direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 7e wijziging Hogeweg 10 en 19
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991268-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locaties Hogeweg 10 en Hogeweg 19 te Kamperveen is een melkrundveehouderij gevestigd. Het agrarisch bedrijf aan de Hogeweg 10 is in de afgelopen jaren doorontwikkeld tot een toekomstbestendige economisch duurzame agrarische onderneming. Deze locatie heeft inmiddels een dusdanige omvang, dat een gezonde bedrijfsvoering is verzekerd.

Initiatiefnemer is als executeur uit een nalatenschap belast met de verkoop van de Hogeweg 19. Om deze reden dient de aanduiding 'relatie' tussen beide locaties verwijderd te worden. Het is namelijk niet wenselijk om deze aanduiding te behouden. Tevens zal de aanduiding 'aantal wooneenheden' worden gewijzigd van 2 naar 1.

1.2 Ligging van het plangebied

Het bedrijfsperceel ligt in het buitengebied van de gemeente de Kampen, ten zuiden van de gelijknamige plaats. Het bedrijfsperceel staat kadastraal bekend als gemeente IJsselmuiden, sectie F, nummers 812 en 813 en sectie G nummers 480 en 730.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991268-VB01_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991268-VB01_0002.png"

Figuur 1: ligging van het plangebied

1.3 Huidige situatie

In de huidige situatie vormen de locatie Hogeweg 10 en Hogeweg 19 één gezamenlijk agrarisch bedrijf. Op de Hogeweg 10 is een bedrijfswoning, jongveestal, serreligboxenstal en wagenloods aanwezig. De locatie Hogeweg 19 bevat een bedrijfswoning, een stal, een wagenberging, een tweetal hooibergen en een kuilvoerplaat.

1.4 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie vormen de percelen Hogeweg 10 en Hogeweg 19 twee afzonderlijke agrarische bedrijfspercelen met ieder hun eigen bouwvlak. Hierdoor wordt het mogelijk om op ieder perceel een zelfstandig agrarisch bedrijf uit te voeren.

1.5 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 7e wijziging Hogeweg 10 en 19' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de regels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991268-VB01.

De regels en de verbeelding betreffen het juridisch bindende deel. De voorliggende rapportage, de toelichting, bevat een beschrijving van het plan en de verantwoording daarvan.

1.6 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'. Dit plan is vastgesteld op 6 maart 2014. Tevens geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 5e herziening', vastgesteld op 14 september 2017.

Op de locatie Hogeweg 10 te Kamperveen gelden de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
  • Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2;
  • Dubbelbestemming Waarde – Landschap;

Op de locatie Hogeweg 19 te Kamperveen gelden de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
  • Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3;
  • Dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie;
  • Dubbelbestemming Waarde – Landschap;
  • Bouwaanduiding karakteristiek;

Beide locaties worden met elkaar gekoppeld door de aanduiding 'relatie'. Het initiatief omvat het verwijderen van deze aanduiding. Dit wordt in het bestemmingsplan niet rechtstreeks toegestaan. In artikel 43 van het vigerende bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het initiatief mogelijk te maken.

Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991268-VB01_0003.png"

Afbeelding: Bestemmingsplankaart 'Buitengebied 2014'

1.7 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • de relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2;
  • in hoofdstuk 3 worden de planologische en milieukundige aspecten behandeld;
  • de uitvoerbaarheidsaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • de juridische aspecten worden behandeld in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor onderhavig plan. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een 'doorzetting' van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Nationaal beleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. De bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland dient met de nieuwe structuurvisie gekeerd te worden. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de volgende 13 nationale belangen behoren onder de voorname drie streefdoelen:

Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1);
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2);
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3);
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4).

Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid

  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5);
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6);
  • 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7).

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's (nationaal belang 8);
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9);
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10);
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11);
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12);
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Conclusie

Het onderhavige plan behoort niet tot 1 van de 13 belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben. Het beleid inzake de verwijdering van de aanduiding 'relatie' is dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarin rijksregels ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland zijn verzameld, een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat onder andere om de Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond Rijksvaarwegen.

Conclusie

Het Barro bevat geen relevante regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

Conclusie

In het onderhavige plan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht (straks: de Omgevingswet). In de omgevingsvisie bekijkt de provincie onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van onze leefomgeving. Het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. Ontwikkeling die nodig is om Overijssel toekomstbestendig te houden.

De dynamiek van de Overijsselse samenleving vraagt om een interactieve en participatieve rol van de provincie, waarbij maatschappelijke opgaven leidend zijn. Of, met andere woorden: om meer invloed van bewoners op de eigen leefomgeving, waarbij de provincie niet precies voorschrijft wat er moet gebeuren, maar de speelruimte creëert waarbinnen lokale initiatieven tot bloei kunnen komen.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt gebruik gemaakt van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Aan de hand van deze drie stappen wordt bepaald of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

Gebied specifieke beleidskeuzes (of):

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie zelf. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De 'of-vraag' is normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden. Het onderhavige plangebied is niet gelegen binnen één van de zones waarbinnen normstellende regels gelden. Wel gelden er algemene generieke beleidsregels met betrekking tot 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'. De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Ook voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving gelden de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Bij nieuwvestigingen en uitbreidingswensen waarvoor binnen het bestaand bebouwde gebied in redelijkheid geen ruimte te vinden is, moet zoveel mogelijk eerst de ruimte benut worden binnen bestaande erven, voordat beslag mag worden gelegd op de onbebouwde Groene Omgeving. Dit geldt niet alleen voor agrarische bedrijven, maar voor alle functies in de Groene Omgeving. Ook bij / voor hergebruik en transformatie geldt dat zij moet bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit. In het onderhavige plan wordt uitsluitend de aanduiding 'relatie' verwijderd. Er verandert daardoor niets aan de ruimtelijke situatie.

Ontwikkelingsperspectieven (waar):

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel gelden zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. Het onderhavige plangebied ligt in een gebied met ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.

In het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap staat de ambitie van voortbouwen aan de kenmerkende structuren van het agrarische cultuurlandschappen voorop. Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaan we hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun – vaak grote – gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken.

Generieke beleidskeuze (hoe):

Nieuwe ruimtelijke opgaven willen we verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Het plangebied dient rekening te houden met de kwaliteiten van 'Hoogveengebieden, in cultuur gebracht' (natuurlijke laag), 'Veenkoloniaal landschap' (agrarische laag) en 'Donkerte' (belevingslaag). De Omgevingsvisie bevat uitgebreide omschrijvingen van de specifieke kenmerken van deze gebieden. Omdat het initiatief enkel de verwijdering van de aanduiding 'relatie' betreft, wordt hieraan voldaan.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

In de Verordening worden regels gesteld ten einde de doelen uit de visie te beschermen of ten uitvoer te brengen. Onderstaand wordt het onderhavige plan aan de relevante regels getoetst.

Artikel 2.1.7 Kwaliteitsimpuls agro en food

  • 1. Bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven mag uitsluitend worden toegestaan op bestaande agrarische bouwpercelen of op voormalige agrarische bouwpercelen.

Onderhavig plan omvat het verwijderen van de aanduiding 'relatie'. Deze relatie is de koppeling tussen een tweetal agrarische bedrijven. Het betreft dus een bestaand agrarisch bouwperceel.

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van de verplaatsing van een agrarisch bedrijf in een bestemmingsplan een nieuw agrarisch bouwperceel worden opgenomen als:
  • a. een ondernemer zijn agrarisch bedrijf verplaatst voor het realiseren van publieke belangen; of
  • b. een ondernemer op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden meer heeft en een volwaardig agrarisch bedrijf verplaatst naar een locatie waar wel ontwikkelingsmogelijkheden zijn.

Er is geen sprake van een bedrijfsverplaatsing.

  • 3. Een nieuw agrarisch bouwperceel als bedoeld in lid 2 mag uitsluitend in een bestemmingsplan worden opgenomen als:
  • a. is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel te benutten voor de hervestiging van het agrarisch bedrijf;
  • b. een evenredige omvang aan bestaande of voormalige agrarische bebouwing in Overijssel wordt gesloopt en wegbestemd;
  • c. het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate gecompenseerd zal worden door investeringen in de versterking van in ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
  • d. aannemelijk is gemaakt dat er een kwaliteitswinst wordt geboekt op het gebied van duurzaamheid en sociale kwaliteit.

Het huidige bouwperceel bestaat uit twee locaties, gekoppeld middels de aanduiding 'relatie'. Door deze aanduiding te verwijderen wordt er wel een nieuw bouwperceel mogelijk gemaakt, maar is er geen sprake van het verplaatsen van een agrarisch bedrijf voor publieke belangen of beperkte ontwikkelingsmogelijkheden. Omdat één van de twee locaties van het bouwperceel wordt verkocht, is het wenselijk om de koppeling te verwijderen.

  • 4. In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van de bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel in beperkte mate worden aangepast en/of uitgebreid als:

a. is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken.

Deze voorwaarde is niet van toepassing op onderhavig plan, omdat het de verkoop van (een deel van) een agrarisch bedrijf betreft, waardoor het niet wenselijk is om de aanduiding 'relatie' te behouden.

  • 5. In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van de bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel in beperkte mate worden aangepast en/of uitgebreid als:
  • a. is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken;
  • b. het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate gecompenseerd zal worden door investeringen in de versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
  • c. aannemelijk is gemaakt dat er een kwaliteitswinst wordt geboekt op het gebied van duurzaamheid en sociale kwaliteit.

Deze voorwaarde is niet van toepassing op onderhavig plan, omdat het de verkoop van (een deel van) een agrarisch bedrijf betreft, waardoor het niet wenselijk is om de aanduiding 'relatie' te behouden.

  • 6. In aanvulling op het gestelde onder 3 en 5 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), geldt de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.

Het plangebied is niet gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met natuur en Water. Om deze reden is deze voorwaarde niet van toepassing.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2013)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.

De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld.

Ambities voor de gemeente Kampen zijn onder andere:

  • Vertrekoverschot ombuigen tot minimaal de nul-migratie. Naast landschappelijk wonen ook inzetten op binnenstedelijke woonmilieus en wonen aan het water.
  • Economische ontwikkeling spitst zich toe op watergebonden bedrijvigheid en glastuinbouw. Naast het blijven ontwikkelen van de aanwezige bedrijvigheid echter ook inzetten op de ontwikkeling van nieuwe hoogwaardige bedrijvigheid en zakelijke dienstverlening.
  • Uitbouwen van recreatie en toerisme in Kampen, met name in en om de historische binnenstad, in, op en aan het water en in de omliggende landschappen.
  • Inspelen op de te verwachten vergrijzing en behouden/verbeteren zorgverlening.
  • Behouden en uitbouwen van de landschappelijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta en de ecologische kwaliteiten van de randmeren en open weiden.

Conclusie

Het verwijderen van de aanduiding 'relatie' is niet van invloed op het ruimtelijk beleid. De Structuurvisie Kampen 2030 is niet van belang voor onderhavig plan.

2.3.2 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'. Dit plan is vastgesteld op 6 maart 2014. Tevens geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 5e herziening', vastgesteld op 14 september 2017.

Beide locaties worden met elkaar gekoppeld door de aanduiding 'relatie'. Het initiatief omvat het verwijderen van deze aanduiding. Dit wordt in het bestemmingsplan niet rechtstreeks toegestaan.

Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan

In artikel 43 van het vigerende bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het initiatief mogelijk te maken.

43.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en: 

b) aanduidingen wijzigen dan wel verwijderen indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding toe bestaat;

Het verwijderen van de aanduiding 'relatie' is middels een wijzigingsplan toegestaan op grond van deze bepaling. Het verwijderen is een gevolg van een verandering in de bedrijfsvoering. Door de verkoop van de Hogeweg 19 te Kamperveen is het niet wenselijk om de koppeling te behouden.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

In dit hoofdstuk worden de relevante planologische en milieukundige aspecten besproken. Milieuaspecten worden weliswaar geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. In een bestemmingsplan dient namelijk te worden aangetoond dat sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Per milieukundig aspect wordt nagegaan of er ruimtelijk gezien problemen of hinder wordt verwacht.

3.1 Algemeen

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de sloop van een bestaande loods op het perceel Pijperstaart 2 in Kampen en de realisatie van een nieuwe botenloods. In de navolgende paragrafen worden de randvoorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid en vindt er een toetsing aan deze voorwaarden plaats.

3.1.1 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

43.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 m worden verschoven.

43.1.1 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in lid 43.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
3.1.2 Toetsing aan wijzigingsbevoegdheid

Artikel 43.1

ad a: Teneinde de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dienen de grenzen van het bouwvlak gewijzigd te worden.

Artikel 43.1.1. 

ad a: Het plangebied ligt binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. Deze bestemming en aanduiding genieten een bepaalde bescherming. De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van een bestaande loods en de nieuwbouw van een nieuwe loods op nagenoeg dezelfde locatie. Daarnaast neemt het oppervak van de verharding niet toe. Er is overleg geweest met het Waterschap en Rijkswaterstaat wat betreft de plannen. Op de conclusie van dit overleg en de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot het aspect water wordt verder ingegaan in paragraaf Water.

ad b: Het initiatief heeft niet tot gevolg dat de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad. Het initiatief omhelst een realisatie van een nieuwe, grotere botenloods. Er is echter geen sprake van een verandering in de gebruiksmogelijkheden van de gronden.

Wel hebben belanghebbenden die zich geschaad voelen in hun belangen door de ontwikkeling van het initiatief de mogelijkheid om gedurende de inzageperiode van zes weken een zienswijze in te dienen. Een nadere toelichting vindt plaats in paragraaf Maatschappelijke uitvoerbaarheid.

ad c: In de navolgende paragrafen wordt per aspect een nadere toelichting gegeven. Hierop vooruitlopend kan worden gesteld dat de genoemde omgevingsacpecten geen belemmering opleveren voor de realisatie van de botenloods.

3.2 Bodem

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

Het onderhavige plangebied heeft reeds een agrarische bestemming. De locaties waartussen de aanduiding wordt verwijderd, zijn in het verleden in gebruik geweest als agrarisch bedrijf en behoudt deze functie in de beoogde situatie. Er worden echter geen nieuwe functies gerealiseerd.

Conclusie

Zowel in het kader van de ruimtelijke procedure als in het kader van het Bouwbesluit is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.3 Water

Bij het opstellen van een wijzigingsplan dienen waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen te worden. De 'watertoets' is hiervoor het toetsinstrument.

Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie.

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in de ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Watertoets

Onderhavig plan schaadt de huishoudkundige belangen niet. Er dient echter op grond van de Wet ruimtelijke ordening toetsing aan het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta plaats te vinden in de vorm van een watertoets. De Watertoets is als bijlage 1 toegevoegd. Hier volstaat de conclusie.

Uit de watertoets komt naar voren dat er geen waterschapsbelang is omdat het enkel de functieverandering van bestaande bebouwing betreft en dit geen invloed heeft op de waterhuishouding.

Overstromingsrisicoparagraaf

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 11, IJsseldelta. Deze dijkring ligt in de monding van de IJssel, deels in de provincie Overijssel en deels in de provincie Gelderland. De dijkring wordt aan de westzijde begrensd door het Vossemeer en Drontermeer en aan de zuidzijde door het Veluwemassief. Aangezien het plangebied gelegen is in dijkring 11 en dit een overstroombaar gebied betreft, is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen 'meergedomineerd' en 'riviergedomineerd' zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied, zie figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991268-VB01_0004.png"

Figuur 2. Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak (2,0 – 5,0 m), dijkring 11 bij Zuideinde

Voor dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij Zalk. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied (dijkdoorbraak bij Zalk) geschat tussen de 0 en 6 uur, zie figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991268-VB01_0005.png"

Figuur 3. Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij Zalk

Geschiktheidsbeoordeling / maatregelen

Dijkring 11 wordt volgens de Omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep.

Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang.

Voor agrarische functies geldt deze regel echter niet. Binnen dit plangebied worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen bestemd. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden binnen het plangebied. In het kader van het project Ruimte voor de Rivier wordt het zomerbed van de IJssel verlaagd en een hoogwatergeul gegraven. Deze hoogwatergeul doorsnijdt dijkring 11 en verbindt de IJssel met het Drontermeer. Dit is nodig om de waterveiligheid in dit gebied ook in de toekomst te kunnen blijven borgen. De maatregelen moeten in 2019 gereed zijn.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

3.4 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen bodemverstoringen plaats.

Cultuurhistorie

Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Modernisering van de Monumentenzorg is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

De verwijdering van de aanduiding 'relatie' wordt door middel van het wijzigingsplan mogelijk gemaakt. Het onderhavige plan tast om deze reden de eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden niet aan.

Conclusie

In onderhavig plan worden de gestelde waarden niet overschreden, waardoor er geen aanleiding is voor archeologisch onderzoek. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan. Ook tast het de cultuurhistorische waarden van het plangebied niet aan. Het aspect cultuurhistorie daarom ook geen belemmering.

3.5 Natuur

Per 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De nieuwe Wet natuurbescherming (Natuurwet) voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht. Er wordt beter aangesloten op de Europese regelgeving en er wordt een duidelijker onderscheid gemaakt tussen soorten die Europees beschermd zijn en nationaal beschermde soorten.

De Wet natuurbescherming is, door de samenvoeging van de wetten, zowel gericht op de gebiedsbescherming als de soortenbescherming.

3.5.1 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming bepaalt dat nieuwe of uitbreidingen van bestaande economische activiteiten moeten worden getoetst op hun effect op de Natura 2000-gebieden. Omdat in onderhavig plan geen sprake is van nieuwe of uitbreidingen van bestaande economische activiteiten, is gebiedsbescherming niet relevant.

3.5.2 Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en een apart beschermingsregime voor 'andere soorten', die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden.

In voorliggend wijzigingsplan is sprake van de verwijdering van de aanduiding 'relatie'. Dit houdt in dat dit plan geen gevolgen heeft voor de natuur. Het uitvoeren van een flora en fauna onderzoek is derhalve niet zinvol.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect natuur geen belemmeringen zijn voor de uitbreiding van onderhavig plan.

3.6 Geluid

De inrichtingen zijn gelegen in een landelijk gebied met veel agrarische activiteiten. De geluidsproductie vanuit de inrichtingen zijn in hoofdzaak afkomstig van de volgende bronnen:

  • Transportbewegingen (tractor/vrachtwagen);
  • Plaatselijke activiteiten (laden/lossen);
  • Motoren t.b.v. (voeder)installaties en/of verpompen van mest.

Er is een indicatieve berekening opgesteld voor de geluidsniveaus, zie bijlage 2 IL-scan geluid. Hierin is het verladen van vee voor de dagperiode, het ophalen van de melk voor zowel de dag-, avond- en nachtperiode, en het aanvoeren van brok voor de dag- en avondperiode meegenomen. Tevens is rekening gehouden met 2 bestelbussen en 1 personenauto. Hieruit blijkt dat het geluidsniveau van de Hogeweg 10 maximaal 39,6, 39,5 en 33,7 DB bedraagt, hetgeen minder is de het maximum van 45,0, 40,0 en 35,0 DB.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.7 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds

milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

Richtafstandenlijsten

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven in de

VNG-publicatie. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Twee omgevingstypen

De richtafstanden in de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Rustig buitengebied wordt in de uitgave geschaard onder het beleid van een rustige woonwijk.

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Kampen. In de omgeving is geen sprake van functiemenging. Dergelijke gebieden kunnen niet aangewezen worden als 'gemengd gebied'. Conform de VNG-publicatie worden dergelijke rustige buitengebied gelijkgesteld aan een 'rustige woonwijk'. De richtafstanden kunnen derhalve niet met een stap worden verkleind.

Ontvanger en/of bron?

In het onderhavige plan wordt de aanduiding 'relatie' tussen twee locaties beëindigd. Op beide locaties is melkvee aanwezig. Een rundveestal is geen gevoelig object. Dat betekent dat niet beoordeeld hoeft te worden of de stal als 'ontvanger' last kan ondervinden van milieucontouren van functies in de omgeving. Een rundveestal heeft zelf wel milieucontouren. De stal is derhalve aan te wijzen als een 'bron' van milieucontouren.

Het plan als bron van milieuzoneringen:

Conform de 'richtafstandenlijst' van de VNG uitgave behoort bij een rundveehouderij (SBI-2008 code 0141, 0142) een richtafstand van 150 m (geur), 30 m (stof) en 30 m (geluid).

Voor het aspect geur is niet de 'VNG uitgave', maar de 'Wet geurhinder en veehouderij' leidend. In paragraaf 'Geur' is dit aspect reeds verantwoord. Het aspect 'stof' (fijn stof) is reeds verantwoord in paragraaf 'Luchtkwaliteit'. Voor het aspect geluid vormt de VNG uitgave wel het eerste toetsingskader.

Binnen een afstand van 50 meter vanaf een geurgevoelig object mogen geen emissiepunten zijn gelegen. In onderhavig plan liggen de emissiepunten buiten de 50 meter, waardoor onderhavig plan voldoet aan deze voorwaarde.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.8 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om geurhinder veroorzaakt door het houden van dieren (voorgrondbelasting). Daarnaast heeft de wet als input gediend voor de Handleiding geurhinder en veehouderij in verband met de zgn. omgekeerde werking in het kader van een goed woon- en leefklimaat (achtergrondbelasting) dat zijn juridische basis vindt in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Bij de realisatie van sleufsilo's, mestplaten en mestsilo's dient aan het Activiteitenbesluit te worden getoetst. Naast wetgeving is ook de gemeente bevoegd om nadere regelgeving vast te stellen in een geurverordening. De gemeente Kampen heeft een geurverordening vastgesteld. Deze verordening is echter niet van toepassing op de onderhavige locaties. Om deze reden zijn de bepalingen uit de Wvg van toepassing.

De afstand van de gevel van een dierenverblijf tot de gevel van een geurgevoelig object dient op grond van artikel 5 Wvg ten minste 25 meter te bedragen. Hieraan wordt voldaan. De afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij bedraagt ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Binnen een afstand van 50 meter vanaf een geurgevoelig object mogen geen emissiepunten zijn gelegen. De afstand tussen het geurgevoelige object (Hogeweg 19) en de stal aan de Hogeweg 10 bedraagt 46 meter. Omdat de eerste 4 meter van de stal dicht is, is het emissiepunt buiten de 50 meter gelegen. Om deze reden voldoet het initiatief aan het aspect geur en blijft een goed woon- en leefklimaat voor beide locaties behouden.

Conclusie

Een geuronderzoek is niet noodzakelijk omdat onderhavig plan geen verandering met zich meebrengt aan het aspect geur.

3.9 Luchtkwaliteit

De 'Wet luchtkwaliteit', in werking getreden op 15 november 2007 (Wlk2007), is op rijksniveau een implementatie van enkele Europese richtlijnen, waarin luchtkwaliteitsnormen zijn vastgelegd. Deze wet bevat grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen. Verder geeft de Wet luchtkwaliteit aan op welke termijn deze normen gelden en gehaald moeten worden en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden dat luchtkwaliteit voldoet aan gestelde grenswaarden.

Omdat met onderhavig plan de luchtkwaliteit niet beïnvloedt, leidt het plan niet tot een overschrijding van de normen die zijn gesteld.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan omdat er geen toename is van het aantal melkvee.

3.10 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen zijn 27 oktober 2004 in werking getreden. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Gemeenten, provincies en Rijk zijn vanaf 30 maart 2007 verplicht de risico's van gevaarlijke stoffen te registreren. De gegevens vormen de basis voor risicokaarten die geraadpleegd kunnen worden op de website www.risicokaart.nl.

Het onderhavige plan zorgt ervoor dat er twee losse bouwvlakken zullen ontstaan door het verwijderen van de aanduiding 'relatie'. Het aspect externe veiligheid is om deze reden niet van invloed.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.11 Verkeer

De verkeersbewegingen zullen in de nieuwe situatie niet veranderen ten opzichte van de huidige situatie. Aan de afvoer van melk, het verladen van vee en het vullen van voer-/kunstmestsilo zal namelijk niets veranderen. Op dit moment is er reeds sprake van een volwaardige bedrijfsvoering aan de Hogeweg 10. De loskoppeling van Hogeweg 10 en Hogeweg 19 verandert hier niets aan. Hierdoor is de verkeersveiligheid niet in het geding.

Hoofdstuk 4 Juridische regeling

4.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 7e wijziging Hogeweg 10 en 19' dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

4.2 Plansystematiek

4.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

4.2.2 Regels
4.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

4.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

4.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

4.3 Bestemmingen

In het wijzigingsplan Buitengebied 2014, 7e wijziging Hogeweg 10 en 19 komt de enkelbestemming Recreatie - Dagrecreatie voor.

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie 1
  • Waterstaat - Waterkering
  • Waterstaat - Waterstaatkundige functie
4.3.1 Recreatie - Dagrecreatie

De bestemming Recreatie - Dagrecreatie ligt op gronden die horen bij recreatieplassen, aanlegplaatsen en jachthavens. Voor de scoutingvereniging bij het Ganzendiep staan we met de aanduiding 'scouting' kortdurend nachtverblijf toe. Deze bestemming gebruiken we vooral in combinatie met de bestemming Water, met name de aanduidingen 'jachthaven' en 'steiger' binnen deze bestemming. Gebouwen binnen deze gebieden staan we alleen binnen bouwvlakken toe.

4.3.2 Waarde - Archeologie 1

Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.

Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2).

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de omgevingsvergunning van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

Het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Eventuele ingekomen overlegreacties worden beoordeeld en verwerkt

Verder zal het wijzigingsplan overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering van de ontwikkeling is in handen van een particuliere partij. Deze partij draagt op voor alle aan het onderhavige plan verbonden (plan)kosten. In het onderhavige plan is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid van het Wro. De gemeente is derhalve niet verplicht het kosterverhaal te regelen. Er wordt geen exploitatieplan opgesteld. Met de initiatiefnemer wordt een overeenkomst afgesloten waarin (het verhaal) van kosten anderszins is verzekerd.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:

  • Waterschap Drents Overijsselse Delta;
  • Provincie Overijssel.

De opmerkingen van de overlegpartners worden hierna samengevat en voorzien van commentaar:

De provincie alsmede het waterschap hebben beide per mail op respectievelijk 19 februari 2019 en 13 maart 2019 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan, waarmee het vooroverleg positief is afgerond.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan is op 9 april 2019 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 10 april 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.