direct naar inhoud van Artikel 20 Waarde - Beschermd dorpsgezicht / Historische buitenplaats
Plan: Kleine kernen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.klkernen201200001-va01

Artikel 20 Waarde - Beschermd dorpsgezicht / Historische buitenplaats

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht / Historische buitenplaats' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorisch ruimtelijke structuur, het historische bebouwingsbeeld en overige ruimtelijke elementen, zoals omschreven in de betreffende aanwijzingsbesluiten van de beschermde dorpsgezichten Beerze en Vilsteren en de historische buitenplaats Vilsteren, zoals opgenomen in respectievelijk Bijlage 2, Bijlage 3 en Bijlage 4 van deze regels.

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken geldt de volgende regel:

  • a. de gebouwen en andere bouwwerken mogen uitsluitend in overeenstemming met het karakter van het beschermd dorpsgezicht en/of de historische buitenplaats worden gebouwd, zoals beschreven in artikel 20.1.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ter voorkoming van onevenredige aantasting van het beschermd dorpsgezicht en/of de historische buitenplaats en de beeldbepalende panden.

  • a. voor wat betreft de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' kunnen nadere eisen worden gesteld aan:
    • 1. de situering van de gevels;
    • 2. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en kapvorm, in die zin dat aangesloten dient te worden bij de bouwvorm van het bestaande pand;
    • 3. de verhouding tussen de verticale en horizontale afmetingen van gevelopeningen, in die zin dat aangesloten dient te worden bij de verhouding van het bestaande pand dan wel indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dat aangesloten wordt bij het in artikel 20.1 aangegeven beeld;
    • 4. het materiaalgebruik, in die zin dat sprake dient te zijn van het bestaande materiaalgebruik, dan wel indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dat aangesloten wordt bij het in artikel 20.1 aangegeven beeld;
    • 5. de plaats, hoogte en het materiaalgebruik van perceel- en erfafscheidingen op het bouwperceel.
  • b. voor wat betreft de overige (woon)bebebouwing en daarbij behorende bouwwerken kunnen nadere eisen worden gesteld aan:
    • 1. de situering van gebouwen, voor zover deze niet op een afstand van ten minste 3 m uit de bouwperceelgrens wordt gebouwd;
    • 2. de goothoogte, hoogte, dakhelling, nokrichting en het aantal aaneen te bouwen woningen, dit in verband met de gewenste nadruk op een vrijstaande bouwwijze in één bouwlaag met een duidelijke kap;
    • 3. de situering van bijbehorende bouwwerken;
    • 4. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen.
  • c. de nadere eisen met betrekking tot de bebouwing kunnen uitsluitend gesteld worden met het oog op:
    • 1. de bevordering van de samenhang van het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 3. de historische ruimtelijke waarden van de beschermde dorpsgezichten en/of de historische buitenplaats zoals omschreven in de toelichting op de aanwijzingen die zijn opgenomen in de bijlagen bij deze regels.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in artikel 20.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist volgens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  • c. aanleggen en dempen van water;
  • d. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het graven, vergraven, dan wel verbreden of dempen van watergangen en poelen;
  • f. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
  • g. het vellen of rooien van bomen, houtsingels of houtwallen.
20.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 20.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van de cultuurhistorisch ruimtelijke structuur en overige ruimtelijke kenmerken van het beschermd dorpsgezicht en/of de historische buitenplaats;
  • d. werken en werkzaamheden op en in gronden binnen agrarische bouwvlakken;
  • e. de aanleg van kavelpaden en in- of uitritten.
20.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door deze werken of werkzaamheden, dan wel de gevolgen daarvan, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de waarden van het beschermd dorpsgezicht en/of de historische buitenplaats.