direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IJsselmuiden Dorpsrand, 4e herziening Koekoeksweg 4A en 4B
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991262-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In 1999 is het naastgelegen bedrijf op de Koekoeksweg 4a verkocht door de initiatiefnemer. Zij verhuren het pand aan het bedrijf dat hedendaags nog in het pand zit en wonen zij nog in de bedrijfswoning, echter als burgers. In 2004 is op aanwijzen van de gemeente Kampen al verzocht om met eerder genoemde reden de bedrijfswoning om te zetten naar een woonbestemming.

In 2016 is door de initiatiefnemer een principeaanvraag gedaan om alsnog de woning om te zetten naar burgerbewoning. Op 13 december 2016 heeft de gemeente hierop onder voorwaarden een positief principebesluit genomen. De conclusie van deze principeaanvraag is dat de woning op grond van de milieuwetgeving in aanmerking komt voor bescherming tegen milieuhinder uit het bedrijf. Dit met als oogpunt geluidsbelasting op de woning.

Het doel\wens van de initiatiefnemer is om de bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. Dit met als reden dat de bedrijfswoning al bijna 20 jaar niet meer verbonden is aan het bedrijf en dit ernstige belemmering vormt bij verkoop van de losse panden.

In dit rapport worden de genoemde bezwaren in het principeverzoek ondergrond, doormiddel van een akoestisch onderzoek, en verdere onderdelen voor de omzetting naar een burgerwoning te toegelicht.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'IJsselmuiden Dorpsrand, 4e herziening Koekoeksweg 4A en 4B' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991262-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

De kavel aan de Koekoeksweg 4a en 4b is gelegen in het overgangsgebied tussen tuinbouwgebied de Koekoekspolder ten noordoosten van het centrum van IJsselmuiden. In figuur 1.1 is de ligging van het perceel ten opzichte van de directe omgeving weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0001.png"

In figuur 1.2 enkele beelden van de opstallen op het huidige perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0004.png"

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'IJsselmuiden Dorpsrand' van toepassing welke is vastgesteld op 12-12-2013. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan IJsselmuiden Dorpsrand, 4e herziening Koekoeksweg 4A en 4B wordt het plan 'IJsselmuiden Dorpsrand' voor het perceel Koekoeksweg 4a en 4b herzien.

De huidige enkelbestemming van de locatie is 'bedrijf'.

Binnen deze functie is het gebruik bestemd voor:

  • bedrijven met een aanvullende activiteit voor Mertens BV;
  • een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning;
  • opslag ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten;
  • installaties.

met daarbij horende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen.

Voor het gehele plan geldt een dubbelbestemming Waarde – Landschap

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta:

  • de grote mate van openheid;
  • de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
  • het relïef in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap.

In figuur 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het perceel opgenomen. Het perceel is aangegeven middel een blauwe stippellijn

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0005.png"

In de nieuwe situatie wordt de bedrijfswoning gescheiden van het bedrijf en als burgerwoning 'wonen' aangewezen. Hierbij ontstaat de situatie zoals bij naastgelegen bedrijven de woning ook is gescheiden van het bedrijf en de woning en separaat perceel word aangeduid als Wonen-2.

Het realiseren van een separaat perceel met de bestemming wonen is in strijd met bestemmingsplan op grond van wederzijdse hinder van bedrijf naar woning en van woning naar bedrijf. Zoals in het principeverzoek vermeld komt de woning op grond van de milieuwetgeving in aanmerking voor bescherming tegen milieuhinder uit het bedrijf. Het bestemmingsplan voorziet echter wel in de gewenste juridische planologische kader om het perceel op te splitsen in “Bedrijf” en “Wonen”.

Alhoewel het naastliggende bedrijfspand geen onderdeel is van de feitelijke ontwikkeling, wordt dit pand wel in deze herziening meegenomen. Gebleken is dat de bijlage bij de regels, de lijst met aanvullende activiteiten, niet meer correspondeert met de werkelijke situatie. Het naastliggende bedrijfsgebouw, waarin de firma Mertens BV voor dienstverlening ten behoeve van de landbouw is gevestigd, staat geregistreerd onder het adres van de voormalige dienstwoning, te weten Koekoeksweg 4a. Nu deze wordt afgesplitst ontvangt het bedrijfspand het huisnummer Koekoeksweg 4b waardoor deze niet correspondeert met de lijst met aanvullende activiteiten. Om deze reden wordt dit pand ook in deze herziening meegenomen.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2;
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg;
  • De juridische planopzet wordt behandeld in het laatste hoofdstuk. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor het plangebied. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een 'doorzetting' van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

Het genoemde perceel is gelegen in het Nationaal Landschap IJsseldelta. Voor dit nationaal landschap zijn kernkwaliteiten vastgesteld. De provincie heeft het beleid voor het Nationaal Landschap in de Omgevingsverordening verder uitgewerkt.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke functiewijzigingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze niet van toepassing is bij een locatie in bestaand stedelijke gebied en voorziet in een behoefte, dan wordt voldaan aan de ladder. Daarnaast betreft het geen stedelijke ontwikkeling waardoor verder toetsing aan de ladder niet aan de orde is.

Het begrip 'Bestaand stedelijke gebied' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

Met deze functiewijziging zijn geen nationale belangen in het geding en is er geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de hoofddoelen zoals verwoord in de SVIR.

2.1.2 Europese Kaderrichtlijn Water

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst is belangrijk in Europa. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater uiterlijk in 2027 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Kampen valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.

De gewenste ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze doelen. Een nadere omschrijving van het aspect water is terug te vinden in paragraaf 3.5.

2.1.3 Het Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid de rijksoverheid in de planperiode voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

2.1.4 Natura 2000-gebieden

Nederland kent ruim 160 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die in het verleden zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en/of aangemeld onder de Habitatrichtlijn. De gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben en worden in Nederland beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet.

Voor alle Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Als een activiteit mogelijk negatieve effecten heeft op deze doelstellingen, is op grond van de Natuurbeschermingswet hiervoor een vergunning nodig. Een vergunning kan ook nodig zijn voor activiteiten die buiten het beschermde Natura 2000- gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied (de externe werking).

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Daarnaast levert de functiewijziging ten opzichte van de bestaande situatie geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen.

2.1.5 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De onderwerpen zoals genoemd in het Barro zijn voor deze ruimtelijke onderbouwing niet aan de orde. Het Barro c.q. nationaal ruimtelijk Rijksbeleid is daarom voor deze ruimtelijke onderbouwing niet relevant.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel. Op 12 april 2017 zijn de nieuwe omgevingsvisie en –verordening door Provinciale Staten vastgesteld. De hiervoor genoemde plannen zijn op 1 mei 2017 in werking getreden.

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel- boven als ondergronds), hergebruik en herbestemming en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
2.2.2 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

2.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0006.png"

Figuur 2.1 uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)

Of – generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

2.2.3.1 Toetsing aan Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel

Wanneer het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

2.2.3.1.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.4 (Toekomstbestendigheid) en artikel 2.6.3 (Kernkwaliteiten) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

artikel 2.1.4 Toekomstbestendigheid

In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:

  • de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
  • duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden;
  • ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel

Door de woning van de bedrijfsfunctie te splitsen is er voor toekomstige generaties de mogelijkheid landelijk te wonen in de nabijheid van een dorpskern zonder de verplichting bedrijfsactiviteiten te onderhouden op het zelfde perceel. Doordat de kwaliteit van een burgerwoning is gewaarborgd (zie later toelichting) kan er zowel gewoond worden als bedrijfsmatig gewerkt worden wat zowel de welvaart en welzijn ten goede komt.

artikel 2.6.3 Kernkwaliteiten

lid 1

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta zijn:

  • de grote mate van openheid;
  • de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
  • het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap.

Deze kernkwaliteiten zijn nader uitgewerkt in tabel bijlage 7a in bijlage 7 van deze verordening.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.6.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Er zullen geen veranderingen zijn door het initiatief aan de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen. Er veranderend immers niks aan de opstallen.

2.2.3.1.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Waar het in de Groene Omgeving vooral omgaat is het behoud en versterken van de kwaliteit van het landschap. Er treedt bij dit initiatief geen verandering op, er word immers niks fysieks veranderd. De woon en bedrijfsfunctie zijn beide al aanwezig, ze worden alleen opgesplitst. Er is geen sprake van nieuwe invulling of impact voor de groene omgeving. Hierdoor vindt er geen verslechtering plaats van de ruimtelijke kwaliteit.

Het benutten van stads- dorpsrandgebieden kan door het aantrekkelijk maken voor woon- en werkmilieus te creëren in 'uitloop'-gebied van het dorp. Welke de identiteit en kwaliteit van stad en natuur versterken en zijn belangrijke dragers van en voor sociaaleconomische ontwikkelingen. Het perceel ligt hierbij in een tussengebied waarbij in de bestaande situatie al sprake is van veel afwissling tussen bedrijfspercelen en woonpercelen. Het toevoegen van de woonfunctie op dit perceel past daardoor goed in dit gebied.

2.2.3.1.3 Hoe- Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag valt het perceel onder de komgronden op de grens met laagveengebied, echter door de enkel functie wijziging zal er niks wijzigen in de waterhuishouding en bebouwing. Mocht er in de toekomst wel verandering plaatsvinden zal goed moeten worden gekeken hoe de karakter van het landschap mogelijk versterkt kan worden.

Laag van het agrarisch-cultuurlandschap 

Hier geld dat het perceel op de rand van laagveen en de oeverwallen is gelegen. Hierbij geld net als bij de natuurlijke laag dat bij toekomstige wijzigingen goed gekeken moet worden naar een inpassing in het landschap.

Stedelijke laag

Binnen deze laag kunnen we het perceel onder de verspreide bebouwing plaatsen waarin het van belang is de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. Bij veranderingen moet er zorg gedragen worden dat de kenmerkende erfstructuur en volumematen behouden blijven of versterkt.

Laag van beleving

Historische infrastructuur en de polderstructuur zijn hier van belang. De langgerekte polderstructuur is niet aanwezig op het huidige perceel de structuur zal dan ook niet verstoord worden door het opsplitsen van het kavel.

2.2.4 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

De provincie Overijssel heeft besloten om het beleid voor de Nationale Landschappen in Overijssel voort te zetten. De begrenzing van de Nationale Landschappen wordt in deze Omgevingsverordening vastgesteld. Deze begrenzing is ruim gesteld zodat een logische eenheid is ontstaan.

Zoals eerder beschreven zijn in de Nota Ruimte verschillende Nationale Landschappen aangewezen en het plangebied ligt in één daarvan; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

In het ontwikkelingsperspectief spreken ze over wonen en werken in de IJsseldelta hierin is ruimte voor ruimtelijke ontwikkelingen onder de noemer 'ja mits'- benadering, indien de kernkwaliteiten van het landschap behouden of versteken. Dit zal in het geval van de functieverandering gelijkwaardig blijven, echter bij latere grotere veranderingen op de percelen dient er rekening te worden gehouden met de eerder genoemde kernkwaliteiten.

Tevens moeten andere ondernemers niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Door splitsing van het perceel is de woning aan de wet van milieuhinder onderhevig dit zal later worden behandeld. De omliggende bedrijven hebben reeds naastliggende woonfunctie en zullen dus geen extra hinder van de woning ondervinden. De woning zal tevens als deze hinder heeft van de omliggende bedrijven de meeste hinder ondervinden van het huidige, op het zelfde perceel liggende, bedrijf. Deze zal dan ook maatgevend zijn in het toetsen.

2.2.5 Conclusie toetsing aan het Provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

2.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan zijn de hieronder genoemde beleidsstukken het belangrijkst.

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

In de structuurvisie staan een aantal opgaven omschreven welke van invloed zijn of betrekking hebben op het plangebied. Deze opgaven zijn een uitwerking van onder andere het ontwikkelingsperspectief uit de provinciale Omgevingsvisie, maar zal hiervan ook op onderdelen afwijken. De opgaven uit de structuurvisie en met betrekking tot het plangebied zijn:

  • Wonen: voor de kern IJsselmuiden is een plancapaciteit vastgelegd tussen 2005 en 2030 van circa 1050 woningen.
  • Werken: de Koekoekspolder als glastuinbouwgebied is aangewezen als een te intensiveren en eventueel uit te breiden gebied ten behoeve van voorzieningen als waterberging en een groene inpassing. Het plangebied maakt hiervan geen onderdeel uit;
  • Water, natuur, recreatie en landschap: centrale doel is het verbeteren van de veiligheid van het landschap voor overstroming van de IJssel, het beschermen en ontwikkelen van landschappen en natuurgebieden en het uitbouwen van de recreatieve mogelijkheden rond landschap, water en historische binnenstad. Hieronder vallen de voor dit plangebied relevante opgaven: Verbeteren extensieve recreatie in het buitengebied, door de aanleg van fiets-, wandelpaden en kanoroutes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0007.png"

Structuurvisiekaart Kampen 2030 (plangebied met blauw omlijnd)

2.3.2 Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden

Deze gebiedsvisie betreft het gebied direct tussen oosten van IJsselmuiden en Grafhorst. Het plangebied maakt in zijn geheel onderdeel uit van dit gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0008.png"

Ruimtelijke ontwikkelingskader (plangebied rood omlijnd)

In plaats van de traditionele uitbreiding van Fuite (zie structuurvisie) en woningbouw ten noorden van Groenendael (zie structuurvisie), beoogt de stadsrandzonevisie een ontwikkeling welke aansluit op de karakteristiek van het gebied c.q. de natuurlijke ondergrond. Dat betekent geconcentreerd bouwen op de zandrug en in de lage delen op verhogingen (terpen) waarbij de tussenliggende gronden in agrarisch gebruik (weiland) blijven en de sloten en lagere delen (plasdrasgebieden/moerasbosjes) dienst doen als waterberging. Naast de ontsluitingsweggetjes voor de woningen, wordt het gebied ontsloten met fiets- en wandelpaden. Langs de watergangen en paden worden beplantingen in de vorm van elzensingels aangelegd. Elke ontwikkeling in het gebied moet een toegevoegde waarde leveren aan de ruimtelijke kwaliteit door passende bebouwing, goede landschappelijke inpassing en de beleefbaarheid (= ontsluiting) van het gebied.

2.3.3 Woonvisie 2010-2020 (2010) en Lokaal Woonplan (2012)

In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Ook worden er in de visie toekomstige ontwikkelingen geschetst. Deze hangen samen met een groei van Kampen naar 60.000 inwoners, de toenemende vergrijzing, de toenemende behoefte aan het combineren van wonen, zorg en welzijn en het zoeken naar een goed woningaanbod dat aansluit bij de woonwensen.

De lijnen uit de structuurvisie worden gevolgd. Van de totale woningbouwproductie is 25% in IJsselmuiden gepland. Hiermee is de productie voor IJsselmuiden voldoende om de groei van de eigen bevolking in IJsselmuiden op te vangen. De groei van buiten de gemeente wordt voorzien in de stad Kampen. In dit conserverende bestemmingsplan wordt verder geen invulling gegeven aan deze woningbouwproductie.

2.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

Een van de beschikbare handvaten voor het te hanteren verkeers- en vervoerbeleid is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). Het GVVP is bedoeld om de nieuwe ontwikkelingen in Kampen samen met de bestaande beleidsnotities op het gebied van hoofdinfrastructuur te integreren tot één integraal kader. Hierbij staat zowel de fietser als de auto centraal. De Planwet schrijft voor dat gemeentelijke overheden een dergelijk plan opstellen.

Het huidige GVVP loopt voor een periode tot en met 2015 en het uitvoeringsprogramma tot en met 2018. Een doorkijk wordt gegeven naar 2030.

Opgave

Verkeer is één van de vele functies in de stad. Verkeer levert een bijdrage aan een leefbare, bereikbare en bruikbare stad. Er moet een goede mix zijn tussen behoeften aan een mobiel leven, verblijven in woonwijken met aandacht voor kinderen, een vitaal historisch en economisch centrum en goed functionerende bedrijventerreinen. Soms betekent dit dat verkeersmogelijkheden worden gestimuleerd, in andere gevallen moeten zij worden afgeremd. De gewenste aanpassingen van het beleid zijn erop gericht meer te doen dan alleen voorzien in de eigen behoefte.

De gemeente wil:

  • blijven bewegen: voorzien in de mobiliteitsbehoefte van haar eigen inwoners en de vervoerbehoefte van de productie-, distributie- en (landbouw)bedrijven in de gemeente;
  • verder kunnen groeien: kunnen realiseren van de opvangfunctie voor woningen, bedrijven en regionale onderwijsinstellingen in de regio;
  • de regio aanjagen: de gemeente laten functioneren als economische motor;
  • een aantrekkelijke plek zijn: de (binnen)stad laten functioneren als regionaal centrum voor winkelvoorzieningen, recreatie, cultuur en zorg;
  • veiligheid zijn: ruimte reserveren voor veilige en leefbare plekken voor bewoners; blijven ademen: overschrijding van lucht- en geluidsnormen actief voorkomen.
2.3.5 Extern veiligheidsbeleid (2007)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

In dit initiatief worden geen nieuwe situaties tot stand gebracht die risicobronnen introduceren of daarmee rekening dienen te houden.

2.3.6 Welstandsnota (2017)

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunning plichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De Welstandsnota Kampen uit 2017, regelt het welstandsbeleid voor de gemeente Kampen door middel van gebiedsgerichte criteria. De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is het gebied rondom de Koekoeksweg 4A te IJsselmuiden opgenomen als 'Buitengebied'.

Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.

2.3.7 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Kampen heeft in samenwerking met Zwolle en Zwartewaterland de visie voor toekomstige ontwikkeling van het landschap in de IJsseldelta vastgelegd in een Landschapsontwikkelingsplan (LOP). Het LOP is gericht op behoud en versterking van de kenmerkende gebiedswaarden in de verschillende IJsseldeltalandschappen. Uitgangspunt hierbij is de doorontwikkeling van de beeldstructuur in vlakken (polders), lijnen (dijken en wateren) en punten (kernen, woon- en werkgebieden, infrastructuur). Zwakke plekken moeten weer worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid moet worden aangebracht door middel van beheer, herstel en nieuwe aanleg van landschapselementen.

Het plangebied ligt binnen het gebied rivierenlandschap en specifieker binnen Stroomruggen en Dijken.

Dit bestemmingsplan maakt bewoning van de bestaande bedrijfswoning op het perceel mogelijk. De voorgenomen ontwikkeling doet daardoor geen afbreuk aan de kenmerkende gebiedswaarden.

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de gebiedskenmerken zoals die in het LOP zijn beschreven.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Ontwikkelingsgeschiedenis

In vroeger jaren bestond het gebied uit moeras en broekbos. In de middeleeuwen heeft de drooglegging van dit gebied plaatsgevonden door de aanleg van kleine kaden en het graven van een aantal rechte sloten. In het laagste deel is een wetering gegraven.

De Koekoeksweg is omstreeks 1910 aangelegd waarna voorzichtig de eerste bouwpercelen daar verschenen. De aanwezige bebouwing dateert hoofdzakelijk van na de Tweede Wereldoorlog. Pas vanaf circa 1965 is de bebouwing geïntensiveerd, feitelijk nadat het aansluitend gebied Koekoekspolder is ontwikkeld voor glastuinbouw.

3.3 Situatie

De huidige situatie is onderdeel van het plan “IJsselmuiden Dorpsrand” en is gelegen aan de dwars door het plangebied lopende Koekoeksweg. Hier wisselen woningen, bedrijven en agrarische bedrijven elkaar af, incidenteel afgewisseld met een detailhandelsvestiging.

Het huidige perceel word omsloten door een bedrijfswoning van het naast gelegen tuincentrum welke tevens aan de achterzijde van het perceel is gelegen. Aan de andere zijde is een dubbele woning gesitueerd. Aan de overliggende zijde van de Koekoeksweg is een autogarage met bijbehorende bedrijfswoning gelegen met aan weerszijde een woning.

3.3.1 Huidige situatie

De huidige bestemming van de locatie is 'bedrijf'. Binnen deze functie is het gebruik bestemd voor:

  • bedrijven met een aanvullende activiteit voor Mertens BV;
  • een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning;
  • opslag ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten;
  • installaties

met daar bijhorende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0009.png"

figuur 3.1 huidige situatie

3.3.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie is word de bedrijfswoning gescheiden van het bedrijf en krijgt de woning de bestemming Wonen-2. Bij deze functie wijziging zal er geen veranderingen plaatsvinden in de gebiedskenmerken. Dit mede omdat er al reed een gemêleerd beeld van verschillende type bebouwingen zijn in het straatbeeld. De bestaande natuurlijke, agrarisch cultuurlandschap, stedelijk en beleving zullen dan ook ongewijzigd blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0010.png"

Figuur 3.2 nieuwe situatie

3.4 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.4.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstand criteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Indien er bedrijven in de omgeving aanwezig zijn hebben deze in een vergunning of in het activiteitenbesluit vastgelegde rechten. Een gevoelig object te dichtbij bouwen kan impliciet betekenen dat het bedrijf aan zwaardere eisen moet voldoen en het bedrijf wordt beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden en eventueel planschade kan claimen.

In het plan IJsselmuiden dorpsrand wordt zowel gewoond als gewerkt. Het voorkomen van beide functies naast elkaar kan in enkele gevallen problemen geven. Daarom wordt voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van bedrijvigheid in de nabijheid van woningen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009). De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen. Er worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden uit de VNG-publicatie ten opzichte van een rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Het gaat bij de omgevingstypen bij de verschillende hindercategorieën om de afstanden die in de navolgende tabel worden vermeld.

Verspreid in het plangebied zijn een aantal bedrijven gevestigd. Om potentiële milieuhinder als gevolg van deze bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. Het plangebied is te typeren als een 'gemengd gebied'. In een dergelijk gebied is de vestiging van milieuhinderlijke bedrijven ongewenst. Op grond van dit uitgangspunt is gesteld dat op de huidige bedrijfsbestemmingen maximaal categorie 2 bedrijven uit de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (2009) worden toegelaten. Onderstaand is een lijst opgenomen met alle bedrijven in en net buiten het plangebied. In het geval een bedrijf in een hogere categorie valt is dit middels een specifieke aanduiding op de kaart opgenomen als 'specifieke vorm van bedrijf'.

3.4.1.1 Milieuzone Koekoeksweg 4a

Op het perceel is het bedrijf Mertens BV gevestigd (dienstverlening t.b.v. landbouw) welke is ingedeeld de categorie 3.1 conform de eerder genoemde VNG-publicatie. Dit houd in dat er een voor het gemende gebied een richtafstand geld van 30m tot andere functies. Bij het omzetten naar een burgerwoning zal de woning een geluidsgevoelig object worden en dient te worden aangetoond dat deze geen hinder ondervindt van de bedrijfsvoering van Mertens bv.

3.4.2 Geur

Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de geurconcentratie die gedurende een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

In principe dienen alle geurgevoelige objecten te worden beschermd tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan dient voor het aspect geur bekeken te worden of er bij een omliggende of te vestigen geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of omliggende bedrijven door de vestiging van geurgevoelige objecten niet worden belemmerd.

Binnen de wet geurhinder word gesproken over een geurgevoelig object over alle woningen dit zal dus ook gelden voor de af te scheiden woning. (Deze wet is met name in het leven geroepen voor veehouderijen, is bij dit initiatief niet het geval) wel liggen er in de omgeving objecten met dierenverblijven (agrarische bedrijven).

Vanuit de regelgeving wordt en een minimale gevelafstand tussen het dierenverblijf en het geurgevoelige object van 25meter (buiten de bebouwde kom).

Dit toetsend op de woning gelegen aan de Koekoeksweg 4 komen we geen belemmeringen tegen binnen de straal van 25m. Het dichtstbij gelegen dierenverblijf is gelegen op meer dan 100m. Er zal dan ook geen verder onderzoek nodig zijn om aan te tonen dat er een geurbelasting is die het woonklimaat beïnvloed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0011.png"

Figuur 3.3 woning met straal van 25m

3.4.3 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie.

Binnen het gebied zijn de afgelopen jaren diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De aanleiding voor het uitvoeren van een bodemonderzoek lopen uiteen. Zo zijn er onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een bouwaanvraag (verkennend bodemonderzoek) of vanwege bepalingen uit vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer (nul-situatie onderoek). Uit de rapportages van deze onderzoeken blijkt dat over het algemeen licht overschrijdingen van de onderzochte componenten in de grond en in het grondwater worden aangetroffen. Op locaties zoals Boerderij-erven worden vaak (sterk) verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK's, minerale olie en/of asbest aangetroffen. In sommige gevallen kan dit leiden tot het uitvoeren van een bodemsanering.

3.4.3.1 Bodem Koekoeksweg 4a

Gezien de beoogde nieuwe bestemming enkel een schriftelijke wijziging betreft en er op voorhand geen fysieke bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden lijkt het niet nodig onderzoek te doen naar de huidige staat van de bodem.

3.4.4 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het opstellen of wijzigen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met de geluidsproductie van wegverkeer, spoorwegen en industrie.

Aangezien onderliggend plan zal leiden tot een wijziging van het bestemmingsplan, is naar het aspect akoestiek gekeken.

3.4.4.1 geluid koekoeksweg 4a

Bij het beoordelen van plannen op grond van het aspect akoestiek dient naar spoorweglawaai, verkeerslawaai en industrielawaai gekeken te worden. Onderliggend plangebied ligt samen met het bedrijf Mertens BV in de huidige situatie nog op hetzelfde kadastrale perceel. Bij het omzetten naar een burgerwoning zal de woning een geluidsgevoelig object worden en dient te worden aangetoond dat deze geen hinder ondervindt van de bedrijfsvoering van Mertens bv.

In het bestemmingsplan is het bedrijf Mertens aangewezen als bedrijf met aanvullende activiteit waarbij wordt verwezen naar een milieucategorie volgens het VNG-richtlijn. Mertens is aangewezen als categorie 3.1 (Dienstverlening t.b.v. de landbouw). Hierbij behoort conform de VNG een milieuzonering met een richtafstand tussen bedrijfstypen en omgevingstype. Voor categorie 3.1 hoort een richtafstand (in meters) tot omgevingstype “rustige woonwijk” 50 meter en een “gemengd gebied” 30 meter.

Bij het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning houdt dit in dat de woning binnen de 30 meter respectievelijk 50 meter grens valt. Met deze reden is er dan ook een geluidonderzoek verricht.

In bijlage 1 Geluidsonderzoek is het rapport geluidonderzoek ten behoeve van een splitsing bedrijfswoning tot burgerwoning aan de Koekoeksweg 4a/b bijgevoegd.

Uit de conclusie en advies van het rapport blijkt dat de bedrijfsactiviteiten niet beperkt worden door het splitsen van de bedrijfswoning in een burgerwoning en de bedrijfsactiviteiten geen grensovertredende waarden ter hoogte van de woning produceert.

3.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Bij ministeriële regeling NIBM (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het nemen van een projectbesluit in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

Het initiatief omvat de functiewijziging naar 1 woning hierbij valt het in de catogorie van het NIBM:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;

Het is dus niet vereist de nader luchtkwaliteit te onderzoeken.

3.4.6 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Het plan IJsselmuiden Dorpsrand is net buiten de bebouwde kom van IJsselmuiden gelegen. In het plan zijn geen bedrijven gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle-Kampen op een afstand van 1,3 Km. Over dit baanvak worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Hierdoor vormt het baanvak geen aanleiding voor een nader onderzoek.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Ten zuiden van het plangebied ligt de rijksweg N50 op een afstand van circa 4,5 Km. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit recente tellingen ten behoeve van het nog vast te stellen "Basisnet weg" naar het aantal en soort transporten met gevaarlijke stoffen die over de N50 worden vervoerd, blijkt dat er geen aanleiding is om het plaatsgebonden risico en groepsrisico nader te onderzoeken.

De gemeente Kampen heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Hierin is bepaald dat vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de N50. Voor transporten ter bevoorrading van lokale bedrijven dient men in bezit te zijn van een ontheffing. Te denken valt aan het vervoer van bijvoorbeeld propaan en vuurwerk. In de nabijheid van het plangebied vindt incidenteel (met ontheffing) vervoer van gevaarlijk stoffen plaats. Er vinden geen ontwikkelingen plaats die een verandering in het plaatsgebonden en/of groepsrisico teweegbrengen.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ca 2 Km van het plangebied. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contour liggen op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.

3.5 Water

3.5.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Voor het initiatief is er een digitale Watertoets gedaan welke geen waterschapbelang oplevert (zie bijlage 2).

3.5.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.2) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400eper jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0012.png"

Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden, bron: Provincie Overijssel.

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor het gebied IJsselmuiden Dorpsrand is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 6 en 24 uur (zie figuur B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991262-VB01_0013.png"

Figuur B: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak, bron: Provincie Overijssel.

Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden binnen het plangebied. Daarnaast kunnen mensen in het gebouw naar de verdieping vluchten.

3.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.

Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren/verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.6.1 Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied. Het plangebied grenst aan het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied is ook onderdeel van het NNN. Verder liggen in de omgeving van het plangebied de Natura 2000-gebieden 'Zwarte Meer', 'Ketelmeer & Vossemeer' en Veluwerandmeren'. Deze gebieden liggen allemaal op een afstand van meer de 5 kilometer.

Aangezien dit initiatief enkel een functiewijziging betreft die geen negatieve uitstralende werking heeft op natuurgebieden zijn er geen significante effecten te verwachten. Er hoeft om deze reden ook geen natuurtoets ten behoeve van de Gebiedsbescherming plaats te vinden.

3.6.2 Soortenbescherming

Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; “de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”. Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men een bepaalde handeling wilt verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben, men zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van het voorgenomen handelen. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

Met dit initiatief zullen er geen veranderingen in de omgeving worden aangebracht. Er hoeft dan ook in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek plaats te vinden in het plangebied. Initiatiefnemers van nieuwe plannen die vallen binnen het plangebied moeten zelf zorg dragen voor een natuurtoets.

Op basis van het ingediende verzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Er vinden geen werkzaamheden plaats, die negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000 gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Natuurnetwerk Nederland of natuur buiten het NNN.

Conclusie

Het aspect ecologie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.7 Cultuurhistorie

3.7.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Archeologie is het bestuderen van het bodemarchief. Dit zijn oude sporen en structuren die in bepaalde delen van de bodem achtergebleven zijn en informatiewaarde bevatten. Door correcte bestudering kunnen feiten en omstandigheden van vroeger achterhaald worden.

De betekenis van het gemeentelijke bodemarchief is variabel en bestaat uit waarden en verwachtingen. Een aantal locaties met bekende waarden is geregistreerd als monument op de Archeologische MonumentenKaart (AMK-terreinen). Hierop staan de stadskern van Kampen, de terpen en de locaties van voorname buitenplaatsen (bijv. Buckhorst te Zalk) enz. Voor het overige gemeentelijke grondgebied geldt een indeling op basis van hoge, middelmatige tot lage verwachtingen. Deze gegevens zijn genoteerd op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, die tevens de AMK-registraties bevat.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen en verwachtingswaarden bevinden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt vervolgens behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet, bij planvorming van een bepaalde omvang, inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Voor de terreinen met een lage verwachtingswaarde geldt een ondergrens van 10.000 m2. Wanneer ruimtelijke planvorming beneden deze grens blijft geldt vrijstelling. Deze waardestelling kent geen aanduiding op plankaarten. Voor de terreinen met een middelmatige verwachtingswaarde geldt een ondergrens van 5.000 m2. Deze waardestelling kent de aanduiding op plankaarten: waarde - archeologie 2. Voor de terreinen met een hoge verwachtingswaarde geldt een ondergrens van 2.500 m2. Deze waardestelling kent de aanduiding: waarde - archeologie 1.

Bij eventueel onderzoek is de gemeente minimaal als toezichthouder betrokken. Voor alle bodemroerende ingrepen blijft de archeologische meldingsplicht, op grond van de Monumentenwet, onverminderd voor het volledige plangebied van kracht. Ook wanneer voor een plangebied, na een eventueel Inventariserend VeldOnderzoek (IVO), een vrijstelling is verleend, blijft de plicht tot melding van archeologische sporen of objecten, volgens artikelen 53 en 54 van de Monumentenwet, van kracht.

Nu het initiatief in het zuidelijke deel van het plangebied, rondom de Koekoeksweg, kent een lage archeologische verwachting is gelegen en er geen roering in de grond zal plaatsvinden is er geen archeologisch onderzoek verricht.

3.7.2 Monumentenzorg
3.7.2.1 Rijks- en gemeentelijke monumenten

Er zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten bij dit initiatief betrokken.

3.7.2.2 Karakteristieke panden

Bij dit initiatief zijn ook geen karakteristieke panden betrokken.

3.8 Toepassen besluit m.e.r.

3.8.1 Wettelijk kader

Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Kampen) zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.

Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Voor deze toets die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Mer-plichtige inrichtingen

Indien het (nieuwe) bestemmingsplan de vestiging van inrichtingen mogelijk maakt welke genoemd zijn in het Besluit milieu-effectrapportage is het plan zelf MER-plichtig. Het gaat dan alleen om inrichtingen welke zich nog nieuw kunnen vestigen, niet eventueel reeds aanwezige inrichtingen (RvSt18 juni 2008,nr 200704458/1)

In het voorliggende plan worden vestigingen van inrichtingen zoals genoemd in de bijlagen C en D van het Besluit uitgesloten, zodat ook hierdoor geen MER-plicht ontstaat. De nieuwvestiging van dergelijke bedrijven liggen in eerste instantie niet voor de hand voor het plangebied.

Plichten voortvloeiend uit de Natuurbeschermingswet

Ook op grond van de Natuurbeschermingswet kan een MER plicht ontstaan indien er sprake zou zijn van mogelijk "significant negatief effect" ten gevolge van het bestemmingsplan. Als daar sprake van is moet een zogenaamde passende beoordeling worden opgesteld en ontstaat er een MER-plicht. Als uit een zogenaamde "voortoets" is gebleken dat geen "significant negatief effect" te verwachten is, en dus geen "passende beoordeling" gemaakt moet worden is een MER-plicht dus ook niet aan de orde.

In het plan 'IJsselmuiden Dorpsrand' is de volgende tekst opgenomen waaronder dit initiatief ook valt:

In het kader van het naast gelegen bestemmingsplan koekoekspolder is door bureau Oranjewoud onderzocht of er ten aanzien van de beschermde Natura 2000 gebieden significant negatieve effecten zijn te verwachten. De conclusie uit het opgestelde rapport luidt dat door het plan geen significant negatieve gevolgen zullen optreden en dus ook op grond van de Natuurbeschermingswet geen MERplicht aanwezig is. Doordat het onderhavig plan geen extra ruimte biedt voor uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven en zover deze beperkte ruimte eventueel wordt opgevuld, kan doormiddel van het toepassen van mitigerende maatregelen de stikstof emissie per saldo zelfs omlaag gebracht worden. Verder is de impact van het plan koekoekspolder vele malen groter dan het onderhavig plan, gezien de afstand tot stikstofgevoelige locaties ca. 3 km en de eventuele cumulatie van stikstofdepositie, kan gesteld worden dat voor het plan geen significante negatieve effecten zijn te verwachten.

3.8.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd.

De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Milieuzonering

Het bedrijf in het initiatief heeft een omgevingsvergunning (milieuvergunning) heeft die afgestemd is op de huidige situatie. Voor de bedrijvigheid geldt dat de vigerende vergunningen, voor zover van toepassing, en geldende besluiten afdoende moeten worden geacht. Al met al zal er dan ook geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.

Luchtkwaliteit

In het initiatief worden uitsluitend bestaande functies vastgelegd. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die direct van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Er is dan ook geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.

Geluid

De wegen in het plangebied zijn al bestaand. Daarnaast worden de bestaande wegen ook niet gewijzigd. De geluidbelasting voor de bestaande woningen blijft gelijk. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.

Bodem

Het bestemmingsplan IJsselmuiden Dorpsrand kent een overwegend conserverend karakter. Met het plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij de bodem een belemmering kan vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Er zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling (het omzetten van bedrijfswoning naar burgerwoning binnen het bestaande plan) heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In het onderhavige geval is er sprake van een consoliderend plan, waaraan derhalve voor de gemeente geen kosten zijn verbonden.

4.2.2 overige aspecten

De eigendommen van de gronden zullen op naam blijven van diezelfde rechtspersoon zoals nu vermeld in het kadastrale register. In dit kadastrale register zal ook het recht van overpad geregeld worden voor de westelijke inrit zodat deze door zowel woning als bedrijf in gebruik kan blijven. Verdere kosten om dit initiatief mogelijk te maken zullen voor rekening komen van de eigenaar van de gronden.

In bijlage 3 Akkoordverklaring bedrijf is een akkoordverklaring van het gevestigde bedrijf toegevoegd met daarin verklaard in te stemmen met het initiatief dat in dit plan is omschreven.

De kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit besluit zijn voor rekening van initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor eventuele verzoeken voor planschade. De gemeente Kampen en de initiatiefnemers zullen een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

De onderhavige herziening is uitsluitend bedoeld om de omzeting van de voormalige bedrijfswoning naar een woonfunctie op het perceel Koekoeksweg 4a mogelijk te maken conform het voorgaande plan. Hiertoe worden de bestemmingen Bedrijf vervangen door Wonen - 2 en Tuin.

Alhoewel het naastliggende bedrijfspand geen onderdeel is van deze ontwikkeling, wordt dit pand wel in deze herziening meegenomen. Gebleken is dat de bijlage bij de regels, de lijst met aanvullende activiteiten, niet meer correspondeert met de werkelijke situatie. Het naastliggende bedrijfsgebouw, waarin de firma Mertens BV voor dienstverlening ten behoeve van de landbouw is gevestigd, staat geregistreerd onder het adres van de voormalige dienstwoning, te weten Koekoeksweg 4a. Nu deze wordt afgesplitst ontvangt het bedrijfspand het huisnummer Koekoeksweg 4b waardoor deze niet correspondeert met de lijst met aanvullende activiteiten. Om deze reden wordt dit pand ook in deze herziening meegenomen.

Het bestemmingsplan 'IJsselmuiden Dorpsrand, 4e herziening Koekoeksweg 4A en 4B’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'IJsselmuiden Dorpsrand, 4e herziening Koekoeksweg 4A en 4B' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1 Bedrijf

De bestaande bedrijven zijn geregeld in de bestemming ‘Bedrijf’. Hierbij is maximaal bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 van de ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten’ toegelaten, tenzij er op dit moment een hogere categorie aanwezig is. In dat geval wordt dat bedrijf specifiek toegelaten in de planregels. Deze zijn aangeduid met ‘Specifieke vorm van bedrijf – aanvullende bedrijfsactiviteit’ waarvoor in de bijlage van de planregels een overzichtslijst is opgenomen.

Afwijken en wijzigen

Middels een afwijking van de bouwregels kunnen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een goot- en bouwhoogte van 3, resp. 5 m. Verder is het middels het afwijken van de gebruiksregels mogelijk bedrijven te vestigen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, maar daarmee wel vergelijkbaar zijn en bedrijven te vestigen uit de naast hogere categorie die kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven uit categorie 1 en 2.

5.3.2 Wonen - 2

Deze bestemming staat het gebruik voor wonen toe, waarbij de regeling is ingericht op landelijk wonen. Voor de woningen is de oppervlakte van het hoofdgebouw doormiddel van een bouwvlak gemaximeerd gekoppeld aan een inhoudsmaat in de regels. Per bouwvlak is één wooneenheid toegestaan, tenzij anders aangeduid. Het is bij recht mogelijk om tot 50% van het bouwperceel met een maximum van 100 m2 bijbehorende bouwwerken te bouwen.

Binnen de woonbestemming is het mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis of een bed & breakfast te beginnen.

5.3.3 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.4 Dubbelbestemmingen

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Leiding;
  • Waarde - Landschap.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan verzonden naar de provincie Overijssel en het waterschap Drents Overijsselse Delta. De provincie alsmede het waterschap hebben beide per mail op respectievelijk 12 november 2018 en 22 november 2018 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan, waarmee het vooroverleg positief is afgerond.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 11 december 2018 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 12 december 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.