direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Landelijk gebied, Redeweg 8 te Ens
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00611-VS01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Redeweg 8 te Ens werd voorheen een agrarisch bedrijf geëxploiteerd, met daarbij een bedrijfswoning. Inmiddels zijn de bedrijfsmatige activiteiten beëindigd. Het voornemen is daarom om de bedrijfswoning inclusief gebouwen te gaan gebruiken voor reguliere bewoning, met behoud van de bestaande agrarische schuren.

De gemeente wil in principe medewerking verlenen aan het initiatief. Reguliere bewoning van de bedrijfswoning is op basis van de geldende beheersverordening niet mogelijk (zie paragraaf 1.3). Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient hiervoor.

1.2 Ligging

Het plangebied betreft het perceel Redeweg 8 te Ens. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale perceelsgrenzen. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00611-VS01_0001.png"

Figuur 1. De ligging van het plangebied (bron : GeoWeb 5.1).

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is nu geregeld in de beheerverordening 'Landelijk gebied'. In de beheersverordening wordt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. Dat bestemmingsplan is op 11 januari 2008 onherroepelijk geworden. Het heeft nu de bestemming 'Agrarisch gebied' met een bouwvlak (zie uitsnede figuur 2). Binnen deze bestemming is één bedrijfswoning toegestaan ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Het gebruiken van de bestaande bedrijfswoning ten behoeve van reguliere bewoning is niet toegestaan.

Tevens is de dubbelbestemming 'gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde' op het plangebied van toepassing. Bij ingrepen groter dan 100 m2 dient doormiddel van archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat er geen sprake kan zijn van aantasting van archeologische waarden.

De gewenste situatie kan juridisch - planologisch mogelijk worden middels het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00611-VS01_0002.png"

Figuur 2 .Fragment geldend bestemmingsplan Landelijk gebied 2004

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beschrijving ontwikkeling

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een voormalig agrarisch erf aan de Redeweg 8 te Ens. Op de voorzijde van het erf staat een bedrijfswoning, met daarachter de bedrijfsbebouwing in de vorm van een schokbetonschuur. De gronden daaromheen hebben een tuininrichting. Het erf is omsingeld met erfbeplanting met een opening aan de voorzijde. Een luchtfoto van de huidige situatie is weergegeven in figuur 3. Een foto van het vooraanzicht van de woning is weergeven in figuur 4.

De locatie ligt in een lint met voornamelijk agrarische- en woonfuncties. Verder is het plangebied gelegen in een open agrarisch gebied. Reguliere bewoning is dus van passende functie in het lint. Voor parkeren geldt dat hiervoor op eigen terrein ruimte moet worden gereserveerd. Op het perceel is voldoende ruimte beschikbaar voor parkeren.

In dit bestemmingsplan is slechts sprake van een functie wijziging. Het perceel blijft na de wijziging intact.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00611-VS01_0003.png"

Figuur 3. Huidige indeling plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00611-VS01_0004.png"

Figuur 4. Vooraanzicht woning vanaf de Redeweg

Functionele inpassing

De ontwikkeling vindt plaats in een gebied waar woonfuncties met enkele agrarische functies voorkomen. De agrarische bedrijven liggen op voldoende afstand. In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op de milieutechnische aanvaarbaarheid van deze situatie.

Landschappelijke inpassing

De inrichting van het perceel blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Aan de landschappelijke elementen vinden geen aanpassingen plaats. De huidige ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee gecontinueerd.

Voor de bestaande landschappelijke elementen is een beplantingsplan opgesteld (zie figuur 5). Hierbij is onder andere rekening bij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd bijlage 1 'Historische singels'. In de regels van het bestemmingsplan wordt middels een voorwaardelijke verplichting het in stand houden van de landschappelijke inpassing gewaarborgd. Het beplantingsplan (inclusief type beplanting) wordt opgenomen als bijlage bij de planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00611-VS01_0005.png"

Figuur 5. Beplantingsplan

Verkeer en parkeren

De Redeweg is een verkeersluwe ontsluitingsroute bestemd voor bestemmingsverkeer aan deze weg. Deze weg wordt relatief weinig gebruikt door ander verkeer. De Redeweg heeft een aansluiting op de Schokkeringweg. Deze 60-km/uur-weg heeft ruim voldoende capaciteit voor de nieuwe functie van het perceel. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande aansluiting op deze weg. Aan deze weg worden geen aanpassingen voorgesteld. Het plan vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid.

Het parkeren vindt plaats op het bestaande terrein. Hierbij wordt uitgegaan van de parkeernormen volgens kencijfers van het CROW (Publicatie 317). Volgens de publicatie geld dat er 2,0 tot 2,8 parkeerplaatsen op het erf aanwezig moeten zijn als er sprake is van een vrijstaande koopwoning in het buitengebied. Hiervoor is op het terrein voldoende ruimte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is ook 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting.


Het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien (Raad van State, 27 augustus 2014, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld door Provinciale Staten op 8 november 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst.

Flevoland is gemaakt voor ontwikkeling. De ontwikkelingsgerichtheid is onderdeel van onze identiteit. Hier grijpt de provincie met lef de kansen van nieuwe ontwikkelingen. En de ontwikkelingen blijven doorgaan. Denk aan opgaven zoals woningbouw, bedrijvigheid, herontwikkelingen, nieuwe voorzieningen, klimaatverandering, bodemdaling, waterveiligheid, transformatie in landbouw, duurzame energie. Alle opgaven - klein of groot - omarmt de provincie op een wijze, waarbij ze de kenmerkende elementen van de polder koesteren. Binnen deze kenmerken geven ze ruimte aan ontwikkelingen. De overheden hebben de polders aangelegd en ingericht. Het is een plek waar inwoners, organisaties en ondernemers hun idealen kunnen realiseren. Hierdoor krijgt de provincie meer verrassing, spontaniteit en variatie. Mensen maken Flevoland.

Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Deze beleidsregel maakt het mogelijk om een (voormalig) agrarisch bouwperceel te gaan gebruiken voor algemene bewoning.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de beleidsregel `Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied`.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten van de gemeente en kijkt daarbij vooruit naar 2025. Noordoostpolder is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw - en dan vooral de akkerbouw - belangrijk. De agrarische sector vormt een belangrijk onderdeel van de economie en is beeldbepalend voor het landschap. De landelijke trend van verdergaande schaalvergroting, verbreding en verduurzaming is ook in de gemeente Noordoostpolder zichtbaar.

Onderhavig plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Zuidwestrand en Schokland'. Dit gebied heeft een agrarisch karakter met als bijzonder element het Schokland. Het voormalige eiland ligt als een verhoogde en smalle bosrijke rug in het open polderlandschap. Schokland is met zijn museum een belangrijke toeristische trekker in de gemeente.

Om de ligging van Schokland duidelijk vanuit de polder te kunnen blijven ervaren, wil de gemeente deze zone rondom het eiland open houden. Ontwikkelingen die de openheid aantasten zijn niet toegestaan.

De gemeente Noordoostpolder streeft naar een aantrekkelijke, uitnodigende fysieke woon- en leefomgeving. Hierbij wordt ingezet op een afwisselend woningaanbod en worden bijzondere woonmilieus toegevoegd. Daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven voor het in gebruik nemen van vrijkomende agrarische bebouwing voor de woonfunctie. De aandacht is gefixeerd op kwaliteit; dat wat er al is behouden, verbeteren en/of transformeren.

Jaarlijks komen er tien tot twintig agrarische erven vrij doorschaalvergroting (grond wordt verkocht, maar het erf blijft bestaan). Om de erven een andere invulling te kunnen geven, wil de gemeente de woonfunctie toestaan onder de voorwaarden dat:

  • a. het woonerf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang en schuren buiten het erf worden gesloopt;
  • b. de erfsingel wordt behouden, dan wel opnieuw aangeplant;
  • c. er maximaal vier woningen per erf worden gebouwd in maximaal drie bouwvolumes; dit kan door te wonen in de huidige bebouwing maar ook door 'rood voor rood' (nieuwbouw in ruil voor sloop van bestaande gebouwen);
  • d. het woonmilieu/woningtype niet concurreert met woningen in de dorpen;
  • e. er geen negatieve effecten optreden voor omliggende bedrijven; bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Het hergebruiken van een vrijgekomen agrarisch bouwperceel woning past binnen de voorwaarden om de woonfunctie toe te staan. Hieronder wordt op de voorwaarden ingegaan:

  • a. Dit bestemmingsplan richt zich uitsluitend op het oorspronkelijk agrarische erf. Er staan geen schuren buiten het oorspronkelijke erf, er hoeft dus niets gesloopt te worden;
  • b. Dit bestemmingsplan voorziet alleen in een functiewijziging. Er worden geen fysieke ingrepen aan zowel bebouwings- als landschappelijke elementen voorgesteld. De bestaande erfsingel blijft dan ook behouden.
  • c. Met dit bestemmingsplan is maximaal één woning mogelijk. Aan de voorwaarde wordt daarom voldaan.
  • d. De grote woonkavel in het plangebied zijn niet in de dorpen gelegen, er is geen sprake van concurrentie.
  • e. In paragraaf 4.1 wordt beschreven dat bedrijven in de omgeving niet worden gehinderd. Hiermee voldoet het plan aan dit criterium.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

4.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

De woonfunctie is een milieugevoelige functie. Van belang is dat deze functie niet leidt tot onevenredige afbreuk van de bestaande bedrijvigheid in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Hierbij wordt rekening gehouden met de planologische mogelijkheden. De dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteit bevindt zich op het perceel Redeweg 6 direct aangrenzend ten noorden van het plangebied. Hier is een akkerbouwbedrijf gevestigd. De agrarische bestemming op het perceel maakt een akkerbouwbedrijf met daarvoor benodigde bebouwing mogelijk. Hiervoor geldt een milieucategorie van 2, met een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid.

De bestemming 'Wonen – Voormalig agrarische erven' in dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – één woning toegestaan' of wel ter plaatse van de bestaande woning een burgerwoning toe te staan. In dit geval bedraagt de stand van de woning tot de noordelijke perceelgrens circa 20 meter.

Voor het naastgelegen erf, Redeweg 6, is op basis van de bestemming 'Agrarisch gebied' het mogelijk om gebouwen tot 12 meter tot het hart van de erfsloot te bouwen.

De afstand tussen de te bebouwen gebieden (voor geluidsgevoelige dan wel geluid producerende objecten) van beide percelen is daardoor meer dan 30 meter. Tevens staat in deze zone de erfsingelbeplanting. Er wordt derhalve voldaan een de richtafstand van 30 meter en daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Om te voorkomen dat Redeweg 6 in de ontwikkelingsmogelijkheden wordt belemmerd vanuit milieuzonering wordt in het bestemmingsplan een aanduiding 'specifieke vorm van wonen – één woning toegestaan' binnen de bestemming 'Wonen – Voormalig agrarische erven' opgenomen. Deze aanduiding voorkomt dat nieuwe bebouwing dichter dan 30 m tot het bebouwingsgebied van het naastgelegen agrarisch bedrijf (Redeweg 6) komt.

Op deze manier kan het agrarisch bedrijf in de toekomst gebruik blijven maken van de mogelijkheden die de bestemming 'Agrarisch gebied' biedt. Tot slot dient het agrarisch bedrijf in het huidige planologische regiem al rekening te houden met de bedrijfswoning van de Redeweg 8. De bestaande bedrijfswoning is ten opzichte van de Redeweg 6 namelijk al een 'gevoelige functie'.

Daarnaast geldt dat ter plaatse van de locatie Redeweg 6 op basis van het vigerende bestemmingsplan tevens een grondgebonden veehouderij en ondergeschikt intensieve veehouderij is toegelaten. Bij eventuele omschakeling naar (intensieve) veehouderij gelden reeds beperkingen door de aanwezigheid van de huidige bedrijfswoning aan Redeweg 8 (gevoelige functie). Deze planologische beperkingen blijven bij vaststelling van dit bestemmingsplan hetzelfde en worden niet groter. De planologische mogelijkheden voor Redeweg 6 wordt derhalve als gevolg van dit bestemmingsplan niet verder beperkt.

Bij omschakeling naar grondgebonden met of zonder ondergeschikte intensieve veehouderij moet in alle gevallen worden voldaan aan het activiteitenbesluit. In die zin geldt reeds een beperking als gevolg van de nabije ligging van een (bedrijfs)woning van derden. Deze planologische beperking verandert niet als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.2 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het plangebied ligt in de geluidszone van de Redeweg. Hiervoor geldt een maximum snelheid van 60 km per uur. De weg heeft dus een geluidszone (250 meter) en het projectgebied ligt hier binnen.

Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfs-woning naar een (burger)woning. Geluidsgevoelige ruimten komen niet dichter op de weg dan in de huidige situatie. Bovendien wordt de Redeweg gekenmerkt als een verkeersluwe weg, met een lage verkeersintensiteit, voor voornamelijk bestemmingsverkeer voor de Redeweg. Daarom wordt aangenomen dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan. Overige wegen liggen op dusdanig afstand van het projectgebied, dat deze akoestisch gezien ook niet relevant zijn.

4.3 Water

Het waterschap Zuiderzeeland is geïnformeerd over het wijzigingsplan via de Digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). Hiermee is bepaald dat het plan niet leidt tot effecten met betrekking tot de waterhuishouding of de afvalwaterketen. Verder overleg is niet nodig. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De watertoets is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

4.4 Bodem

Voor het bestemmingsplan geldt als uitgangspunt dat de grond geschikt is voor de toekomstige functie. Verdachte plekken dienen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Waar nodig moeten saneringsmaatregelen worden aangegeven. Bij nieuwbouw waarborgt de Wet bodembescherming dat er geen risico's voor de volksgezondheid aanwezig zijn.

De ontwikkeling vindt plaats op het voormalige erf van een agrarisch bedrijf. Het is niet aannemelijk dat deze gronden door het huidige gebruik verontreinigd zijn. Ook zijn er geen verdachte activiteiten uit het verleden bekend. Er is dus geen sprake van een verdachte locatie. Het uitvoeren van bodemonderzoek is daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet nodig.

4.5 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen. In dit geval worden de verkavelingspatronen en erfsingels gerespecteerd. Zo worden de aanwezige karakteristieken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.6 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/gemeenteraad in 2007 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden. De archeologische waarden zijn in de geldende beheersverordening beschermd middels dubbelbestemmingen.

Op het plangebied is in dit geval de dubbelbestemming 'Gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde' van toepassing. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij ingrepen groter dan 100 m2. Dit bestemmingsplan voorziet slechts in een functiewijziging. Van fysieke ingrepen is geen sprake. Het is daarom niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuur

waarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of nabij beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied Ketelmeer & Vossemeer ligt op circa 2,5 kilometer. Vanwege de relatief grote afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggend gebied en de beperkte aard en omvang van de ingreep, kan worden geconcludeerd dat deze Natura 2000-gebieden en de voor deze gebieden aangewezen natuurwaarden buiten de invloedssfeer van de beoogde ingreep liggen. Om deze redenen veroorzaken de plannen geen conflict met de Wet Natuurbescherming.

Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 1 kilometer afstand. Een plan dat betrekking heeft op deze gronden mogen geen activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maken die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden. In dit geval is sprake van een kwaliteitsverbetering op de bestaande oppervlakte, waarbij er per saldo geen noemenswaardige verkeersaantrekkende werking ontstaat. Daarnaast is er geen sprake meer van een agrarische functie. Met de nieuwe ontwikkelingen voor wonen als zodanig wordt inbestemd, zijn agrarische activiteiten niet meer mogelijk, waardoor de milieusituatie verbeterd (o.a. ammoniakreductie). Effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN worden op voorhand dan ook niet verwacht. Vanuit de Wet Natuurbescherming zijn geen aanvullende onderzoeken of vergunningen nodig.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de nieuwe wet Natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

De gewenste situatie die de initiatiefnemers voor ogen hebben voorziet niet in het kappen van bomen, het dempen van sloten, en/of het slopen van gebouwen. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.

Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 15 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 8 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen) komen hiervoor in aanmerking. De functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar wonen heeft geen negatieve effecten op de luchtkwaliteit. De functiewijziging draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.9 Externe veiligheid

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofd kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Flevoland bekeken. Hieruit blijkt dat over de Schokkeringweg een transportroute voor gevaarlijke stoffen loopt. Deze weg ligt op circa 900 meter vanaf het plangebied. Hiervoor geldt een plaatsgebonden risicocontour (10-6) van 0 meter. Het plangebied ligt hiermee op voldoende afstand van deze route. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe kwetsbare objecten voorgesteld. In principe neemt het aantal personen binnen het plangebied niet toe, waardoor er geen effecten op de externe veiligheidssituatie bestaan. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

De dichtstbijzijnde bovengrondse tank ligt op het perceel ten zuiden van het plangebied op circa 565 meter vanaf het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour (10-6) ligt op 25 meter van deze tank. Het plangebied ligt hiermee op voldoende afstand van de dichtstbijzijnde tank.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Groen – Erfsingel

Om de bestaande erfbeplanting op het perceel te beschermen is de bestemming 'Groen – Erfsingel' op deze gronden van toepassing. Het betreft een zone van 12 meter vanuit de erfgrens. Deze strook is bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de erfsingel. Binnen deze strook is bebouwing niet toegestaan.

Wonen – Voormalig agrarische erven

De gronden van de voormalige agrarische boerderij krijgt de bestemming 'Wonen – Voormalig agrarische erven'. Hiermee wordt het gebruik van de voormalige boerderij als burgerwoning mogelijk gemaakt. De woning is middels de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – één woning toegestaan' aangegeven. Hiermee wordt de bouw van meerdere woningen tegengegaan. Bij de woning is 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Voor dit bestemmingsplan betekent dit dat de bestaande bebouwing behouden mag blijven. Deze oppervlakte telt mee in de toegestane 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken.

Tot slot wordt middels een voorwaardelijke verplichting een beplantingsplan (met inrichtingstekening) van kracht. Hier wordt het in stand houden van de landschappelijke inpassing gewaarborgd. Het beplantingsplan wordt opgenomen als bijlage bij de planregels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Onderhavig bestemmingsplan maakte eerder onderdeel uit van conceptbestemmingsplan 'Initiatieven Schokland'. Dit plan is op 3 oktober 2017 voor vooroverleg opgestuurd naar de verschillende overlegpartners. Aanvrager heeft er, vanwege de noodzaak tot snel handelen in het kader van de financiering, voor gekozen een eigenstandige procedure aan te vragen. Het plan is dus losgekoppeld van dit bestemmingsplan. Omdat het plan inhoudelijk niet is aangepast ten opzichte van het plan dat eerder al als onderdeel van bestemmingsplan 'Initiatieven Schokland' is voorgelegd aan de overlegpartners wordt voldaan aan de vooroverlegverplichting.

Uit de resultaten van het vooroverleg zijn geen inhoudelijke bezwaren op de plannen van het perceel Redeweg 8 naar voren gekomen. Geconcludeerd wordt dat zowel provincie als waterschap geen inhoudelijke bezwaren hebben.

Zienswijzen

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon een ieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken.

Alleen het Waterschap Zuiderzeeland en de provincie Flevoland hebben op het ontwerp bestemmingsplan gereageerd. Beide instanties hebben aangegeven geen aanleiding te hebben tot het indienen van een zienswijze. Wel is op basis van een opmerking van het waterschap paragraaf 3.2 Provinciaal beleid aangepast.

Vaststelling

Op 19 februari 2018 heeft de gemeenteraad van Noordoostpolder het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. In dit geval is er geen sprake van uitvoeringskosten. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro geen sprake van een bouwplan. De grondexploitatieregeling is daarom niet van toepassing. Om deze reden wordt door de gemeente van het opstellen van een grondexploitatieplan afgezien. Tevens is bepaald dat bij exploitatiebedragen minder dan €10.000 er sprake is van een 'uitzonderingsgeval' waarbij het opstellen van een exploitatieplan niet verplicht is. In dit geval kan met leges worden volstaan aangezien er geen sprake is van fysieke kosten voor de gemeente en de gemeentelijke kosten minder bedragen dan € 10.000,-. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Ook wordt er geen anterieure overeenkomsten afgesloten tussen initiatiefnemer en gemeente. De gemeentelijke kosten worden gedekt vanuit de leges. Voor het overige wordt het initiatief volledig door de initiatiefnemer bekostigd. Gemeente en initiatiefnemer sluiten een planschadeverhaalsovereenkomst.