direct naar inhoud van 9.7 Milieueffectrapportage
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.5102011001-VS01

9.7 Milieueffectrapportage

Het nieuwe bestemmingsplan buitengebied vormt het kader voor eventuele Besluit m.e.r.(beoordelings)plichtige5 activiteiten. Het gaat specifiek om het bieden van ontwikkelruimte voor deze agrarische bedrijven zoals de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee, varkens (Besluit m.e.r, onderdeel C, categorie 14) en overige diersoorten6 (Besluit m.e.r., onderdeel D, categorie 14). Daarnaast zijn significant negatieve effecten op de omliggende Natura 2000-gebieden niet op voorhand uit te sluiten. Derhalve is een passende beoordeling opgesteld. Deze passende beoordeling maakt integraal onderdeel uit van het voor dit bestemmingsplan opgestelde PlanMER (Tauw, PlanMER bestemmingsplan buitengebied Staphorst, 29 januari 2013). De passende beoordeling zal uitsluitsel geven of daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten als gevolg van de ontwikkelmogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan biedt.

Vanwege het feit dat het bestemmingsplan mogelijk kader stellend is voor Besluit m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten en omdat een passende beoordeling moet worden opgesteld, is het doorlopen van de plan m.e.r. verplicht. De belangrijkste resultaten zijn weergegeven in deze paragraaf. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het door Tauw opgestelde PlanMER bestemmingsplan Buitengebied Staphorst, 29 januari 2013.

Het hoofddoel van het milieueffectrapport (MER) dat is opgesteld voor dit bestemmingsplan is het in beeld brengen van de milieugevolgen van de ontwikkelruimte die het voorliggende bestemmingsplan biedt, in het bijzonder de gevolgen van de emissie van stikstof op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden en de beschermende natuurmonumenten.

Hoewel de ontwikkelruimte van de agrarische bedrijven de directe aanleiding vormen voor dit milieueffectrapport worden daarnaast ook de overige functies binnen het plangebied beschouwd. Dat is kwalitatief, beschrijvend gedaan. Het gaat dan om de functies landschap, cultuurhistorie, bodem en water, verkeer, recreatie en het fysieke leefmilieu. Het onderzoek strekt zich in principe uit over het hele plangebied zoals dat in navolgend figuur wordt weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5102011001-VS01_0035.jpg"

Figuur 0.1 Plangebied

Het studiegebied bestaat uit het plangebied aangevuld met gebieden buiten het plangebied waarop effecten te verwachten zijn, zoals de Natura 2000-gebieden de Wieden (grenst aan de noordwestzijde aan het plangebied), Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht (op minder dan 1 km van het plangebied), Zwarte Meer (op circa 5 km), Uiterwaarden IJssel (op circa 10 km), de Weerribben (op circa 12 km) en Vecht- en Beneden-Reggegebied (op circa 12 km).

Hoe is het onderzoek opgezet

Het plangebied is bestemd voor diverse gebruiksvormen en functies. Het gaat hoofdzakelijk om de functie landbouw. Daarnaast bevat het gebied de functies bedrijvigheid, wonen, verblijfs- en dagrecreatie en maatschappelijke voorzieningen. Het totaal aantal landbouwbedrijven in de gemeente Staphorst bedroeg in 2000, 641; tegenwoordig telt het buitengebied 279 agrarische bedrijven. Het bedrijfstype melkveehouderij komt in het plangebied verreweg het meest voor (205 bedrijven). Op grote afstand gevolgd door vleesvee- (25), paarden- (13), kippen- (11) en varkensbedrijven (10). In navolgende tabel is het emissieprofiel van het gebied weer gegeven.

Dit is de relatieve bijdrage aan de emissies van de verschillende diergroepen.

Tabel 0.1 Het emissieprofiel van het plangebied

Diergroep   Relatieve bijdrage aan de emissies   Opmerkingen  
Melkvee   49%    
Kippen   23%    
Vleesvee   15%    
Varkens   9%    
Overig   4%   Paarden, geiten en dergelijke  

Onderzochte scenario's

Volgens de natuurbeschermingswet moet voor plannen welke significant effect kunnen hebben op Natura 2000-gebieden een toetsing moet plaatsvinden zoals bedoeld in artikel 19J van de wet. Dit significante effect wordt in het kader van dit bestemmingsplan vooral gevormd door de depositie van stikstof op nabijgelegen Natura 2000-gebieden en natuurbeschermingsgebieden.

Om de effecten van het plan in beeld te brengen, is een aantal scenario's onderzocht.

Referentiesituatie en worstcasescenario

Gestart is met het in beeld brengen van de referentiesituatie. Voor de passende beoordeling Natuurbeschermingswet is dat de huidige situatie. In het MER wordt, vanuit de eisen die de Wet milieubeheer stelt aan een MER daaraan een vergelijking met de autonome ontwikkeling toegevoegd. In dat geval worden de maatregelen opgelegd door het Besluit huisvesting al verdisconteerd in de referentie.

Vervolgens is vastgesteld wat het maximaal mogelijke effect kan zijn vanuit het plangebied. Dit is het zogenaamde 'worstcasescenario'. De uitgangspunten voor dit scenario zijn:

  • Het uitbreiden van de bouwvlakken tot 2 ha, daar waar de gemeente voornemens is dit toe te gaan staan.
  • Geen verdergaande inzet van emissiebeperkende maatregelen ten opzichte van autonome ontwikkelingen.

Vervolgens zijn in het kader van de passende beoordeling realistische scenario's ontwikkeld.

Er zijn twee scenario's ontwikkeld: externe en interne saldering. Voor het scenario externe saldering zijn bovendien twee verschillende mogelijkheden in beeld gebracht:

  • Externe saldering (scenario 3): externe saldering houdt in dat de ammoniakdepositie van een nieuw of uitbreidend bedrijf wordt gecompenseerd door gebruik te maken van de ammoniakdepositie van (deels) stoppend bedrijf. Er zijn twee scenario's voor externe saldering onderzocht. Scenario 3-1 gaat ervan uit dat de groeiende bedrijven het bouwvlak maximaal tot 1,5 ha kunnen vergroten. In scenario 3-2 is ook onderzocht of er voldoende agrarische ontwikkelruimte is om de groeiende bedrijven tot 2 ha te kunnen laten uitbreiden als er rekening wordt gehouden met de vele stoppende bedrijven in De Streek (buiten het plangebied).
  • Interne saldering (scenario 4). In sommige gevallen biedt externe saldering geen soelaas en zal een beroep worden gedaan op interne saldering. Dit kan het geval zijn als een vooruitstrevende ondernemer sneller wil uitbreiden dan dat hij in staat wordt gesteld door het vrijkomen van ammoniakemissies vanuit stoppende collega's. In dat geval kan de ondernemer besluiten de bestaande stallen af te breken en integraal te vervangen door emissiearme stallen.

Globale gebiedsgerichte berekeningen tonen aan dat er in scenario 3, dat uitgaat van het mechanisme van externe saldering op basis van het in de provincie Overijssel vastgestelde beleid, met de daarbij behorende emissiereductie, er in het plangebied onvoldoende salderingsruimte aanwezig is om een wijzigingsbevoegdheid tot 2,0 ha mogelijk te maken.

Die salderingsruimte is er wel als de groeiers worden beperkt tot een bouwvlak van 1,5 ha (scenario 3-1). De resultaten van de bijbehorende verspreidingsberekeningen zijn weergegeven in de navolgend figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5102011001-VS01_0036.jpg"

Figuur Scenario 3-1: effect op de depositie, ten opzichte van het huidig gebruik, dat voort zou komen uit een aannemelijke dynamiek in het buitengebied van Staphorst, rekening houdend met externe saldering zoals bedoeld in het Overijssels beleid, zonder toekenning van de wijzigingsbevoegdheid tot 2,0 ha bouwvlak (maximaal bouwvlak blijft hier 1,5 ha)

Pas als scenario 4 wordt ingezet, waarbij ook alle bestaande stallen van de groeiers worden aangepast tot emissie-arme stallen, en de ontwikkelingen dus uitgaan van het mechanisme van interne saldering, in combinatie met externe saldering, ontstaat er genoeg salderingsruimte.

Effecten op Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten

Het bestemmingsplan Buitengebied Staphorst is wat betreft de bescherming van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten in de realistische scenario's 3-1 en 4 op de meeste punten redelijkerwijs uitvoerbaar. Echter dient de nieuwe natuur in Natura 2000-gebied 'Olde Maten en Veerslootslanden' ook als dusdanig te worden bestemd.

Verder zijn de beschermde natuur- en landschapswaarden voldoende vastgelegd in de bestemmingsplanregels en er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die schadelijk zullen zijn voor Natura 2000-gebieden of beschermde natuurmonumenten. Het effect is voor Natura 2000-gebied als 'negatief' beoordeeld. Indien de aangegeven gebieden gepast worden bestemd, dan is de beoordeling 'neutraal'. Het effect op beschermde natuurmonumenten is als 'neutraal' beoordeeld.

Effecten op de Ecologische Hoofdstructuur

Het bestemmingsplan heeft de bescherming van de EHS voldoende ingepast in de gebiedszonering en de planregels. De ontwikkelingsmogelijkheden leiden niet tot aantasting van de EHS. Ontwikkelopgaven voor nieuwe natuur leiden naar verwachting op termijn tot de noodzaak voor herbestemming van sommige agrarische percelen tot natuur. Deze herbestemming kan worden vereenvoudigd door een wijzigingsbevoegdheid op te nemen onder de bestemming 'agrarisch met waarden - landschap en natuur'. Onafhankelijk van of de wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen, is het bestemmingsplan op het gebied van EHS-bescherming redelijkerwijs uitvoerbaar. Het effect is dus als 'neutraal' beoordeeld.

Effecten op beschermde soorten (Flora- en faunawet)

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van plant- en diersoorten en vogelnesten in Nederland. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvan op voorhand een negatief effect op beschermde soorten wordt verwacht. Incidenteel kunnen ruimtelijke ontwikkelingen die voortvloeien uit het nieuwe bestemmingsplan, een effect hebben op zwaarder beschermde soorten of vogelnesten. In dit geval kan in de planning- en uitvoeringsfase overtreding van de wet worden voorkomen.

Afhankelijk van de soort(en) en het project, kan dit doorwerken met een ecologische gedragscode, het treffen van mitigerende of compenserende maatregelen, of het aanvragen van een ontheffing. Daarom is het effect op dit onderdeel als 'neutraal' beoordeeld.

Effecten op landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde

Landschap

Door de directe koppeling van de (agrarische) bestemmingen aan de verschillende landschapstypen en bijbehorende karakteristieken in het bestemmingsplan buitengebied, zullen de effecten van de nieuwvestiging en uitbreidingsmogelijkheden in de agrarische sector overwegend neutraal uitvallen. Behoud en versterking van de landschappelijke identiteit zijn voldoende gegarandeerd met het voorliggende plan waarin initiatiefnemers moeten aantonen dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad en waarbij zij inpassingsmaatregelen dienen te overleggen.

Al met al leiden de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan buitengebied tot een neutraal effect op de landschappelijke karakteristiek (0).

Cultuurhistorie

Ten aanzien van de effecten voor cultuurhistorie (historische geografie en bouwhistorie) zullen de effecten, evenals bij het aspect landschap, beperkt zijn. Het behoud van cultuurhistorische waarden (onder ander door het erfinrichtingsplan) voldoende geborgd in het voorliggende bestemmingsplan buitengebied. Dit leidt tot een neutrale beoordeling van het effect (0).

Archeologie

Ten aanzien van nieuwvestiging van agrarische bedrijven en uitbreiding van bestaande bedrijven is er een kleine kans op aantasting van archeologische waarden. In het bestemmingsplan is een aanlegvergunningstelsel (omgevingsvergunning) opgenomen voor gebieden met een archeologische verwachtingswaarde, inclusief de verplichting tot archeologisch onderzoek. Daardoor is de kans op aantasting van archeologische waarden zoveel mogelijk beperkt binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

Het effect wordt als neutraal beschouwd (0).

Aardkunde

De aardkundig waardevolle gebieden worden niet specifiek benoemd dan wel bestemd in het bestemmingsplan buitengebied. In het bestemmingsplan is met betrekking tot bodemingrepen wel een omgevingsvergunningstelsel voor werken en/of werkzaamheden opgenomen. Daarnaast hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om aanvullende eisen te stellen aan de ruimtelijke ingreep om te voorkomen dat er een onevenredige aantasting van geomorfologische waarden plaatsvindt. De bescherming van aardkundig waardevolle gebieden is daarmee afdoende geborgd.

Al met al zal de ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan buitengebied biedt, niet leiden tot positieve dan wel negatieve effecten op de aardkundige waarden (0).

Effecten op bodem en water

Bodem

Wat betreft bodemkwaliteit moet bij een nieuwe ontwikkeling conform de wetgeving de kwaliteit van de grond worden vastgesteld middels een bodemonderzoek, dan wel partijkeuring. Wanneer verontreiniging wordt geconstateerd, zullen maatregelen worden genomen en indien nodig, wordt de grond gesaneerd. De ontwikkelingen in bestemmingsplan zullen geen verder verslechtering van de bodemkwaliteit tot gevolg hebben.

Het effect op bodem wordt als neutraal beoordeeld (0).

Water

Het effect op water wordt zowel op de veerkracht van het watersysteem als op de waterkwaliteit en het waterbergend vermogen als neutraal (0) beoordeeld.

Uitvoerbaarheid bestemmingsplan

Het voorgenomen bestemmingsplan Buitengebied Staphorst geeft uitwerking aan vastgesteld beleid voor het gebied. Het plan faciliteert vooral landbouwkundige ontwikkelingen in het gebied.

Voorliggend planMER toont aan dat als gevolg van uitvoering van het bestemmingsplan geen knelpunten ontstaan op het gebied van wet- en regelgeving. Speciale aandacht in dit planMER is uitgegaan naar mogelijke effecten van de ontwikkelruimte die aan agrarische bedrijven wordt geboden. Voor het onderdeel ecologie ligt hier een uitvoerige scenarioanalyse aan ten grondslag. De resultaten van de scenario's hebben aangetoond dat de ontwikkelruimte geen negatieve effecten op verzuring en eutrofiering oplevert na vergelijking van de ontwikkelruimte die met het plan mogelijk wordt gemaakt met het huidig gebruik. Er treedt ten opzichte van huidig door een afname van depositie zelfs een positief effect op. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling kan er wel een zekere toename van de depositie gaan ontstaan.

Er is gerekend met twee reële scenario's: een scenario waar in de huidige bouwvlakken mag worden uitgebreid tot 1,5 ha, gebruikmakend van externe saldering (scenario 3) en een scenario waarbij de bouwvlakken tot maximaal 2 ha uitgebreid mogen worden, gebruikmakend van interne saldering (scenario 4). Voor geen van de overige aspecten zijn negatieve effecten te verwachten.

Daarmee is vastgesteld dat er ten aanzien van de Natuurbeschermingswet geen belemmeringen worden verwacht die het voorliggende plan onuitvoerbaar zouden kunnen laten zijn. Daarnaast zijn in de regels van het bestemmingsplan borgingsmaatregelen opgenomen die er op gericht zijn om significant negatieve effecten op de betreffende Natura 2000-gebieden te voorkomen. Zo is onder meer het aantal nieuw te vestigen/te verplaatsen agrarische bedrijven beperkt tot maximaal 15 en is ten behoeve van uitbreiding van het agrarisch bouwvlak en de uitbreiding van intensieve veehouderij als criterium bij de wijzigings- respectievelijk afwijkingsbevoegdheid gesteld dat aangetoond moet zijn dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie.

C. VORMGEVING VAN HET BESTEMMINGSPLAN