direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Slagen 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.1102014001-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het woongebied de Slagen was 10 jaar geleden een uitwerking van de Structuurnotitie "wonen, werken en verkeer" uit 1995, waarin woningbouw werd voorzien ten zuiden van de J.C. van Andelweg tot aan de J.J. Gorterlaan. In dat kader is op 23 november 2004 het bestemmingsplan "De Slagen, 1e fase" vastgesteld. De realisatie heeft vanaf de J.C. van Anderlweg plaatsgevonden, maar door de economische ontwikkeling van de laatste jaren in een lager tempo dan aanvankelijk was gepland. Dit is mede de reden dat een gedeelte van het gedetailleerde plangebied niet is gerealiseerd en de globale woonbestemming niet is uitgewerkt.

De Wet ruimtelijke ordening bevat de verplichting om bestemmingsplannen elke 10 jaar te actualiseren. Dit is de aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan 'De Slagen 2014'.

Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard en worden de vigerende rechten gerespecteerd.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft het gebied ten zuiden van de J.C. van Andelweg tot (globaal) aan de Kleine Hoogteweg, tussen de Industrieweg en de naar het westen verlegde Achthoevenweg te Staphorst. Bijlage 1 geeft een overzicht van de begrenzing van het plangebied.

Op onderstaande afbeelding is de globale situering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.1102014001-VS01_0001.jpg"

Afbeelding: Globale situering plangebied

1.3 Planologisch-juridische regeling

1.3.1 Geldend bestemmingsplan

De huidige planologische juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan 'De Slagen, 1e fase', vastgesteld op 23 november 2004 door de gemeenteraad.

1.4 Voorliggend bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan is een actualisatie van het bestemmingsplan 'De Slagen, 1e fase' uit 2004. Overeenkomstig het plan 'De Slagen, 1e fase' is voor het noordelijke deel van het plangebied een gedetailleerde bestemmingsregeling en voor het zuidelijk deel van het plangebied een globale bestemmingsregeling opgenomen. De bestemmingsregelingen sluiten aan bij de vigerende bestemmingsplanregeling.

Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

1.5 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'De Slagen 2014' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0180.1102014001-VS01);
  • regels;
  • toelichting.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.6 Opbouw toelichting

De planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 6. Een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg, neergelegd in respectievelijk hoofdstuk 7 en 8, sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

Structuur  

De oorspronkelijk ontworpen ruimtelijke structuur van de Slagen kent een driedeling. Aan de oostzijde is een deel dat als "Lanen en Hoven "is aangeduid. Het westelijk gedeelte heet de "Vier Seizoenen" en het middendeel heet "Eiland op de Esch".

Het gedetailleerde plandeel heeft voornamelijk betrekking op de deelgebieden "Lanen en Hoven" en "Eiland op de Esch" .

Het noordoostelijke deel van deelgebied "Lanen en Hoven" en het noordelijke deel van "Eiland op de Esch" zijn gedetailleerd bestemd (zie Hoofdstuk 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.1102014001-VS01_0002.png"

Huidig gebruik

Het plangebied, met een omvang van circa 15 ha, ligt aan de zuidkant van de kern Staphorst. De noordoosthoek van het plangebied is deels al ontwikkeld als woongebied. Verder komen twee basisscholen en een kinderdagverblijf voor nabij de hoek J.C. van Andelweg/Staphorster Kerkweg. De middelbare school Pieter Zandt is gelegen op de hoek van J.C. van Anderweg en de Achthoevenweg. Verder is er ten noorden van de J.C. van Andelweg een medisch centrum gesitueerd, waar huisartsen, een apotheek en een praktijk voor fysiotherapie zijn gevestigd.

De rest van het plangebied is in gebruik als akker en weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.1102014001-VS01_0003.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende beleidsdocumenten en juridische documenten. Een doorzetting van dit beleid naar een kleiner schaalniveau vindt plaats via gemeentelijke beleidsdocumenten en juridische documenten, waaronder het bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen van de nationale belangen.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe ontwikkeling maar in de actualisatie van een bestemmingsplan. Alle bouwmogelijkheden worden overeenkomstig het vigerend plan overgenomen. Het plan is reeds vastgesteld beleid en daarom in overeenstemming met de structuurvisie en de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hèt provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Een van de instrumenten om het beleid uit deze Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening. Beide documenten zijn op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgesteld.

In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weergegeven. Het beleid staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Die dynamiek moet benut worden als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken.

De provincie definieert ruimtelijke kwaliteit als: 'Datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is. Of duurzamer gesteld: Wat voor mens, plant en dier belangrijk is'. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast bieden dorpen en kernen weer andere leefmilieus dan het stedelijk gebied. De eigenheid kan gevonden worden door de eigen karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken.

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit benaderen via de gebiedskenmerkencatalogus. In de catalogus gaan ze uit van een viertal lagen, de zogenaamde lagenbenadering:

  • 1. De natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop.
  • 2. De laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het landschap ten behoeve van agrarische productie.
  • 3. De stedelijke laag: in deze laag draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
  • 4. Lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

De provincie stuurt via de Omgevingsvisie op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Door ontwikkeling conform de gebiedskenmerkencatalogus wordt de identiteit en diversiteit van dorpen (en steden) versterkt.

 

De provincie beschouwt haar cultureel erfgoed als een belangrijke drager voor de identiteit van Overijssel. De uitdaging ligt in het behouden van cultuurhistorische waarden door ze te verbinden met actuele en toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen. In steden en dorpen gaat het daarbij onder andere om archeologisch erfgoed en om gebouwde monumenten en in bijzondere gevallen om beschermde stads- en dorpsgezichten. Overijssel kent een relatief groot aantal cultuurhistorisch waardevolle kernen en buurtschappen, waaronder De Streek. De Streek betreft het beschermde dorpsgezicht van Rouveen/ Staphorst. Het plangebied ligt niet binnen het beschermd dorpsgezicht.

Generieke beleidskeuzes

Voor woningbouw in zowel de stedelijke omgeving als de groene omgeving hanteert de provincie de SER-ladder. In de SER-ladder is aangegeven dat bestemmingsplannen uitsluitend kunnen voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Een deel van de woningen in De Slagen is reeds gebouwd. Voor de overige woningen geldt dat deze planologisch-juridisch zijn vastgelegd in het geldende bestemmingsplan. Ook is het gebied in de gemeentelijke Structuurvisie 2030 aangewezen als bestaand bebouwd gebied, locatie in ontwikkeling en uitbreidingslocatie. De Slagen is daarmee een belangrijk gebied voor de woningbouwopgave van Staphorst.

Ontwikkelingsperspectief

Op basis van het ontwikkelingsperspectief heeft het te ontwikkelen gebied de perspectieven 'woonwijk', 'geplande woonwijk' en voor een klein deel 'mixlandschap'. De woningen vallen binnen 'woonwijk' en 'geplande woonwijk'. Het gebied waarvoor 'mixlandschap' geldt, wordt ingericht als openbare ruimte. Het plan is dan ook in overeenstemming met de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

In de catalogus gebiedskenmerken, die onderdeel uitmaakt van de Omgevingsvisie, wordt het provinciaal belang van en de ambitie voor alle gebiedstypen beschreven door middel van gebiedskenmerken. Voor de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. Het spectrum aan gebiedskenmerken is gegroepeerd in vier lagen.

  • 1. De natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop invloed uitoefenen.
  • 2. De laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het landschap ten behoeve van agrarische productie.
  • 3. De stedelijke laag: in deze laag draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
  • 4. Lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

Hieronder wordt middels de vierlagenbenadering uit de Omgevingsvisie, ingegaan op de lagen die specifiek gelden voor het plangebied. In de catalogus gebiedskenmerken worden uitspraken gedaan over deze lagen. Normerende uitspraken zijn van provinciaal belang en worden als zodanig overgenomen in de planregeling. Richtinggevende uitspraken zijn voor de provincie wenselijke ontwikkelingsrichtingen.

Natuurlijke laag: Het plangebied valt onder de natuurlijke laag 'dekzandvlakte'. De ambitie is het beleefbaar maken van de overgang van hoog naar laag en van nat naar droog. Als norm is aangegeven dat dekzandvlakten en ruggen een beschermende bestemmingsregeling krijgen, die gericht is op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Omdat het voorliggende bestemmingsplan alleen de bestaande situatie en de toegekende bestemmingen vastlegt, is er geen sprake van een 'nieuwe' beschermende bestemmingsregeling.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het plangebied onder het 'jonge heide- en broekontginningslandschap'. De ambitie is om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. Als norm is in de catalogus gesteld: ontwikkelingen die plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dragen bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen. Er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats (geen nieuwe bestemmingen) en de norm is daarom niet van toepassing.

Stedelijke laag: In de stedelijke laag is een deel van het plangebied aangewezen als 'woonwijken 1955-nu'. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. Binnen het stedelijk gebied vinden op basis van het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Voor het overige deel van het plangebied is de stedelijke laag niet van toepassing.

Lust- en leisurelaag: In de lust- en leisurelaag wordt aangegeven dat het gebied een zogenaamde 'donkerte' ervaring betreft. De ambitie is de huidige "donkere" gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen en dergelijke en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden. Richtinggevend is dat er in de donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht plaatsvindt. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel.

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

Voor bestemmingsplannen geldt dat zij moeten voldoen aan een aantal aspecten die in de Omgevingsverordening Overijssel zijn weergegeven. Hieronder worden de belangrijkste aspecten weergegeven.

Ruimtelijke ordening, Sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie  
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
 

Afweging

Voorliggend bestemmingsplan betreft een actualisatie van vigerend beleid en is in overeenstemming met de (later) vastgestelde gemeentelijke structuurvisie en en de gemeentelijke woonvisie.

A rtikel 2.1.3 SER-ladder voor de Stedelijke omgeving  
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
• dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
• dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
 

Afweging

Op dit thema is reeds ingegaan in paragraaf 3.3.1.

A rtikel 2.1.4 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik  
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
• dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
• dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.  

Afweging

Woningbouw in dit gebied is al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het geldende bestemmingsplan geactualiseerd. De uitbreidingswijk geeft invulling aan de toekomstige woningbouwbehoefte en wordt naar gelang de behoefte daadwerkelijk ingevuld.

A rtikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (gedeeltelijk)  
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.  

Afweging

Woningbouw in dit gebied is al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het geldende bestemmingsplan geactualiseerd. Ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit is ten tijde van de opstelling van het vigerende plan een beeldkwaliteitsplan opgesteld, die is vastgesteld en is opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota. In paragraaf 3.3 is vastgesteld dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

A rtikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (gedeeltelijk)  
1. Bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.  

Afweging

Woningbouw in dit gebied is al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het geldende bestemmingsplan geactualiseerd. Er wordt geen nieuw beslag op de groene omgeving gelegd.

Artikel 2.2 Woningbouw

Woningbouw in dit gebied is al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'De Slagen, fase 1' . Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het geldende bestemmingsplan geactualiseerd. Er is geen sprake van nieuwe woningbouw. Het plan is opgenomen in de de structuurvisie en de woonvisie van de gemeente Staphorst. De woonvisie is afgestemd met de buurgemeenten en de provincie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2030: kernen Staphorst, Rouveen en IJhorst (vastgesteld)

In de Structuurvisie 2030, kernen Staphorst, Rouveen en IJhorst, is de ruimtelijke ontwikkeling van de drie kernen vastgelegd. De ambities van de gemeente op het gebied van wonen, werken, verkeer, voorzieningen en ruimtelijke kwaliteit is in dit beleidsdocument verwoord en verbeeld. Bijgevoegde afbeelding geeft de structuurvisie voor Staphorst weer. Het plangebied de Slagen is hierin weergegeven als 'locatie in ontwikkeling' en 'uitbreidingslocatie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.1102014001-VS01_0004.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0180.1102014001-VS01_0005.jpg"

In de structuurvisie is aangegeven dat de gemeente wil, dat haar (toekomstige) bewoners kunnen kiezen uit 3 verschillende woonmilieus, waaronder de woningbouw in De Slagen. De woningbouw in De Slagen wordt voortgezet. Om te voorzien in voldoende woningen hoeft er niet tot aan de J.J.Gorterlaan gebouwd te worden. In plaats daarvan kan volstaan worden met het bouwen in zuidelijke richting tot aan de Kleine Hoogteweg. Het plan biedt ruimte voor 475 woningen hetgeen voldoende geacht wordt voor de planperiode.

De Achthoevenweg blijft daarbij de westelijke begrenzing van De Slagen. Deze begrenzing wordt ook als zodanig opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. In de structuurvisie is het driehoekig gebied tussen de Achthoevenweg en de Oude Achthoevenweg aangemerkt als " zoekgebied uitbreidingslocatie bedrijven". Voor deze gronden wordt vooralsnog de vigerende woonbestemming aangehouden, tot het tijdstip dat duidelijkheid bestaat over de uitkomsten omtrent het zoekgebied.

Langs de Achthoevenweg zal een geluidwal worden gerealiseerd ( planologische geregeld in het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Staphorst) met een groene uitstraling. Deze zorgt bovendien voor een visuele scheiding tussen De Slagen en het werkgebied aan de westzijde van de Achthoevenweg.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie 2011+

De gemeente heeft de Woonvisie vastgesteld op 23 september 2011. In de Woonvisie formuleert de gemeente haar beleid en stelt zij vast wat zij de komende jaren op het gebied van wonen wil bereiken. De Woonvisie is hiermee het kerninstrument voor het lokale woonbeleid: het geeft een kwantitatieve en kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling voor de dorpen Staphorst, Rouveen en IJhorst. De gemeente spreekt vanuit haar rol als gebiedsautoriteit over de gewenste ontwikkeling van de dorpen. Ontwikkelaars en corporaties hebben vervolgens rekening te houden met deze democratisch bepaalde ontwikkelingsrichting. Met de Woonvisie heeft de gemeente een instrument in handen om te sturen én, minstens zo belangrijk, om de koers vast te houden.

Staphorst is een groeigemeente met jonge bevolkingssamenstelling en dat begint in Nederland redelijk uniek te worden. Bijzonder is verder dat ook het aantal gezinnen de komende decennia in Staphorst zal toenemen. De huisvesting van gezinnen in Staphorst is dan ook een van de essentiele onderdelen van het gemeentelijk woonbeleid. Ruimte voor gezinnen draagt bij aan de gewenste differentiatie in de bevolkingsopbouw. De gemeente Staphorst wil daarom ruimte bieden aan doorstromers, in het bijzonder de gezinnen. Dit omdat de woningvoorraad in grote mate reeds passend is voor gezinnen met kinderen. Door het realiseren van seniorenhuisvesting (oa. ook nultreden-woningen) maken de senioren woningen vrij die gezinnen de kans bieden binnen de bestaande woningmarkt door te stromen. Naast de huisvesting van gezinnen heeft de huisvesting van starters nadrukkelijk de aandacht binnen de woonvisie. Woningen voor starters en jonge gezinnen zijn op dit moment onvoldoende binnen de gemeente aanwezig.

De gemeente Staphorst wil nadrukkelijk sturen op de samenstelling van de nieuwbouw en de daarbij beschreven woningdifferentiatie als uitgangspunt nemen. Bij de ontwikkeling van nieuwbouwplannen wordt de differentiatie in een vroeg stadium van de planvorming aan de ontwikkelaar als uitgangspunt meegeven. Onderstaande tabel geeft het woningbouwprogramma zoals opgenomen in de Woonvisie 2011+ van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.1102014001-VS01_0006.png"

In de komende periode wil de gemeente inzetten op de nieuwbouw- én inbreidingslocaties. Een groot deel van de geplande nieuwbouw moet worden gerealiseerd in Staphorst in het gebied De Slagen (475 woningen).

In de gemeente zijn er de afgelopen jaren te weinig woningen gebouwd ten opzichte van de planning. Een belangrijke oorzaak voor deze te beperkte nieuwbouw is het stagneren van de woningbouw op de locatie De Slagen. De gemaakte afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelaar gingen uit van de productie van ongeveer 450 woningen tot 2010. In werkelijkheid zijn in die periode 134 woningen in aanbouw genomen. De productie is dus met ruim 300 woningen achter gebleven op de behoefte. Daarom wordt voor de invulling van De Slagen ingezet op vraaggericht bouwen, waarbij moet worden gekeken naar de woonwensen. Hiermee kan de stagnerende woningbouw weer worden vlotgetrokken.

Vanaf de jaren '60 zijn in Staphorst nieuwbouwwijken gerealiseerd. Deze nieuwbouw is van een geheel ander karakter dan de Streek. De meeste nieuwbouwwijken hebben een autonome structuur. Deze wijken spelen noch in op het lintkarakter, noch op de slagenverkaveling. Zij vormen plaatselijke, autonome toevoegingen aan het lint, waarbij als het ware 'opdikkingen' zijn ontstaan. Deze wijken onderscheiden zich niet van hetgeen elders in Nederland is gebouwd. In de toekomst zal bij de ontwikkeling van nieuwe wijken het landschap meer als leidraad genomen worden. Dit komt onder meer tot uitging in het stedenbouwkundig plan voor de in ontwikkeling zijnde wijk De Slagen.

Conclusie

De woningbouw opgenomen voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonvisie 2011+ en een nadere invulling van het gemeentelijk beleid.

3.4.3 Archeologische verwachtings- en beleidskaart

De gemeente Staphorst beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De archeologische verwachtings- en beleidskaart is in 2011 vastgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hierdoor is een beeld gekregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Naast de genoemde kaarten is tevens een archeologisch beleidsrapport opgesteld. In paragraaf 4.10 is nader ingegaan op het aspect archeologie.

3.4.4 Groenbeleidsplan 2005-2015

Het Groenbeleidsplan 2005-2015 is in 2005 vastgesteld. De visie achter dit groenbeleidsplan is: 'Ter versterking van het authentieke karakter van de gemeente Staphorst streven naar een kwantitatief en kwalitatief goede groenvoorziening. Met als doel het groen een karakteristiek en structureel onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte. Hierbij moet aandacht zijn voor: de identiteit en de herkenbaarheid van kernen, straten, landschappen en dergelijke; leefbaarheid en veiligheid van woon- en werkgebieden; recreatief gebruik en beleving van natuurwaarden in de openbare ruimte; efficiënte werkwijzen en kostenbeheersing.'

In het rapport wordt aangegeven dat bij uitvoering van (bestaande) bestemmingsplannen rekening kan worden gehouden met de basisgroenstructuur. Structureel groen is dan ook als zodanig in het voorliggende bestemmingsplan bestemd.

3.4.5 Landschapsplan Staphorst

In 2011 is het Landschapsplan Staphorst vastgesteld. Het plangebied aan de zuidzijde van de kern Staphorst ligt in het deelgebied Dekzandgebied. Het dekzandgebied is een relatief open gebied, op een voormalig hoogveengebied op zand, met laanbeplanting langs wegen.

Het dekzandgebied kenmerkt zich door een afwisselend landschap van jonge ontginningen. Voor het dekzandgebied geldt dat de kavelstructuur - de ‘waaier’ waarvan alle lijnen uitkomen in de puntlanden – wordt benut als vormgevend principe voor landschapsversterking. In het dekzandgebied gaat het hierbij vooral om wegbeplanting en perceelgrensbeplanting. De verkaveling is het landschappelijke kader bij ruimtelijke ontwikkelingen zoals dorpsuitbreidingen.

Voor de randen van de kern Staphorst wordt gestreefd naar het vormgeven van een heldere en groene overgang van het landschap naar het dorp. De kavelstructuur biedt aanknopingspunten voor groene structuren die de geleidelijke overgang kunnen vormgeven. De overgang wordt vormgegeven door aanleg van nieuwe en versterking van huidige landschapselementen, voordat de stedelijke ontwikkeling plaats gaat vinden.

3.4.6 Waterplan

Voor de gemeente Staphorst is een waterplan opgesteld. Het waterplan kent haar 'oorsprong' in het Nationaal en Regionaal Bestuursakkoord Water. De gemeente Staphorst, Waterschap Groot Salland en Waterschap Reest en Wieden hebben in 2007 besloten een waterplan voor de gemeente Staphorst op te stellen. Het Waterplan Staphorst is ingegeven vanuit de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, water en ruimtelijke ordening. Daar waar het gemeentelijk waterplan ruimtelijke consequenties heeft, is dit in het voorliggende bestemmingsplan geregeld.

Volgens het beleid moet in het stedelijk gebied voldoende waterberging worden gecreëerd om de piekbelasting op het landelijk gebied op te heffen. In het waterplan is beschreven wat de bergingsopgave in het stedelijk gebied moet zijn voor de verschillende rioleringsgebieden in Staphorst. Voor de realisatie van de woningbouw in het plangebied wordt ingezet op een gescheiden stelsel met bijbehorende wateropgave. Voor het voorliggende bestemmingsplan is in paragraaf 4.8 het aspect water nader uitgewerkt.

3.4.7 Ruimtelijke atlas en Welstandsnota

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwrecht.Omgevingsvergunningen voor het bouwen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechniek is het uiterlijk van een bouwwerk erg belangrijk. Hiervoor is het welstandsbeleid opgesteld. Het welstandsbeleid is opgesteld aan de hand van gebiedsgerichte welstandscriteria. Deze criteria zijn weer gekoppeld aan deelgebieden. De verschillende deelgebieden hebben een duidelijk waarneembare samenhang door de verschijningsvorm en functie van de bebouwing in combinatie met de stedenbouwkundige opzet. Vaak is de bebouwing ook in dezelfde periode gerealiseerd. Naast de verschijningsvorm en de functie is ook de hoofdstructuur een middel om tot een gebiedsindeling te komen.

Eén van de deelgebieden in de welstandsnota heeft betrekking op de Slagen. Het beeldkwaliteitsplan dat oorspronkelijk is opgesteld voor de Slagen is na vaststelling deel uit gaan maken van de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied.

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied.

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) is hiervoor een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden bij voorkeur aangehouden moeten worden vanwege de aspecten geur, stof, geluid en gevaar ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand is het verband tussen de afstand en de milieucategorie aangegeven (voor een rustige woonwijk):

milieucategorie   richtafstand rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  

Het waar nodig scheiden van milieubelastend activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies.
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Binnen het plangebied

Binnen het plangebied komen een tweetal schoolgebouwen en een kinderdagverblijf. Deze functies gelden in beginsel als milieubelastend ten opzichte van de omliggende milieugevoelige woonfunctie.

De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009', geeft voor de scholen en het kinderdagverblijf een maximaal in acht te nemen afstand aan van 30 meter tot de dichtstbijzijnde (geprojecteerde) woonbebouwing. Binnen een straal van 30 meter wordt binnen het bestemmingsplan geen woningbouw toegestaan. Tuinen zijn binnen de straal van 30 meter wel toegestaan.

Rond het plangebied

Zowel aan de oostzijde als aan de westzijde van het plangebied ligt een bedrijventerrein. Voor beide bedrijventerreinen geldt dat aan de rand richting het plangebied bedrijven kunnen worden gevestigd met een maximale milieucategorie van 2. Vrijstelling kan verleend worden van bedrijven categorie 3 welke aard en omvang gelijk te stellen zijn aan categorie 1 en 2; risicovolle bedrijven worden met het oog op de nieuwe woonbestemming geweerd. De richtafstand tot een rustige woonwijk bij milieucategorie 2 bedraagt 30 meter.

Tussen de woonwijk en de bedrijventerreinen zijn groenwallen (deels met scherm) aanwezig. De minimale afstand tot de woonbebouwing bedraagt 30 meter. De woningbouwontwikkeling wordt daarom niet belemmerd door de aanwezigheid van beide bedrijventerreinen.

4.3 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Aangezien het onbebouwde deel van het plangebied in de achterliggende planperiode in gebruik is geweest bij derden (veelal als agrarische grond) is in het kader van dit bestemmingsplan de bovengrond nogmaals onderzocht (Buro Hollema, Actualisatie bodemonderzoek 'De Slagen', 29 november 2013). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Wettelijk Kader

Het onderzoek is uitgevoerd conform de vigerende NEN-normen, richtlijnen en protocollen en voldoet aan de wet- en regelgeving betreffende de kwaliteit van de uitvoering van werkzaamheden in het bodemwerkveld.

Resultaten

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat in de bovengrond geen verontreinigende stoffen zijn aangetoond.

Er zijn geen stoffen in gehalten boven de tussenwaarde aangetoond. Dit houdt in dat er conform de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen.

Voor het gedeelte van het plangebied, nabij de Achthoevenweg is een tweede bodemonderzoek verricht. De conclusies uit dat onderzoek zijn:

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijft dat er in de ondergrond geen verontreinigende stoffen zijn aangetoond.

Er zijn geen stoffen in gehalten boven de achtergrondwaarde aangetoond. Dit houdt in dat er conform de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen.

Volledige rapportage van dit onderzoek zijn op genomen in Bijlage 5

Conclusie

Het aspect bodem leidt niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect 'geluid'.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten. Aangezien de verkeerssituatie in de afgelopen planperiode is gewijzigd is de akoestische situatie opnieuw getoetst. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer en railverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Wegverkeerslawaai en spoorlawaai zijn hierbij relevant.

BVA Verkeersadviezen heeft met betrekking tot het wegverkeerslawaai akoestisch onderzoek uitgevoerd.

In het kader van dit actualisatieplan is een onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (Adviesbureau Vobru, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, 30 januari 2014). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Resultaten

Bestaande woningen zijde Industrieweg

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting t.g.v. de Industrieweg bij de bestaande woningen ten hoogste Lden 41 dB inclusief aftrek ex artikel 110 Wgh bedraagt, waarmee de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB niet wordt overschreden. De contour Lden 48 dB ten gevolge van de Industrieweg doorkruist het plangebied De Slagen niet.

Achthoevenweg, plangebied De Slagen

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de contour van de voorkeurgrenswaarde Lden 48 dB binnen het plangebied is gelegen. De contour van de voorkeursgrenswaarde Lden 48 dB ligt op een afstand van 18 tot 27 meter (afhankelijk van verkeersintensiteit op het betreffende wegvakgedeelte). Indien binnen deze afstand geluidgevoelige bebouwing plaatsvindt, dient een hogere grenswaarde te worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Deze waarden dienen afhankelijk van het stedenbouwkundige plan nader te worden vastgesteld. Voor de exacte bepaling van de invallende geluidbelasting op de gevels van de toekomstige woningen (hogere waarden) dient een nader onderzoek plaats te vinden.

De contour van de maximaal te ontheffen geluidbelasting van Lden 58 dB doorkruist het plangebied niet. De in acht te nemen bebouwingsafstand is afhankelijk van de wisseling in de verkeersintensiteit op de Achthoevenweg. Voor de exacte afstand wordt verwezen naar figuur 4 in de bijlage.

Conclusie

Het aspect geluid leidt niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Ten opzichte van de geldende situatie is er geen sprake van toename van het aantal woningen. Daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.6 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

In de directe omgeving zijn zwembad De Broene Eugte (J.J. Gorterlaan 6) en tankstation De Esch (Achthoevenweg 2) gelegen. Het zwembad ligt op een afstand van meer dan 600 meter tot het plangebied. Het tankstation ligt in een woonomgeving en op een afstand van ruim 200 meter tot het plangebied. Beide functies zijn geen belemmering voor voorliggend plan.

4.6.1 Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

4.6.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals aardgas, plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

4.6.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

4.7 Leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen (hoogspanning, olie, riool, water) die ruimtelijk relevant zijn voor dit bestemmingsplan.

4.8 Water

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij Waterschap Groot Salland. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in dit plan.

Er is een nieuwe watertoets aangevraagd. Het verkregen antwoord van waterschap Groot Salland is als volgt:

Aangezien het een actualisatieplan is, kan ik me voorstellen dat er ten opzichte van het oude plan niet veel is veranderd en het gaat om het conserveren van de bestaande situatie. In dat geval is het niet noodzakelijk om een normale (is 'uitgebreide') watertoetsprocedure te doorlopen en kan er volstaan worden met de waterparagraaf die ook is opgenomen in het oorspronkelijke plan.

In onderstaand kader is de waterparagraaf opgenomen zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan.

Waterparagraaf bestemmingsplan 'De Slagen, 1e fase' (2004)
In het kader van de voorgenomen bestemmingswijziging van het plangebied ten zuiden van Staphorst is onderzoek verricht naar de geohydrologische gesteldheid binnen het plangebied. Het verkennend onderzoek is in 1997 uitgevoerd door DHV milieu- en infrastructuur BV. Tevens heeft tijdens de planvorming overleg plaatsgevonden met Waterschap Groot-Salland met betrekking tot de hydrologische gevolgen van het plan voor het plangebied en haar omgeving.

De ligging van het plangebied is kenmerkend voor de geohydrologische situatie. Het plangebied ligt op de overgang van hoger gelegen dekzandgronden van Boswachterij Staphorst aan de oostzijde en de lager gelegen natte veenweidegebieden nabij Rouveen. De dekzandgronden liggen op ong. 3,5 meter boven NAP terwijl de veenweidegebieden zijn gelegen op ca. 0,5 - NAP. Het grondwater stroomt van de hoger gelegen dekzandgronden richting de veenweidegebieden. Aanleg van grote waterpartijen in het plangebied kan mogelijk de grondwaterstroming zodanig beïnvloeden dat de gevolgen in de omgeving merkbaar zijn. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid wordt dit ongewenst geacht.

Bij realisatie van woongebied De Slagen is het inpassen van oppervlaktewater noodzakelijk om voldoende bergingscapaciteit te realiseren voor retentie van regenwater binnen het plangebied. Uitgangspunt is om het regenwater in retentievijvers en/of watergangen tijdelijk te bergen, zodat het water met ten hoogste de landelijke afvoersnelheid uit het plangebied wordt afgevoerd. Piekafvoer op het omringende gebied wordt zo voorkomen. De hoeveelheid oppervlaktewater die minimaal benodigd is binnen de gehele stedenbouwkundige hoofdopzet, is bepaald, mede in samenspraak met Waterschap Groot Salland, op ca. 1,2 ha. Daarbij is uitgegaan van een waterpeil gelijk aan het waterpeil van het oppervlaktewater op industrieterrein De Esch, te weten - 0.20 m t.o.v. NAP.

Naast de aanleg van 1,2 ha oppervlaktewater is door waterschap Groot Salland aangegeven, dat situering van retentiewater in de meest noord-westelijke hoek van het plangebied de meest gunstige is; de invloed op het grondwater in de omgeving is in dat geval minimaal. Daarnaast heeft Waterschap Groot Salland aangegeven dat het water in het plangebied van de stedenbouwkundige hoofdopzet aangesloten dient te worden op het open water van bedrijventerrein De Esch. In het plan zal rekening worden gehouden met deze uitgangspunten.  

De conclusie is dat er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling zijn.

4.9 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

In het kader van dit actualisatieplan is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (EcoGroen Advies BV, Quickscan samenvatting natuurtoets De Slagen, Staphorst, 11 april 2014). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 7.

Aanleiding en doelstelling

Aangezien het onbebouwde deel van het plangebied in de achterliggende planperiode in gebruik is geweest bij derden (veelal als agrarische grond) is in het kader van dit bestemmingsplan een ecologisch onderzoek uitgevoerd.

Het onderzoek is voor een belangrijk deel gebaseerd op een veldbezoek op 2 april 2014. Tijdens het veldonderzoek is het plangebied en directe omgeving grondig geïnspecteerd. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet. Ook is gekeken naar de relatie van het plangebied met de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming.

Gebiedsgerichte natuurbescherming

Op basis van de aard van de ruimtelijke ingrepen, de ligging binnen de bebouwde kom en de afstand tot beschermde natuurgebieden wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten, Ecologische hoofdstructuur (EHS) of belangrijke door de provincie aangeduide natuurwaarden buiten de EHS. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Olde Maten en Veerslootlanden gelegen op een afstand van circa 5,5 kilometer. De dichtstbijzijnde EHS ligt op 2 kilometer afstand ten zuidoosten van het plangebied en betreft bestaande natuur in de Boswachterij Staphorst. De meest dichtbij gelegen belangrijke natuurwaarden buiten de EHS betreffen het weidevogelgebied in de Veerslootlanden op een afstand van 3,2 kilometer.

Aangetroffen en te verwachten soorten

  • Beschermde en bedreigde plantensoorten zijn niet aangetroffen in het plangebied en deze worden ook niet verwacht.
  • Er zijn geen potentiële vaste verblijfplaatsen en vliegroutes voor vleermuizen aanwezig in het plangebied. Het plangebied wordt vermoedelijk gebruikt als foerageergebied door enkele vleermuizen. De beoogde plannen hebben mogelijk nadelige gevolgen op vaste verblijfplaatsen, vliegroutes en belangrijk foerageergebied van vleermuizen.
  • Verspreid in het plangebied zijn (in beperkte mate) vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten zoals rosse woelmuis, veldmuis, huisspitsmuis, egel, mol en bosmuis te verwachten. Strikt beschermde grondgebonden zoogdieren (zoals eekhoorn en steenmarter) worden niet verwacht, omdat geen geschikt leefgebied of sporen zijn aangetroffen in het plangebied;
  • In het plangebied zijn geen locaties aanwezig die geschikt zijn als broedlocatie voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Broedvogels met jaarrond beschermde nestlocaties worden niet verwacht binnen de invloedsfeer van de plannen. In het plangebied zijn algemene broedvogels van agrarisch gebied te verwachten zoals kievit en scholekster. Overige broedvogels als houtduif, merel, winterkoning, geelgors, putter, vink en groenling zijn te verwachten in het (ijle) struweel en in de bomen in de berm langs het plangebied.
  • Permanent oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied, waardoor vissen en voortplanting van amfibieën kunnen worden uitgesloten. Overwintering van laag beschermde, algemene amfibieën zoals kleine watersalamander, gewone pad en bruine kikker wordt in het plangebied alleen in ruigten, in de slootkant en in de strooisellaag onder begroeiing verwacht.
  • Verblijfplaatsen van zwaar beschermde amfibieën, reptielen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Effectbeoordeling en mitigerende maatregelen

  • De geplande werkzaamheden hebben geen negatieve effecten op juridisch zwaar beschermde soorten.
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval te starten in de periode voor begin maart en na eind juli of de invloedsfeer van de plannen kort voorafgaand aan het werk te controleren op broedende vogels en in gebruikzijnde nesten. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd (de houtduif kan bijvoorbeeld nog tot half november broedend aanwezig zijn), maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
  • Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor deze soorten geldt echter in deze situatie automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet en zijn er zodoende geen verplichte vervolgacties nodig. Uitvoering in de maanden september/oktober levert over het algemeen de minste schade op aan deze soorten, dat is namelijk buiten de kwetsbare voortplantings- en overwinteringsperiode.

Voor het plangedeelte nabij de Achthoeveweg is een tweede natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 8 bij de toelichting gevoegd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen beschermde plantensoorten en verblijfplaatsen van zwaar beschermde amfibieën, reptielen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

4.10 Cultuurhistorie en archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. De bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die in 2007 van kracht is geworden. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de Wamz zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voorzover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

In het kader van het vigerende bestemmingsplan is geen onderzoek uitgevoerd naar archeologische waarden. Aangezien bij de voorgenomen woningbouw bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, kunnen eventuele archeologische waarden in de bodem verloren gaan. Om eventuele archeologische waarden op te kunnen sporen, heeft de gemeente Staphorst een onderzoek laten uitvoeren.

In dit onderzoek (Bijlage 2) is geconcludeerd worden dat nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Het plangebied wordt vrijgegeven voor de voorgenomen woningbouw.

Voor het plangedeelte nabij de Achthoeveweg is een tweede inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Uit dit onderzoek is gebleken dat in geen van de boringen archeologische indicatoren zijn aangetroffen.

Monumentenwet 1988  

Met de invoering van de Wamz is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Deze wet is gericht op het behoud van bouwkundige monumenten, zoals gebouwen en bouwwerken, het behoud van archeologische monumenten en landschappelijke monumenten en de bescherming van beschermde stads- en dorpsgezichten.

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd dorpsgezicht en dit aspect behoeft derhalve geen verdere aandacht.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplangebied De Slagen 2014 ligt ten zuiden van de J.C. van Andelweg in Staphorst. Aan de oost- en westzijde wordt het plangebied begrensd door de bedrijfsterreinen De Baarge en De Esch.

Bij de ruimtelijke opzet van De Slagen is aangesloten bij het beleid dat efficiënt met de ruimte moet worden omgegaan en het verharde oppervlakte moet worden beperkt.

Overeenkomstig het oorspronkelijke uitgangspunt in het vigerende bestemmingsplan wordt 65-70% van de grond bestemd voor de uitgifte van bouwkavels. Hierbij worden ook de straatprofielen efficient ingericht, zonder dat dit ten koste gaat van de noodzakelijke ruimtereservering voor parkeren en groen.

5.2 Planopzet

Woonbuurten

In het bestemmingsplan zijn meerdere woonbuurten opgenomen, waarvoor een gedetailleerde bestemmingsplanregeling is opgenomen. Voor de gronden die naar verwachting in een later stadium als woongebied worden ontwikkeld is een globale bestemming opgenomen met bijbehorende uitwerkingsregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.1102014001-VS01_0007.png"

Oorspronkelijk verkavelingsopzet (ged.)

Het gedetailleerde bestemmingsplandeel heeft onder meer betrekking op twee buurten met het thema Lanen en Hoven, waarvan er tot nu toe één is ontwikkeld. Deze buurten

zijn strak en rechtlijnig verkaveld en de buurt zal een klassieke uitstraling krijgen. De buurten voorzien elk in de mogelijkheid tot het bouwen van ca. 110 woningen.

De bestaande en beoogde woningbouw kan plaatsvinden binnen aangegeven bouwvlakken. Daarin is met een aanduiding aangegeven welke woning types mogen worden gerealiseerd. De hoogteregeling is opgenomen in de regels.

De traditie van Staphorst van bouw van voornamelijk vrijstaande woningen wordt wel gerespecteerd. Dit komt tot uiting door langs de buurtverzamelwegen vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen te projecteren. Deze bepalen in hoofdzaak de sfeer van de woonbuurten, waardoor aansluiting op het bestaande stedelijk weefsel wordt gewaarborgd. De te realiseren rijenwoningen zijn per buurt zorgvuldig geïmplementeerd, zodat de opbouw van de buurt wordt ondersteund en de differentiatie van het stedenbouwkundig weefsel wordt vergroot. Per buurt zijn voldoende mogelijkheden voor rijenbouw opgenomen, opdat tijdens de realisatie een passende mix van woningtypes kan worden aangeboden.

Voorzieningen

De bestemming "maatschappelijk" heeft betrekking op de verschillende scholen, het kinderdagverblijf en het medische centrum. Voor alle functies is met een bouwvlak bepaald waar de bebouwing is toegestaan. De maximum bouwhoogte is per locatie op de verbeelding aangegeven.

Openbaar gebied

Alle wegen binnen het plangebied worden geregeld door de bestemming "Verkeer- Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming zijn bovendien parkeerplaatsen, groen en voetpaden mogelijk.

De bestemming "Groen" heeft betrekking op het structurele groen dat een belangrijke drager is van het plan en is om die reden als zodanig bestemd.

De waterpartij die van af de J.C. van Andelweg in zuidelijke richting loopt, is van groot belang voor de waterhuishouding in het plangebied. Dit is aanleiding om de waterpartij tot "water" te bestemmen.

Globale bestemming

In Hoofdstuk 2 is een afbeelding met de gebiedsindeling opgenomen. Het globaal bestemde bestemmingsplandeel beslaat een tweede lob van Eiland op de Esch en twee buurten met het thema Vier Seizoenen. Deze zullen in een later stadium door middel van een uitwerkingsplan verder worden uitgewerkt. De lob van Eiland op de Esch zal voorzien in de mogelijkheid tot het bouwen van ca. 35 woningen. Deze lob zal een parkachtige, landelijke uitstraling krijgen; de ligging in het groen en de gebogen straten dragen hieraan bij.

De buurten met het thema Vier Seizoenen zullen een romantische uitstraling krijgen door licht gebogen straten en een uitgekiende beplanting.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de regels

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP.

De planregels

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsbevoegdheden opgenomen. De bevoegdheid om van bepaalde regels af te wijken is gebaseerd op artikel 3.6 van de 'Wet ruimtelijke ordening' (Wro). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

Hoofdstuk 3 bevat regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in hoofdstuk 4 onder te brengen.

6.2 Nadere toelichting op de regels

6.2.1 Wonen

In de bestemming Wonen zijn alleen grondgebonden woningen toegestaan. Ze mogen onder voorwaarden worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen. Bij afwijking kunnen onder voorwaarden aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten worden toegestaan. De gronden zijn tevens bestemd voor ontsluitingspaden en parkeervoorzieningen. De parkeervoorzieningen kunnen in de plaats komen van een woning(blok).

De volgende woningtypes worden onderscheiden: vrijstaand, geschakeld, twee-aaneen en rijenwoningen. Op de verbeelding zijn aanduidingen opgenomen. De regeling van het toegestane woningtype is genuanceerder dan de aanduiding doet vermoeden. Zo zijn bijvoorbeeld bij de aanduiding 'vrijstaand' zowel vrijstaande als twee-aaneen woningen toegestaan en zijn bij de aanduiding 'twee-aaneen' zowel twee-aaneen als geschakelde als rijenwoningen toegestaan. Dit vanwege de gewenste flexibiliteit.

De woonhuizen (hoofdgebouwen) moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd. Voor bijgebouwen geldt deze eis niet.

In de minimale en maximale maatvoering is de 10% regel reeds verwerkt. Op de maten mag dus niet alsnog 10% worden opgeteld.

6.2.2 Wonen - Uit te werken

De regeling is conform 'De Slagen, 1e fase'. Er geldt een bouwverbod met een uitwerkingsplicht. Het tempo van uitwerken wordt bepaald door het gemeentelijke woningbouwprogramma. De uitwerking dient aan te sluiten bij de stedenbouwkundige hoofdopzet die voor het gebied is vervaardigd. De betreffende afbeelding is opgenomen. De afbeelding geeft geen informatie over het te bouwen woningtype (vrijstaand, geschakeld, twee-aaneen, rijen). Dit wordt overgelaten aan het uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). De gemeenteraad kan, bij de vaststelling van het bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen onder meer als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

In dit geval is het verhaal van kosten volledig voor de gemeente Staphorst. De gemeenteraad zal dan ook geen exploitatieplan vaststellen.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Overleg

Bij de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan De Slagen 2014 is het plan toegezonden aan de provincie Overijssel.

De provincie heeft via de mail laten weten dat er voor hen geen aanleiding bestaat om Gedeputeerde Staten te adviseren een zienswijze in te dienen met betrekking tot dit plan.

8.2 Inspraak

Aangezien het hier een consoliderend bestemmingsplan betreft wordt er afgezien van het voeren van inspraak.

8.3 Zienswijzen

Het plan heeft vanaf 23 juli 2014 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens die termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

oktober 2014.