direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen
Plan: Oud-IJhorst, IJhorst en Punthorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.4102009-ONHR

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. voet- en fietspaden;
  • f. water;

en tevens voor:

  • g. bed and breakfast binnen het hoofdgebouw met aan- en uitbouwen;
  • h. een galerie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- galerie';
  • i. gelddistributiepunt, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- gelddistributiepunt';
  • j. bedrijven die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven onder categorieën 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  • k. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met dien verstande dat:

- de uitoefening van een aan huis verbonden beroep uitsluitend is toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;

2. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;

3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 30 m²;

4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;

5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;

6. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;

7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen niet begrepen.

20.2 Bouwregels

  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
  • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • 2. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwperceel bedragen, met dien verstande dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste dat aantal woningen mag worden gebouwd;
  • 3. de goothoogte van hoofdgebouwen en daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouwen mag in het gebied ter plaatse van de aandui-dingen 'specifieke bouwaanduiding - laag' en 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand laag' niet meer dan 3,5 m en daarbuiten niet meer dan 6 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • 4. de bouwhoogte van hoofdgebouwen en daarvan onderdeel uitmaken-de aan- of uitbouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • 5. de afstand van een hoofdgebouw en daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelsgrens indien deze minder bedraagt;
  • 6. de afstand tussen de voor- en achtergevel van een hoofdgebouw en daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouwen bedraagt niet meer dan 15 m, met dien verstande dat de afstand tussen de ach-tergevel en de achterbouwperceelsgrens niet minder dan 8 m bedraagt;
  • 7. voor bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  • a. deze bouwwerken mogen niet minder dan 4 m achter (het ver-lengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden ge-bouwd, dan wel niet minder dan de afstand van de bestaande aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw indien deze minder be-draagt;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3,3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 6,6 m bedragen;
  • d. deze bouwwerken mogen uitsluitend op de perceelgrens of op minimaal 1 m uit de perceelgrens worden gebouwd;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 75 m², dan wel niet meer dan de bestaande bebouwingsoppervlakte indien deze meer is, bedragen;
  • 8. in afwijking van het gestelde onder sub 5 en 6 mogen aan- en uit-bouwen ook dichter op de zijdelingse en achterbouwperceelgrens worden gebouwd onder de voorwaarden dat deze aan- en uitbouwen dan voldoen aan het gestelde onder 7 a tot en met e;
  • 9. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is;
  • 10. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bedragen de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten;
  • 11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand laag' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd.

b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt de volgende regel:
- de inhoud per gebouwtje mag niet meer dan 50 m³ bedragen.


c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (niet zijnde overkappingen), gelden de volgende regels:

  • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

- het straat- en bebouwingsbeeld;

- de verkeersveiligheid;

- de verschijningsvorm van monumentale en karakteristieke panden;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het behoud van de karakteristieke of monumentale verschijningsvorm van gebouwen in de omgeving;
  • b. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • c. de plaats van bijgebouwen en aan- of uitbouwen die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelsgrens;
  • d. de plaats van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen.

20.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de verschijningsvorm van monumentale en karakteristieke panden;


ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. lid 20.2, sub a, onder 3:

voor het verhogen van de maximale goothoogte met 40% in het gebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - laag'.

  • b. lid 20.2, sub a, onder 1 en 7a:

voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg ge-keerde gevel tot een diepte van 1,5 m gemeten vanuit de naar de weg gekeerde gevel en voor maximaal 50% van de breedte van de gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m;

  • c. lid 20.2, sub a, onder 1 en 7a:

voor de bouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen op niet minder dan 1 machter (het verlengde van) de voorgevel;

  • d. lid 20.2, sub a, onder 1 en 7a:

voor de bouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoekwoningen, mits:
- de afstand tot de grenzen van het bouwperceel minimaal 3 m bedraagt;
- de afstand tot de voorgevel minimaal 1 m bedraagt;
- het stedenbouwkundige beeld c.q. het straatbeeld niet onevenredig wordt aangetast.


Alvorens toepassing wordt gegeven aan de ontheffingsbevoegdheid genoemd in dit lid, wordt de van deze regels deel uitmakende procedureregel, genoemd in artikel 27 gevolgd.

20.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder het gebruik als seksinrichting.

20.6 Ontheffing van de gebruiksregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten uitsluitend indien aan onderstaande criteria wordt voldaan:
  • 1. de woonfunctie moet in overwegende mate blijven gehandhaafd. Dit betekent dat:
  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  • c. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 30 ;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;

  • 2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
  • a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • b. bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk zijn te stellen met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
  • c. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • d. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.


b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van bed and breakfast faciliteiten in vrijstaande bijgebouwen indien aan navolgende criteria wordt voldaan:

  • 1. de woonfunctie van het totale perceel in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • 2. de activiteiten plaatsvinden in bestaande bijgebouwen en beperkt blijven tot een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
  • 3. het bijgebouw en bij de bed and breakfast behorende terrassen ten minste 10 m van de perceelgrens van andere woonpercelen zijn gesitueerd.


Alvorens toepassing wordt gegeven aan de ontheffingsbevoegdheid genoemd in dit lid, wordt de van deze regels deel uitmakende procedureregel, genoemd in artikel 27 gevolgd.