Plan: | Kleine Kernen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.1317009-vg01 |
Een aantal geldende bestemmingsplannen voor de kernen in de gemeente Tubbergen dient geactualiseerd te worden om hiermee invulling te geven aan de actualisatieverplichting vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Artikel 3.1 lid 2 van de Wro bepaalt dat bestemmingsplannen binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, opnieuw moeten worden vastgesteld door de gemeenteraad. Middels dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan deze actualisatieverplichting voor wat betreft de 'kleine' kernen van de gemeente Tubbergen.
Het bestemmingsplan "Kleine kernen" is een integrale herziening van de geldende bestemmingsplannen van de kernen Harbrinkhoek-Mariaparochie, Manderveen, Langeveen, Fleringen, Reutum en Vasse. Hierbij worden de huidige geldende plannen vervangen door één actueel en digitaal vormgegeven bestemmingsplan voor de genoemde kernen. Hiermee wordt een meer actuele planologische regeling voor het gemeentelijke grondgebied gerealiseerd van waaruit beter beheer kan plaatsvinden.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de bebouwde kom van de kernen Harbrinkhoek, Mariaparochie, Langeveen, Manderveen, Fleringen, Reutum en Vasse. Daarnaast maakt het verstenigte gebied Mekkelenberg ook onderdeel uit van het bestemmingsplan. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied. Op onderstaande afbeelding is globaal de ligging van de kleine kernen welke binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan vallen, aangegeven.
Gronden waarvoor een bestemmingsplan als ontwerp in procedure is gebracht of waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld dat nog niet onherroepelijk is geworden, vallen buiten de begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied bestemmingsplan Kleine Kernen
Voorliggend plan herziet de bestemmingsplannen alsmede de partiële herzieningen die van kracht zijn in het plangebied. Op dit moment gelden voor het plangebied nog 30 bestemmingsplannen. Hiermee komen na vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan alle hieronder genoemde plannen geheel of gedeeltelijk te vervallen. Het betreffen de volgende bestemmingsplannen:
Naast bestemmingsplannen zijn meerdere afwijkingen, projectbesluiten, ontheffingen, vrijstellingen en wijzigingsplannen op geldende bestemmingsplannen verleend. De aantallen hiervan overschrijden ruim de 300. Daarom is hiervan geen lijst opgenomen.
Volgens artikel 3.1 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening legt een gemeente in een bestemmingsplan vast wat de passende functie van de grond is (de bestemming) met daarbij behorende regels omtrent het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende bebouwing.
Dit bestemmingsplan is een actualisatieplan wat beheersmatig, overwegend conserverend van aard is. Nieuwe projecten worden in principe niet meegenomen. Hiervan kan afgeweken worden, indien het betreffende project geheel is afgerond. Onder ‘afgerond’ wordt in dit geval verstaan dat alle vereiste onderzoeken zijn afgerond, de economische en maatschappelijke haalbaarheid van de ontwikkeling verzekerd is, ten aanzien van alle relevante zaken bindende afspraken zijn gemaakt en het betreffende project niet kan leiden tot een vertraging in het totstandkomingsproces van voorliggend bestemmingsplan.
Overigens betekent het 'conserveren' of 'beheren' niet dat dit bestemmingsplan geen enkele ontwikkeling mogelijk maakt. Kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau blijven op basis van het bestemmingsplan mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt door middel van flexibiliteitsbepalingen, zoals wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsmogelijkheden.
Die juridische basis verschaft zekerheid -aan overheid en burger- over de wijze waarop gronden en opstallen in een gebied mogen worden gebruikt. In verband daarmee wordt met het onderhavige bestemmingsplan zoveel mogelijk aangesloten op de actuele situatie in het betrokken gebied en biedt tevens voldoende mogelijkheden om in te spelen op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen en initiatieven. Daarnaast mag bij het opstellen van het plan gebruik gemaakt worden van de standaardwerkwijze voor de herziening van bestemmingsplannen. Deze 'standaard' heeft vorm gekregen bij het opstellen van de diverse voorgaande bestemmingsplannen in de inhaalslag herziening bestemmingsplannen.
Het bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken gemotiveerd en toegelicht. Hoofdstuk 2 beschrijft kort de ontstaansgeschiedenis en de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied. Hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 bevatten het kader voor dit bestemmingsplan, dat gevormd wordt door relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid (hoofdstuk 3) en de randvoorwaarden op het gebied van de diverse milieu- en omgevingsaspecten (hoofdstuk 4). In hoofdstuk 5 licht de keuze van de bestemmingen op de verbeelding en in de regels toe. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op het algemene juridisch-planologisch systeem en op de diverse bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. In hoofdstuk 7 volgt een korte verantwoording van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Om een integrale visie op het plangebied te kunnen geven, dienen eerst de kenmerken en kwaliteiten in kaart te worden gebracht. In dit hoofdstuk worden de kenmerken en kwaliteiten van de kleine kernen beschreven. Het gaat hier onder meer om de kenmerken van het landschap, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de natuurwaarden. Vervolgens komen het huidige gebruik en de aanwezige functies aan de orde. Elke paragraaf eindigt met een korte toelichting op de uitgangspunten die voor onderhavig bestemmingsplan gelden.
De bewoningsgeschiedenis van Twente gaat terug tot diep in de prehistorie. Uit alle prehistorische perioden vanaf de laatste fase van de ijstijd zijn vondsten bekend. Dit wil echter niet zeggen dat Twente permanent bewoond is geweest, maar wel dat het door de eeuwen heen een aantrekkelijk leefgebied voor de mens is geweest.
In het Neolithicum, de Jonge Steentijd, werd landbouw belangrijk. Deze nieuwe levenswijze had vele gevolgen. Voor het eerst ging de mens in grote mate invloed op zijn omgeving uitoefenen. Stukken bos werden gekapt om akkers aan te leggen. De meeste steden en dorpen van Twente zijn ontstaan aan de voet van een es. Een es is een complex bouwlanden, waarbinnen meerdere boeren grond hebben, zonder dat er duidelijk zichtbare perceelsscheidingen bestaan. Bovendien had een boer vaak verschillende akkers op de es. De akkers lagen op hogere gronden dicht bij de boerderij, de lagere delen werden gebruikt als weiland of hooiland. In het boerenbedrijf stond de veeteelt in dienst van de akkerbouw. Het voedsel voor mens en dier werd geproduceerd op de akkers, de dieren leverden de mest die nodig was voor de gewassen op de akkers. Het opbrengen van materiaal, zoals mest leidde tot een ophoging van de es. Om de es lag meestal een houtwal. Deze diende als veekering. Voorbeelden van esnederzettingen zijn de kernen Tubbergen, Albergen, Geesteren, Fleringen, Mander en Vasse.
Het noordwesten van de gemeente Tubbergen behoort landschappelijk gezien tot het (voormalige) hoogveengebied van Overijssel. De ontginning van het grote hoogveengebied ten noorden van Almelo vond in verschillende perioden en op verschillende wijze plaats. De occupatie van dit gebied begon met de ontginning van Vriezenveen. Tot dit gebied behoren de kernen Langeveen en Manderveen.
Om te voorkomen dat de woeste gronden (bossen en heidevelden), die voor het landbouwsysteem van essentieel belang waren, zouden verdwijnen, besloten de ‘vrije’ boeren van één of enkele nederzettingen om over te gaan tot bescherming van de woeste gronden. In de Late Middeleeuwen, waarschijnlijk in de loop van de 13e eeuw, ontstonden zo de markegenootschappen, kortweg marken genoemd.
De marken en de buurschappen bleven tot in de 19de eeuw voortbestaan, daarna veranderde het denkbeeld, zodat er ruimte ontstond voor vernieuwing van de landbouw. Na de markendelingen kunnen de grote wijzigingen in het landschap plaatsvinden: ontginningen tot cultuurgrond, bebossing, zoals Het Springendal en de bossen ten noorden van Mander, en de bouw van nieuwe huizen en fabrieken.
Het dorp Fleringen is gelegen bij de kruising van de wegen Almelo-Ootmarsum (N349, Ootmarsumseweg) en Tubbergen-Oldenzaal (N343, Jan van Arkelweg). Fleringen is ontstaan als nederzetting aan de westzijde van de Fleringer Es.
Het dorp wordt reeds in 933 genoemd als Fletharrote, wat ‘ontgonnen moerassig land’ betekent. De kern is ontstaan als een los esdorp. Aanvankelijk was er nauwelijks sprake van enige kernvorming. Dat ontstond pas na 1950, toen planmatige uitbreiding van de woningbouw heeft plaatsgevonden. De aanwezige voorzieningen zijn geconcentreerd aan de zuidzijde van de kern, nabij het kruispunt van bovengenoemde wegen.
Langeveen ligt op de grens van het dekzandgebied naar het jong heide- en veenontginningsgebied. Van oorsprong vormde de Hardenbergerweg een belangrijke doorgaande route vanuit het veengebied naar Twente. De kern is te karakteriseren als een hoogveenrandwegdorp. Veenontginning verliep als volgt: kolonisten namen als als ontginningsbasis een natuurlijke waterloop of een rand van een oud ontgonnen gebied. Loodrecht op de ontginningsbasis werden de sloten gegraven, waardoor een kenmerkende slotenverkaveling ontstond. De sloten zorgden voor ontwatering van de strook, zodat het veen droog genoeg werd om in cultuur te brengen. Elke kolonist bouwde een boerderij op de eigen strook en langs de ontginningsbasis. Hierdoor ontstonden langgerekte dorpen.
In het midden van de jaren ‘90 is Langeveen sterk uitgebreid met woningen. Het dorp strekt zich tussen twee doorgaande wegen, de Hardenbergerweg en de Langehaarsweg. Na 1950 is de Langehaarsweg verbreed en is de Hardenbergerweg ontlast met het verkeer dat naar en uit Twente komt.
Langeveen bestaat ruimtelijk gezien uit twee kerngebieden, een noordelijk en zuidelijk deel, met daartussen een groen (bos)gebied en de sportvelden. De in het dorp aanwezige maatschappelijke voorzieningen bevinden zich met name in het noordelijk deel. Daarnaast beschikt Langeveen over een bedrijventerrein, welke is gelegen ten zuiden van de Vasserdijk.
Manderveen is qua oppervlakte de kleinste kern binnen dit bestemmingsplan. Het behoort samen met Langeveen tot het (voormalig) hoogveengebied ten noorden van Almelo en ten noorden van de Vecht. Kenmerkend is de strookvormige, opstrekkende verkaveling en de bebouwing in linten. De bebouwing in Manderveen is dan ook in lintvorm verspreid langs de Manderveenseweg en de Veendijk.
Deze kernen vormen tezamen een dubbeldorp. De kern Mariaparochie behoort gedeeltelijk tot de gemeente Almelo. De naam Harbrinkhoek doet zijn naam eer aan door de ligging in de hoek Dannekampsweg - Jannes Brouwerstraat en de Almeloseweg. Ten zuiden van de Almeloseweg ligt een klein bedrijventerrein met onder andere een supermarkt en een autoschadebedrijf.
De kern Mariaparochie kan functioneel gezien gesplitst worden in een noordelijk deel, waarin met name de woonfunctie overheerst, en een zuidelijk deel, waar vooral voorzieningen zijn gelegen. De belangrijkste doorgaande route binnen de kern is de Almeloseweg.
Tegen het einde van de Vroege Middeleeuwen ontstond een fixatie en clustering van woonplaatsen en akkerlanden. Er ontstonden in die periode ook veel nieuwe nederzettingen, zoals Reutum.
De kern Reutum is te karakteriseren als een zogenaamd flankesdorp. Hierbij zijn de boerderijen in een gerekte bouworde aan één kant van de (grote) es gesitueerd. Ten zuiden van het dorp ligt op de flank van de stuwwal een uitgerekte strook herkenbare en door hagen en houtwallen gescheiden matenlanden (Voortse Maten). In de huidige situatie is de woonfunctie met name geconcentreerd in het zuidwestelijk deel van de kern. De belangrijkste doorgaande weg binnen de kern is de Kerkstraat. Aan deze straat zijn ook vrijwel alle voorzieningen geconcentreerd.
De kern Vasse is ontstaan als kransesdorp, waarbij de boerderijen in een gesloten krans rondom de (grote) es zijn gesitueerd.
De Manderseweg en de Denekamperweg zijn de belangrijkste doorgaande wegen, waaraan ook vrijwel alle voorzieningen liggen. De maatschappelijke voorzieningen zijn geconcentreerd aan de Hooidijk. Het betreft hier een bibliotheek, een basisschool en een kerkgebouw. Op de hoek Voortsweg-Amsinksweg is een klein bedrijventerrein gelegen. Tot slot herbergt Vasse een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van enkele recreatiewoningen aan de Beekzijdeweg. Wonen is de meest omvangrijke functie in de kern.
Mekkelenberg is in tegenstelling tot het geldende plan een gebied dat ook onderdeel uitmaakt van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Het gebied is gelegen ten zuiden van de Ootmarsumseweg nabij Mariaparochie.
De Mekkelenberg is van oudsher een (heide)gebied welke is gelegen op een es die vanaf Geesteren zuidwaarts loopt en hier en daar nog te herkennen is als een zandige hoogte in het landschap. In tegenstelling tot Harbrinkhoek, waar in 1820 het eerste schooltje werd gebouwd en al veel eerder sprake was van bewoning en bebouwing, is het gebied rond de Mekkelenbergweg pas tussen 1900 en 1950 ontwikkeld. Om Mekkelenberg als een kern te typeren, is geen sprake van. Daarin ontbreek de stedenbouwkundige samenhang. Het gebied is niet naar een centrum of lijn gericht.
Evenals vroeger is de Ootmarsumsestraat, de verbindingsweg tussen Almelo en Ootmarsum, in de huidige situatie één van de belangrijkste structuurdragers in het gebied. De Mekkelenbergweg betreft een aftakking van deze Ootmarsumsestraat. In vergelijking met het omliggende gebied is langs de Mekkelenbergweg sprake van relatief intensieve bebouwing. Met name de opstallen van bouwbedrijf Groothuis zijn overheersend aanwezig in het gebied. Het gebied kenmerkt zich door de menging van het bedrijventerrein met wonen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn door de Europese Unie uitgevaardigd ter bescherming van bedreigde plant- en diersoorten en leefgebieden in Europa. Beide richtlijnen moeten door de lidstaten worden vertaald naar concrete aanwijzing van gebieden die op grond van deze criteria wettelijke bescherming krijgen. De uitwerking van de Europese richtlijnen is voor de Nederlandse situatie ingebed in de Natuurbeschermingswet. Het achterliggende beleid is verwerkt in het Natuurbeleidsplan en het Structuurschema Groene Ruimte.
Het doel van de Vogel- en Habitatrichtlijn is instandhouding van natuurlijke habitats in de gebieden, die als Speciale Beschermingzone (SBZ) zijn aangewezen en bescherming van soorten. Het plangebied van de kern Vasse ligt in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied 'Springendal en Dal van de Mosbeek'. Hoewel de afstand tot het Natura2000-gebied gering is, worden, gezien het conserverende karakter van het voorliggende bestemmingsplan geen negatieve effecten op de natuurwaarden van de beschermde gebieden verwacht. Het dichtstbijgelegen horecabedrijf ligt op ruim 280 m van het Natura 2000-gebied. Toetsing aan de Flora- en faunawet is bij elk bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende plan is conserverend van aard. Het is daardoor niet aannemelijk dat er negatieve effecten optreden voor de in het plangebied aanwezige flora en fauna. Aanwezige natuur krijgt een passende bestemming waarmee de leefgebieden van de diverse aanwezige soorten veilig wordt gesteld. Zie ook paragraaf 4.7.
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees verdrag over de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Doel van het verdrag van Valletta (beter bekend als het verdrag van Malta) is de bescherming van het archeologisch erfgoed als bron van het gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Het verdrag bepaalt onder andere dat archeologische belangen tijdig worden betrokken bij planvorming van ruimtelijke ontwikkelingen. In paragraaf 4.8 wordt op dit aspect nader ingegaan.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwali-teit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 Europees van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internatio-naal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese ver-plichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet om-heen kan. De belangrijkste doelstellingen van de KRW zijn:
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetge-ving. De Implementatiewet is gepubliceerd in het Staatsblad 2005, nr. 303. De wet, een wijzi-gingswet, regelt dat stroomgebiedbeheerplannen en maatregelenprogramma's een plaats vin-den in het planstelsel van de Wet op de waterhuishouding. Verder regelt de wet dat de milieu-doelstellingen van de KRW zullen worden geconcretiseerd als milieukwaliteitseisen in het kader van de Wet milieubeheer. Het bindende karakter van de KRW-doelstellingen vereist vastlegging van de doelstellingen in wettelijke voorschriften. Het gaat daarbij om een algemene maatregel van bestuur en provinciale verordeningen op basis van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, waarin ook de doorwerking van de doelstellingen naar vergunningverlening en andere besluiten van overheidsinstanties wordt geregeld. In paragraaf 4.6 wordt nader op waterkwaliteit en waterhuishouding in het plangebied ingegaan.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Dit bestemmingsplan voorziet in een actualisatie van een aantal geldende bestemmingsplannen binnen de kernen Harbrinkhoek, Mariaparochie, Manderveen, Reutum, Fleringen, Langeveen, Vasse en Mekkelenberg. Dit bestemmingsplan is gericht op het conserveren en beheren van de bestaande (planologische) situatie. Ontwikkelingen die nog niet vervat zijn in een onherroepelijk bestemmingsplan of waarvoor anderszins een planologische procedure is afgerond of een vergunning is verleend, zijn niet meegenomen in dit plan. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan geen rijksbelangen raakt. Tevens is de Ladder voor duurzame verstedelijking in dit geval niet van toepassing is omdat geen sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel, zie figuur 3.1. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Het voorliggende plan betreft een conserverend plan waarin geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen worden toegelaten. Wanneer ruimte wordt gevonden voor enige uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande functies dan dient dat plaats te vinden volgens zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij rekening gehouden dient te worden met de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Met een uitwerkingsplan kan in Manderveen 5 woningen worden gerealiseerd. Deze planologische mogelijkheid is overgenomen uit geldende bestemmingsplan Bessentuin uit 2010. De behoefte is met de vaststelling van het vigerende plan aangetoond en voldoet nog steeds aan het in het gemeentelijk woonbeleid opgenomen woningbouwprogramma. Zie ook paragraaf 3.4.1..
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Figuur 3.2 Ontwikkelingsperspectieven (Bron: Provincie Overijssel)
In de verschillende plangebieden vertaalt dit beleid zich volgens afbeelding 3.2. Hieruit valt op te maken dat het ontwikkelingsperspectief "Dorpen en kernen als veelzijdig leefmilieus - woonwijk" overwegend voorkomt. De nadruk op dit ontwikkelingsperspectief komt steeds meer te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern. Hierbij is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.
Daarnaast komen de ontwikkelingsperspectieven "Dorpen en kernen als veelzijdig leefmilieus - geplande woonwijk" en "Dorpen en kernen als veelzijdig leefmilieus - Bedrijventerrein" voor. De nadruk in het ontwikkelingsperspectief 'geplande woonwijk' komt voort uit die van woonwijk. Het verschil zoals duidelijk mag zijn, dat het hier gaat om geplande nieuwe woonmilieus. Bij het ontwikkelingsperspectief 'bedrijventerrein' richt de ambitie van de provincie zich op vitale werklocaties. Sleutelwoorden daarin zijn verbeteren van de interne structuur, verbeteren van de aansluiting op het landschap. verdichting en intensivering, profilering en differentiatie en het verbeteren van de kwaliteit van de buitenruimte en architectuur.
Het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap" wordt toegepast voor de overige gebieden. Opvallend hierbij is dat het noorden van Reutum als ook het woon- en bedrijventerrein Mekkelenberg onder dit laatst genoemde ontwikkelingsperspectief vallen. Gebieden, aangewezen als ‘Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap’ zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw- recreatie-zorg, landbouw- natuur en landbouw- water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.
Vanwege het conserverende karakter van het plan, zullen op voorhand geen nadelige effecten optreden in de ontwikkelingsperspectieven.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Middels de gebiedskenmerken wordt de doorwerking van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de Omgevingsvisie op gebieds- en uitvoeringsniveau geborgd. Bij ieder nieuw ruimtelijk initiatief dient getoetst te worden aan de gebiedskenmerken. In dit geval is echter sprake van een bestemmingsplan met een conserverend en beheersgericht karakter. Er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt en enkel de huidige (planologische) situatie wordt opnieuw vastgelegd. Omdat er geen sprake is van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan hoeft daarom niet nader getoetst te worden aan de gebiedskenmerken.
Het woonbeleid van de gemeente Tubbergen is vastgelegd in de ‘Woonvisie 2010-2014’. Deze woonvisie is op 1 maart 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen. De ‘Woonvisie 2010-2014’ is tot stand gekomen in samenspraak met vertegenwoordigers van professionele en maatschappelijke partijen in de gemeente Tubbergen.
De visie op het wonen in de gemeente Tubbergen, omvat de volgende hoofdlijnen:
In de woonvisie zijn de bovengenoemde hoofdlijnen uitgeschreven en zijn hier concrete woonopgaven aan gekoppeld. Bij de uitwerking van de Woonvisie is nadrukkelijk rekening gehouden met de nieuwe eisen die in de Omgevingsverordening Overijssel 2009 door de provincie zijn gesteld. De Woonvisie is een ontwikkelingskader voor de woningbouw en de ontwikkeling van bestemmingsplannen.
De onderbouwing van de ‘Woonvisie 2010-2014 was gebaseerd op een woningmarktonderzoek dat in 2009 is uitgevoerd. De situatie in de jaren erna behoorlijke veranderd. De economische situatie is verslechterd en dit heeft een effect gehad op het functioneren van de woningmarkt. Dit was de aanleiding voor de gemeente Tubbergen om te komen tot een actualisering van het bouwprogramma. Het geactualiseerde woningbouwprogramma is vastgesteld op 21 juni 2012.
In het geactualiseerde woningbouwprogramma is tevens de vraag-aanbod balans uit 2009 geactualiseerd en bijgesteld naar de huidige marktverhoudingen. Hierbij is rekening gehouden met de plancapaciteit in geldende bestemmingplannen en in voorbereiding zijnde plannen. Als gevolg hiervan is de woningbouwprogrammering voor de kernen bijgesteld.
In de volgende kernen wordt uitgegaan van een bouwprogramma voor de periode van 2012-2019.
Ook hieruit volgt dat Mekkelenberg niet als kern wordt beschouwd en ook geen uitbreidingsmogelijkheden in woningaantallen kent. Voor Manderveen zijn uitwerkingregels opgenomen ten behoeve van 5 woningen. De 5 woningen passen in aantallen aan de behoefte zoals deze is vastgelegd in het woningbouwprogramma.
De gemeenteraad Tubbergen heeft op 12 januari 2009 de "Welstandsnota 2009" vastgesteld. De Welstandsnota geeft uitgangspunten en criteria waaraan het bouwplan wordt getoetst in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag. De criteria zijn afhankelijk van de grootte van het bouwplan en omvat onderwerpen zoals de situering, massa en vorm, gevels, materiaal gebruik en kleurgebruik.
Wanneer er individuele bouwverzoeken worden ingediend zal aan de welstandnota worden getoetst. In voorliggend bestemmingsplan worden geen (grootschalige) ontwikkelingen toegestaan. De welstandsnota belemmert de uitvoering van het bestemmingsplan niet.
In de beleidsnotitie "Transformatie en herstructurering 2009", vastgesteld op 9 maart 2009 door de gemeenteraad van Tubbergen, heeft de gemeente Tubbergen haar beleid vastgelegd voor inbreidingslocaties. De centrale doelstelling bij het opstellen van beleid ten aanzien van het beschikbaar stellen van contingent voor het bebouwen van transformatie- cq herstructureringslocaties, is:
Onder een transformatie- c.q. herstructureringslocatie wordt verstaan een locatie binnen de bebouwde kom waar sprake is van bestaande bebouwing. Deze bebouwing wordt niet meer conform de bestemming gebruikt of men wenst deze bebouwing niet meer conform de bestemming te gebruiken. De nieuwe invulling van deze locatie door middel van ver- dan wel nieuwbouw leidt tot een toename van het aantal woningen.
De gemeente Tubbergen heeft in samenwerking met de gemeente Dinkelland een detailhandelsstructuurvisie laten opstellen voor de periode tot 2020. Het doel van deze visie is te komen tot een heldere uitvoeringsgerichte visie op de gewenste ruimtelijke detailhandelsstructuur in de gemeenten Dinkelland en Tubbergen voor de periode tot 2020.
De visie geeft inzicht in de toekomstige functie en positie per kern. Met deze visie kunnen de gemeenten inspelen op lokale en regionale ontwikkelingen en kunnen nieuwe initiatieven van marktpartijen worden beoordeeld. Op basis van de visie worden initiatieven getoetst aan de gewenste detailhandelsstructuur en kan vertaling plaatsvinden naar bijvoorbeeld bestemmingsplannen.
In de overige kernen, naast Tubbergen, Geesteren en Albergen, van de gemeente Tubbergen zijn nog diverse winkels aanwezig. Zo is in Vasse, Harbrinkhoek en Langeveen een kleine supermarkt gevestigd. In de toekomst zijn er onvoldoende economische mogelijkheden voor complete (dagelijkse) winkelvoorzieningen in de kleine kernen. Dit betekent niet dat er buiten de aangegeven winkelstructuur geen winkels meer mogelijk zijn: vaak zullen bestaande winkels nog jarenlang functioneren. Vooral Vasse kan profiteren van bestedingen door verblijfstoeristen in de omgeving. In de nota staat dat er aanbevolen wordt buiten de aangegeven gewenste winkelstructuur (centra van Tubbergen, Geesteren en Albergen) niet substantieel meer te investeren in de winkelfunctie en deze daar ook niet substantieel uit te breiden. Enerzijds ontbreekt op termijn het draagvlak voor een economisch gezond en eigentijds winkelaanbod, anderzijds gaat het ten koste van de gemeentebrede gewenste winkelstructuur.
Nieuwe verzoeken ten behoeve van het vestigen van een detailhandelsbedrijf, buiten de bestaande detailhandelbestemmingen, zullen worden getoetst aan de structuurvisie, wanneer de visie ook is vasgesteld. Indien de gemeente hieraan medewerking wil verlenen, dan zal een separate planologische procedure doorlopen moeten worden. Vooralsnog heeft de visie de status van ontwerp.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, bodem en externe veiligheid. Tevens wordt aandacht besteed aan de aspecten water, ecologie en archeologie.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Bij een beoordeling van de milieubelasting van bedrijven kan de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” als leidraad gehanteerd. Deze VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd hulpmiddel voor de ruimtelijke inpassing van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies. De handreiking geeft een systematiek waarbij bedrijven in categorieën worden ingedeeld op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per bedrijfscategorie zijn hierbij afstandcriteria tot de woonomgeving opgenomen die bij de planvorming bij voorkeur in acht dienen te worden genomen. De categorieën zijn als volgt:
Tabel: "Indicatieve hinderzones per milieucategorie"
Deze zonering geldt in principe voor rustige woonwijken. Het is geoorloofd om bij anderssoortige omgevingen (dorpscentra, historische bebouwingslinten of bedrijventerreinen) één afstandsstap terug te gaan. Hiervan is bij onderhavig plan sprake, hetgeen betekent dat de afstanden in de derde kolom van toepassing zijn.
De lijst met richtafstanden gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Bij onderhavig bestemmingsplan is een zonering toegepast van het bedrijventerrein. Hierbij is uitgegaan van de bestaande hindergevoelige functies in of direct aangren-zend aan het bedrijventerrein. Van daar uit is 'uitwaarts gezoneerd'. Dit betekent dat vanaf de gevels van de bestaande woningen zones zijn getrokken. Hierbij geldt dat:
Als gevolg van het beheergerichte karakter van het onderhavige bestemmingsplan en de wijze waarop de bedrijven worden bestemd, wordt voorkomen dat er sprake is van een toename van hinder op bestaande hindergevoelige functies binnen en buiten de bedrijventerreinen van Vasse en Harbrinkhoek.
De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Rond geluidsbronnen met een grote geluidsuitstraling gelden zones. In deze zones zijn de wettelijke regelingen van de Wet geluidhinder of de Luchtvaartwet van toepassing. Binnen de zones gelden specifieke regels voor geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, etc. Voor onderhavig plangebied is de regelgeving ten aanzien van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai van belang.
De geluidsimmissie van een verkeersweg is afhankelijk van het aantal rijstroken en ook van de aard van de omgeving. Daarom heeft een geluidszone langs een weg niet één standaardbreedte. In art. 74 Wgh wordt de omvang van de zone voor de verschillende situaties aangegeven.
Voor een weg buiten de bebouwde kom geldt:
Art. 74 Wgh spreekt over stedelijk en buitenstedelijk gebied en niet over binnen en buiten de bebouwde kom. Een zone van een auto(snel)weg is altijd buitenstedelijk ongeacht of de zone binnen of buiten de bebouwde kom ligt.
De zone strekt zich uit vanaf de as van de weg tot de vermelde breedte aan weerszijden van de weg. De ruimte boven en onder de weg behoort tot de zone. Voor het plangebied zijn de provinciale wegen N343 (Slagharen - Oldenzaal), N349 (Almelo - Denekamp) en N746 ( Mariaparochie - Tubbergen) van belang. Deze wegen bestaat uit twee rijstroken en kent dus een zone van 250 m. In de Atlas van Overijssel zijn de zones weergegeven voor de kernen die aan of in de nabijheid liggen van een provinciale weg. Dit zijn Langeveen, Fleringen, Mariaparochie-Harbrinkhoek en Reutum. Zie figuur 4.1.
Figuur 4.1 Geluidsniveau provinciale wegen per etmaal (Bron: Provincie Overijssel)
Voor uitbreidingen van geluidsgevoelige bestemmingen geldt dat de bestaande situatie bepalend is. De afstand van de woonhuizen tot de hier bedoelde wegen mogen niet kleiner worden. Nieuwe bouwmogelijkheden voor geluidgevoelige objecten zijn in het voorliggende plan niet opgenomen, waardoor het wegverkeerslawaai de vaststelling van dit plan niet in de weg staat.
In het plangebied of in de nabijheid van het plangebied komen geen spoorwegen voor. Railverkeerslawaai is daarom niet van toepassing.
De bedrijventerreinen van Vasse en Harbrinkhoek binnen het plangebied zijn niet gezoneerd waardoor het aspect industrielawaai, als bedoeld in de Wet geluidhinder, niet van toepassing is.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet is een implementatie van de Europese kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de vier dochterrichtlijnen waarin onder andere grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu zijn vastgesteld.
De nieuwe wet- en regelgeving onderscheidt projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling. Niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Uit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Projecten die 'niet in betekenende mate' leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden. De grens van 'niet in betekenende mate' ligt volgens de gelijknamige AMvB en aangezien het NSL inmiddels in werking is getreden, bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor fijn stof en stikstofdioxide betekent dit een maximale toename van 1,2 µg/m³. Hiervan is volgens de ministeriele regeling sprake bij de realisatie van woningbouwprojecten tot 1.500 woningen of 10 hectare bruto vloeroppervlak kantoren.
Onderhavig project betreft een conserverend bestemmingsplan voor een bestaand gebied. Dit betekent dat niet hoeft te worden verwacht dat er sprake kan zijn van een mogelijke verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie.
Onderhavig plan betreft een beheergericht bestemmingsplan van een bestaand gebied. Hier worden geen nieuwe activiteiten toegestaan. Om die reden kan een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek voor dit deel van het plangebied achterwege blijven. Mocht er in de toekomst sprake zijn van een nieuwe ontwikkeling, dan zal er op dat moment in het kader van de omgevingsvergunning (bouwen en/of milieu) een bodem-onderzoek dienen te worden uitgevoerd.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek, buisleiding of een lpg-tankstation, en de mobiele bronnen, zoals een tankwagen of vrachtschip.
Bij externe veiligheid gaat het in de eerste plaats om het “plaatsgebonden risico”. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident. Met het groepsrisico wordt aangegeven welk beschermingsniveau ontstaat als mensen (omdat ze wonen, werken, recreëren in de nabije omgeving) en industriële risico's bij elkaar in de buurt komen. Verder dient het groepsrisico om een afweging te kunnen maken over de wenselijkheid van de voorgenomen activiteit (herbestemming, verdichting, etc.) in relatie tot de risicobron.
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
In het navolgende is in beeld gebracht met welke aspecten aangaande externe veiligheid voor het plangebied rekening moet worden gehouden.
In of bij het plangebied liggen twee buisleidingen van de Gasunie, waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De leidingen doorkruizen de kern Mariaparochie van oost naar west, ter hoogte van het bedrijf aan de Demmersdwarsweg 8. Dezelfde leidingen volgen de Mekkelenbergweg richting het zuiden. Hiermee grenzen de leidingen aan de westzijde van het plangebied Mekkelenberg.
In geval van aardgastransportleidingen en vervoer van brandbare vloeistoffen door buisleidingen gelden de zoneringsafstanden uit de BEVB. Er geldt zowel een toetsingsafstand waarbinnen de wenselijkheid van ruimtelijke ontwikkelingen moet worden afgewogen, als een bebouwingsafstand waarbinnen de realisatie van kwetsbare objecten niet is toegestaan. Binnen deze contour mogen geen nieuwe gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd.
Figuur 4.2 Externe veiligheid (Bron: www.risicokaart.nl)
Tot slot kan worden opgemerkt dat er in de omgeving van het plangebied geen routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een beheersmatig karakter en maakt geen nieuwe bouwtitels nabij genoemde risicobronnen mogelijk. Daarnaast worden ook geen nieuwe bronnen toegestaan. De bestaande bronnen hebben geen juridische consequenties anders dan het positief bestemming van de LPG-tankstations met bijbehorende veiligheidszone, voor de voorliggende planregeling. De huidige situatie heeft geen invloed op een overschrijding van het plaatgebonden risico en het groepsrisico. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan aan de normen voor externe veiligheid voldoet.
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Op 11 juli 2012 besloot het algemeen bestuur van waterschap Regge en Dinkel om in 2014 te fuseren met waterschap Velt en Vecht. Op 25 april 2013 stemden de provincies Drenthe, Gelderland en Overijssel als bevoegd gezag in met deze fusie. Op 1 januari 2014 ging het fusiewaterschap, met de naam Vechtstromen, van start. Waterschap Vechtstromen verzorgt sinds die datum het waterbeheer in Twente, Noordoost Overijssel en Zuidoost Drenthe.
Het waterbeleid van het waterschap Vechtstromen is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit is een onderdeel van duurzaamheid. Aandachtspunten zijn het tekort aan waterberging in het landelijk gebied en het beleid afstemmen op de Kaderrichtlijn Water.
Uit de wateratlas van de provincie Overijssel volgt dat nabij Manderveen water een belangrijke rol speelt. Op een afstand van circa 760 meter ten noordoosten van Manderveen ligt een waterwingebied. In de diagonaal gearceerde zone (zie figuur 4.3), op circa 160 meter van de kern, ligt een grondwaterbeschermingsgebied. Dit gebied ligt om een waterwingebied en waar strenge voorzorgsmaatregelen worden genomen om de kwaliteit van het drinkwater te waarborgen. Het water dat in deze gebieden infiltreert wordt binnen 25 jaar opgepompt als drinkwater.
Om de zone van het grondwaterbeschermingsgebied ligt een intrekgebied. Dit intrekgebied ligt over een gedeelte van de kern Manderveen. Intrekgebied is een gebied dat ligt om een waterwingebied en waarbinnen het onttrokken water wordt aangevuld uit neerslag. Deze gebieden zijn aanmerkelijk groter dan de grondwaterbeschermingsgebieden die begrensd worden door een 25-jaarslijn. Het water dat in intrekgebieden infiltreert wordt binnen 100 jaar opgepompt als drinkwater. De overige kernen liggen niet in of nabij een waterwingebied.
Figuur 4.3 Waterbeschermingsgebied (Bron: provincie Overijssel)
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend plan waarbij de bestaande situatie zoveel mogelijk wordt vastgelegd. Belangrijke watergangen binnen het plangebied zijn opgenomen binnen de bestemming 'Water'. Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding van het gebied.
De uitgangspunten van het waterschap die uit de digitale watertoets van 27 november 2014 volgen, zijn van toepassing op het plangebied. De watertoets is als bijlage aan de toelichting van dit plan gekoppeld. Uit de watertoets volgt de "normale procedure". In het kader van vooroverleg zal dit plan worden voorgelegd aan het waterschap Vechtstromen.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er geen strijdigheid ontstaat met het beleid en de wetgeving op het gebied van de natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de gebiedsbescherming en de soortenbescherming.
In de Natuurbeschermingswet is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
In de gemeente Tubbergen zijn geen beschermde Natuurmonumenten en Wetlands aanwezig. Wel ligt er op een afstand van meer dan 1.500 meter ten oosten van de kern Langeveen in de gemeente Twenterand, een aangewezen beschermd staatsnatuurmonument, namelijk Engbertsdijksvenen. Gezien de zeer ruime afstand en de beheersmatige werking van het bestemmingsplan van het plangebied tot de Engbertsdijksvenen behoeft er geen nader onderzoek te worden gedaan.
Wel ligt in de gemeente het Natura 2000-gebied "Springendal en Dal van de Mosbeek". Het Natura 2000- gebied grenst aan de noord, zuid, en oostzijde aan het plangebied bij de kern Vasse, waarbij dichtsbijzijnde afstand circa 320 meter bedraagt. Zie ook figuur 4.4.
De Natura 2000-gebieden maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De biodiversiteit (soortenrijkdom) in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landgrenzen en het is daarom belangrijk om natuurbescherming in Europees verband aan te pakken.
Het gebied Springendal en Dal van de Mosbeek ligt op de stuwwal van Ootmarsum. Het gebied dankt zijn grote verscheidenheid voor een groot deel aan het aanwezige reliëf met opgestuwde heuvelruggen, waarin een aantal erosiedalen is uitgeschuurd. In de dalen is het oude kleinschalige cultuurlandschap met een afwisseling van bos, heide en beekjes herkenbaar. Keileem afzettingen en glauconiethoudende kleien in de ondergrond maken het gebied zeer gevarieerd en rijk aan bronnen. In het Springendal, het dal van de Mosbeek en Hazelbekke vinden we natte schraalgraslanden (waaronder kalkmoeras en trilveenvegetaties), bronnetjesbos, jeneverbesstruweel, droge en vochtige heiden en heischrale graslanden. De graslanden en heiden worden afgewisseld met bos, struweel en houtwallen.
Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Dit zijn doelen op gebiedsniveau waarin wordt aangegeven hoe de aanwezige natuurdoelen in stand gehouden worden of hoe ze in de toekomst zijn te realiseren. Bij planontwikkeling zal gekeken moeten worden naar de mogelijke gevolgen van het Natura 2000-gebied en of de gestelde doelen daarmee in strijd zijn.
Een exacte grens van waar de externe werking ophoudt, is in algemene zin niet aan te geven. Dit wordt van geval tot geval beoordeeld. Bepalend is dus niet de afstand, maar of er sprake is van significante gevolgen voor de beschermde waarden in het betreffende gebied. Gezien het feit dat het onderhavige plan conserverend van karakter is en geen ontwikkelingen toestaat, zijn negatieve effecten uit te sluiten.
Figuur 4.4 Natura-2000-gebied, nabij Vasse (Bron: provincie Overijssel)
De gebiedsbescherming is ook van toepassing op de gebieden die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS bestaat uit de bestaande natuur, water, nieuwe natuur gerealiseerd en nieuwe natuur nog te realiseren en de beheersgebieden. De delen van de EHS die al zijn ingericht als natuur worden in het plan beschermd.
Wat betreft de soortenbescherming zal worden gewerkt met de zogenaamde 'uitgestelde toets'. Deze bescherming vindt plaats via Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten die in de wet zijn aangewezen niet worden gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld en het is niet toegestaan dieren en planten te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk.
De Flora- en faunawet is altijd onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn (bij recht, vergunningsvrij of via een afwegingsprocedure), in het kader van de Flora- en faunawet de mogelijke effecten op de te beschermen soorten moet worden meegewogen. Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld.
In dit overwegend conserverende bestemmingsplan hoeft met het oog op het voorgaande punt geen aanvullende regeling worden opgenomen. Voor ontwikkelingen die verder gaan dan de gebruikelijk mogelijkheden op perceelsniveau, zijn in het plan diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen (zoals een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid en een wijzigingsbevoegdheid). Hiervoor geldt, conform het voorgaande, dat een ecologische beoordeling op het moment dat de betreffende ontwikkelingen daadwerkelijk aan de orde zijn, het meest actuele en beschermingswaardige beeld geeft.
Op grond van de Monumentenwet en het Besluit ruimtelijek ordening is de gemeente verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg in haar gebied. De gemeente heeft een archeologische zorgplicht en dient in ruimtelijke plannen te borgen dat bij ontwikkelingen die leiden tot grondwerken er voldoende aandacht is voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden.
Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, kunnen verplicht zijn om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk worden voorkomen.
Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) kan per perceel onderzocht worden welke verwachtingswaarde het perceel heeft. De gemeente Tubbergen beschikt over een archeologische verwachtings- en advieskaart (rapport RAAP, juli 2008). Een uitsnede van deze kaart met daarin weergegeven de verschillende plangebieden is opgenomen in afbeelding 4.5. Aan de hand van deze kaart kan bepaald worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Figuur 4.5 Uitsnede Archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: RAAP-rapport)
Binnen het plangebied zijn lage (geel en lichtgroen), middelhoge (lichtbruin, groen) en hoge (donkerbruin, donkergroen) verwachtingswaarden aanwezig. Verder zijn enkele terreinen als verstoord (kruisarcering) aangeduid. Binnen de zones van de erven geldt een hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. De zones rond die erven (ongeveer 200 m) zijn op de verbeeling aangegeven van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Archeologisch onderzoek is volgens het gemeentelijk beleid noodzakelijk bij ingrepen groter dan 2.500 m en dieper dan 40 cm. Omdat nieuwe ontwikkelingen in die omvang in het voorliggende bestemmingsplan niet mogelijk worden gemaakt, is de hiervoor genoemde dubbelbestemming niet op de overige gebieden binnen het plangebied geprojecteerd.
Dit bestemmingsplan is een conserverend plan en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Derhalve is er ten behoeve van dit plan geen archeologisch vooronderzoek noodzakelijk.
Het huidige landschap van Tubbergen is het resultaat van een wisselwerking tussen het natuurlijk milieu en de talloze menselijke ingrepen. In eerste instantie is de abiotische factor (de ondergrond) bepalend geweest voor de opbouw van het landschap. In de loop van de tijd heeft de mens steeds sterker zijn stempel op het landschap gedrukt en is het waardevolle cultuurlandschap van Noord-Oost Twente ontstaan.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
In tabel 4.2 is een lijst opgenomen van de aanwezige monumenten. In dit bestemmingsplan is voor monumenten geen specifieke beschermende regeling opgenomen. Dit omdat de gemeentelijke monumenten worden beschermd op basis van de gemeentelijke monumentenverordening en de rijksmonumenten worden beschermd via de Monumentenwet. Hiermee is de bescherming van monumenten afdoende geregeld.
Tabel 4.2 Lijst monumenten binnen het plangebied
Enkele opvallende cultuurhistorische waarden waar bij planontwikkeling rekening mee dient te worden gehouden zijn:
Dit zijn enkele meer opvallende gebiedskenmerken, afhankelijk van de locatie waar een ontwikkeling speelt, kan het aspect cultuurhistorie een meer relevante rol aannemen.
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan worden de eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd door de in de regels en op de verbeelding opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Verder doet het bestemmingsplan geen afbreuk aan de aanwezige cultuurhistorische waarden doordat enkel de bestaande (planologische) situatie opnieuw wordt vastgelegd.
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Op grond van het Besluit m.e.r. toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Op grond van artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer moet een planMER worden opgesteld wanneer er voor het plan een passende beoordeling moet worden opgesteld. Een passende beoordeling moet op grond van artikel 19j lid 2 van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) worden opgesteld, wanneer als gevolg van het plan significante negatieve effecten op een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten.
Het betreft een voornamelijk conserverend bestemmingsplan. In principe worden er geen nieuwe ontwikkelingen bij recht mogelijk gemaakt. Hoewel dit bestemmingsplan conserverend van aard is, zijn binnen de diverse bestemmingen afwijkings- en wijzigings/ en uitwerkingsregels opgenomen. Deze bevoegdheden zijn echter beperkt van aard en omvang en leiden niet tot een wezenlijk ander plan. Zo kan binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein’ bijvoorbeeld worden geschakeld naar een bedrijf in of vergelijkbaar met de maximaal toegestane milieucategorie 3.2. Bedrijvigheid in maximaal de categorie 3.2 wordt over het algemeen niet genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. Daarnaast zal gezien de toegestane omvang van de bedrijfspercelen zeker geen sprake zijn van een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C of D.
Tevens worden de bestaande planolgische rechten voor de kern Manderveen overgenomen. Aan de westzijde van de kern kunnen na doorlopen van een uitwerkingsplan, 5 woningen worden ontwikkeld. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject vermeldt lijst D een (indicatieve) drempelwaarde van een oppervlakte van 100 hectare of meer, >2.000 woningen of een brutovloeroppervlakte van 200.000 m2 . Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van 5 woningen binnen het de bebouwde kom van Manderveen. Het planvoornemen blijft ver beneden de (indicatieve) drempel. Ook gezien de in deze toelichting beschreven sectorale aspecten kan worden geconcludeerd, dat er géén sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Daarnaast moet bekeken worden of een zogenaamde "passende beoordeling "op grond van artikel 19j lid 2 van de Natuurbeschermingswet gedaan moet worden. Zoals in 4.7.1 al aangegeven zijn Natura 2000-gebieden op ruime afstand van het plangebied gelegen. In 4.7.1 is eveneens al geconcludeerd dat vaststelling van dit bestemmingsplan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden tot gevolg heeft. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is dan ook niet noodzakelijk.
De fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het Besluit op de ruimtelijke ordening is medio 2008 in werking getreden. Inmiddels heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP-2012) gepresenteerd. Per 1 juli 2013 is de toepassing hiervan verplicht. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO-2012) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012 (PRBP-2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Voor het toekennen van bestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (planologische) situatie. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Met de invoering van het digitale bestemmingsplan bestaat de plankaart (zoals die tot 1 juli 2008 bekend stond) formeel niet meer. Het digitale bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 9 kaart-bladen. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.
De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriele regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een in hoofdzaak conserverend plan waarbinnen het merendeel van de bebouwing reeds aanwezig is. Middels dit bestemmingsplan zal slechts een beperkte nieuwe ontwikkelingsruimte ontstaan voor de reeds aanwezige functies. Hetgeen aan uitbreiding nog mogelijk is, is onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan en blijft binnen het gestelde in 6.2.1 Bro.
Concluderend kan gesteld worden dat binnen het plan geen sprake is van aangewezen bouwplannen, waardoor de gemeente niet in de mogelijkheid en verplicht is om eventuele kosten te verhalen en er derhalve geen verplichting is om tegelijkertijd met het nieuwe bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.
Voor de gemeente Tubbergen zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit bestemmingsplan, met uitzondering van de begrote kosten voor de planvorming, geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is daarmee aangetoond.
Voor dit bestemmingsplan is geen inspraak gehouden. Het plan is conform het vastgestelde ruimtelijk beleid en betreft een bestendiging van de bestaande praktijk. Het kan daarom als onomstreden worden beschouwd. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerpbestemmingsplan. Buiten de juridische verplichtingen van de terinzagelegging zal voor het plan ook een inloopmoment worden belegd.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Dit plan bevat geen uitvoeringsaspecten en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Met dit bestemmingsplan zijn geen nationale, provinciale, dan wel waterschapsbelangen in het geding. Daarom heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk en de Provincie.
Het waterschap is wel nader geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Uit de watertoets volgt dat de normale procedure gevoerd moet worden. Hier is gehoor aan gegeven door het plan aan te bieden aan het waterschap voor reactie.
Na voorafgaande publicatie op 18 maart 2015 in de Staatscourant en het huis-aan-huis blad is in overeenstemming met artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 19 maart 2015 het ontwerpbestemmingsplan voor een ieder voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan met de hierbij behorende stukken kon tijdens de openingsuren in het gemeentehuis te Tubbergen worden ingezien. Ook was het ontwerp te raadplegen via de gemeentelijke website en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Binnen de bovengenoemde periode zijn 7 zienswijzen ingediend. Deze zijn voorzien van een gemeentelijke reactie in de 'Reactienota zienswijzen, ontwerpbestemmingsplan Kleine Kernen', welke als Bijlage 2 is opgenomen bij deze toelichting. In dat document staan ook de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan beschreven.