Plan: | Creil-Oost fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00457-VS01 |
Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water ontrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming rekening te houden om voor water voldoende ruimte te reserveren.
De waterbeheerder is in een vroegtijdig stadium betrokken bij het bepalen van een waterrelevant beleid voor het plangebied Creil-Oost fase 2. Dit waterbelang is sinds 2003 door middel van de Watertoets wettelijk verankerd. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets geeft de inbreng van water een plaats in de procedures voor ruimtelijke plannen en besluiten en wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening van 21 april 2008.
Thema's als “water in de stad” en “water als ordend principe” zijn speerpunten geworden, zoals aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de Nota Ruimte (ministerie van VROM), de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB21), de Handreiking Watertoets (VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland), het Waterbeheersplan (Waterschap Zuiderzeeland) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
De watervisie van de gemeente Noordoostpolder is zowel opgenomen in het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder (d.d. april 2006) als het Gemeentelijk Rioleringsplan Noordoostpolder 2008-2011. Ten aanzien van het Stedelijk Waterplan wordt als aanvulling op dit plan, naar verwachting in de loop van 2009 de “Regionale Bestuursovereenkomst Stedelijk Water Flevoland” door het waterschap Zuiderzeeland en de Flevolandse gemeenten ondertekend. Na ondertekening van deze bestuursovereenkomst wordt door middel van een verdergaand maatwerkoverleg tussen de waterbeheerder en de gemeente verdere afspraken gemaakt over de invulling van de gezamenlijke taakuitoefening voor het beheer en onderhoud van het stedelijk water. Bedoeling is om de beoogde doelen op strategisch, tactisch en operationeel niveau ten aanzien van het stedelijk water meer te concretiseren.
Basisprincipe van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
Deze beide strategieën zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006).
De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan Creil-Oost fase 2. Hoe wordt met water in dit plan omgegaan en op welke wijze dragen de inrichtingsmaatregelen bij aan:
Aan de hand van de beslisboom (figuur 1 blz. 14) uit het Waterkader van het Waterschap Zuiderzeeland (januari 2007) moet voor het voorliggende plan de reguliere procedure voor de watertoets worden gevolgd. Bij het opstellen van de waterparagraaf is, in zoverre mogelijk, rekening gehouden met de randvoorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in het Waterkader van het Waterschap Zuiderzeeland (januari 2007). Bij het al gerealiseerde plangebied Creil-Oost fase 1 (bestemmingsplan november 1999) was de Watertoetsprocedure nog niet van kracht. Bij de planontwikkeling van fase 1 is evenwel al een doorkijk gemaakt naar een toekomstig vervolg voor fase 2.
Veiligheid / Waterkering
Het plan ligt niet binnen de kern –vrijwarings- of buitenbeschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering.
Voldoende water
Wateroverlast
Voor dit plan is het principe “waterneutraal bouwen” gevolgd. Dit wil zeggen dat als het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. In het plan is hiervoor een centrale retentiestrook opgenomen. Deze retentiestrook zorgt in eerste instantie voor de benodigde berging. Bij de berging in deze strook wordt rekening gehouden met een beperkte wegzijging in de diepere ondergrond. Nadat in de retentiestrook het maximale peil is bereikt, vindt door middel van een aangebrachte “slokop-constructie” verdere afvoer plaats naar de aangrenzende oostelijk gelegen kavelsloot. Deze kavelsloot staat door middel van een regelbare stuw in directe verbinding met de Creilervaart. Deze stuw regelt voor dit gebied de voorgeschreven afvoernorm voor stedelijk gebied. De maximale afvoer uit het gebied is daarbij 1,5 l/s/ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van 1/100 jaar.
De oostelijk kavelsloot vervult voor het totale plangebied Creil-Oost (fase 1 en fase 2) zowel een hoofdafwaterings- als een bergingsvoorziening. Daarnaast is deze kavelsloot bij een watertekort voor de aangrenzende agrarische kavels van belang als bron voor beregening, waarbij water moet worden aangevoerd.
Oorspronkelijk had de noordelijke kavelsloot, grenzend aan het voor woningbouw te ontwikkelen grondoppervlak Creil Oost fase 2 eveneens een beregeningsfunctie. Doordat de agrarische bestemming voor dit grondgebied komt te vervallen en wijzigt in een woonbestemming, komt de beregeningsfunctie van deze noordelijke kavelsloot te vervallen. De huidige functie van de in de noordelijke en oostelijke kavelsloot aangebrachte vaste stuwen met opgenomen spindelschuiven is in de te wijzigen situatie niet meer noodzakelijk. De aanwezige vaste stuw in de noordelijke kavelsloot verliest volledig haar functie en verdwijnt uit het plangebied. De vaste stuw in de oostelijke kavelsloot wordt tijdens het ontwikkelen van Creil Oost fase 2 verplaatst. Deze stuw bevindt zich momenteel ten zuiden van de aanwezige T-aansluiting tussen de noordelijke en de oostelijke kavelsloot. In de nieuwe situatie wordt deze stuw verplaatst ten noorden van deze T-aansluiting.
Overeenkomstig de inrichting van de kavelsloot bij het woonrijpmaken van fase 1, zal in de aangrenzende groenstrook van de oostelijk kavelsloot eveneens een “paddenpoel” worden ingericht. Bij een maximaal tijdelijk op te zetten peil van NAP -5.45 m bij de regelbare stuw ter plaatse van de uitmonding Creilervaart, maken de te creëren twee paddenpoelen onderdeel uit van de waterberging voor het totale deels nog te ontwikkelen plangebied Creil-Oost.
Door het ontwikkelen van het woningbouwplan Creil-Oost fase 2, neemt het verhard oppervlak met circa 17.425 m2 toe. De berekening van de te realiseren berging voor het stedelijk gebied is gebaseerd op de randvoorwaarde dat de afvoer (bij een maatgevende bui met een kans van voorkomen van eens per 100 jaar) maximaal 1,5 l/s/ha bedraagt. Bij de berekening van de benodigde compenserende berging wordt gebruik gemaakt van de Westlandbui (meetstation Naaldwijk 13-15 september 2004). De hoeveel neerslag van deze bui komt overeen met hoeveelheid van 77,8 mm vallend in een tijdsbestek van 24 uur. Bij deze bui moet nog rekening worden gehouden met een een toekomstige klimaatverandering. Hiervoor wordt voor deze bui gebruik gemaakt van een correctiefactor van +10%. De compenserende berging vallend op het toenemende verharde oppervlak Creil-Oost fase 2 kan in dat geval als volgt worden bepaald:
77,8 mm + 10% = 85,58 mm – 12,96 mm = 72,58 x 10-3 x 17.425 = 1.265 m3.
Goed functionerend watersysteem
Aansluitend op de ontwikkelde woningbouw voor Creil-Oost fase 1 wordt de wijze van uitvoering van het watersysteem voor fase 2 voortgezet. Gekozen is voor de aanleg van retentiestroken, waarna een indirecte waterafvoer mogelijk is naar de bestaande aanwezige watergangen. In het plangebied Creil-Oost wordt voldoende ruimte voor water gereserveerd om aan de gevraagde wateropgave te kunnen voldoen.
Het streefpeil van NAP -5.70 m voor het volledige plangebied Creil fase 1 en 2 blijft ongewijzigd. Bij hevige regenval kan het peil incidenteel door middel van de bestaande regelbare stuw gesitueerd bij de uitmonding van van de oostelijke kavelsloot op de Creilervaart worden opgezet tot NAP -5.45 m. Deze voorziening is bij de ontwikkeling van Creil-Oost fase 1 al aangebracht.
De bestaande maaiveldhoogten in het plangebied Creil-Oost fase 2 variëren van NAP -4.14 m NAP tot -4.24 m NAP. De verwachting is dat de bestaande maaiveldhoogte, rekeninghoudend met een gesloten grondbalans, met circa 0,25 m wordt verhoogd. De gemiddelde maaiveldhoogte bedraagt in dat geval – 3.94 m NAP. Het plangebied heeft na de uit te voeren ophoging een drooglegging van circa 1,50 meter. Het plangebied voldoet voldoende aan de minimale drooglegging voor stedelijk gebied van 1,20 meter, rekeninghoudend met het hiervoor gehanteerde Normaalwaternormpeil (N.W.-normpeil).
Het bestaande watersysteem blijft intakt. De bestaande slootprofielen van de aanwezige kavelsloten blijven ongewijzigd. Deze sloten hebben een talud van 1:1,25 en ten opzichte van het streefpeil van NAP -5.70 m hebben deze sloten een waterdiepte van 1.00 meter.
Schoon water
Goede structuur diversiteit
Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Door het opnemen van een kikkerpoel in de oostelijke groensingel, kan gesproken worden van een voorziening die van toegevoegde waarde kan worden beschouwd op de al bestaande natuurvriendelijke inrichting.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Voor de nieuw te bouwen panden worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Op grond van de door de waterbeheerder vastgestelde criteria, kan het afvloeiende regenwater vanaf de in het plangebied aan te brengen verharde oppervlakken als “schoon regenwater” worden gedefinieerd. Het regenwater afkomstig van schone oppervlakken kan zonder lokale (voor)zuivering wordt geïnfiltreerd of direct worden afgevoerd naar open water.
Goed omgaan met afvalwater
Het hemelwater binnen het plangebied wordt niet naar de riolering afgevoerd. Overeenkomstig fase 1, wordt het hemelwater bij voorkeur bovengronds door middel van in de straat op te nemen molgoot afgevoerd naar de aan te leggen infiltratiestrook. In het straatprofiel wordt een drainagevoorziening aangebracht. Indien bij de particuliere woonkavels een bovengrondse afvoer, vanuit technische en praktische overwegingen niet (meer) uitvoerbaar mocht zijn, dan kan het af te voeren hemelwater als alternatieve oplossing, ondergronds worden afgevoerd.