsplan. In figuur 3.3 is het erf weergegeven met in het geel de locatie van de wenselijke schuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0011.png"  
Figuur 3.3: Indeling gewenste situatie (Bron: Provincie Overijssel)  
3.1.5 Landschappelijke inpassing

Het vernieuwde erf zal na bouw van de schuur op een adequate wijze landschappelijk worden ingepast. Hiervoor is door de Erfontwikkelaar een erfinrichtingsplan opgesteld. In figuur 3.4 is hiervan een uitsnede weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0012.png"  
Figuur 3.4: Uitsnede van het erfinrichtingsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Ten zuiden van de schuur zal er een nieuwe houtsingel worden aangeplant. De houtsingel zal bestaan uit sleedoorn, vuilboom, veldesdoorn en eenstijlige meidoorn. Deze houtsingel zorgt voor een afschermende werking tussen de schuur en het zuidelijk gelegen agrarisch bedrijf. Ten noordwesten van de schuur worden er drie nieuwe zilverlinden aangeplant, tussen de schuur en de bestaande woning wordt er een walnoot aangeplant. Voorgenoemde beplanting zorgt ervoor dat de schuur en de woning als het ware één erf vormen. Tot slot wordt de bestaande boom op het erf behouden.

3.2 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Op de locatie aan de Huyerensebroekweg blijft de woning overeenkomstig de bestaande situatie middels de bestaande in- en uitritten ontsloten op de Huyerensebroekweg. Deze in- en uitritten zijn reeds op een veilige en overzichtelijke wijze ontsloten op de Huyerensebroekweg. De te bouwen schuur zal met name worden gebruik voor opslag en hobbymatig gebruik, de toename aan verkeersgeneratie zal daarom zeer gering zijn. Voor het parkeren is er op eigen erf reeds voldoende ruimte.

Voor de slooplocaties voorziet voorliggend plan naast de sloop van de schuren enkel in een planologische wijziging, waarbij de bouwmogelijkheden worden teruggebracht. Voorliggende ontwikkeling heeft geen toename van de verkeersgeneratie of parkeerbehoefte tot gevolg. Per saldo zal er juist sprake zijn van een afname, omdat door het verkleinen van de bouwmogelijkheden de agrarische gerelateerde verkeersbewegingen zullen afnemen.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in deze onderbouwing besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking ook niet van toepassing, aangezien het initiatief geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0013.png"  
Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' blijkt dat met name artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel van toepassing zijn. Daarnaast wordt deze ontwikkeling tevens getoetst aan artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

Met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geeft Overijssel een nadere invulling van de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals door het Rijk is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Middels toepassing van de Schuur voor schuur-regeling wordt in het kader van voorliggende ontwikkeling, welke voorziet in maximaal 428 m2 aan extra bebouwing, op twee locaties elders in het buitengebied een meervoud aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Per saldo is er geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, het ruimtebeslag neemt juist met de helft af. Geconcludeerd kan worden dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening

De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De gemeente Tubbergen heeft in voorliggend geval de toepassing van de KGO uitgewerkt in het 'Beleidskader voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving', welke geaccordeerd is door de provincie. De gemeente Tubbergen heeft nu een Schuur voor schuur-regeling vastgesteld welke een aanvulling vormt op het gemeentelijk KGO-beleid. Bij de eerstvolgende evaluatie van het KGO-beleid zal eveneens de Schuur voor schuur-regeling worden betrokken. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van deze regeling. Kortheidshalve wordt dan ook verwezen naar paragraaf 4.3.1 waarin de ontwikkeling wordt getoetst aan de beleidslijn. Hier wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van KGO.

4.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In figuur 4.2 is dit weergegeven. In dit geval wordt enkel ingegaan op de locatie waar de schuur zal worden gebouwd, aangezien de sloop van landschapsontsierende bebouwing op de slooplocaties in alle gevallen positief is en passend is binnen het ontwikkelingsperspectief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0014.png"  
Figuur 4.2: Ontwikkelingsperspectief (Bron: Provincie Overijssel)  

Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap'. Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming wordt verstaan: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun – vaak grote – gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken. 

Het karakter van het gebied, met een menging van meerdere functies, waarbij de functie 'agrarisch' niet de enige hoofdfunctie is, maakt dat een nuancering ter zake van de begrenzing van het ontwikkelingsperspectief noodzakelijk is. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r-plicht.

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief

Het gaat in voorliggend geval om het toestaan van extra vierkante meters aan bebouwing op een bestaand woonerf, waarbij de woonbestemming deels wordt vergroot. De ontwikkeling heeft geen betrekking op een agrarische functie, opgemerkt wordt dat (agrarische) bedrijvigheid in de omgeving niet in de bedrijfsvoering wordt belemmerd door dit plan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.5 en 5.6. Het initiatief past binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en 'Laag van de beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor het plangebied geen specifieke eigenschappen vanuit deze lagen gelden. Tevens wordt in dit geval wordt enkel ingegaan op de locatie waar de schuur zal worden gebouwd, aangezien de sloop van landschapsontsierende bebouwing op de slooplocaties in alle gevallen positief is en passend is binnen de gebiedskenmerken.

Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van de ontwikkellocatie.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. De locatie aan de Huyerensebroekweg 5 is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Hoogveengebieden'. In figuur 4.3 is dat weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0015.png"  
Figuur 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

'Hoogveenontginningen (in cultuur gebracht)'

Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. De grootste delen van het hoogveen zijn afgegraven en als turfblokken verstookt. In een paar kleine hoogveenreservaten wordt de waterstand met kunst en vliegwerk hoog gehouden. Zo kan het hoogveen zich op een aantal geïsoleerde plekken regenereren. De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Op deze locatie zijn de kenmerken van het oorspronkelijk landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt doordat de locatie in cultuur is gebracht ten behoeve van het woonerf. Daarbij is het initiatief van dusdanig kleine aard dat het geen onevenredige gevolgen heeft voor de natuurlijke gronden en systemen. Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen invloed heeft op de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag'

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. De ontwikkellocatie is aangeduid met het gebiedstype 'hoogveenontginningen'. In figuur 4.4 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0016.png"  
Figuur 4.3: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Bij het opstellen van het erfinrichtingsplan is rekening gehouden met gebiedskenmerken. De landschappelijke investeringen dragen bij aan een zorgvuldige inbedding van de bebouwing in de omgeving. Voor een nadere toelichting op de landschappelijke inpassingen wordt verwezen naar paragraaf 3.1.5. Daarbij wordt ter compensatie een groot oppervlak aan landschapsontsierende bebouwing op de slooplocaties gesloopt en daarmee bijgedragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Geconcludeerd wordt dat het voornemen een aanzienlijke impuls van de ruimtelijke kwaliteit met zich mee brengt en bijdraagt aan het sociaal en economisch vitaal houden van het landelijk gebied.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hierna behandeld.

4.3.1 Schuur voor schuur-regeling
4.3.1.1 Algemeen

Middels de Schuur voor schuur-regeling wordt het mogelijk gemaakt dat ondernemers en/of inwoners die extra bouwmogelijkheden nodig hebben, deze kunnen krijgen in ruil voor de sloop van een veelvoud aan schuren elders. Het doel van deze regeling is enerzijds de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door sloop van leegstaande schuren en anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten (bij zowel bedrijfslocaties als particuliere locaties) te faciliteren en te voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Daarbij wordt het gestimuleerd dat asbesthoudende schuren worden verwijderd.

4.3.1.2 Reikwijdte

De Schuur voor schuur-regeling is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties waarop het KGO-beleid niet van toepassing is (en de aangrenzende gronden). Het gaat dan om VAB-activiteiten die niet aan het buitengebied gebonden zijn. De reikwijdte van het Schuur voor schuur-beleid houdt daarmee in dat zich economische activiteiten kunnen ontplooien op locaties waar dit momenteel (beleidsmatig gezien) niet mogelijk is.

De gewijzigde economische omstandigheden en de veranderende functie van het buitengebied hebben ertoe geleid dat het buitengebied meer en meer een gebied wordt van functiemenging. Bovendien is lang niet overal (geschikte) bedrijfsruimte beschikbaar op bedrijventerreinen. Bedrijven moet wel perspectief geboden worden in de eigen gemeente. Het behoudt en vergroot bovendien de werkgelegenheid in de gemeente. Daarnaast bestaat in veel gevallen ook een bepaalde binding of (sponsor)relatie met verenigingen in de dorpen, welke voor de leefbaarheid van de dorpen eveneens van cruciaal belang is. Tevens is naar voren gekomen dat wanneer een bedrijf moet verplaatsen, het realistisch is dat dit bedrijf verplaatst naar een andere gemeente.

4.3.1.3 Uitgangspunten

Bij de totstandkoming van de schuur voor schuur-regeling is een aantal uitgangspunten gehanteerd:

  • Leegstaande schuren zijn een primaire verantwoordelijkheid van de eigenaren;
  • Het gaat om een extra mogelijkheid voor leegstaande schuren, naast bestaand instrumentarium als rood voor rood en functieverandering;
  • De gewijzigde economische omstandigheden, de gewijzigde rol, functie en omvang van de agrarische sector leiden tot meer functiemenging in het buitengebied;
  • Ontstening: er moet vanaf een toename bebouwing meer dan 100 m2 een veelvoud gesloopt worden dan er elders wordt teruggebouwd;
  • Stimulans om vooral asbestschuren te slopen;
  • Stimulans om te slopen;
  • Zo eenvoudig mogelijk.
4.3.1.4 Spelregels Schuur voor schuur-regeling

Bij het toepassen van de Schuur voor schuur-regeling gelden de volgende spelregels:

  • In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren, moet elders een veelvoud aan schuren worden gesloopt. Hierbij geldt de volgende sloopverhouding:
    Oppervlakte extra te bouwen   Met asbesthoudende golfplaten   Zonder asbesthoudende golfplaten  
    tot 100 m2   1:1   1:2  
    101 m2 - 500 m2   1:2   1:4  
    501 m2 en meer   1:3   1:5  
  • Er wordt geen rekening gehouden met de aanwezigheid van kelders.
  • Sloop- en bouwlocaties die betrekking hebben op hetzelfde plan, bevinden zich in de gemeente Dinkelland of Tubbergen, in het buitengebied.
  • Sloop van een deel van het erf is mogelijk.
  • Schuren moeten in het geheel worden ingezet in de Schuur voor schuur-regeling. Enkel schuren waarvoor vergunning voor bouwen is verleend en welke daadwerkelijk aanwezig zijn, komen in aanmerking voor deelname aan de Schuur voor schuur-regeling.
  • De planologische bouwmogelijkheden op alle betrokken locaties worden aangepast aan de nieuwe situatie. Gedeeltelijke/gefaseerde beëindiging van het (agrarisch) bedrijf is mogelijk.
  • In afwijking van het VAB+-beleid geldt het beleid ook voor locaties (o.a. met een woonbestemming) die nooit agrarisch zijn geweest. Op deze locaties kan dan ook functieverandering plaatsvinden zoals beoogd met het VAB+-beleid, ook wanneer extra bebouwingsmogelijkheden zijn gecreëerd door middel van het Schuur voor schuur-beleid.
  • In afwijking van de zogenoemde 'hobbyboerregeling' die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied, kan door middel van toepassing van de Schuur voor schuur-regeling een grotere oppervlakte bijgebouwen worden gerealiseerd dan op basis van de hobbyboerregeling mogelijk is.

Het Schuur voor schuur-beleid bepaald onder welke voorwaarden extra bebouwingsmogelijkheden toegekend kunnen worden. Uiteraard zal ten alle tijde moeten worden voldaan aan bestaande eisen op het gebied van milieuregelgeving, bereikbaarheid, parkeren, ruimtelijke kwaliteit, enzovoort.

4.3.1.5 Toetsing van het initiatief aan de Schuur voor schuur-regeling

Momenteel zijn er nog geen bijgebouwen aanwezig op het perceel. Initiatiefnemer is voornemens de totale toegestane oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het perceel uit te breiden door een schuur van 390 m2, te bouwen. Dit kan mogelijk worden gemaakt op basis van de Schuur voor schuur-regeling, indien ter compensatie een meervoud aan vierkante meters aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt.

In totaal wordt er 756 m2 aan bebouwing gesloopt aan de Ossendijk 25-27 en de Vermolenweg 49. In dit geval geldt voor de eerste 100 m2 aan bebouwing een verhouding van 1:1 (met asbest). Er blijft dan 656 m2 te slopen bebouwing met asbest over. Deze vallen binnen de sloopverhouding 1:2, wat een bouwrecht van 328 m2 betekent.

Bovenop de reeds planologische toegestane 100 m2 aan bouwrecht is het mogelijk de beoogde schuur van 390 m2 te bouwen. Geconcludeerd kan worden dat voorliggende ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de Schuur voor schuur-regeling en bijdraagt aan de uitgangspunten van het beleid.

4.3.2 Structuurvisie gemeente Tubbergen
4.3.2.1 Algemeen

Op 14 maart 2016 is de Structuurvisie gemeente Tubbergen vastgesteld. In de structuurvisie wordt vooruitgekeken naar 2025, met een doorkijk naar 2030. Toekomstige ontwikkelingen zijn echter onzeker wat vraagt om flexibiliteit. Wanneer trends of ontwikkelingen daarom vragen, wordt de structuurvisie geactualiseerd. De structuurvisie is daarmee een levend en dynamisch document.

De rode draad door de structuurvisie vormt de samenhang tussen de begrippen 'sociaal', 'vitaliteit' en 'ruimte'. De gemeente streeft naar een vitale samenleving met een goed woon- en leefklimaat, met voldoende (en juiste) woningen voor de inwoners en met goede mogelijkheden voor het starten van een bedrijf. Burgers en bedrijven krijgen de ruimte om samen met de gemeente te werken aan een duurzame samenleving met ruimtelijke kwaliteit. Dit is vertaald in drie hoofdkeuzes, namelijk: (1) vitale sociale infrastructuur, (2) economische dynamiek en vitaliteit en (3) ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Voor de ontwikkeling in het voorliggend geval is de hoofdkeuze 'ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid' het meest relevant.

4.3.2.2 Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid

Deze hoofdkeuze heeft betrekking tot het behoud en versterken van de kwaliteit van de historisch kernen structuur, het landschap, de natuur en cultuurhistorie. Bij (her)ontwikkelingen betekent dit dat zorgvuldig aangesloten moet worden op de gebiedskenmerken. Aandachtspunten zijn het behouden van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, structuren en open ruimtes in de kernen, de relatie tussen de kernen en het landschap en het versterken van het groene karakter, de kleinschaligheid van het coulisselandschap, het vergroten van de diversiteit in belevingskwaliteit en het behouden van waardevolle (en beschermde) gebieden.

4.3.2.3 Buitengebied

In het buitengebied is de structuurvisie gericht op een leefbaar, vitaal en aantrekkelijk buitengebied. Met onder andere de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) wordt op de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied gestuurd. De hoofdlijnen van de visie op het buitengebied zijn als volgt:

  • 1. De kenmerkende landschapsstructuur versterken;
  • 2. Ruimte bieden aan duurzame landbouw;
  • 3. De sociaal-economische positie van het buitengebied versterken;
  • 4. Behoud en ontwikkelen van natuurwaarden;
  • 5. Recreatieve mogelijkheden benutten;
  • 6. Geen 'verstedelijking' van het landelijk gebied.

Verder wordt het buitengebied opgedeeld in landschapstypen. Het plangebied valt binnen het landschapstype 'Jong heideontginningslandschap'.

De primaire functie van het jonge heideontginningslandschap is landbouw, ook in de toekomst. De jonge heideontginningen liggen op de hogere delen van de voormalige heidevelden en hebben een open, grootschalig en rationeel karakter met verspreid langs de wegen gelegen boerderijen. Oorspronkelijk lag de bebouwing alleen langs de randen van de heidevelden, aan de hoofdwegen. Soms zijn er nog enkele heiderestanten te vinden met een ven, omzoomd door bos. Voor de toekomst is het beeld dat het gebied zijn agrarische karakter behoudt, maar ook ruimte biedt aan fiets- en wandelroutes, dagrecreatie en natuurbeleving in de randen. Gestreefd wordt naar het versterken en ontwikkelen van robuuste landschappelijke structuren die het rechtlijnige en grootschalige karakter van dit landschapstype ondersteunen en versterken.

4.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de structuurvisie van de gemeente Tubbergen

Zoals aangegeven betreft de voorgenomen ontwikkeling de sloop van een schuur in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De slooplocatie wordt door middel van landschappelijke inpassing ingepast in de natuurlijke en culturele omgeving. Daarom wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de 'Structuurvisie Gemeente Tubbergen'

4.3.3 Landschapsontwikkelingsplan gemeente Tubbergen
4.3.3.1 Inleiding

Op 25 juni 2008 heeft de gemeenteraad van Tubbergen het landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de gemeente vastgesteld. Het LOP is een toetsend en sturend beleidsstuk dat aangeeft wat de gemeente in welke landschappen kan en wil ontwikkelen. Het plangebied is op basis van het landschapsontwikkelingsplan gelegen binnen de jongere zand- en heideontginningen.

4.3.3.2 Jongere zand- en heideontginningen

De jongere zand- en heideontginningen hebben een meer open karakter. De landschappelijk historische waarde is over het algemeen lager dan die van het oude cultuurlandschap. Op ecologisch vlak (veenweidevogels, kwelstromingen) is het jong ontginningslandschap wel erg interessant en waardevol. Hier is in vergelijking met het oude cultuurlandschap dan ook meer ruimte voor (vernieuwende) grootschalige ontwikkelingen van de landbouw of andere functies, zonder dat natuur- of landschapswaarden worden aangetast. Wel moet behoud van de identiteit worden nagestreefd, zoals openheid, grootschaligheid en de rationele ontginningsstructuur.

In de jongere ontginningen kunnen kleinschalige ingrepen juist afbreuk doen aan het grootschalige, rechtlijnige en blokvormig verkavelde karakter. De identiteit van het gebied wordt versterkt als ontwikkelingen plaatsvinden in de vorm van lijnen (bijvoorbeeld langs de wegen) of vlakken passend binnen de verkaveling.

4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan het Landschapsontwikkelingsplan

Op de verschillende locaties van het plangebied wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt en de slooplocatie wordt adequaat landschappelijk ingepast conform de gebiedskenmerken. Ook de nieuw te bouwen schuur zal op een adequate wijze landschappelijk worden ingepast. Hiervoor wordt ook verwezen naar paragraaf 3.1.5. Hiermee wordt de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Tubbergen versterkt. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het Landschapsontwikkelingsplan en bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

4.3.4 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.4.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.4.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap.

Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit.

De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

Landschapstype   Opmerking  
Elementen die tot het casco behoren   Mogen in principe niet verplaatst worden  
Elementen die niet tot het casco behoren   Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan  
Te compenseren elementen   Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0017.png"  
Figuur 4.4: Uitsnede casco-kaart (Bron: Provincie Overijssel)  

Zoals ook blijkt uit de in figuur 4.4 opgenomen uitsnede van de casco-kaart behoort een van de bestaande groenstructuren in en rond het plangebied tot het Casco. Het betreft de bomenrij langs de Huyerensebroekweg. Deze blijft behouden. Er worden met het voornemen geen casco-elementen verwijderd, waardoor het plan in overeenstemming is met het casco-beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid , voor beide percelen, beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

In de milieuparagraaf zal er met name worden ingegaan op de bouwlocatie aan de Huyerensebroekweg 5. Enkel daar waar nodig zal op de slooplocaties worden ingegaan.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

De schuur ten behoeve hobbymatig gebruik en opslag wordt in het kader van de Wgh niet aangemerkt als geluidgevoelig object. De aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.

In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het project op de omgeving.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

Ter plaatse van het plangebied (de te bouwen schuur) is door Lycens B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt nader op de resultaten ingegaan. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

Resultaten grond

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond een licht verhoogd gehalte aan minerale olie bevat. Op basis van het vooronderzoek en de visuele waarnemingen is geen verklaring te geven voor het verhoogde gehalte aan minerale olie. In de ondergrond zijn geen stoffen in een verhoogd gehalte aangetroffen. De gemeten gehalten overschrijden de achtergrondwaarden in geringe mate en vormen geen belemmering voor de geplande herinrichting van de locatie. Het uitvoeren van een nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Resultaten grondwater

In het grondwater is na herbemonstering opnieuw een gehalte nikkel boven de interventiewaarde aangetoond. Barium en kobalt zijn boven de streefwaarde aangetoond. De aangetoonde gehalten zijn ongeveer vergelijkbaar op met de eerste bemonstering. Op basis van het vooronderzoek en de waarnemingen in het veld is geen oorzaak te geven voor het verhoogde gehalte aan nikkel, barium en kobalt in het grondwater. Mogelijk hebben de verhoogde concentraties in het grondwater een natuurlijke oorsprong. Formeel is nader onderzoek noodzakelijk.

Gezien er geen directe bron aan te wijzen is en de mogelijke natuurlijke oorsprong van de verontreiniging wordt geadviseerd om het nut en noodzaak van het uitvoeren van een nader onderzoek af te stemmen met het bevoegd gezag. Er moet rekening worden gehouden met mogelijke risico's bij contact met het grondwater. Wanneer bij de werkzaamheden grondwater wordt onttrokken mag dit niet zonder meer geloosd worden. De lozing moet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, temeer omdat een afname aan verkeersbewegingen te verwachten is, dat voorliggende ontwikkeling met betrekking tot het perceel van de te bouwen schuur 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat er ten aanzien van de ontwikkelingen geen sprake is van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0018.png"  
Figuur 5.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Risicokaart Overijssel)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied en aan te merken als het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake wanneer het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving. In voorliggend geval gaat het om een regulier bijbehorend bouwwerk ten behoeve van de woning. Het gebouw zal worden gebruikt voor de opslag van tuinmaterieel, fietsen en andere gereedschappen/zaken behorend bij de woonfunctie. Er is geen sprake van een werkplaats of een andere functie die een eventuele overlast met zich mee zou kunnen brengen. Het betreft dan ook geen milieubelastende functie.

Gelet op het vorenstaande is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat geen sprake.

Daarnaast vormt het slopen van de schuren aan de Ossendijk en de Vermolenweg geen milieubelastende activiteit. Dit heeft geen gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. De schuur zal gezien aard en doel (regulier bijbehorend bouwwerk, in gebruik ten behoeve van de opslag van tuinmaterieel, fietsen en andere gereedschappen etc.) niet worden gebruikt voor structureel langdurig menselijk verblijf en is dan ook niet aan te merken als een milieugevoelig object in het kader van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. De woonbestemming wordt echter wel in zuidelijke richting uitgebreid, waardoor de afstand tot nabijgelegen agrarisch bedrijf (Huyerensebroekweg 3) kleiner wordt. Het betreft een melkveehouderij. Bij veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden op basis van de VNG-uitgave bepalend, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige bedrijven. Indien het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten, geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor de aspecten 'stof' en 'geluid'.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De afstand tussen nieuwe bestemmingsvlak voor 'wonen' en het agrarisch bedrijf is circa 25 meter. Aan de richtafstand wordt dan ook niet voldaan. Het gaat in dit geval echter om een bijbehorend bouwwerk bij een woning. Gezien de aard van de functie (regulier bijgebouw) en de geringe afwijking van de richtafstand, wordt verwacht dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Omgekeerd wordt het agrarisch bedrijf niet in haar bedrijfsvoering belemmerd. Voor wat betreft het aspect 'geur' wordt verwezen naar paragraaf 5.6.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.

5.6.2 Situatie plangebied

In het kader van de toetsing aan de Wgv dient beoordeeld te worden of er sprake is van de realisatie van een 'geurgevoelig object'.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

De te bouwen schuur, welke in gebruik zal worden genomen ten behoeve van hobbymatig gebruik en opslag, kan blijkens aard en omvang niet worden aangemerkt als geurgevoelig object aangezien geen sprake is van bebouwing bestemd voor langdurig en structureel menselijk verblijf (zie ook paragraaf 5.5.3). Om te waarborgen dat er geen geurgevoelige objecten in een straal van 50 meter van het agrarische bouwvlak worden opgericht, is de bouw hiervan middels een aanduiding op de verbeelding uitgesloten. Het dichtsbijzijnde geurgevoelig object betreft de woning. Deze is gelegen op een afstand van circa 55 meter van de grens van het agrarische bouwvlak. Met de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling veranderd deze afstand niet. Ten aanzien van geur is er dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.6.3 Conclusie

Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.7.2.2 Natura 2000-gebieden

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft 'Engbertsdijksvenen' op een afstand van 2,1 kilometer (zie figuur 5.2). Gezien de grote afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

5.7.2.3 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen de begrenzing van het NNN. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op circa 2,2 kilometer afstand van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0019.png"  
Figuur 5.2 Ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN en het Natura 2000-gebied 'Engbertsdijksvenen' (Bron: Provincie Overijssel)  

Gelet op aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de waardevolle natuurgebieden wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

5.7.3.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is door Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurwaarden uitgevoerd op zowel de bouwlocatie van de nieuwe schuur als de beide slooplocaties aan de Vermolenweg en de Ossendijk. Onderstaand wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingslocatie, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels in de bebouwing. Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels is niet beschermd.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of de soorten zijn niet beschermd). De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied voorkomende vogel-, grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten is niet beschermd. Vleermuizen bezetten geen rust- of verblijfplaats in de te slopen bebouwing en betekenis van het plangebied als foerageergebied wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader soort- of gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de werkzaamheden uit te mogen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en –gebieden. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek heeft initiatiefnemer voldaan aan de zorgplicht zoals vermeld in Art. 1.11 van de Wnb.

5.7.4 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen invloed op beschermde natuurgebieden, flora en fauna. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in de plangebieden aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in de plangebieden behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Beoordeling

De gemeente Tubbergen beschikt over een archeologische verwachtings- en advieskaart. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is opgenomen in figuur 5.3. Het plangebied is aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPHUYERENSEBRO5-VG01_0020.png"  
Figuur 5.3 Archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Tubbergen)  

Het plangebied is grotendeels gelegen in het gebiedstype 'beekdalen en overige laagten' en voor een klein deel in het gebiedstype 'dekzandwelvingen en -vlakten'. In dit geval zijn de slooplocaties buiten beschouwing gelaten, omdat er hier geen sprake is van bodemingrepen.

Voor beide gebiedstypen geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij plangebieden groter dan 5.000 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m2 geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

In voorliggend geval wordt bovenstaande oppervlakte niet overschreden, archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied is er eveneens geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De watertoets is enkel gericht op de bouwlocatie, omdat er ter plaatse van de slooplocaties sprake is van een afname aan bebouwing, wat in alle gevallen een positieve ontwikkeling voor de waterhuishouding met zich meebrengt.

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets op beide percelen van toepassing is. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld en de voorwaardelijke verplichtingen opgenomen;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningenstelsel;
  • Wijzigingsbevoegdheden: onder welke voorwaarden mag de bestemming worden gewijzigd.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel zijn aanduidingsregels opgenomen vanwege de ligging in de reconstructiezone - landbouwontwikkelingsgebied en de overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt. Tot slot is een regel opgenomen als gevolg van de specifieke bouwaanduiding uitgesloten - geurgevoelige objecten.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.

In dit artikel worden de overige regels beschreven. Hier staan algemene parkeerregels beschreven.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Agrarisch -1' (Artikel 3)

Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan zijn de locaties aan de Ossendijk 25-27 en de Vermolenweg 49 bestemd als 'Agrarisch -1'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse van het bouwvlak. In de bouwregels is specifiek bepaald dat de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen de bestaande oppervlakte bedraagt, dit is vastgelegd middels een aanduiding op de verbeelding.

'Wonen' (Artikel 4)

Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is de locatie aan de Huyerensebroekweg 5 bestemd als 'Wonen'. Het bestemmingsvlak voor 'Wonen' is aan de zuidzijde vergroot teneinde de bouw van de schuur mogelijk te maken.

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met ruimte voor een-aan-huis-gebonden beroep, bedrijf of vrij beroep, mantelzorg en bed and breakfast, met daaraan ondergeschikt kleinschalige duurzame energiewinning, wegen en paden en water. Bij de bestemming zijn tevens tuinen, erven en terreinen, paardrijbakken, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken toegestaan.

In de bouwregels voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt in afwijking van de standaardmaatvoering dat de oppervlakte maximaal 100m2 mag bedragen, opgenomen dat de oppervlakte aan bijgebouwen 444 m2 mag bedragen. Het bij recht te bouwen 100 m2 aan bijgebouwen en de daarbij opkomende extra vierkante meters middels de schuur-voor-schuur regeling zijn hierin meegenomen.

In de bestemming zijn een aantal specifieke gebruiksregels, afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming zijn een aantal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. De voorwaardelijke verplichtingen voorzien enerzijds in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in de erfinrichtingsplannen (en van de regels) en anderzijds in een borging van de sloop op de slooplocaties aan de Ossendijk 25-27 en de Vermolenweg 49 conform de in Bijlage 2 van de regels opgenomen sloopopgave. Deze borging is eveneens gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving.

'Waarde - Archeologie 4' ( Artikel 5)

Ter bescherming van de archeologische waarden van de gronden zijn de archeologische dubbelbestemmingen conform het geldende bestemmingsplan overgenomen. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, waarbij de grond over een bepaalde oppervlakte en diepte wordt geroerd is opgenomen ter bescherming van deze waarden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval worden er een schuur voor schuur overeenkomst en een planschadeovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Tubbergen. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. Hierin is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden.

De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De beleidsnota "Schuur voor Schuur gemeente Tubbergen" is een afgeleide van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (artikel 2.1.6) en valt zodoende onder de reikwijdte van deze regelgeving. Het schuur voor schuur-beleid is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties (en de aangrenzende gronden) waarop het gemeentelijk KGO-beleid niet van toepassing is. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van deze regeling. Geconstateerd wordt dat voorliggende ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijke kwaliteitskader. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is er meteen een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 10 september 2019 voor een periode van 6 weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze perioden zijn er geen zienswijzen ingediend. De inspraak is daarmee positief afgerond.