direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Broekland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0177.BP20130014-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan "Broekland" voorziet in een nieuwe planologische regeling voor de kern Broekland. Het plan is opgesteld in het kader van de actualisatie en digitalisering van bestemmingsplannen binnen de gemeente Raalte.

Het voorliggende bestemmingsplan is een gedetailleerd bestemmingsplan en is grotendeels conserverend van aard. Dat wil zeggen dat het de bestaande situatie planologisch regelt. Daarnaast worden er in het bestemmingsplan twee nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, die al in het vigerende plan planologisch waren geregeld. Nieuwe ontwikkelingen, die nog niet planologisch geregeld waren in het vigerende bestemmingsplan, worden in onderhavig bestemmingsplan niet opgenomen. Om deze ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken, zullen indien noodzakelijk te zijner tijd aparte bestemmingsplanprocedures worden doorlopen.

Met diverse bestemmingen wordt aangegeven waarvoor de gronden gebruikt en ingericht mogen worden. Het plan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verder is aangesloten bij het gemeentelijk handboek. Het bestemmingsplan is voorzien van IMRO-codering, zodat onderlinge digitale uitwisseling van gegevens toegepast kan worden.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Broekland" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, 2 bladen (schaal 1:1.000 (tek.nr. NL.IMRO.0177.BP20130014-0002));
  • planregels.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de planregels zijn regels opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de diverse onderzoeksaspecten en de beschrijving van de planopzet zijn weergegeven. Tevens worden de juridisch-technische aspecten belicht.

1.3 Situering van het plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op de kern Broekland. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 26 hectare. De begrenzing, welke aansluit op het bestemmingsplan Buitengebied, is aangegeven op de kaart in Bijlage 1 Situering plangebied.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan Broekland. Dit bestemmingsplan is op 30 oktober 2008 vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Raalte en op 3 februari 2009 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. Het plan vervangt dit vigerende bestemmingsplan.

1.5 Opbouw toelichting

De toelichting is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige ruimtelijke en functionele structuur. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Hoofdstuk 4 behandelt diverse onderzoeksaspecten, zoals archeologie, ecologie en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt beschreven op welke wijze de verschillende functies in het plan zijn opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt nadere aandacht besteed aan de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen tot slot aan de orde in hoofdstuk 7. In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op de wijze waarop de gemeente met inspraak en vooroverleg is omgegaan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de historische ontwikkeling en de huidige ruimtelijke en functionele structuur van Broekland.

2.1 Historische ontwikkeling

Broekland ligt in de driehoek Raalte, Wijhe en Olst, in de landstreek Salland. De kern heeft circa 1.200 inwoners.

De kern Broekland is als buurtschap ontstaan rond de dertiende en veertiende eeuw. De kern ontwikkelde zich na de Tweede Wereldoorlog ten westen van Raalte als het ontginningsdorp Broekland.
Het begin van de nederzetting ligt bij de bouw van de rooms-katholieke kerk aan de Van Dongenstraat in 1912. Tot het begin van de twintigste eeuw bestaat de nederzetting uit enige verspreide bebouwing langs onverharde wegen in een nat bos- en grasgebied.
De bebouwing langs de Van Dongenstraat is na de bouw van de kerk toegenomen en de wegen in de buurt zijn verhard. Na de Tweede Wereldoorlog is Broekland uitgegroeid tot een kleine plattelandskern.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het Sallandse kerkdorp Broekland ligt op de overgang van de zandrug van De Wesenberg naar het beeklandschap rond de Rameler Waterleiding.

In het centrum van de kern Broekland zijn enkele voorzieningen aanwezig. Ten zuiden van de Van Dongenstraat en de Neulemansweg kent het dorp voornamelijk een woonfunctie. Met de uitbreiding Oerland, Pereland en de nieuwe uitbreiding ‘t Broeck zal de woningbouw ook uitbreiden ten noorden van deze wegen.

2.3 Functionele structuur

Broekland heeft een aantal voorzieningen zoals het dorpshuis ‘Kulturhus’, een basisschool en een sportcomplex met een sporthal. In het centrum van het dorp liggen de Marcellinuskerk met daarachter de begraafplaats van het dorp, een café en enkele winkels, waaronder een supermarkt. Aan de westkant van de kern ligt een garagebedrijf met een fietsenwinkel. Tevens is hier een brandstoffenverkooppunt aanwezig. Hier wordt overigens geen lpg verkocht. In het centrum van de kern bevindt zich een bedrijf.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat relevant is voor het bestemmingsplan "Broekland". Allereerst wordt ingegaan op het Europees- en rijksbeleid, vervolgens komen relevante aspecten uit het provinciale en regionale beleid aan de orde. Het gemeentelijke beleid wordt in de laatste paragraaf behandeld.

3.2 Europees- en rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de op 13 maart 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van de ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en daarnaast ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van de gezondheid van haar inwoners.


Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.


Het onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Geconstateerd kan worden dat het bestemmingsplan niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid uit de SVIR.

Naast het beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening zijn er vanuit sectoraal (inter)nationaal beleid wettelijke verplichtingen die van invloed kunnen zijn op onderhavig bestemmingsplan. Dit betreft bijvoorbeeld wetgeving op het gebied van ecologie, archeologie en water. Deze onderwerpen worden beschreven in Hoofdstuk 4 Onderzoek.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Het onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Geconstateerd kan worden dat het bestemmingsplan niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid uit het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 een lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Het onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Er is met dit bestemmingsplan dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daardoor is artikel 3.1.6 Bro lid 2 niet van toepassing en hoeft in dit bestemmingsplan geen verantwoording aan de hand van de drie treden plaats te vinden. Geconstateerd kan worden dat het bestemmingsplan niet conflicteert met de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel
De geactualiseerde Omgevingsvisie Overijssel is op 3 juli 2013 door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van het Streekplan, Verkeers- en Vervoersplan, Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan. In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. Deze visie is opgesteld met een doorkijk tot 2030. In de omgevingsvisie benoemt de provincie de provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze de maatschappelijke opgaven samen met de partners gaat realiseren.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. De leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie Overijssel willen ondernemen. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes van duurzaamheid.


Het onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Geconstateerd kan worden dat het bestemmingsplan niet conflicteert met de provinciale Omgevingsvisie Overijssel.

Omgevingsverordening Overijssel
De wijze waarop aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Overijssel 2013 is tegelijkertijd met de Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van voorschriften. In veel voorschriften is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. Elk inhoudelijk thema waar de provincie juridische instrumenten op in wil kunnen zetten, moet in de Omgevingsverordening geregeld zijn.

In de Omgevingsverordening wordt nogmaals het belang van de toets aan de SER-ladder aangehaald. Hierin is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.


Ten aanzien van nieuwe woningbouwlocaties is bovendien bepaald dat bestemmingsplannen voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel. Deze eis dat er overeenstemming moet zijn met buurgemeenten geldt niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Het onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Geconstateerd kan worden dat het bestemmingsplan niet conflicteert met de provinciale Omgevingsverordening Overijssel.

Naast het beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening zijn er vanuit sectoraal provinciaal beleid wettelijke verplichtingen die van invloed kunnen zijn op onderhavig bestemmingsplan. Dit betreft bijvoorbeeld wetgeving op het gebied van ecologie, archeologie en water. Deze onderwerpen worden beschreven in Hoofdstuk 4 Onderzoek.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Raalte 2025+
In de op 27 september 2012 vastgestelde Structuurvisie Raalte 2025+ legt de gemeente Raalte het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2025 vast. Waar nodig wordt verder gekeken dan 2025, vandaar de titel Structuurvisie Raalte 2025+.

De opgaven waar Raalte voor staat zijn zowel ruimtelijk als programmatisch van aard. De ruimtelijke opgaven concentreren zich met name in de kern Raalte. De programmatische opgaven zijn - geheel in de geest van deze tijd - gericht op het afwegen van de (vele) mogelijkheden voor (nieuw)bouw tegen een teruglopend programma. De reeds bekende uitbreidingslocaties voor woningbouw (voor Broekland is dit het 't Broek) en bedrijventerreinen (Broekland heeft wel een bedrijventerrein, maar dit is buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan gelegen) zullen in de meeste gevallen afdoende zijn. Tegelijkertijd wordt het op het gebied van woningbouw steeds belangrijker de bouwstroom te koppelen aan de wensen van een verouderende bevolking. Kwaliteit is daarom in alle gevallen het uitgangspunt. Dat geldt ook voor de lastige opgave waar Raalte voor staat, namelijk het zo goed mogelijk instandhouden van de voorzieningen in de kleine kernen.

Broekland
Broekland ligt dicht tegen de westelijke gemeentegrens en dat geldt met name voor het los van de kern gelegen bedrijventerrein. Uitbreiding ervan op het grondgebied van de gemeente Olst-Wijhe is daarom wel eens gesuggereerd. Dit ligt echter ruimtelijk gezien minder voor de hand dan uitbreiding aan de zuidoostzijde, op de dekzandrug. Ook binnen de bebouwde kom worden mogelijkheden voor de ontwikkeling van kleinschalige bedrijvigheid geboden door menging van wonen en werken. De positie van de ster op de kaart is dan ook indicatief. Op het gebied van woningbouw was uitbreidingsruimte voor 53 woningen aanwezig op de locatie ‘t Broek, aan de noordzijde van de kern. In de structuurvisie is een deel van deze locatie afgewaardeerd. Het betreft agrarische gronden, die in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid hadden in wonen. Deze wijzigingsbevoegdheid is niet overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan. De gronden die in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' hebben binnen de locatie 't Broek zijn ook in het nieuwe bestemmingsplan positief bestemd.

Voor de kern Broekland is de kwaliteitsopgave het beter benutten van de kwaliteiten van het omliggende landschap, het versterken van dorpsranden en het herstellen eenheid hoofdroutes.

Binnen de marges van een conserverend bestemmingsplan zijn kleine verruimingen meegenomen om het plangebied ondanks haar conserverende karakter niet voor de komende 10 jaar op slot te zetten en enige flexibiliteit te bieden om toekomstige vragen te kunnen beantwoorden. Dit betreft onder andere de ruime(re) uitbreidingsmogelijkheden binnen de woonbestemming en de mogelijkheden voor beroep of bedrijf aan huis.

Economische beleidsvisie 2005-2020
In de economische beleidsvisie is een lange termijnvisie gedefinieerd: "Waar willen de gemeente Raalte en haar partners de komende 15 jaar naar toe…? Waar moeten we staan met elkaar…?".

Er zijn drie hoofddoelen gedefinieerd:

  • de regionaal verzorgende en schragende functie van Raalte vereist een aanpak die voornamelijk is gericht op bestendigen en beheerst uitbouwen van de traditionele bedrijvigheid;
  • de gemeente wil haar kansen op het gebied van recreatie en toerisme gaan benutten;
  • het winkelaanbod van Raalte zal toewerken naar een onderscheidend vermogen ten opzichte van vergelijkbare winkelharten.


De reikwijdte van deze visie is opgedeeld in ontwikkelprogramma's. Om lijn te brengen in de activiteiten van de gemeente Raalte en haar partners wordt gewerkt langs een aantal programmalijnen:

  • het netwerk: de wijze waarop samen met ondernemers en andere partners aan de economie wordt gewerkt;
  • de wijze waarop ruimte wordt gecreëerd voor de vestiging van bedrijven;
  • een aantal thema's: werkgelegenheid en arbeidsmarkt, centrumfunctie, reconstructie platteland en toerisme en recreatie.


De economische beleidsvisie geeft primair inhoud aan de economische visie voor de komende jaren. Daarbij is zoveel mogelijk aangegeven met welke projecten het thema verder uitgewerkt zou kunnen worden in samenwerking met betrokkenen. Er wordt gestreefd naar een onderscheidend vermogen dat kan worden bewerkstelligd met een kwalitatieve toevoeging van horeca. Dit beleid bevat geen punten die relevant zijn voor dit conserverend bestemmingsplan.

Groenbeleidsplan 2004, kernen in het groen - Nota Groenhoofdstructuur 2010
Doel van het groenbeleidsplan is het versterken en handhaven van het groene karakter van de gemeente Raalte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt getoetst aan bepaalde criteria, zoals cultuurhistorisch inpasbaarheid en ecologisch waardevol. Daarnaast is in het groenbeleidsplan een groenhoofdstructuur aangegeven. Het beleid is gericht op het handhaven, het versterken, het beter ontsluiten en onderling verbinden van de onderdelen van de groenhoofdstructuur. Van belang is dat de groenhoofdstructuur een netwerk of structuur blijft vormen en niet wordt versnipperd. De groenhoofdstructuur is weergegeven op een kaart. Op de kaart wordt onderscheid gemaakt tussen de bomenstructuur en de schaalbepalende groenelementen.

De bomenstructuur bestaat uit een bomenhoofdstructuur, een bomensubstructuur en puntelementen. De puntelementen betreft de in de groenstructuurvisie opgenomen monumentale bomen. Monumentale bomen zijn speciaal door hun hoge leeftijd, schoonheid of zeldzaamheid. Sinds 1990 bestaat het landelijk register van monumentale bomen. Hierin zijn de belangrijkste bomen en boomgroepen van ons land opgenomen. Er is echter geen landelijke wetgeving en zelfs geen nationaal beleid voor de bescherming van bomen.

De schaalbepalende groenelementen bestaan uit multifunctioneel groen (inclusief bomen), multifunctioneel groen dat in eigendom is van derden en groene verbindingszones.

Met betrekking tot zogenaamde 'open plekken' kan vermeld worden dat het uitgangspunt van de gemeente is om verdere verstening van de bebouwde kom te voorkomen. Het zeldzame groen in de kernen moet worden behouden. In het Groenbeleidsplan wordt dit beleid onderschreven. Per situatie zal een nauwkeurige stedenbouwkundige afweging plaatsvinden, waarbij de leefbaarheid en kwaliteit worden betrokken. Ter voorkoming van precedentwerking wordt in principe geen medewerking verleend aan verzoeken om op grote kavels een extra woning te realiseren. Het groene karakter van de kern Broekland wordt gevormd door de ruime aanwezigheid van privé- en openbaar groen. Voor behoud van dit groene karakter is het noodzakelijk de open ruimten die vanaf de weg zichtbaar zijn te vrijwaren van bebouwing.

Eén puntelement (monumentale boom) van de bij het Groenbeleidsplan behorende kaart is binnen het plangebied gesitueerd. Dit puntelement is niet overgenomen op de verbeelding. Via de gemeentelijke kapverordening wordt voldoende bescherming geboden tot instandhouding van dit puntelement. Het is daarom niet noodzakelijk om in onderhavig bestemmingsplan nog een extra specifieke regelijk op te nemen. De gebieden die op de bij het Groenbeleidsplan behorende kaart zijn aangeduid als 'multifunctioneel groen' en van voldoende formaat zijn, zijn bestemd tot 'Groen' en worden zo beschermd.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan
In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) is het beleid op het gebied van verkeer en vervoer in de gemeente Raalte aangegeven. De hoofddoelstelling van het gemeentelijk verkeersbeleid luidt:

"Het bevorderen van een veilige en vlotte afwikkeling van het verkeer dat noodzakelijk is voor het verrichten van de wenselijke maatschappelijke activiteiten, waarbij alle vormen van verkeershinder zo veel mogelijk beperkt worden."

Deze hoofddoelstelling is uitgewerkt in de volgende subdoelstellingen:

  • bevordering van de verkeersveiligheid;
  • terugdringen hinder door verkeerslawaai; trillingen door het gemotoriseerde verkeer en barrièrewerking;
  • terugdringen hinder door doorgaand verkeer;
  • verbetering van het verkeersklimaat voor de voetganger;
  • verdere stimulering van het gebruik van de fiets;
  • terugdringen van het vermijdbaar autogebruik;
  • garanderen van de (vracht)autobereikbaarheid voor (economisch) belangrijke bestemmingen;
  • het op elkaar afstemmen van functie (conform categorisering), vorm en gebruik van de wegen;
  • het gebruik van het openbaar vervoer dan wel het collectief personenvervoer verbeteren;
  • bevorderen van een evenwichtige verhouding tussen vraag en aanbod van parkeerplaatsen en zorgdragen voor een goed parkeersysteem in de centra;
  • zorgdragen voor een goede bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten;
  • herinrichtingsplannen, reconstructies, onderhoudswerkzaamheden en dergelijke dienen te worden getoetst aan het categoriseringsplan;
  • controle op naleving van de verkeersregels dient een speerpunt te blijven;
  • samenwerken met en ondersteunen van instanties die zich inzetten ten aanzien van educatie en voorlichting;
  • monitoring van doelstellingen en effecten van het GVVP.


Er worden in het plan concrete maatregelen aangegeven die moeten leiden tot het behalen van genoemde doelstellingen en de gewenste verkeersstructuur. Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan moet vermeld worden dat de categorisering van wegen een vertaling heeft gekregen in het bestemmingsplan voor zover de feitelijke situatie op dit moment hiermee overeenkomt. Tevens biedt het bestemmingsplan binnen de bestemmingen 'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' voldoende ruimte voor herprofilering en herstructurering van wegen en worden in onder andere de groenbestemming ook voet- en fietspaden toegelaten, zodat het bestemmingsplan ook voldoende ruimte biedt voor het verbeteren van het netwerk voor langzaam verkeer.

Woonvisie Raalte 2016-2020
De gemeenteraad heeft in juni 2016 de Woonvisie 2016-2020, “kwaliteit van de kernen: van bouwen naar wonen”, vastgesteld. Hierin is de ambitie verwoord dat het wonen in de gemeente Raalte aantrekkelijk, duurzaam, levensloopbestendig en voor een ieder beschikbaar is. Om dit te realiseren zien we een toenemend belang van de bestaande woningvoorraad: daar ligt de focus voor de komende jaren. De bestaande woningen vormen immers samen het overgrote deel van de woningvoorraad in de toekomst.

Ten opzichte van de vorige woonvisie verschuift in deze woonvisie duidelijk het accent van het (nieuw) ‘bouwen’ van woningen naar ‘wonen’ in brede zin. De onderdelen duurzaamheid/energetische kwaliteit van woningen, de levensloopbestendigheid van het wonen en de kwaliteit met de openbare ruimte hebben een belangrijke plaats in deze woonvisie.

Dit wordt in de visie uitgewerkt in de volgende 4 thema’s

  • 1. Kwaliteit van bestaande woningen en leefomgeving.
  • 2. Levensloopbestendige gemeente: verbinden wonen, welzijn en zorg en een levensloopbestendige openbare ruimte.
  • 3. Goed wonen voor elke portemonnee: betaalbaarheid en beschikbaarheid.
  • 4. Optimale woningvoorraad: passende woningbouw.

De mogelijkheden voor woningbouw benutten we voor het behouden en versterken van de woonkwaliteit van de kernen in onze gemeente. Uitgangspunt is dat nieuwe woningen voldoen aan de vraag van de toekomst: woningen moeten raak zijn. Dit betekent: levensloopbestendig, toekomstbestendig en duurzaam.

De nieuwbouwprojecten zijn niet in het plan meegenomen, de bestaande situatie is vastgelegd in onderhavig bestemmingsplan. Te zijner tijd zullen voor de nieuwbouwprojecten aparte procedures doorlopen worden, waarbij rekening zal worden gehouden met het dan vigerende woonbeleid. Binnen de bestaande bebouwing wordt wel ruimte geboden om bij te dragen aan enkele belangrijke beleidsuitgangspunten. Zo bieden de uitbreidingsmogelijkheden de mogelijkheid om woonwensen te realiseren binnen de huidige woningvoorraad. Daarnaast is er ook een regeling opgenomen voor inwoning om zo in te spelen op de vraag naar mantelzorg.

Welstandsnota
De gemeenteraad van Raalte heeft bij het vaststellen van de bezuinigingen in juli 2014 besloten om het welstandstoezicht in de gemeente Raalte per 1 januari 2016 af te schaffen. Met de Welstandsnota gemeente Raalte 2016 is uitvoering gegeven aan dit besluit. De Welstandsnota treedt op 1 januari 2016 in werking. Uitgangspunt is dat er geen welstandstoezicht meer is. Het welstandsvrij bouwen past binnen de landelijke ontwikkeling van wet- en regelgeving binnen de bouwsector, zoals het verruimen van vergunningsvrij bouwen en het privatiseren van de bouwtoets.

Belangrijke stappen in een ontwikkeling waarbij de verantwoordelijkheid veel meer komt te liggen bij de bouwers en de overheid zich er minder mee bemoeid.

Dit sluit ook aan bij de ontwikkeling om minder te regelen en te regisseren en meer in te zetten op faciliteren en los te laten op basis van vertrouwen en verbinden.

Evenementennota 2008
In 2008 is de Evenementennota vastgesteld. De doelstelling van de nota valt uiteen in vier doelen:

  • 1. openstaan voor initiatieven vanuit de bevolking;
  • 2. de gemeente leefbaar houden door (overmatige) overlast te beperken;
  • 3. duidelijke en eenduidige kaders stellen waarbinnen een evenement kan plaatsvinden zodat aan alle evenementen dezelfde voorschriften worden gesteld;
  • 4. vereenvoudigen van procedures tot vergunningverlening (deregulering).


In de nota wordt ook aangegeven dat binnen de bebouwde kom de meeste evenemententerreinen zijn meegenomen in de bestemmingsplannen. In het plangebied Broekland gaat het onder meer om de volgende evenementen: Kôle Kermse, Broeklanderfeest
In de APV staat aangegeven wat onder een evenement wordt verstaan en dat het verboden is zonder vergunning een evenement te organiseren. Daarnaast is ook in de planregels een omschrijving van het begrip evenement opgenomen en zijn evenementen binnen diverse openbare bestemmingen toegestaan. Eén en ander laat echter onverlet dat wel een vergunning op basis van de APV is vereist.

Externe Veiligheid
De gemeente wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om de verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Raalte het externe veiligheidsbeleid geformuleerd in het rapport "Externe Veiligheid, Hoe veilig wil de gemeente Raalte zijn?" (2007).

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente aanwezig zijn en hoe er met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het externe veiligheidsbeleid in acht, zoals dat in de rapportage is beschreven.

Binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan zijn geen inrichtingen, buisleidingen en transportroutes gesitueerd. In paragraaf 4.10 Externe veiligheid zal nader worden ingegaan op de aanwezigheid van inrichtingen, buisleidingen en transportroutes in de omgeving van het plangebied en de eventuele consequenties daarvan voor het bestemmingsplan.

Kadernota Duurzaam Raalte 2012
Tijdens de raadsvergadering van 18 juni 2009 zijn het huidige klimaatbeleid en het uitvoeringsprogramma 2009-2013 vastgesteld. De toen geformuleerde doelstelling kwam overeen met de in het Klimaatakkoord geformuleerde doelstelling:

De gemeente Raalte als samenleving stoot per jaar in 2013 niet meer dan 150 Kton en in 2020 per jaar niet meer dan 96 Kton CO2 uit. Dit wordt bereikt door grondige energiebesparing en door een aandeel van 20% duurzame energie in 2020 te realiseren.

In het bestuursakkoord 2010-2014 “kiezen in de kern” staat in het onderdeel “Raalte werkt duurzaam en onderneemt maatschappelijk verantwoord” het streven opgenomen om samen met inwoners en het bedrijfsleven in 2025 te komen tot een klimaatneutrale gemeente. De doelstelling uit dit bestuursakkoord is ambitieuzer dan de oorspronkelijke doelstelling.

Hoewel het bestemmingsplan alleen de huidige situatie regelt en conserverend van aard is, biedt het voldoende mogelijkheden bij te dragen aan een duurzamere toekomst.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies (zoals woningen).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op die randvoorwaarden die van belang zijn voor de aanwezige functies/gebieden in de kern Broekland. Bij de vervaardiging van het voorliggende plan is er in principe van uit gegaan dat de situatie, zoals die zich tot op heden heeft ontwikkeld en als zodanig manifesteert, in zijn algemeenheid als een gegeven wordt geaccepteerd. Dit betekent dat een uitgebreid onderzoek achterwege kan blijven. Niettemin wordt het wenselijk geacht om aan een aantal aspecten nader aandacht te schenken. Voor de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden geldt dat bij gebruikmaking van de bevoegdheid onderzoek plaats moet vinden naar de diverse aspecten.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  • 1. In het plangebied worden geen nieuwe planologische ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is dus geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
  • 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden en/of cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
    Uit paragraaf 4.5 Ecologie van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een Belvédèregebied. Daarnaast is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied en zijn er binnen het plangebied geen rijksmonumenten aanwezig.
  • 3. In Hoofdstuk 4 Onderzoek zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.3 Bodem

Er is sprake van een herziening van het bestemmingsplan. Voor de bodemparagraaf zijn de gewijzigde bestemmingslocaties aandachtspunten om te kunnen beoordelen of de locaties geschikt zijn voor de nieuwe bestemming. Dit moet worden aangetoond aan de hand van bodemonderzoeksgegevens.

Locatie 't Broeck: deze locaties zijn onderzocht en zijn geschikt voor de bestemming wonen. Er zijn op de percelen wel matig tot sterk verhoogde gehalten aan arseen aanwezig. Dit arseen is van nature aanwezig en vormt geen belemmering voor de nieuwe bestemming. Dat een deel van het perceel geen woonbestemming krijgt maar agrarisch blijft is op basis van de onderzoeksgegevens geen belemmering.

Met betrekking tot het plan Wellegiesland zijn er geringe aanpassingen van de bouwblokken. Dit vormt geen belemmering voor dit plan aangezien deze locaties onderzocht zijn en geschikt zijn voor de woonfunctie.

Garage Holtkuile aan de van Dongenstraat 29 te Broekland. Voor deze locatie is een projectbesluit doorlopen in 2011 en zijn er ook bodemonderzoeken uitgevoerd waardoor is aangetoond dat de locatie geschikt is voor de beoogde bestemmingen.

Ten aanzien van de overige percelen wordt de bestemming behouden en worden er geen bodemonderzoeksgegevens gevraagd. Gaan er wijzigingen plaatsvinden dan kan in kader van omgevingsvergunning bouw of andere omgevingswetgeving een bodemonderzoek worden gevraagd. Dit wordt dan op dat moment getoetst.

4.4 Water

Bij plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening moet een watertoets worden uitgevoerd. Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid. Er wordt naar gestreefd om het bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Het behalen/behouden van de goede ecologische toestand betekent het bereiken van een evenwichtige samenstelling van planten- en diersoorten en een chemische samenstelling die geen belemmering vormt voor een gezond ecosysteem.

Rijksbeleid
Het rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn het Nationaal Waterplan (NWP) en het Bestuursakkoord Water (NBW) en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het NWP beschrijft in hoofdlijnen het nationale waterbeleid voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het NBW heeft tot "doel" om in de periode tot 2015 het watersysteem te verbeteren en op orde te houden en te anticiperen op de klimaatsverandering (o.a. wateroverlast voorkomen). In de SVIR wordt aangegeven dat het belangrijk is dat bij ruimtelijke plannen, waaronder plannen voor stedelijke (her)ontwikkeling, rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Hiervoor is een samenhangende inzet van afwegingsinstrumenten zoals de watertoets nodig.

Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de Waterwet. De uitvoering van het waterbeheer is een taak van de waterschappen.

Beleid Waterschap
In West-Overijssel beheert het waterschap Drents Overijsselse Delta zowel de kwaliteit als het peil (kwantiteit) van het oppervlaktewater. Daarnaast beheert het waterschap de waterkeringen. Afstemming van waterbeleid op Europees, rijks-, provinciaal en regionaal niveau en een goede samenwerking met de waterpartners is een must om dit mogelijk te maken. In het "Waterbeheersplan 2016 - 2021", zet het waterschap het beleid voor de komende jaren op een rij om de nagestreefde doelstellingen voor de korte en lange termijn te realiseren.

Gemeentelijk beleid - Waterplan Raalte
Het Waterplan Raalte "Een helder verhaal" is een gezamenlijk plan van de gemeente en het Waterschap. Hierin wordt een kader geschapen voor het maken van beleidsmatige en procesmatige afspraken over de wijze waarop ruimtelijke ordening en water op elkaar afgestemd moeten worden. Het is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Daarmee vormt het een basis voor het streven naar een duurzaam, toekomstgericht watersysteem en daarnaast biedt het een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het rapport is een visie op de toekomst van het watersysteem uiteengezet. Deze visie heeft een vertaling gekregen in een concrete set van maatregelen voor de thema's:

  • te veel en te weinig water (wateroverlast);
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • waterbeleving;
  • communiceren.

Gemeentelijk beleid - Gemeentelijk Rioleringsplan (2014-2020)
De gemeente heeft (in samenwerking met andere overheden) tot taak om de volksgezondheid te beschermen, droge voeten te houden en een goede waterkwaliteit te bereiken. Op grond van de uitgebreide zorgplichtbepaling uit de wet Gemeentelijke Watertaken draagt de gemeente zorg voor:

  • de doelmatige inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen;
  • de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het in openbaar gemeentelijk gebied treffen van doelmatige maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of te beperken.


De drie zorgplichten worden ingevuld door te voldoen aan de volgende doelen:

  • voorzien in de doelmatige inzameling en het effectieve transport van stedelijk afvalwater;
  • voorzien in de doelmatige inzameling en in de verwerking van hemelwater;
  • voorzien in de beheersing van de grondwaterstand in relatie tot de bestemming.

Oppervlaktewater
Binnen het plangebied bevinden zich twee watergangen en een vijver/waterbergingsvoorziening die van een zodanige omvang zijn dat ze de bestemming "Water" hebben. Dit betreft drie voorzieningen van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze voorzieningen moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze voorzieningen zoals in de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta beschreven. Met betrekking tot deze watergang gelden de binnen de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta . Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. De beschermingszones van deze voorzieningen liggen binnen het plangebied.

Grondwater
Voor de drinkwaterwinning Boerhaar zijn in de Omgevingsverordening Overijssel 2009 drie beschermingszones weergegeven, het waterwingebied, het grondwaterbeschermingsgebied en het intrekgebied (vigerend intrekgebied). In de Omgevingsverordening zijn regels voor gedragingen binnen en buiten inrichtingen voor deze gebieden opgenomen. Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening. Voor wat betreft het intrekgebied wordt er vanuit gegaan dat het vigerend in bestemmingsplannen dient te worden opgenomen. In gebieden met stedelijke functies komen vaak van oudsher al activiteiten voor die een risico kunnen opleveren voor de grondwaterkwaliteit. De eisen van zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van alternatieven zou voor deze gebieden ongerechtvaardigde beperkingen opleveren. Daarom is voor deze gebieden een afwijkende regeling van toepassing zodat nieuwe stedelijke functies kunnen worden toegestaan mits de risico's worden verminderd of de risico's niet toenemen (stand still-principe in intrekgebieden).

Riolering
Het gebied kent de volgende rioleringssystemen in de bestaande situatie:

  • De oudere kern met bebouwing van Broekland heeft een gemengd rioolsysteem voor afvoer van afvalwater en regenwater.
  • Het nieuwe woongebiedje ’t Broeck heeft een gescheiden stelsel waarbij het hemelwater wordt afgevoerd naar een wadi en een bergingsvijver.
  • Het woongebiedje Broekland-noord heeft een gescheiden stelsel waarbij het hemelwater wordt geïnfiltreerd middels een IT-riool.


Hemelwater
De gemeente streeft er naar waar mogelijk de duurzaamheidprincipes voor waterbeheer in Raalte toe te passen. De nadruk ligt daarbij op nieuw te ontwikkelen bebouwing, maar dit wordt tevens beoordeeld voor delen van de kern waar geen structurele ingrepen zijn voorzien. De aandacht is hierbij voornamelijk gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit en de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering. Dit is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voldoende open water wordt gerealiseerd ten behoeve van waterberging.

Samenvatting
Het betreft bestaand stedelijk gebied. De actualisatie is niet gericht op verandering de waterhuishoudkundige situatie. Bij nieuwe bouwplannen in het plangebied moet worden aangesloten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • er grondwaterneutraal gebouwd moet worden;
  • regenwater binnen het plangebied waar mogelijk afgekoppeld moet worden van de riolering;
  • voldoende waterberging aanwezig is;
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;
  • het gebruik van uitlogbare materialen niet is toegestaan.

Advies Waterschap
Het bestemmingsplan is beoordeeld door het waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap wijst in zijn reactie erop, dat er een nieuw Waterbeheersplan is vastgesteld. In de toelichting wordt nog gesproken over het oude Waterbeheersplan. Verzocht wordt dit te wijzigen in het bestemmingsplan. Dit is gebeurd.


Overstromingsrisico
Als gevolg van de klimaatverandering nemen de overstromingsrisico 's toe. Op de nieuwe waterkaart zijn daarom zogenaamde dijkringgebieden vastgelegd. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De wettelijke norm voor een dijkring is een overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar. Het plangebied ligt binnen het dijkringgebied 53: Salland. Dit dijkringgebied loopt een risico op overstroming als gevolg van de ligging in de lage delen van Overijssel en de ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. De gevolgen van een overstroming worden bepaald door inzichtelijk te maken wat de maximale waterdiepte is tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt. Het plangebied ligt in een gebied dat minder snel en ondiep onderloopt.

In de omgevingsverordening van de provincie Overijssel is bepaald dat binnen een dijkringgebied alleen grootschalige ontwikkelingen mogen plaatsvinden als in het bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. In dit specifieke geval is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling. Ten opzichte van de reeds bestaande situatie verandert er weinig. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Het plan heeft dan ook geen gevolgen ten aanzien van de waterveiligheid.

4.5 Ecologie

In Nederland is het rijksbeleid voor natuur vormgegeven via de Ecologische Hoofdstructuur. Het beleid van de Europese Unie (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn), heeft echter grote invloed op dit nationale natuurbeleid. Veel Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden, ook wel aangeduid als speciale beschermingszones) liggen dan ook binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De in 2005 vastgestelde gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000).

Natura 2000-gebieden
Vanuit de Europese Unie is beleid geformuleerd ten aanzien van de bescherming en ontwikkeling van natuur en soorten in het kader van de totstandkoming van de samenhangende Europese Ecologische Hoofdstructuur. Als uitvloeisel daarvan dienen ruimtelijke plannen getoetst te worden aan de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De doelstelling van de Vogelrichtlijn is bescherming van in het wild levende zeldzame en bedreigde vogels en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. Dit geldt ook voor de Habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van de natuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna.

Natuurbeschermingswet
Uitgangspunt van de gewijzigde natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten niet mogen worden aangetast. Bij elk plan of project dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet ligt. Bij ontwikkelingen moet voor aanvang van het plan een passende beoordeling worden gemaakt, waarbij de significante gevolgen van het plan voor de flora en fauna worden onderzocht.

Het plangebied ligt niet binnen een speciale beschermingszone. Er liggen ook geen speciale beschermingsgebieden in de omgeving van het plangebied. Er is dan ook geen sprake van (significante) gevolgen voor de flora en fauna in speciale beschermingszones.

Flora- en faunawet
Sinds 1 april 2002 regelt de ' Flora en faunawet' de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet heeft tot doel het instandhouden van planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk.

De Flora- en faunawet geldt voor alle plaatsen waar beschermde soorten voorkomen, los van de vraag of dat specifieke gebied ook wettelijk beschermd is. Dit betekent dat bij een ruimtelijke ontwikkeling een natuurtoets moet worden uitgevoerd conform de vereisten van de Flora- en faunawet. Gelet op het feit dat het bestemmingsplan in hoofdzaak consoliderend van aard is hoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen onderzoek plaats te vinden naar de aanwezige beschermde plant- en diersoorten. De verplichting bestaat echter om bij elke wijziging van activiteiten (bouw of anderszins) een natuurtoets uit te voeren conform de vereisten van de Flora- en faunawet.

4.6 Cultuurhistorie en archeologie

De wettelijke bescherming van onroerende rijksmonumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet 1988. Deze wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten en archeologische monumenten boven en onder water. Er is in geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als wettelijk beschermd monument. Daarnaast geeft de wet voorschriften voor het ' wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen' van een beschermd monument. Die voorschriften houden in dat er niets aan het monument mag worden veranderd zonder voorafgaande vergunning.

In 1998 is het Europees verdrag betreffende de bescherming van het archeologisch erfgoed (het verdrag van Malta) aanvaard. Het verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter)nationale culturele erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien.

Sinds 1 januari 2012 is het op grond van artikel 3.1.6 onder 5a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te besteden aan cultuurhistorie.

Met betrekking tot de cultuurhistorische en archeologische waarden wordt in deze paragraaf beschreven welke waarden in het plangebied aanwezig, dan wel te verwachten zijn. Een onderzoek is gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie
Broekland heeft geen beschermd dorpsgezicht, maar kent wel twee gemeentelijke monumenten. Het betreft de volgende monumenten:

Gemeentelijk monumenten  
Adres   Omschrijving  
Van Dongenstraat 10   Kerk  
Horstweg 7A   Boerderij  


Via de Monumentenwet en de gemeentelijke erfgoedverordening wordt voldoende bescherming geboden tot instandhouding van de monumenten. Het is daarom niet noodzakelijk om in onderhavig bestemmingsplan nog een extra specifieke regeling voor de monumenten op te nemen.

Uit de cultuurhistorische atlas van de provincie Overijssel blijkt dat er geen andere cultuurhistorische waarden binnen het plangebied aanwezig zijn.

Archeologie
Op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Raalte (zie Bijlage 2 Archeologische verwachtingskaart) is te zien dat de bebouwde kom van Broekland gedeeltelijk aan te merken is als een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde en gedeeltelijk als een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde.

Bij de gemeentelijke verwachtingskaart hanteert de gemeente conform de gemeentelijke beleidsnota archeologie de volgende uitgangspunten voor terrein binnen de bebouwde kom:

  • Hoge en middelhoge verwachting: bij ingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm is het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Lage verwachting: bij ingrepen groter dan 5 ha en dieper dan 50 cm is het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Hoge archeologische waarde: bij ingrepen is het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk.


In onderhavig bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologische verwachtingswaarde hoog' en 'Waarde - archeologische verwachtingswaarde laag' opgenomen. Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen voor die gronden die op de archeologische verwachtingskaart een middelhoge verwachtingswaarde dan wel een lage verwachtingswaarde hebben. Door deze dubbelbestemmingen worden (eventuele) archeologische waarden beschermd. Een initiatiefnemer tot bodemverstorende activiteit dient immers door de dubbelbestemmingen in bepaalde gevallen aan te tonen dat geen archeologische belangen worden geschaad. Dit betekent dat voorafgaand aan bepaalde werkzaamheden een verkennend archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om aan te tonen dat archeologische waarden al dan niet aanwezig zijn. Stuit men op archeologische waarden dan dienen, afhankelijk van het belang van dit deel van het bodemarchief, vervolgmaatregelen te worden genomen. Deze kunnen bestaan uit beheersmaatregelen waarmee dit deel van het bodemarchief voor de toekomst voldoende wordt veiliggesteld, of vervolgonderzoek.

Omdat onderhavig bestemmingsplan een beheerplan is en er geen grootschalige nieuwbouw rechtstreeks wordt mogelijk gemaakt, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Mochten er tijdens het uitvoeren van civiele werkzaamheden archeologische resten aangetroffen worden, geldt een meldingsplicht volgens de WAMZ 2007, art, 53, lid 1 en 2.

4.7 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot (spoor)wegverkeerslawaai en industrielawaai.

Wegverkeerslawaai
Wat betreft geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op gevels van woningen en daarmee gelijk te stellen geluidgevoelige objecten. Voor een weg bestaande uit één of twee rijstroken in een stedelijk gebied bedraagt de breedte van de onderzoekszone aan weerszijden van de weg 200 meter. Dit onderzoek kan achterwege blijven indien een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Bovendien kan het onderzoek voor wegen waar een maximale snelheid van 30 km/uur geldt of wegen die zijn aangeduid als 'woonerf' achterwege blijven. Geconcludeerd kan worden dat onderzoek in verband met wegverkeerslawaai in het kader van dit bestemmingsplan niet nodig is.

Spoorweglawaai
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan bevindt zich buiten de zone van een spoorweg.

Industrielawaai 
Op basis van de Wet geluidhinder geldt een verplichte zonering voor industrieterreinen, waarop inrichtingen zijn gevestigd of kunnen worden gevestigd, die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken. Binnen het plangebied is geen industrieterrein met een verplichte geluidzonering aanwezig. Ook is het plangebied niet gelegen binnen de vastgestelde geluidszone rond een dergelijk industrieterrein in de omgeving.

4.8 Bedrijven

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies.

Bedrijven en voorzieningen die in de nabijheid van woningen zijn gesitueerd kunnen voor overlast/hinder zorgen. Deze hinderproblematiek kan uit een aantal factoren van het productieproces voortvloeien, zoals lawaai, trillingen, stank en andere vormen van verontreiniging.

Rond bedrijven en voorzieningen liggen hindercirkels waarvan de minimale afstanden ten opzichte van gevoelige functies (zoals woningen) bepaald worden aan de hand van onder andere het bedrijfstype en de omvang van het bedrijf/de voorziening. Voor het bepalen van de minimale afstanden worden de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (2009) en de "Regeling geurhinder en veehouderij" (2007) gebruikt.

In en rondom het plangebied komen meerdere (agrarische) bedrijven en voorzieningen voor. Het voorliggende plan is een consoliderend plan waarin er van wordt uitgegaan dat elk bedrijf en elke voorziening een milieuvergunning of melding Wet milieubeheer heeft die is afgestemd op de huidige situatie.

4.9 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde (zie Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen);
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect;
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 (van de Wet milieubeheer) een grenswaarde is opgenomen;
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).


Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.


Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die niet passen binnen bovenstaande opsomming uit artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Geconcludeerd kan worden dat door de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.10 Externe veiligheid

In hoofdstuk 3 is reeds stilgestaan bij het door de gemeente opgestelde beleidsdocument over externe veiligheid. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.


De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van kwetsbare objecten een grenswaarde van 10-6 per jaar.

Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute.

Wat betreft het groepsrisico is de oriëntatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gemeten per kilometer per jaar:

  • 10-5 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met ten minste 1000 dodelijke slachtoffers;
  • et cetera.

Inrichtingen
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn geen inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen
Kabels en leidingen zijn elementen waarmee bij ruimtelijke ontwikkelingen nadrukkelijk rekening moet worden gehouden. In het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn geen buisleidingen gesitueerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg
De gemeente Raalte heeft aangegeven welke wegen binnen de gemeente een route voor gevaarlijke stoffen betreft. Deze route is als volgt: N348 Deventer-Raalte tot aan de N35; vervolgens de N35 richting Zwolle en de N35 richting Nijverdal tot de afslag Ommen-Hoogeveen en de N348 richting Hoogeveen. Uitsluitend over deze aangewezen wegen mogen routeplichtige gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Op overige wegen is dat alleen bij ontheffing toegestaan. Het invloedsgebied bedraagt 300 meter.
Het plangebied is gelegen ver buiten het invloedsgebied van deze route van transport van gevaarlijke stoffen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over water
Het plangebied is gelegen ver buiten het invloedsgebied van de dichtstbijzijnde vaarweg die relevant is in het kader van externe veiligheid.

Vervoer gevaarlijke stoffen over spoor
Het plangebied is gelegen ver buiten de risicocontouren van de spoorverbinding Zwolle-Raalte.

Hoofdstuk 5 Het plan

5.1 Algemeen

In het algemeen wordt met de toekenning van een bestemming zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige functies. Daarnaast wordt met het opstellen van dit plan beoogd een zodanig plan te ontwerpen, dat enerzijds rechtszekerheid wordt geboden aan de burgers en dat anderzijds voldoende praktische mogelijkheden worden geboden om flexibel op ondergeschikte aanpassingen in te kunnen spelen. In het algemeen kan dan ook worden gesteld dat het huidige gebruik van gronden en gebouwen de basis heeft gevormd voor dit onderdeel van het plan oftewel het onderhavige bestemmingsplan consolideert in dat opzicht in belangrijke mate de ruimtelijke situatie en biedt kaders voor het behoud van een goed woon- en leefklimaat.

5.2 Beschrijving van de verbeelding

Wonen
Aan alle woonbebouwing binnen het plangebied is een positieve bestemming toegekend. De woningen zijn op de verbeelding voorzien van een bouwvlak, waarbinnen de woning dient te staan/dient te worden gebouwd.

Er zijn twee woonbestemmingen in onderhavig bestemmingsplan, waarbij als volgt onderscheid wordt gemaakt in de toegestane goot- en/ of bouwhoogtes:

  • "Wonen - 1": goothoogte maximaal 4 m, bouwhoogte maximaal 10 m.
  • "Wonen - 2": goothoogte minimaal 3,5 m - maximaal 6,5 m, bouwhoogte maximaal 10 m.


Verder is er onderscheid gemaakt in het type woning, te weten vrijstaand, twee-aaneen of aaneengebouwd. Dit is met een gelijknamige aanduiding in het bouwvlak aangegeven.

De bijgebouwenregeling is gelijk voor de twee woonbestemmingen. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 75 m² bedragen. Daarbij mag de gezamenlijke oppervlakte van de totale bebouwing maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen.

Die delen van het woongebied die uit stedenbouwkundige overwegingen onbebouwd dienen te blijven - en welke als tuin of erf in gebruik zijn - zijn tot "Tuin" bestemd. Het betreft in vrijwel alle gevallen de voortuinen en soms ook de zijtuinen. Ook door de gemeente aan particulieren verkochte grond heeft een bestemming "Tuin" gekregen.

Naast de woonfunctie is ook de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis een algemeen aanvaarde activiteit. Het betreft hier beroeps- of bedrijfsuitoefeningen, die door hun aard aanvaardbaar moeten worden geacht binnen het woonmilieu en waarvan mag worden aangenomen dat daarvan geen negatieve invloed uitgaat. Daar het van belang is dat de woning de woonfunctie blijft behouden, zijn er beperkingen gesteld aan de oppervlakte die mag worden ingenomen voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Bedrijven
Bedrijven die volgens de bedrijvenlijst binnen categorie 1 of 2 vallen zijn zonder meer toegestaan binnen de bestemming "Bedrijf". De gronden waar op basis van het vigerende plan bedrijven met een hogere categorie zijn toegestaan, hebben de aanduiding met een specifieke categorie gekregen, zodat de vigerende rechten gewaarborgd blijven. Daarnaast zijn de gronden met een specifieke functie voorzien van een specifieke aanduiding, omdat deze bedrijven niet vallen binnen de toegestane categorie bedrijven.

Aanwezige toegestane bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangeduid.

Nutsvoorzieningen kleiner dan 50 m2 en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter zijn toegestaan binnen de openbare bestemmingen zoals "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer" en "Groen".

Voorzieningen
De bestemmingen "Horeca", "Centrum" en "Kantoor" zijn opgenomen overeenkomstig de vigerende bestemming. De aanwezige (ondergeschikte) detailhandel is als zodanig aangeduid.

Verder kent het plangebied een aantal maatschappelijke functies zoals een school, een kerk en een begraafplaats. Deze hebben een bestemming "Maatschappelijk" gekregen. Daarnaast is een kinderdagverblijf binnen het plangebied aanwezig, deze functie is als zodanig aangeduid.

Omdat begraafplaatsen in grote mate afwijken van de verschijningsvorm van overige maatschappelijke functies is hiervoor een aanduiding opgenomen binnen de bestemming "Maatschappelijk".

Agrarisch
De gronden aan de noord- en zuidzijde van het plangebied, die agrarisch in gebruik zijn, hebben de bestemming "Agrarisch" gekregen.

Openbare ruimte
De openbare ruimte bestaat uit de wegen, het groen en de waterlopen in het plangebied.

De categorisering, zoals die is terug te vinden in het gemeentelijk verkeersbeleid heeft zijn vertaling gekregen in het bestemmingsplan. De wegen die in het GVVP zijn aangegeven als een weg met een verkeersfunctie (stroomweg/gebiedsontsluitingsweg) hebben de bestemming "Verkeer" gekregen. Wegen met een verblijfsfunctie (Erftoegangsweg A/Erftoegangsweg B) hebben een bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" gekregen.

Structureel groen heeft de bestemming "Groen" toegekend gekregen. (Fiets)paden vallen hier ook onder. In de openbare ruimte zijn binnen de bestemmingen "Groen", "Verkeer", "Verkeer-Verblijfsgebied" en "Water" evenementen in het algemeen toegestaan. Het gaat hierbij om de grootschalige ruimtelijk relevante evenementen die in het bestemmingsplan worden toegestaan. Kleine evenementen worden niet aan het bestemmingsplan getoetst, die zijn sowieso toegestaan aangezien ze niet ruimtelijk relevant zijn.

De belangrijkste waterpartijen hebben een bestemming “Water” gekregen. Kleinere watergangen en waterpartijen zijn opgenomen binnen de bestemming "Groen". Het helofytenfilter aan de noordzijde van het plangebied is als zodanig aangeduid.

Waarden
De dubbelbestemming "Waarde - Archteologische verwachtingswaarde hoog" is toegekend aan het gebied met een middelhoge verwachtingswaarde. De dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde laag" is toegekend aan het gebied met een lage verwachtingswaarde.

5.3 Ontwikkelingen

5.3.1 Overgenomen ontwikkelingsregelingen uit vigerende plannen

Het onderhavige bestemmingsplan regelt in feite alleen de huidige situatie. Desalniettemin zijn de ontwikkelingsregelingen in de vorm van 1 wijzingsbevoegdheid uit het voorgaande bestemmingsplan 'Broekland' in dit plan integraal overgenomen. Het betreft een pand aan de Van Dongenstraat 2.

De wijzigingsbevoegdheid in het noorden van het plangebied (ter plaatste van de bestemming "Agrarisch") is geschrapt op basis van de structuurvisie Raalte.


Hoofdstuk 6 Toelichting op de planregels

6.1 Algemeen

In deze paragraaf worden de van het bestemmingsplan deeluitmakende planregels - voor zo ver nodig geacht - van een nadere toelichting voorzien.

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende planregels zijn ingedeeld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2012. Deze door heel Nederland te hanteren standaard maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze dient te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden specifieke regels gegeven voor de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en aanduidingen. De artikelen bestaan in elk geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. In beginsel is de bestemmingsomschrijving bepalend voor het gebruik (zowel in ruime als in enge zin) van de grond.

Hoofdstuk 3 bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen.

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.2 Nadere toelichting op de regels

Agrarisch
Deze gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden en een dierenweide. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen zoals, nutsvoorzieningen, wegen, straten, paden en in- en uitritten, parkeervoorzieningen, (infiltratie)groenvoorzieningen, water en recreatief medegebruik toegestaan.

Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Bedrijf
Deze bestemming betreft locaties waar thans al sprake is van bedrijvigheid. Bedrijven als vermeld in de categorieën 1 en 2 van bijgevoegde lijst van bedrijven zijn toegestaan; dit betreft vrij "lichte" bedrijvigheid die in een gebied als het onderhavige in het algemeen toelaatbaar wordt geacht. Ook is het mogelijk om een bedrijf, dat niet is genoemd in de bedrijvenlijst dan wel dat voorkomt in een hogere categorie, toe te staan na afwijking. Hiertoe dient te worden nagegaan of het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met de toegestane bedrijvigheid.

Van belang is, dat risicovolle activiteiten zijn uitgesloten. Dit betreft bedrijvigheid die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen en vuurwerkbedrijven. Daarnaast zijn hinderlijke bedrijven expliciet uitgesloten. Dit betreft Wet geluidhinderinrichtingen en inrichtingen waarvoor een Milieueffectrapportage aan de orde is/kan zijn.

Bedrijfswoningen zijn niet in hun algemeenheid toegestaan, maar alleen daar waar dit op de verbeelding is aangegeven. In dat geval is aan de bedrijfswoning ook een regeling voor bijbehorende bouwwerken gekoppeld. Deze regeling betreft dus de bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning en niet bij de bedrijfsgebouwen.

Centrum
Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan: bestaande woningen, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, horeca in de categorieën 1 en 2 en dienstverlening.

Groen
Deze bestemming laat onder andere groen- en speelvoorzieningen toe doch biedt ook mogelijkheden voor (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen en voor fiets- en voetgangerspaden.

Horeca
De bestemming "Horeca" bevat een koppeling naar de opgenomen horecalijst, waarbij horeca uit de "lichte"categorieën 1 en 2 wordt toegestaan. Daarnaast zijn tuinen, erven en terreinen, nutsvoorzieningen, wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen, (infiltratie)groenvoorzieningen en water toegestaan.

Kantoor
Binnen de bestemming Kantoor zijn kantoren toegestaan en is maximaal 1 woning op de verdieping toegestaan.

Maatschappelijk
Deze bestemming voorziet primair in een aantal uiteenlopende, min of meer openbare functies op sociaal, medisch, cultureel en maatschappelijk gebied. De begraafplaats is vanwege zijn afwijkende verschijningsvorm specifiek op de verbeelding aangeduid. Daarnaast zijn tuinen, erven en terreinen, nutsvoorzieningen, wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen, (infiltratie)groenvoorzieningen en water toegestaan.

Tuin
De tuinbestemming wordt in principe tot op 3 meter achter de voorgevel gelegd. Op de gronden met deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde met een hoogte van 1 meter worden geplaatst, alsmede pergola's met een hoogte van 2,70 m en vlaggenmasten/ lichtmasten met een hoogte van 6 m. Er is voor aangrenzende woonfuncties een speciale regeling voor de bouw van carports en erkers ten dienste van de aangrenzende woonbestemming opgenomen.

Om te bepalen tot waar de tuingrens is opgenomen op de verbeelding, is uitgegaan van de volgende keuze:

Beleidskeuze bijbehorende bouwwerken op hoekpercelen
Voor de hoekpercelen geldt als algemeen uitgangspunt een zone onbebouwd van 3 meter, voorzover de gronden gelegen zijn direct aan de openbare weg langs de zijgevel van de woning.

Voor de bouw van bijbehorende bouwwerken op hoekpercelen bij woningen gelden de volgende regels (zie ook onderstaande afbeeldingen):

  • Uitgangspunt is een praktische benadering, die aan de ene kant zoveel mogelijk stedenbouwkundige principes honoreert, maar ook rekening houdt met de wensen van bewoners.
  • In principe wordt er een strook van 3 meter vrijgehouden in de zijtuin, indien deze grenst aan doorgaande wegen (de zijtuinstrook). Zo wordt voorkomen, dat bijbehorende bouwwerken op de perceelgrens worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken op de zijdelingse perceelgrens leiden tot vernauwing en verstening van het woongebied. Dit wordt stedenbouwkundig niet acceptabel geacht. Bestaande bijbehorende bouwwerken in deze zijtuinstrook worden niet wegbestemd. Echter nieuwe omgevingsvergunningsaanvragen voor de activiteit bouwen zullen worden getoetst aan dit beleid (voorbeeld 1 en 2).
  • Indien een bestaande woning op minder dan 1 meter vanaf de zijdelingse perceelgrens is gesitueerd wordt ervoor gekozen om op die strook wel bijbehorende bouwwerken toe te staan. In feite heeft immers de verstening hier plaatsgevonden (voorbeeld 3).
  • Er geldt geen zijtuinstrook indien de woning gelegen is aan openbaar groen (een groenstrook van minimaal 3 meter breed) (voorbeeld 4), een pad/weg naar binnenterreinen (niet doorlopende routes) (voorbeeld 5) of parkeerstroken (voorbeeld 6).
  • Wel dient in alle gevallen voorkomen te worden dat op een hoekperceel bijbehorende bouwwerken komen te liggen voor de voorgevellijn van woningen, die op de zijstraat zijn georiënteerd. Dit wordt dan ook niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20130014-0002_0001.png"  

Verkeer
Deze bestemming heeft vooral betrekking op wegen met het karakter van de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Daarnaast zijn diverse andere functies toegestaan. Gebouwen zijn in principe niet toegestaan, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.

Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming heeft vooral betrekking op wegen met het karakter van een woonstraat. Daarnaast zijn diverse andere functies toegestaan. Gebouwen zijn in principe niet toegestaan, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.

Water
Naast de feitelijke verschijningsvorm van deze functie (water) is ook de waterbergende functie van belang. Gebouwen zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij het gaat om een gebouw ten dienste van een waterhuishoudkundig project. Dit mag rechtens (afwijking is dus niet nodig) en tot een oppervlakte van 25 m2.

Wonen - 1 en Wonen - 2
Aanduidingen op de verbeelding geven weer welk woningtype is toegestaan, vrijstaand, twee-aaneengebouwd, aaneengebouwd of gestapeld. Het verschil in toekennen van de bestemmingstypen (1 of 2) hangt samen met de toegestane goot- en bouwhoogtes van de hoofdgebouwen. De bepalingen ten aanzien van de situering en ten aanzien van de bijbehorende bouwwerken zijn gelijk. Beroepen en/of bedrijven aan huis zijn gewoon toegestaan. Het gaat om beroepen/bedrijfjes die wegens hun aard als passend binnen de woonfunctie worden geacht. Dit betekent ook, dat sprake dient te zijn van ondergeschiktheid aan de woonfunctie. Grotere bedrijvigheid past niet zomaar, hiervoor is een afzonderlijke regeling vereist. De specifieke gebruiksregels geven weer wanneer een gebruik voor een beroep of bedrijf in overeenstemming met de bestemming wordt geacht.

De toegestane goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van bijbehorende bouwwerken is weergegeven in de regels. Daarbij is van belang, dat hoe dan ook mag worden aangesloten bij de dakhelling van het hoofdgebouw. De maximale oppervlakte mag 75 m2 bedragen bij een bebouwingspercentage van de te bebouwen gronden van 50%.

Voor mantelzorg is een aparte inwoningsregeling opgenomen. Zo kan het bevoegd gezag ten behoeve van mantelzorg een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning). Overigens mag niet meer dan 75 m2 van het hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van inwoning.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde laag
In verband met verwachte archeologische waarden is voor een nader aangeduid gebied een dubbelbestemming opgenomen en is bepaald dat voor grotere ingrepen een bouwverbod geldt. Het gaat hierbij concreet om gebieden met een lage en hoge verwachtingswaarde en om ingrepen van meer dan 5 ha respectievelijk 100 m2 en dieper dan 50 cm. Verder worden de gronden ook beschermd middels een omgevingsvergunningensysteem.

Waterstaat - Intrekgebied
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de intrekgebieden. Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

Anti-dubbeltelregel
Deze regeling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een bebouwd oppervlak was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel, wordt betrokken.

Algemene bouwregels
In deze bepaling zijn regels opgenomen voor bestaande afstanden en maten.

Algemene gebruiksregels
Gebruik mag uitsluitend plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit volgt uit de Wro. Om iedere discussie te voorkomen, is ten aanzien van een aantal gebruiksvormen expliciet aangegeven dat dit hoe dan ook als strijdig gebruik wordt aangemerkt. Het feit dat een bijzondere gebruiksbepaling is opgenomen betekent overigens niet dat met behulp van een a contrario-redenering ander gebruik toelaatbaar moet worden geacht. Het gebruik zal steeds moeten worden getoetst aan de bestemmingsomschrijving in samenhang met de verbeelding en de bouwregels.

De toetsing van de parkeerbehoefte werd tot voor kort geregeld in de gemeentelijke bouwverordening. Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor dit bestemmingsplan niet van toepassing. De regeling van parkeerbepaling in de bouwverordening is daarom materieel overgenomen in dit bestemmingsplan in hoofdstuk 3 Algemene regels. Een en ander leidt niet tot een inhoudelijke wijziging van de beoogde toetsing. Aan het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.

Algemene afwijkingsregels
In deze regel is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid toegekend voor een aantal nader omschreven afwijkingen van het bestemmingsplan.

Indien de verbeelding niet geheel blijkt overeen te stemmen met de werkelijke afmetingen in het terrein kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen van het plan teneinde afwijkingen op ondergeschikte punten mogelijk te maken. De bepaling geeft de voorwaarden aan waaronder een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend.

Voorts is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor onderdelen van hoofdgebouwen.

Het verlenen van een omgevingsvergunning mag geen automatisme zijn. Het bevoegd gezag zal moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.

Overige regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Overgangs- en slotregels
Bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaan, in uitvoering zijn of mogen worden gebouwd krachtens een op dat moment reeds aangevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen mogen in beginsel gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn.

In het tweede lid is het gebruiksovergangsrecht opgenomen. Bestaand gebruik mag in beginsel worden gehandhaafd. Ook is een uitsluitingsclausule opgenomen voor gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Illegale bouwwerken en/of illegaal gebruik vallen niet onder het overgangsrecht. Daarnaast eindigt de bescherming van het overgangsrecht indien het afwijkende gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het plan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.1.1 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en inspraak wordt in de Wro ook niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan heeft de gemeente Raalte besloten geen inspraak plaats te laten vinden.

7.1.2 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De verschillende instanties zijn geïnformeerd. Het waterschap wijst in zijn reactie erop, dat er een nieuw Waterbeheersplan is vastgesteld. In de toelichting wordt nog gesproken over het oude Waterbeheersplan. Verzocht wordt dit te wijzigen in het bestemmingsplan. Dit is gebeurd. Voor het overige zijn er wat betreft hun belangen geen beletselen voor het verdere vervolg van de procedure. De provincie Overijssel heeft een reactie gegeven met dezelfde strekking. De Veiligheidsregio heeft een advies uitgebracht over veiligheidsaspecten. Deze adviezen vallen buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en zullen langs andere wegen worden geborgd.

Er is ook overleg geweest met Plaatselijk Belang Broekland. Van hen zijn geen opmerkingen ontvangen die geleid hebben tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

7.1.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode is 1 zienswijze ingebracht. Voor de inhoud van de zienswijze en de reactie daarop van de gemeenteraad wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze toelichting (zienswijzennota). De zienswijze is deels gehonoreerd. De gemeente heeft geen bezwaar om de aanduiding voor de bedrijfswoning en daarmee het bouwvlak aan de Dongenstraat 29a naar achteren enigszins uit te breiden. De verbeelding is wat dit betreft aangepast. Voor het overige worden de zienswijzen ongegrond verklaard.

7.1.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na deze beroepstermijn is het plan onherroepelijk en treedt het plan in werking (behalve als een verzoek om een voorlopige voorziening leidt tot een schorsing).

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid kan worden gesteld dat het hier grotendeels gaat om de planologische regeling van een bestaande situatie. Daardoor brengt het bestemmingsplan als zodanig geen financiële consequenties met zich mee voor de gemeente. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan in voldoende mate aangetoond en hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden.