Plan: | Denekamperweg 78 en 80 Tubbergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPDENEKWG80-VG01 |
Voor de locatie Denekamperweg 78-80 in Tubbergen is een Rood voor Rood plan ontwikkeld. Het gaat om een agrarisch erf waarvan de agrarische bebouwing leeg staat en geen vervolgfunctie heeft. De initiatiefnemers willen circa 1.100 m2 vrijgekomen agrarische bebouwing op het erf slopen en middels het 'Rood voor Rood met gesloten beurs 2014' beleid van de gemeente Tubbergen, de bouw van een compensatiewoning mogelijk maken.
Deze ontwikkeling past niet bij recht binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling in juridisch-planologisch opzicht mogelijk te maken.
Het plangebied bestaat uit het erf aan de Denekamperweg 78-80, in het buitengebied van Tubbergen. Het erf ligt ca. 660 meter ten noorden van de bebouwde kom van Tubbergen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie L, perceelnummers 10179, 10180 en 10181. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Tubbergen weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied Denekamperweg 78-80 (bron: Google Maps)
De begrenzing van het plangebied komt voort uit het huidige agrarisch bedrijfsperceel aan de Denekamperweg 78 en 80 te Tubbergen. Daarnaast zijn gronden waar de landschappelijke inpassing plaats gaat vinden meegenomen binnen het plangebied. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'agrarisch - 1' toegekend. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming 'waarde - archeologie 4. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor voor (hobbymatig) agrarisch gebruik (met bijbehorende gebouwen), wonen (ter plaatse van een bouwvlak) en het behouden, herstellen en ontwikkelen van landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Op gronden met deze bestemming zijn ook verscheidene bouwregels van toepassing. Zo mogen gebouwen alleen binnen een bouwvlak worden gebouwd en mag het aantal bedrijfswoningen ten hoogste het bestaande aantal bedragen.
Op basis van het (ontwerp) veegplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' kent het perceel daarnaast ook de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Dit veegplan heeft van 24 april 2019 tot 4 juni 2019 ter inzage gelegen.
Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om, door middel van de Rood voor Rood regeling, de bouw van een extra woning op het erf mogelijk te maken. Een wijziging van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Denekamperweg 78 en 80 Tubbergen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Denekamperweg 78-80 in Tubbergen sprake van een agrarisch erf. Het erf is bereikbaar via een oprit vanaf de Denekamperweg. Op het erf zijn twee bedrijfswoningen (Denekamperweg 78 en 80) en meerdere agrarische opstallen aanwezig.
De twee woningen zijn aangeduid met nummers 1 (Denekamperweg 78) en 2 (Denekamperweg 80). De agrarische bebouwing op het erf is in de huidige situatie niet meer in gebruik. Ter plaatse van de letters A, B, C en D staan een viertal (voormalige) agrarische schuren, welke middels de Rood voor Rood regeling zullen worden gesloopt. Verder staat er een kleine schuur op het perceel (Letter E), deze schuren komen niet in aanmerking voor de Rood voor Rood regeling, maar zullen wel worden gesloopt om de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.
Figuur 2.1: huidige situatie Denekamperweg 78 en 80 (bron: Atlas van Overijssel)
Figuur 2.2: Zicht op inrit vanaf Denekamperweg (bron: Google Maps)
Figuur 2.3: Zicht op erf vanaf Denekamperweg (bron: Google Maps)
In de toekomstige situatie zullen de landschapsontsierende schuren binnen het bedijrfsperceel worden gesloopt. Op de plaats waar eerst de twee grootste varkensschuren stonden (aangeduid met de letters A en B in figuur 2.1), zal middels de Rood voor Rood regeling een nieuwe woning worden gerealiseerd. Nabij de kleinere varkensschuur (aangeduid met de letter C in figuur 2.1), zal een nieuwe oprit worden gerealiseerd en zal een nieuwe houtopstand met bomen en onderbegroeiing worden geplant (ter plaatse van de letter I in onderstaande figuur). Door middel van de nieuw aan te planten houtopstand wordt het plangebied aan de noordzijde ingepast. Zoals zichtbaar in figuur 2.3 zullen er ter compensatie van de te slopen bebouwing ook drie bijgebouwen bij de woningen worden gerealiseerd.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie Denekamperweg 78-80 (bron: Hannink Landschapsvormgeving)
Het grootste bijgebouw (B) heeft in beginsel grotere oppervlakte (250 m2) dan normaliter binnen een woonbestemming toegestaan wordt. Dit gebouw kan gerealiseerd worden omdat bij de bedrijfswoning (A) de aanbouw aan de noordkant wordt verwijderd. Daarnaast wordt binnen het plangebied een grotere oppervlakte aan bebouwing gesloopt dan conform het rood voor rood beleid noodzakelijk is. Hierbij is sprake van een extra verbetering van de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied. Het verwijderen van deze aanbouw komt daarnaast de boerderij qua aanzicht en daarmee eveneens de ruimtelijk kwaliteit ten goede. Op basis hiervan is een maximale oppervlakte van 250 m2 aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij de bestaande boerderij passend geacht.
Het complete ruimtelijk kwaliteitsplan is bijgevoegd in Bijlage 1. De locatie aan de Denekamperweg 80 is verder dan gebruikelijk in het ontginningslandschap van de weg gelegen. Dat heeft alles te maken met een dekzandwelving waardoor ook naastgelegen erven verder dan gebruikelijk in het landschap zijn gelegen. De kern van het plan is dat het karakter van de landschapsgerichte boerderij (A) behouden blijft. Verbouwen dan wel vernieuwen hoeft geen probleem te zijn, maar het is belangrijk dat de plek niet gewijzigd wordt evenals de inhoud ervan. De overige gebouwen (J) zijn als landschap ontsierend te beschouwen en worden gesloopt. Daarentegen wordt een nieuwe woning gebouwd (C) die duidelijk het karakter van een schuur dient te krijgen. De woning heeft een duidelijke relatie met het landschap en ligt om die reden ook relatief vrij in het landschap, aan de rand van het erf. Te midden van het erf maken enkele bijgebouwen (B en D) het erfensemble compleet. Er is daardoor sprake van een compact en kleinschalig erf, passend in het landschap.
Het bestaande erfbos (G) wordt behouden, (H) maar wordt ontdaan van de minder vitale bomen. Na het indienen van het plan zal dit aan de hand van een kapaanvraag en in overleg met de gemeente uitgevoerd worden. Het aantal te vellen bomen staat daarom niet helemaal vast, maar percentagegewijs zal niet meer dan 20% geveld worden. De onderbeplanting als aanwezig wordt behouden, maar mag niet uitgebreid worden om de karakteristieke uitstraling van het bos overeind te laten. Belangrijk is dat het erfbos haar oorspronkelijke vorm weer terug krijgt. Door de jaren is het erfbos aangevuld met niet streekeigen soorten. Coniferen en dergelijke worden daarom weer verwijderd om terug te vallen op de oorspronkelijke uitstraling. Daarnaast verdwijnt de bestaande inpassing rondom de bestaande schuren. Deze beplanting heeft in de nieuwe situatie geen functie meer.
Vanaf de inrit gezien (Q) wordt het erf vertakt en kan men naar één van de beide kanten van het erf rijden zonder dat dit de één-erf-gedachte teniet doet. De inrit wordt ingepast door de aanleg van een struweelbos bestaande uit inheemse soorten. Het beheer bestaat in eerste instantie uit hakhout beheer, maar het is fraai om meerdere bomen te laten ontwikkelen. Als boomvormers worden elzen en linden aangeplant. Als landmark wordt aan de noordoostelijke zijde van het erf een solitaire boom aangeplant. De overige uitstraling van het erf is open en transparant. Weinig beplanting en/of hagen om het gebouw de relatie met het landschap mee te geven.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
In dit plan is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling, waarbij één compensatiewoning wordt gerealiseerd in het buitengebied. Uit jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) is gebleken dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Mede gelet op het toevoegen van slechts één woning én de afname van de bebouwde oppervlakte, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Ook wanneer de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Hier zal in voorliggend plan invulling aan worden gegeven.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. In dit geval kan worden gesteld dat door gebruik te maken van het gemeentelijke Rood voor Rood beleid, geen nieuw beslag zal worden gelegd op de ruimte. De sloop van de vrijgekomen agrarische bebouwing op het erf, zal juist bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. In het plan is rekening gehouden met het aanplanten van nieuw groen om daarmee de ruimtelijke kwaliteit en structuren van het erf te benadrukken (artikel 2.1.5: ruimtelijke kwaliteit).
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Binnen dit ontwikkelingsperspectief staat het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Het ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik en aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De plannen van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied, bestaande structuren worden juist versterkt. Daarnaast leveren de plannen geen extra belemmeringen op voor diverse functies in de omgeving (zowel agrarische bedrijven als woningen). Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich juist op het combineren van dergelijke functies is het buitengebied.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Dekzandgronden beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie Overijssel. Na de ijstijden bleef er in grote delen van Overijssel een - door de wind gevormd - reliëfrijk zandlandschap achter. Dit landschap wordt gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en nat/laag gebied. De ambitie van de provincie is om deze verschillen meer sturend en beleefbaar te maken. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.
In en rondom het plangebied zijn geen duidelijke hoogteverschillen en waterlopen aanwezig. Met de voorgenomen ontwikkelingen aan de Denekamperweg 78-80 zal geen afbreuk worden gedaan aan de zichtbaarheid van de hoogteverschillen en het watersysteem.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het 'Jong heide en broekontginningslandschap' kenmerkt zich door de landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. De ambitie is om deze kenmerken verder te versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op een bestaand erf aan de Denekamperweg 78-80 in Tubbergen. Het betreft een rood voor rood ontwikkeling. De aanwezige landschapsontsierende bebouwing op het erf zal worden gesloopt en door middel van een investering in de ruimtelijke kwaliteit zullen de landschappelijke kenmerken ter plaatse verder worden versterkt. De ontwikkeling doet daarmee geen afbreuk aan de bestaande landschappelijke kenmerken, maar zal deze waar mogelijk juist versterken. Daarnaast zorgt de sloop van de aanwezige agrarische bebouwing voor meer zichtlijnen vanaf onder andere de Denekamperweg, waardoor het erf en het omliggende landschap beter met elkaar zullen worden verbonden.
Stedelijke laag en laag van de beleving
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
In de gemeente Tubbergen is er beperkt ruimte voor nieuwe particuliere woningbouwinitiatieven, het is van belang dat de juiste woning op de juiste locatie gerealiseerd wordt en dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en vitaliteit van Tubbergen. In alle dorpen is het mogelijk om op beperkte schaal woningen te bouwen, in de drie grote kernen (Tubbergen, Albergen en Geesteren) zijn meer mogelijkheden. Daarbij kan onder voorwaarden gebruik worden gemaakt van de 'rood-voor-rood-regeling'.
Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangemerkt als 'mixlandschap'. Dit is gebaseerd op de ontwikkelingsperspectieven zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. De ambitie voor gebieden die liggen in een mixlandschap, is het in harmonie met elkaar ontwikkelen van diverse functies in het buitengebied. In figuur 3.5 is de visiekaart weergegeven.
Figuur 3.5: Visiekaart structuurvisie gemeente Tubbergen (bron: gemeente Tubbergen)
Toets
De ontwikkeling past binnen de gemeentelijke structuurvisie aangezien deze voorziet in de woningbehoefte van de kern Tubbergen en kan bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse door het slopen van de landschapsontsierende schuren. Daarnaast wordt aandacht besteedt aan het versterken van de landschappelijke kwaliteit ter plaatse. De ontwikkeling sluit aan bij de ambities die zijn geformuleerd voor het mixlandschap in de structuurvisie Tubbergen.
Op 13 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de Woonvisie 2016+ vastgesteld. In deze woonvisie wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Tubbergen tot 2020 geschetst, met een doorkijk naar 2025. De visie vormt de basis voor strategische afwegingen op het gebied van wonen. Het vergroten van de woonaantrekkelijkheid staat centraal.
Om de woonaantrekkelijkheid van Tubbergen te vergroten zijn drie ambities benoemd: 1. Aantrekkingskracht kernen versterken:
2. Het zoveel als mogelijk bieden van woningen in de eigen kern:
3. Minder betalingsproblemen door effectieve inzet van goedkope woningen:
Bij het opstellen van het kader zijn verschillende ontwikkelingen meegenomen. Zo is er sprake van een aantrekkende woningmarkt en toegenomen vertrouwen van de consument. Daarnaast zijn hypotheekeisen verscherpt en is vraaggestuurd ontwikkelen van belang (juiste plan op juiste moment). Daarnaast speelt extramuralisering en vergrijzing een rol. Het aantal oudere huishoudens zal de komende jaren flink gaan toenemen. De veranderingen in de zorgwetgeving zorgen ervoor dat mensen geen intramurale zorg meer ontvangen, maar de zorg in de eigen woonomgeving of in beschutte woonomgeving wordt gegeven. Aanpassing van woningen is daarbij nodig. Naast de vergrijzing is er sprake van ontgroening. Het aantal jonge huishoudens neemt af, waardoor ook de woningbehoefte de komende jaren afneemt.
Bestemmingsplannen moeten worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij onder meer bepaald is dat er sprake moet zijn van een actuele regionale behoefte. De provincie Overijssel en de Twentse gemeenten (waaronder Tubbergen) hebben in nauwe samenwerking woonafspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in de regio Twente. Daarbij zijn op basis van een raming van de actuele regionale behoefte ook regionaal afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gemeenten in de komende jaren gaan bouwen. Het woningbouwprogramma voor de verschillende delen van de gemeente is in de Woonvisie opgenomen. Daarbij is uitgegaan van het voorzien in de lokale woningbehoefte volgens Primos 2013 voor de periode 2015-2024. Dit is in overeenstemming met de regionale afspraken.
Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer ‘ontwikkel-vrijheid’, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat in de Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.
Voor de kleine kernen wordt de woningdifferentiatie op andere wijze bepaald, omdat het erg moeilijk is om inzicht te krijgen in de woonwensen van verschillende doelgroepen. Daarom worden er bestemmingsplannen gerealiseerd met een flexibele woningdifferentiatie. Verder wordt aan marktpartijen en corporatie gevraagd om concrete bouwplannen te ontwikkelen. Bij het niet voldoende op gang komen van de bouwproductie in een bepaalde kern worden de verschillende doelgroepen die actief zijn op de woningmarkt betrokken en worden concrete woonwensen geïnventariseerd.
Toets
Voor de periode 2015-2024 is de woningbehoefte voor Tubbergen tussen de 152 en 228 woningen. De beschikbare bestemmingsplancapaciteit bedraagt 104 woningen, met daarbij nog een nader te bepalen aantal die zullen voortkomen uit woningbouwinitiatieven die de komende periode worden ontwikkeld en ingediend.
In onderhavig plan gaat om een ontwikkeling waarbij één woning op een bestaand erf wordt toegevoegd. Op basis van de regionale woningbouwafspraken is er op gemeentelijk niveau een verdeling over de kernen gemaakt. Hierin is ook rekening gehouden voor woningen op basis van rood voor rood. De beschikbare plancapaciteit voor Tubbergen bedraagt 104 woningen, op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er ruimte is voor een extra Rood voor Rood initiatief, waarbij ter compensatie van het slopen van de aanwezige agrarische bebouwing, één woning zal worden gerealiseerd. Het voornemen past binnen het woonbeleid van de gemeente Tubbergen.
De beleidsnotitie 'rood voor rood met gesloten beurs 2014' is door de gemeenteraad vastgesteld op 15 december 2014. Dit beleid biedt het toetsingskader voor rood voor rood plannen binnen de gemeente.
Aanleiding voor het vaststellen van het beleid is dat steeds meer agrarische bedrijven veranderen in hobbymatige agrarische activiteiten of volledig stoppen met hun agrarische activiteiten. Het gevolg hiervan is een toename van leegstaande landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, waardoor verval van het buitengebied op de loer ligt. Middels Rood voor Rood is het mogelijk om deze gebouwen te slopen en er een woning voor terug te bouwen. Centrale doelstelling is om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering te realiseren.
Uitgangspunt van beleid is dat een oppervlakte van minimaal 1.000 m² landschapsontsierende bebouwing of 5.400 m2 aan kassen dient te worden gesloopt om een compensatiekavel (woning) te kunnen verkrijgen. Daarnaast dient een ruimtelijk kwaliteitsplan uitgewerkt te worden waaruit blijkt dat wordt geinvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. De deelnemer aan Rood voor Rood zal uit de opbrengst van de bouwkavel het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moeten bekostigen. De deelnemer mag 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen gebouwen behouden.
In het beleid zijn verschillende uitgangspunten voor de sloop- en herbouwlocatie opgenomen, waaraan het plan in principe dient te voldoen. In het beleid is ook de mogelijkheid tot maatwerk opgenomen.
Toets
Er zal een oppervlakte van circa 1.100 m² aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarmee aan de voorwaarde van minimaal 1.000 m² wordt voldaan. Deze bebouwing bevindt zich in het geheel op het perceel aan de Denekamperweg 80 in Tubbergen.
Er is een rood voor rood plan opgesteld dat als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd. In dit rood voor rood plan is de te slopen bebouwing opgenomen, de situering van de bouwkavel en woning (inclusief inpassing in het landschap) en het erfplan inclusief kostenoverzicht welke aantoond dat sprake is van een gesloten beurs.
Het erfplan is tot stand gekomen op basis van de beeldkwaliteitsprincipes Rood voor Rood, het Cascobeleid en Kwaliteitskader Gebiedskenmerken van de gemeente (een uitwerking van de gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie Overijssel).
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.6: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
De ontwikkeling heeft wel gevolgen voor een element dat als te behouden op de kaart staat. Gesteld moet worden dat dit echter onjuist is opgenomen. Te midden van het erfbos is altijd een open ruimte geweest die zorgde voor een verbinding tussen de boerderij en het omliggende landschap. Deze verbinding is verdwenen door niet streek-eigen plantmateriaal zoals enkele coniferen. Dit moet hersteld worden en dus zijn er gevolgen voor dit element. Het element is echter direct aan of nabij een agrarisch erf gelegen. De afspraak daarbij is dat voor beplanting binnen agrarische bouwblokken geen casco-benadring geldt. De ontwikkeling kan daarom plaats vinden zonder aanvraag en compensatie via de casco-benadering. Het gemeentelijke kwaliteitsteam heeft akkoord gegeven op de nieuwe voorgestelde situatie.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Toets
In de kaart Omgevingskwaliteit is zichtbaar welk niveau aan het plangebied is toegekend. In dit geval valt het plangebied onder niveau 'Midden'. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.
Figuur 3.7: Uitsnede kaart Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 (bron: gemeente Tubbergen)
Voor een rood voor rood initiatief geldt een specifiek beeldkwaliteitplan, deze is bijgevoegd in Bijlage 2. Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het plan betreft de bouw van één woning op een bestaand agrarisch erf, ter compensatie van de sloop van landschapsontsierende agrarische bebouwing. Deze ontwikkelingen vinden plaats op hetzelfde erf. De ontwikkeling is concreet beschreven in paragaraaf 2.2.
De ontwikkeling vindt de meeste aansluiting bij de volgende activiteit van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. In de nota van toelichting op het Besluit m.e.r. wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat 'stedelijke ontwikkeling' inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Voorliggend plan voorziet in de bouw van één extra woning op een bestaand agrarisch erf. Tevens worden op hetzelfde erf de agrarische opstallen gesaneerd en daarmee een agrarisch bedrijf omgezet naar een reguliere woonlocatie. Deze ontwikkeling op zichzelf heeft een positieve invloed op de milieubelasting ter plaatse van de Denekamperweg en voorziet in een afname van bebouwing. Uit vorengaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Met het toevoegen van één extra woning aan de Denekamperweg, is er ook sprake van het toevoegen van een extra milieugevoelige functie binnen het gebied. De woningbouw vindt plaats op hetzelfde erf in het buitengebied, in de omgeving zijn meerdere functies aanwezig. Zodoende is een toetsing verricht voor bedrijven en milieuzonering.
Binnen het plangebied zullen in de toekomst geen agrarische en/of milieubelastende activiteiten meer plaats vinden. Zodoende is toetsing aan de bovengenoemde richtafstanden ten opzichte van nabijgelegen functies niet noodzakelijk.
De twee bestaande bedrijfswoningen zullen in de toekomst een reguliere woonbestemminsg krijgen. Zodoende moeten zowel de bestaande (bedrijfs)woningen als de te realiseren woning getoetst worden aan de richtafstanden ten opzichte van eventuele milieubelastende bedrijven en/of activiteiten in de omgeving. In de omgeving van het plangebied zijn aan meerdere percelen (met bouwvlak) agrarische bestemmingen toegekend. Het dichtstbijzijnde adres dat een agrarische bestemming kent, bevindt zich aan de Denekamperweg 84 en ligt op een afstand van ca. 75 meter van het plangebied (gemeten van nieuwe woning tot perceelgrens agrarisch perceel). Ter plaatste is echter geen agrarisch bedrijf aanwezig. De afstand van 75 meter tussen het plangebied en het agrarische perceel is daarom ruim voldoende. Op een afstand van 144 meter is een paardenhouderij aanwezig (Denekamperweg 79), voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 50 meter met betrekking tot het aspect geur, aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Verder zijn in een straal van 300 meter geen agrarische bedrijven aanwezig. Met inachtneming van vorenstaande voldoet het voornemen voor wat betreft milieuzonering.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Op een afstand van 144 meter (gemeten van nieuwe woning tot perceelgrens agrarisch perceel) van het plangebied is een paardenhouderij aanwezig, er wordt dus ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Aangezien binnen het plangebied zelf geen agrarische acitiviteiten meer zullen plaatsvinden, kan ook worden uitgesloten dat nabijgelegen functies geurhinder van het plangebied zullen ondervinden. Het plan voldoet daarmee aan de voorwaarden die in de Wet geurhinder en veehouderij worden gesteld.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek [Kruse Milieu, projectcode 19055716) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Zie voor de rapportage Bijlage 3.
In een verkennend bodemonderzoek is de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 1.170 m² aan de Denekamperweg 80 in Tubbergen. De onderzoekslocatie is grotendeels bebouwd en verhard. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouw van een woning met 3 bijgebouwen in het
kader van de Rood-voor-Roodregeling.
Resultaten veldwerk
De onderzoekslocatie is beschouwd als niet verdacht voor chemische componenten met uitzondering van de verdachte deellocatie ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieselolietank. De onderzoekslocatie is verdacht voor asbest in de bovengrond en ter plaatse van de twee druppelzones. In totaal zijn er 17 inspectiegaten gegraven en zijn 2 inspectiegaten doorgezet tot 3.20 meter en 3.70 diepte en afgewerkt tot peilbuizen. Gebleken is dat de bodem bestaat overwegend uit matig fijn zand. Onder het asfalt is tot circa 0.6 meter diepte matig grof zand aangetroffen en ter plaatse van de voormalige dieselolietank is zeer fijn zand aangetroffen. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen waargenomen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen (puin en asbest in druppelzone A). Door de veldwerker zijn visueel asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld en in de bodem ter plaatse van druppelzone A. Het freatische grondwater is in de peilbuizen 1 en C1 aangetroffen op 1.45 en 2.07 meter min maaiveld.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Resultaten asbestanalyses
Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de bijlage. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreiningen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Druppelzone A is sterk asbesthoudend, de gewogen asbestgehalten zijn hoger dan de interventiewaarde. Het sterk verhoogde asbestgehalte gaf aanleiding voor een nader asbestonderzoek (zie hoofdstuk 5).
Nader asbestonderzoek druppelzone A
De omvang van de asbestverontreiniging ter plaatse van druppelzone A is in voldoende mate afgeperkt. In de mengmonsters van de fijne fractie van de horizontale afperking MM FF - A11 t/m A13 en van de vertikale afperking MM FF - A14 t/m A17 van druppelzone A is asbest aangetoond, maar zijn de gehalten ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
Om het terrein geschikt te maken voor toekomstig gebruik, dient de sterke asbestverontreini-ging ter plekke van deellocatie A te worden gesaneerd.
Voorafgaande aan de sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld, die door het bevoegd gezag (proncie Overijssel) dient te zijn goedgekeurd. Het verrichten van bodemsaneringen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd.
De verontreinigde grond niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van bevoegd gezag.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er na sanering van de asbestverontreiniging ter plaatse van druppelzone A geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Zowel de te realiseren woning als de twee bestaande (bedrijfs)woningen zijn gelegen binnen een geluidszone van de Denekamperweg. De bestaande woningen zijn reeds vele jaren bewoond en in dit opzicht worden als gevolg van de planvorming geen wijzigngen in gebruik aangebracht. De nieuw te realiseren woning is - net als de woning aan de Denekamperweg 80 - circa 120 meter vanuit de as van de Denekamperweg gelegen. De Denekamperweg betreft een 80 km/u gebiedsontsluitingsweg. Via de atlas leefomgeving is bekeken in hoeverre sprake is geluidsbelasting aangaande wegverkeerslawaai.
Figuur 4.2: geluidsbelasting nabij Denekamperweg 78-80 Tubbergen (bron: Atlas leefomgeving)
Op de locatie van de nieuwe woning (rood omkaderd in figuur 4.2) is op basis van de kaart 'geluid in Nederland van wegverkeer (Lden) sprake van een geluidsbelasting van maximaal 45 dB. Dit is 3 dB onder de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Vanwege de ruime afstand ten opzichte van de Denekamperweg wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting ter plaatse de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet zal overschrijden en de planvorming voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Onderhavig plan betreft de realisatie van één extra woning op in het kader van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling. Per definitie zal het aantal verkeersbewegingen op de bouwlocatie weinig toenemen; waar juist een afname te verwachten is door het opheffen van het agrarisch bedrijfsperceel. Voor de bouw van één extra woning in een niet-stedelijk gebied, kan een maximale toename in de verkeersgeneratie van 8,6 verwacht worden.
Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen per locatie op 15 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0,0% gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 15 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Toets
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
Figuur 4.4: uitsnede risicokaart ter plaatse van Denekamperweg 78-80 (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1,5 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Deze dichtstbijzijnde risicobron betreft een tankstation met LPG op circa 1,5 km afstand. Derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 15 juli 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. Op basis van de ingevulde gegevens kan voor onderhavig plan volstaan worden met het toepassen van de standaard waterparagraaf, er zijn geen aanvullende maatregelen nodig om het plan te kunnen realiseren.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden van Natuurbank Overijssel (projectnummer 2020, d.d. 24-7-2019), zie ook Bijlage 5. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Er zijn plannen voor de bouw van een extra woning op een agrarisch erf op het adres Denekamperweg 78-80 te Tubbergen. Ter compensatie voor de bouw van de extra woning, dient overtollige bebouwing op het erf gesloopt te worden. Omdat overtreding van de Wet natuurbescherming door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet uitgesloten kan worden, is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het onderzoeksgebied is op 23 juli 2019 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk en Natura2000.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura2000-gebied en het plangebied, is het uitgesloten dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals een berekening m.b.v. Aerius-Calculator, wordt niet noodzakelijk geacht.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats en nestelen er vogels in de bebouwing. Er zijn in het plangebied geen vleermuizen waargenomen en geen potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen.
In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. De klimop mag alleen gerooid worden buiten de voortplantingsperiode van vogels of uit een broedvogelscan moet blijken dat er geen bezette vogelnesten in de klimop aanwezig zijn.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Conclusie
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Wat betreft het archeologiebeleid valt de gemeente Tubbergen terug op het in 2008 opgestelde RAAP-rapport 'Gemeente Tubbergen, Archeologsiche verwachtings- en advieskaart'. Bijbehorend bij dit rapport is voor de gehele gemeente, middels een archeologische verwachtingskaart, de archeologische verwachting weergegeven. In de onderstaande figuur is te zien dat het plangebied gelegen is in het landschapstype 'dekzandwelvingen en -vlakten'.
Figuur 4.5: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: RAAP-rapport 1606 'Gemeente
Tubbergen Archeologische verwachtings- en advieskaart)
Voor het landschapstype 'dekzandwelvingen en -vlakten' geldt een middelmatige verwachting voor archeologische resten uit ale perioden. Er geldt echter een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Voor plangebieden groter dan 5000m2, bij bodemingrepen dieper dan 40cm, geldt een verplichting tot archeologisch onderzoek. Plangebieden kleiner dan 5000m2 kennen een vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Dit is tevens geregeld in het bestemmingsplan, voor de locatie aan de Denekamperweg 78-80 geldt namelijk de dubbelbestemming 'waarde- archeologie 4'.
Toets
Het plangebied is kleiner dan 5.000 m2, dit betekent dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De planvorming vormt geen belemmering voor wat betreft het aspect archeologie.
Het plangebied wordt ontsloten via de Denekamperweg, waar een maximale snelheid van 80 km/u geldt. De beperkte toename van verkeersbewegingen van en naar het plangebied als gevolg van één extra woning, kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Hierbij geldt dat een agrarisch bedrijfsperceel, met de daarbijbehorende verkeersbewegingen, wordt opgeheven. De verwachting is dat het plan juist een afname bewerkstelligt van het aantal verkeersbewegingen en het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein c.q. woonerf, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Verspreid in het buitengebied liggen bedrijfswoningen (meest agrarisch) en burgerwoningen. Woningen mogen een maximale inhoud hebben van 1.000 m3 ongeacht de vraag of sprake is van inwoning (m.u.v. landgoederen).
Bij burgerwoningen zijn, net als bij agrarische bouwvlakken, kleinschalige bedrijfsactiviteiten na afwijking toegestaan (tot 500 m2). Boven de 500 m2 is hiervoor een wijzigingsprocedure noodzakelijk. Tevens zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan.
Voor onderhavig plan zijn de (voormalige bedrijfs)woningen en de toe te voegen woning voorzien van een reguliere woonbestemming.
De gebiedsbestemming Agrarisch - 1 omvat de agrarische gebieden waar landbouw en landschap nevengeschikt zijn. De gronden die zijn inbestemd als "Agrarisch 1" zijn bestemd voor het agrarisch gebruik.
De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 15 juli 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 maart 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.