Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, wijziging 1e Schansweg 18, Vinkenbuurt
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0175.buiten2012wp0074-va01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het wijzigingsplan 'Buitengebied, wijziging 1e Schansweg 18, Vinkenbuurt', met identificatienummer NL.IMRO.0175.buiten2012wp0074-va01 van de gemeente Ommen;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanbouw
een bouwwerk dat is gebouwd aan een bedrijfsgebouw; het bouwwerk onderscheidt zich van een bedrijfsgebouw door de vorm en is architectonisch ondergeschikt;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aan-huis-gebonden beroep:
administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, vastgesteldtechnische en daarmee gelijk te stellen beroepen, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
1.8 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.9 bedrijfsgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening;
 
1.10 bedrijfswoning of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;
 
1.11 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico casu quo een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
 
1.12 bestaand(e) aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie en vorm:
aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie of vorm, zoals dat of die rechtens bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan, dan wel nadien krachtens een omgevingsverguning, waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip, kan worden gerealiseerd;
 
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.15 Bevi-inrichting:
een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken vanwege risicobronnen die buiten de perceelsgrens van de betreffende bedrijfslocatie waarop die risicobronnen aanwezig zijn, een plaatsgebonden risico veroorzaakt van meer dan 10-6 per jaar;
 
1.16 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;
 
1.17 bijgebouw:
een gebouw dat in ruimtelijke opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen vrijstaand hoofdgebouw;
 
1.18 bodemverstorende activiteiten:
het plegen van ingrepen die de bestemming van de grond veranderen, waardoor het grondwaterpeil verandert en/of het uitvoeren van grondbewerkingen;
 
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergoten van een bouwwerk;  
 
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.21 bouwlaag:
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;
 
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
  
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
 
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.25 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
 
1.26 dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
 
1.27 eenvoudige dagrecreatieve voorziening:
extensieve, kleinschalige vormen van vrijetijdsbesteding met een maximale duur van een dag, waarbij geen overnachting plaatsvindt;
 
1.28 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
 
1.29 extensieve openluchtrecreatie:
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;
 
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.31 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.32 huishouden:
één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;
 
1.33 kwetsbaar object:
een object waarvoor volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico respectievelijk een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
    
1.34 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen ter zake van religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening;
 
1.35 ondergeschikte detailhandel:
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten;
 
1.36 ondergeschikte horeca:
het in verband met een andere hoofdactiviteit op een perceel verstrekken van eten en drinken tegen betaling voor gebruik ter plaatse in die mate dat duidelijk herkenbaar is dat die hoofdactiviteit de kernactiviteit is die op het perceel plaatsvindt en het verstrekken van dat eten en drinken alleen plaatsvindt als beperkt en ondergeschikt onderdeel van en voortvloeiende uit de hoofdactiviteit;
 
1.37 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
 
1.38 opgraving:
archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden;
 
1.39 peil: 
  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
    1. de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
    1. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald; 
1.40 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;
 
1.41 plaatsgebonden risico:
het in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
 
1.42 ruimtelijke kwaliteit:
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt
maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
     
1.43 ruimtelijk kwaliteitsplan:
een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving; voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van de tabellen in de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven;
 
1.44 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.45 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.46 voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel van het hoofdgebouw, tot aan de perceelsgrenzen.
 
1.47 waarde archeologie 1 en 2:
door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vast staat dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg;
 
1.48 waarde archeologie 3, 4 en 5:
door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg;
 
1.49 waterpeil:
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater;
 
1.50 woning:
een complex van ruimten volgens aard en indeling geschikt of bestemd voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden;
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
 
2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
2.1.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.1.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.1.4 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.1.5 De afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (°).
 
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen - VAB
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - VAB' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. wonen;
  2. aan-huis-gebonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast in de woning, met dien verstande dat het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m2;
met dien verstande dat:
  1. in ondergeschikte mate tevens agrarische activiteiten in de vorm van grondgebonden veehouderij en akker- en vollegrondstuinbouw zijn toegestaan, alsmede activiteiten gericht op natuurbeheer;
met daarbijbehorende:
  1. (ontsluitings)wegen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, tijdelijke waterberging en sierwater. 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bebouwing
 
Op de voor 'Wonen - VAB' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: 
  1. woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen, waarbij geldt dat de woning binnen een bouwvlak dient te worden gebouwd;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 
3.2.2 Bouwen 
  1. Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in 3.2.1 gelden de volgende regels: 
 
 
Max aantal per bestemmingsvlak
Max inhoud (m3)
Max oppervlakte (m2)
Max goothoogte (m)
Max bouwhoogte (m)
Woningen (incl aan- en uitbouwen ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’
Twee-aaneen-gebouwde woningen
600
 
4,5
10
Overige woningen (incl aan- en uitbouwen)
één, tenzij anders op de verbeelding aangegeven
750
 
4,5
10
Bijgebouwen en overkappingen tbv de woonfunctie
  
150
4
6
Erf- of terreinafscheidingen:
-vóór de voorgevelrooiljn en ter plaatsen van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten – gebouwen’
-overige plaatsen
    
1
     
2
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijde
    
3
 
* Meer dan 1 m achter de voorgevelrooilijn en meer dan 1 m van de weg of openbaar groen.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Nieuwbouw ingeval van sanering bestaande bebouwing
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub a ten behoeve van vervangen danwel beperkt uitbreiden van bestaande bebouwing of vergroting van de woning, met inachtneming van het volgende: 
  1. de bestaande bebouwing met 10% mag worden verruimd, zowel qua oppervlak als bouwhoogte;
  2. de toegestane inhoudsmaat van woningen mag worden vergroot, onder voorwaarden dat per m3 aan uitbreiding er 4 m3 aan bijgebouwen en overkappingen wordt gesaneerd;
  3. door middel van een (her)inrichtingsplan moet worden aangetoond dat door de herbouw een substantiële kwaliteitsverbetering optreedt. 
3.3.2 Afwijken extra wooneenheden in hoofdgebouwen
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 en worden toegestaan dat extra wooneenheden worden ondergebracht in monumenten en karakteristieke boerderijvormen die hoofdgebouwen zijn, met inachtneming van de volgende regels: 
  1. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden;
  2. de cultuurhistorische waarde van deze panden wordt niet aangetast. 
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.4.1 Afwijkingsbevoegdheid niet-agrarische nevenfuncties
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van het toestaan van niet-agrarische nevenfuncties zoals opgenomen in tabel 2, met inachtneming van de volgende regels: 
  1. nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan bij wijze van nevenfuncties bij een volwaardig agrarisch bedrijf;
  2. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  3. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  4. bestaande landschaps- en natuurwaarden in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking, dit in relatie tot de functie van de ontsluitingsweg waaraan het bedrijf is gelegen;
  6. voor opslag, voor niet-agrarische nevenfuncties zoals opgenomen in tabel 15, mogen géén nieuwe gebouwen worden gebouwd, evenmin mogen bestaande gebouwen ten behoeve van opslag als nevenfunctie worden uitgebreid;
  7. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  8. recreatieve nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan indien deze recreatieve nevenfuncties een toegevoegde waarde hebben voor het bestaande toeristisch-recreatieve product; dit dient te worden getoetst aan het vastgesteld toeristisch-recreatief beleid van de gemeente;
  9. op eigen terrein dient er te worden voorzien in parkeergelegenheid;
  10. in combinatie met de bij recht toegestane niet-agrarische nevenfuncties mag de totale oppervlakte voor nevenfuncties wat betreft bouwwerken niet meer dan 800 m² bedragen en niet meer dan 2.000 m² wat betreft de gronden. 
 
aard van de nevenfunctie 
Passend / toelaatbaar
 
A = Toelaatbaar na afwijking
N = Niet toelaatbaar
R = Bij recht toegestaan
maximaal aantal m² gronden in gebruik voor nevenfunctie  
maximaal aantal m² bebouwing in gebruik voor nevenfunctie  
aan landbouw verwante functies / bedrijvigheid  
   
agrarische handels- en exportbedrijven (transport en opslagbedrijven, koelhuizen)
A
-
500
opslag en stalling van agrarische producten (meer dan reguliere opslag van eigen bedrijfsvoering)
A
-
500
agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of bedrijven die daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen zijn  
A
-
500
veehandelsbedrijven, foeragehandel, paardenhandel  
A
-
200
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)  
A
-
200
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten  
   
hoveniersbedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of bedrijven die daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen zijn
N
-
200
opslag/stalling van niet-agrarische goederen behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten in bestaande bebouwing of bedrijven die daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen zijn  
N
-
500
overige bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of bedrijven die daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen zijn
A
-
200
recreatieve functies / agrotoerisme 
   
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets/paardenpension)  
R
1200
200
kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie (speelboerderij, theeschenkerij, restaurant, boerderijcafé, wijnproeverij)  
N
500
200
kano- boot- of fietsenverhuur  
N
-
100
recreatief nachtverblijf  
N
-
300
groepsaccommodatie  
N
-
300
overige dienstverlening  
   
sociale functie (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij)
N
-
200
tentoonstellingsruimte/museum  
N
500
200
dierenpension; hondenfokkerij  
N
500
200
   
Tabel 2 : Niet-agrarische nevenfuncties na afwijken van het bestemmingsplan
 
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.5.1 Tweede agrarische bedrijfswoning
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Wonen - VAB' te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch' ten behoeve van een tweede agrarische bedrijfswoning, met inachtneming van het volgende: 
  1. planwijziging is uitsluitend toegestaan indien de woning gelegen is in de nabijheid van het agrarische bedrijf waarvan deze als tweede bedrijfswoning deel zal gaan uitmaken;
  2. planwijziging is uitsluitend toegestaan ten behoeve van volwaardige duurzame grondgebonden veehouderijbedrijven of volwaardige duurzame akker- of vollegrondstuinbouwbedrijven of volwaardige duurzame intensieve veehouderijbedrijven;
  3. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt indien aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
  4. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  5. op nieuwe bedrijfswoningen is Artikel 3 (Agrarisch) van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening 2013-2 van overeenkomstige toepassing. 
3.5.2 Vergroten woonbestemming
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd gronden direct grenzend aan een woonperceel te betrekken bij de bestemming 'Wonen - VAB' ten behoeve van een optimale inrichting van het perceel, met inachtneming van het volgende: 
  1. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt indien aanwezige landschapswaarden, zoals genoemd in de bestemmingsomschrijving, niet in onevenredige mate worden geschaad;
  2. de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Wonen - VAB' ten hoogste met 25% mag worden vergroot;
  3. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  4. er een inrichtingsplan dient te worden overlegd, waaruit blijkt dat een substantiële kwaliteitsverbetering heeft plaatsgevonden met betrekking tot de inrichting van het erf en de landschappelijke inpassing ervan; 
3.5.3 Wijzigingsbevoegdheid Rood voor rood
 
Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van één compensatiewoning binnen bouwvlakken van (voormalige) agrarische bedrijven met dien verstande dat: 
  1. de wijzigingsbevoegdheid wordt binnen het landbouwontwikkelingsgebied, ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied, uitsluitend toegepast indien:
    1. is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
    2. de bestemmingswijziging niet leidt tot een belemmering voor nieuwvestiging van een intensief veehouderijbedrijf of voor de uitbreiding van een bestaand intensief veehouderijbedrijf;
  2. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien ten minste 850 m2 bedrijfsbebouwing op het bouwvlak aanwezig is en wordt gesloopt;
  3. alle op het voormalige bouwvlak aanwezige bebouwing dient te worden gesloopt, met dien verstande dat monumentale en karakteristieke bebouwing niet mag worden gesloopt;
  4. de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning dient te worden voorzien van de bestemming 'Wonen - VAB';
  5. de nieuw te realiseren burgerwoning dient te worden voorzien van een zelfstandig bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen';
  6. de overige gronden 'Wonen' dienen te worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch' of 'Natuur' zonder bouwmogelijkheden;
  7. de inhoudsmaat van de compensatiewoning (inclusief aan- en uitbouwen) niet meer mag bedragen dan 750 m3;
  8. bij de compensatiewoning tevens 150 m2 aan bijgebouwen en overkappingen is toegestaan;
  9. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving van de compensatiewoning niet onevenredig mogen worden belemmerd;
  10. compensatie ter plaatse niet is toegestaan wanneer er een onevenredige aantasting plaatsvindt van landschaps- en natuurwaarden die in het gebied of op het perceel aanwezig zijn;
  11. er dient een inrichtingsplan te worden overlegd, dat het gehele erf beslaat waar de sanering betrekking op heeft, waarin in ieder geval wordt aangetoond dat de ligging en uitstraling van de compensatiewoning passen binnen de bestaande bebouwingsstructuur;
  12. de belangen van omwonenden en bedrijven mogen niet onevenredig worden aangetast.
 
Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachting 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de verwachte archeologische waarden.
 
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijking bouwregels
 
Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar, indien daarvoor omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders is verleend. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
4.3.2 Uitzondering
 
Omgevingsvergunning, zoals in lid 4.3.1 bedoeld is niet vereist, indien: 
  1. op basis van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer aanwezig zijn;
  2. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  3. het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 10.000 m2 en minder diep steekt dan 50 cm. 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1 Verbod
 
Het is verboden op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. grondwerkzaamheden diep er dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 10.000 m2, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.  
4.4.2 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
 
De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarvoor het verbod van lid 4.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar indien is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
4.4.3 Uitzonderingen
 
Het verbod, zoals is bedoeld in lid 4.4.1, is niet van toepassing, indien: 
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  3. de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
  4. de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn ingericht. 
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door : 
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' toe te kennen indien uit aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op de ter plaatse aanwezig archeologische waarden, aanpassing behoeft.
 
 
Artikel 5 Waarde - Beschermd dorpsgezicht
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorisch ruimtelijke structuur, het historische bebouwingsbeeld en overige ruimtelijke elementen, zoals omschreven in het betreffende aanwijzingsbesluit van het beschermd dorpsgezicht 'Ommerschans - Balkbrug', zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels.
 
5.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken geldt de volgende regel: 
  1. de gebouwen en andere bouwwerken mogen uitsluitend in overeenstemming met het karakter van het beschermd dorpsgezicht worden gebouwd, zoals beschreven in lid 5.1. 
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ter voorkoming van onevenredige aantasting van het beschermd dorpsgezicht en de beeldbepalende panden.
  1. voor wat betreft de overige (woon)bebouwing en daarbij behorende bouwwerken kunnen nadere eisen worden gesteld aan:
    1. de situering van gebouwen, voor zover deze niet op een afstand van ten minste 3 m uit de bouwperceelgrens wordt gebouwd;
    2. de goothoogte, hoogte, dakhelling, nokrichting en het aantal aaneen te bouwen woningen, dit in verband met de gewenste nadruk op een vrijstaande bouwwijze in één bouwlaag met een duidelijke kap;
    3. de situering van bijbehorende bouwwerken;
    4. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen.
  2. de nadere eisen met betrekking tot de bebouwing kunnen uitsluitend gesteld worden met het oog op:
    1. de bevordering van de samenhang van het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld;
    2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    3. de historische ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht zoals omschreven in de toelichting op de aanwijzingen die is opgenomen in de Bijlage 1 bij deze regels.  
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist volgens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  3. aanleggen en dempen van water;
  4. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. het graven, vergraven, dan wel verbreden of dempen van watergangen en poelen;
  6. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
  7. het vellen of rooien van bomen, houtsingels of houtwallen. 
5.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
 
Het in lid 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden: 
  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van de cultuurhistorisch ruimtelijke structuur en overige ruimtelijke kenmerken van het beschermd dorpsgezicht;
  4. werken en werkzaamheden op en in gronden binnen agrarische bouwvlakken;
  5. de aanleg van kavelpaden en in- of uitritten. 
5.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
 
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door deze werken of werkzaamheden, dan wel de gevolgen daarvan, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de waarden van het beschermd dorpsgezicht.
  
3 Algemene regels
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Situering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
 
6.1.1 Situering
 
Voor de situering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie geldt het volgende: 
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bebouwing dient binnen een zone van 30 m op het achtererf en zijerf, gemeten ten opzichte van het gedeelte van de woning dat als oorspronkelijk hoofdgebouw moet worden aangemerkt, te worden geplaatst;
  3. de bebouwing dient minimaal 3 m achter de voorgevel van de woning te worden gesitueerd;
  4. bijgebouwen en overkappingen met een plat dak en een bouwhoogte van maximaal 3 m moeten minimaal op 1 m achter de voorgevelrooilijn worden geplaatst;
  5. aanbouwen en uitbouwen dienen op minimaal 2,5 m uit de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd;
  6. bijgebouwen en overkappingen dienen op minimaal 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd, tenzij op de perceelsgrens wordt gebouwd;
  7. bebouwing op het achtererf en op het zijerf dient op minimaal 10 m uit de as van de langs het erf gelegen weg te worden gebouwd. 
6.1.2 Afwijking
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.1, met inachtneming van het volgende: 
  1. de omgevingsvergunning slechts wordt verleend indien de aanvraag vergezeld gaat met een goed onderbouwd inrichtingsplan;
  2. de nieuwe indeling dient te leiden tot een verhoging van de beeldkwaliteit op het bouwvlak;
  3. de nieuwe indeling leidt niet tot beperking van omliggende agrarische bedrijven. 
6.2 Bestaande afstanden en andere maten
 
6.2.1 Bestaande maatvoering
 
Ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten geldt het volgende: 
  1. voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;
  4. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op de oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen op gronden met de bestemming 'Wonen' en 'Wonen - VAB'. 
6.2.2 Afwijking
 
Bij een omgevingvergunning kan worden afgeweken van de herbouw op dezelfde plaats zoals bepaald in lid 6.2.1 onder b, met inachtneming van het volgende: 
  1. afwijking wordt slechts verleend indien de aanvraag vergezeld gaat met een goed onderbouwd inrichtingsplan;
  2. de nieuwe indeling dient te leiden tot een verhoging van de beeldkwaliteit op het bouwvlak c.q. bestemmingsvlak;
  3. de nieuwe indeling leidt niet tot beperking van omliggende agrarische bedrijven. 
6.3 Afstand tussen woningen en agrarische bouwvlakken
 
6.3.1 Minimale afstand 
  1. Bij (ver)bouw van woningen (inclusief aan- en uitbouwen) die niet tot het eigen agrarische bedrijf behoren, mag de afstand tot binnen een straal van 100 m gelegen agrarische bouwvlakken ten behoeve van de grondgebonden veehouderij en akker- en vollegrondstuinbouw niet minder bedragen dan de afstand, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van dit plan.
  2. Bij (ver)bouw van woningen (inclusief aan- en uitbouwen) die niet tot het eigen agrarische bedrijf behoren, mag de afstand tot binnen een straal van 200 m gelegen agrarische bouwvlakken ten behoeve van intensieve veehouderij niet minder bedragen dan de afstand, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van dit plan. 
6.3.2 Afwijkingsbevoegdheid kortere afstand
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.3.1, mits de (ver)bouw van woningen niet leidt tot onevenredige beperkingen voor de betreffende agrarische bedrijven.
    
6.4 Bouw en herbouw van geluidsgevoelige objecten
 
Indien sprake is van (her)bouw van geluidsgevoelige objecten in een zone langs een (spoor)weg als bedoeld in de Wet geluidhinder mag de afstand tot deze (spoor)weg niet worden verkleind.
 
6.5 Overschrijding voorgevelrooilijn
 
De voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden door tot het hoofdgebouw behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits de overschrijding niet meer dan 1,2 m bedraagt, met dien verstande dat: 
  1. de breedte van het overschrijdende deel maximaal 60% van de voorgevelbreedte bedraagt;
  2. de afstand van het overschrijdende deel tot de voorste perceelsgrens minimaal 3 m bedraagt.
  
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Strijdig gebruik
 
Onder een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 , eerste lid onder c van de Wabo wordt in elk geval verstaan: 
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud, met dien verstande dat de opslaghoogte van goederen minder dan 4 meter moet bedragen;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van horeca, detailhandel, de opslag en verkoop van motorbrandstoffen, prostitutie en/of als seksinrichting, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik van opstallen en gronden;
  4. een gebruik van bed & breakfastaccommodaties ten behoeve van permanente bewoning.
  
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
8.1 Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied
 
Ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen in lid 3.1, 3.3, 3.4, 3.5, 3.6, 5.3, 5.4, 5.5 van het geldende bestemmingsplan Buitengebied, herziening 2013-2. Deze regels hebben overigens geen directe doorwerking naar voorliggend wijzigingsplan.
  
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Afwijkingsbevoegdheid overschrijding maatvoering en bouwgrenzen
 
9.1.1 Afwijkingsbevoegdheden
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan voor: 
  1. overschrijding van – voor bouwen geldende – afstands-, oppervlakte-, inhouds- en hoogtematen met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
  3. overschrijding van de maximum bouwhoogte ten behoeve van erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen. 
9.1.2 Afwegingskader
 
Afwijkingen als bedoeld in lid 9.1.1 worden niet verleend: 
  1. indien daardoor onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. indien er sprake is van een overschrijding van de inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen en recreatiewoningen;
  3. indien er sprake is van een overschrijding van de inhouds-, oppervlakte- en hoogtematen van recreatieverblijven;
  4. indien daardoor onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld. 
9.2 Afwijkingsbevoegdheid extra wooneenheden in hoofdgebouwen
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het maximaal aantal toegestane woningen ten behoeve van het onderbrengen van extra wooneenheden in monumenten en karakteristieke boerderijvormen die hoofdgebouwen zijn. Daarbij geldt het volgende: 
  1. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden;
  2. de cultuurhistorische waarde van deze panden wordt niet aangetast. 
9.3 Afwijkingsbevoegdheid vergroting van een inpandige woning
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de maximale inhoudsmaat van woningen, indien het een woning betreft die onderdeel uitmaakt van een veel groter karakteristiek hoofdgebouw en de afmetingen van dit hoofdgebouw in geen enkel opzicht worden uitgebreid en het karakter van het hoofdgebouw niet wordt aangepast.
           
9.4 Afwijkingsbevoegdheid mantelzorg
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van het gebruik van een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende: 
  1. een afhankelijke woonruimte is uit het oogpunt van mantelzorg noodzakelijk;
  2. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door de mantelzorgbehoevende(n);
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische bedrijven);
  4. de afhankelijke woonruimte voldoet aan de regels inzake bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat de oppervlakte ten dienste van mantelzorg niet meer dan 75 m² bedraagt;
  5. er wordt gebruik gemaakt van het dichtst bij de hoofdwoning gelegen bijbehorend bouwwerk, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijbehorend bouwwerk meer geschikt is;
  6. de afhankelijke woonruimte voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit;
  7. in aanvulling op de vergunning wordt een overeenkomst tussen de gemeente en de betrokkenen gesloten. 
9.5 Afwijkingsbevoegdheid kleinschalige duurzame energievoorzieningen
 
9.5.1 Afwijkingsbevoegdheid
 
Voor zover niet vergunningsvrij, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels van het plan voor: 
  1. het bouwen en gebruiken van één of meer collectoren voor warmteopwekking of één of meer panelen voor elektriciteitsopwekking met een maximale hoogte van 2 meter binnen bouwvlakken dan wel in een zone van 50 m vanaf de grens van het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte wordt gemeten vanaf maaiveld
    2. voor zover plaatsing plaatsvindt op een dakvlak gerekend wordt ten opzichte van het dakvlak;
  2. het plaatsen en gebruiken van één of meer kleinschalige windturbines tot een maximale tiphoogte van 15 meter binnen bouwvlakken, met dien verstande dat windturbines niet zijn toegestaan in de EHS en bij recreatiewoningen. 
9.5.2 Afwegingskader
 
Een afwijking als bedoeld in 9.5.1 wordt slechts verleend: 
  1. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. indien sprake is van een goede landschappelijke inpassing en voor zover aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;           
9.6 Afwijkingsbevoegdheid paardenbak buiten bestemmingsvlak
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van het toestaan van een paardenbak buiten het bouwvlak voor bestemmingen anders dan de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch - Paardenhouderij', met inachtneming van het volgende: 
  1. De realisatie van een paardenbak niet mogelijk is binnen een bestemmingsvlak dan wel bouwvlak;
  2. de paardenbak dient op minimaal 50 m van een woning van derden te worden geplaatst;
  3. de paardenbak dient in een zone van 50 m vanaf de grens van het bestemmingsvlak dan wel bouwvlak te worden geplaatst;
  4. de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 2 m;
  5. de bouwhoogte van de lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  6. bestaande natuur- en landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  7. deze afwijkingsbevoegdheid kan niet kan worden toegepast bij recreatiewoningen. 
9.7 Afwijkingsbevoegdheid aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan voor het toestaan van aan-huis-
gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten teneinde bij (bedrijfs)woningen behorende bijgebouwen te mogen gebruiken voor deze activiteiten, voor zover: 
  1. de activiteiten geen hinder opleveren voor de woonsituatie;
  2. de activiteiten geen detailhandel en/of horeca betreffen, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  3. de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
  4. de activiteiten, de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig beperken;
  5. de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m². 
9.8 Afwijkingsbevoegdheid jachthutten en jachtstoelen
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan: 
  1. ten behoeve van jachthutten, met inachtneming van het volgende:
    1. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 4 m2;
    2. de hoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
    3. de nut en noodzaak van de jachthut dient te zijn aangetoond.
  2. ten behoeve van jachtstoelen, met inachtneming van het volgende:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 2 m2;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
  3. Van de afwijkingsbevoegdheden zoals genoemd onder a en b mag uitsluitend gebruik worden gemaakt indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, ecologische en/of natuurwetenschappelijke waarden en/of beheer van de gronden, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de sociale veiligheid.
  
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
10.1 Wijzigingsbevoegdheid overschrijden bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
 
10.2 Wijzigingsbevoegdheid aantal woningen: samenvoegen bestaande woningen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de samenvoeging van twee-aaneengebouwde woningen tot één woning, met dien verstande dat bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid het op de verbeeldingen aangegeven aantal woningen met één dient te worden verminderd.
 
10.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door: 
  1. de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, met dien verstande dat planwijziging alleen mag plaatsvinden nadat voor de betreffende gronden overeenstemming is bereikt met de eigenaar;
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' toe te kennen, met dien verstande dat planwijziging alleen mag plaatsvinden nadat voor de betreffende gronden overeenstemming is bereikt met de eigenaar;
  3. planwijziging mag alleen plaatsvinden nadat voor de betreffende gronden overeenstemming is bereikt met de beheerder van de rivier en de waterkering.
 
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
 
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: 
  1. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  2. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen;
  3. de ruimte tussen bouwwerken. 
11.2 Afstemming welstandstoets
 
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot: 
  1. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. de plaatsing op het bouwperceel;
  3. de dakhelling; ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
    1. ten aanzien van het gestelde onder a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
    2. ten aanzien van het gestelde onder b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd. 
11.3 Afstemming APV
 
Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van vijf evenementen per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een vergunning op basis van de APV is verleend, en met dien verstande dat indien evenementen in een bestemming uitdrukkelijk zijn bestemd, het eerder gestelde maximum in aantal en in duur van evenementen niet geldt.
 
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 
12.2 Afwijking
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning eenmalig afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.
 
12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
 
Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
12.4 Overgangsrecht gebruik
 
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
12.5 Strijdig gebruik
 
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
12.6 Verboden gebruik
 
Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
 
Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, 1e Schansweg 18 Vinkenbuurt
 
Vastgesteld door de raad van de gemeente Ommen in de vergadering van dd.mm.jjjj