Plan: | Het Onderdijks 2013, 3e uitwerking 't Hart, 4e fase |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991241-VB01 |
Het centrum van Het Onderdijks en het park vormen samen het 'Hart van Het Onderdijks'. Belangrijke wijkvoorzieningen, zoals een nieuwe basisschool, kinderopvang in combinatie met zorg, maatschappelijke voorzieningen en woningbouw ontvangen een plek in 't Hart van Het Onderdijks.
Het groene karakter van 't Hart van het Onderdijks wordt benadrukt door het versmelten van 'plein in park' en 'park in plein', het geeft het gebied een unieke sfeer. Dit sluit aan bij de gewaardeerde groene woonkwaliteit van Het Onderdijks. De combinatie van voorzieningen zorgt ervoor dat 't Hart ook een levendige plek is waar buurtkinderen en buurtbewoners elkaar dagelijks ontmoeten, samen spelen, een praatje maken of gezamenlijk activiteiten ondernemen. Het is de belangrijkste verblijfs- en ontmoetingsplek voor de wijk.
Dit plan voorziet in de afronding van het centrumgebied met de bouw van in totaal 22 woningen en de mogelijkheid om kleinschalige detailhandel en horeca te vestigen.
Het doel van dit uitwerkingsplan is om een deel van het centrumgebied in de wijk Het Onderdijks te ontwikkelen. Concreet gaat het hierbij om de bouw van een aantal woningen en een locatie waar kleinschalige detailhandel en horeca kan worden gevestigd.
Het uitwerkingsplan 'Het Onderdijks 2013, 3e uitwerking 't Hart, 4e fase' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
De woningen in het plangebied maken onderdeel uit van 't Hart van Het Onderdijks en liggen ingeklemd tussen de Bouwkamp en de Waker. De woningen zijn een afronding van de al gerealiseerde woningbouw aan de Waker.
Afbeelding 1: ligging plangebied in centrum wijk Het Onderdijks
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Het Onderdijks 2013' de bestemming 'Woongebied - uit te werken' (artikel 13). In deze bestemming zijn voorwaarden gegeven waaraan een uitwerkingsplan moet voldoen. Alleen wanneer het plan aan de uitwerkingsvoorwaarden voldoet, kan het bevoegd gezag van deze bevoegdheid gebruik maken.
In het moederplan zijn de volgende voor deze uitwerking relevante uitwerkingsregels aangegeven:
13.2.1 Wonen
13.2.4 Detailhandel
13.2.5 Bijzondere bepalingen
In het plan worden 8 appartementen en 14 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. De bouwhoogte van het appartementengebouw bedraagt maximaal 11 meter, de bouwhoogte van de grondgebonden woningen 10 meter. op de beganegrond van het appartementengebouw wordt kleinschalige horeca en detailhandel mogelijk gemaakt. De voetprint van dit gebouw bedraagt 435 m2, zodat de maximale oppervlakte niet wordt overschreden. In de regels zullen de maten uit de uitwerkingsregels overgenomen worden. Via een voorwaardelijke verplichting wordt in de regels verplicht gesteld dat er voldoende parkeerplaatsen (conform de CROW-Richtlijn) worden aangelegd.
Ook wordt in paragraaf 3.3.6 gemotiveerd dat de bouwplannen aan het gemeentelijk veiligheidsbeleid voldoen. In paragraaf 3.3 wordt gemotiveerd dat er qua geluid geen belemmeringen aanwezig zijn.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:
In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.
Het gaat hier om een plangebied in een bestaand stedelijk gebied dat ook als zodanig bestemd is.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Uit jurisprudentie blijkt dat in de praktijk de verplichting om te motiveren dat er voldaan wordt aan de ladder, feitelijk beschouwd twee keer moet worden nageleefd: ten tijde van de vaststelling van het moederplan (met daarin de uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid) en ten tijde van de vaststelling van een wijzigingsplan of uitwerkingsplan RvS ECLI:NL:RVS:2014:590 en RvS ECLI:NL:RVS:2016:1295.
Op de ladder wordt verder ingegaan in paragraaf 2.3.3.
De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. In 2017 is de Omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt de Omgevingsvisie als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.
Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparant en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan.
In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.
Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop 'norm' aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop 'richting' is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop 'inspiratie' staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.
Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen op de volgende relevante aspecten moet worden ingegaan:
Ruimtelijke kwaliteit (2.1.5)
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Binnen het plan is het ontwikkelingsperspectief 'steden als motor' van toepassing. De ontwikkeling van woningbouw en kleinschalige detailhandel en horeca past binnen het perspectief voor de ontwikkeling van dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waar de kwaliteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding.
De volgende vier lagen zijn op het plangebied van toepassing:
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen uitbreiding van de woonfunctie en het mogelijk maken van kleinschalige voorzieningen past binnen het provinciale beleid.
Sociale kwaliteit (2.1.9)
In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen waarbij provinciale belangen in geding zijn, wordt aangegeven op welke wijze bewoners en gebruikers betrokken zijn bij de ontwikkeling van de plannen.Op dit aspect wordt verder ingegaan in paragraaf 4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Realisatie nieuwe woningen (2.2.2) en Principe van concentratie (2.1.2)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Daarnaast voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. Op dit aspect wordt ingegaan in paragraaf 2.3.3 Woonvisie 2016-2021 (2016)/ RWP en Woningmarkt Kampen in Balans (2017).
Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document. In dit beleidsdocument wordt ingezet op inbreiding en afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen, waaronder de woonwijk Het Onderdijks. Hiernaast wordt ingezet op het op peil houden van het voorzieningenniveau in de wijken (blz 22). Onderhavig plan past dan ook in het gemeentelijk beleid.
In de Actualisering van het detailhandelsbeleid (29 januari 2015) is het detailhandelsbeleid voor de gemeente Kampen neergelegd. Dit beleid stuurt vooral op waar op grotere schaal detailhandel kan plaatsvinden, waarbij specifiek ook op de locaties en behoefte aan supermarkten wordt ingegaan. In het beleid wordt ingestoken op:
Het detailhandelsbeleid geeft alleen een visie voor de grotere concentraties detailhandel. Op wijkniveau wordt een visie gegeven voor supermarkten, maar het beleid zegt verder niets over kleinschalige detailhandel in de wijk. Bestaande kleinschalige detailhandel aan de Noordweg, Wilhelminalaan en Jan van Arkelstraat in Kampen en aan de Burgemeester van Engelenweg en Plasweg in IJsselmuiden, maar ook de detailhandelsmogelijkheden in het Onderdijks worden in het beleid niet genoemd. Het gaat in alle gevallen om kleinschalige winkeltjes op buurtniveau.
Al sinds het oude moederplan van 2001 is het de bedoeling dat in het Onderdijks kleinschalige detailhandelsvoorzieningen worden gerealiseerd om zo ook op buurtniveau voorzieningen te kunnen realiseren. Hiervoor is in de opeenvolgende plannen een kleine oppervlakte gereserveerd. In dit uitwerkingsplan wordt een oppervlakte van 400 m2 opgenomen waarin kleinschalige detailhandel mogelijk is. de kleinschaligheid wordt geborgd door per winkeltje een maximale oppervlakte van 150 m2 op te nemen. De functie van detailhandel op deze locatie stimuleert de ontwikkeling van het plandeel Het Hart als buurtontmoetingsplek en voorzieningenlocatie. Qua invulling moet gedacht worden aan een bloemenzaak, slager of groentenwinkel. Ook zouden de naastgelegen bedrijf-aan-huislocaties gebruik kunnen maken van de winkellocatie. Uit onderzoek dat is uitgevoerd onder de bewoners in de wijk blijkt dat aan deze vorm van detailhandel behoefte bestaat (Onderzoek & Informatie, gemeente Zwolle, november 2015, Bijlage 2).
Conclusie
Het detailhandelsbeleid ziet niet op dergelijke kleinschalige detailhandel op buurtniveau. Met de vaststelling van het moederplan in 2001 en de latere herziening in 2013 is de aanvaardbaarheid van de detailhandel in beginsel gegeven. Vaste jurisprudentie geeft aan dat een nieuwe functie kleiner dan 500 m2 Bvo niet aangemerkt wordt als stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de ladder van duurzame verstedelijking. Uit onderzoek blijkt dat aan deze vorm van kleinschalige detailhandel behoefte bestaat in de wijk.
In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.
De komende tien jaar heeft de gemeente ruimte voor 1880 nieuwe woningen (primos 2013). We hebben met de provincie en omliggende gemeenten Regionale Woonafspraken (RWP) gemaakt, waarbij afgesproken is dat we als gemeente maximaal 100 procent plancapaciteit hebben, dus dat we niet meer woningbouw mogelijk maken dan dat er daadwerkelijk vraag naar bestaat. Om deze afspraak uit te werken heeft de gemeenteraad in maart 2016 de beleidsnotitie Woningmarkt in Balans geschreven. In 2017 zijn de regionale woonafspraken geactualiseerd, waarbij blijkt dat de gemeente Kampen een woningbehoefte van 1865 woningen kent (middeling primos 2012-2016 en 10% bandbreedte). Ook Woningmarkt in Balans is in 2017 geactualiseerd, waaruit bleek dat de gemeente Kampen een plancapaciteit had van 55%. Dit betekent dat er nog voor 45% van de behoefte voor de komende tien jaar nieuwe woningbouwplannen gemaakt moeten worden.
Ander belangrijk onderdeel van de Woonvisie is de de wens om in alle prijscategorieën voldoende woningen te bouwen, zodat er gemixte woonwijken ontstaan. Hiervoor is de leidraad om tot een verdeling in prijscategorieen te komen weer ingevoerd, namelijk 30 procent goedkoop, 40 procent middelduur en 30 procent duur. Hiernaast streven we er naar dat 20% van de nieuw te bouwen woningen sociale huurwoningen zijn. woningbouw door Collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) wordt door de gemeente gestimuleerd.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Woningbehoefte
In het Regionaal Woonplan West-Overijssel zijn afspraken vastgelegd, waaraan gemeenten in West-Overijssel zich moeten houden. Zo zijn vraag en aanbod voor de regio in kaart gebracht op basis van dezelfde uitgangspunten en zijn afspraken gemaakt over programmering en afstemming van woonplannen. Gemeenten in Overijssel maken maximaal 100% van de gemeentelijke vraag voor de komende 10 jaar naar woningen beschikbaar in harde plannen. De provincie borgt dit. Door te programmeren voor de eigen behoefte zorgen gemeenten ervoor dat er geen overaanbod in harde plannen ontstaat op de (regionale) woningmarkt. Hierdoor gaat er in principe geen extra aanzuigende werking uit naar huishoudens uit andere gemeenten. Daarbij zijn migratiecijfers verwerkt in de huishoudensprognose en daarmee ook de regionale behoefte.
Gemeenten die over een ‘historische’ harde bestemmingsplancapaciteit beschikken van meer dan 100% van de woningvraag, brengen het overaanbod met maximale voortvarendheid terug (maximaal 3 jaar vanaf vaststelling RWP). De provincie ziet hierop toe. Verder borgt de provincie door de verordening dat gemeenten met overprogrammering uitwerkingsplichten niet kunnen benutten. Hiermee worden buurgemeenten beschermd tegen negatieve effecten van overprogrammering bij buurgemeenten.
Bestaande behoefte
In 2017 zijn de regionale woonafspraken geactualiseerd. Hierbij is vastgelegd dat voor vaststelling van de actuele woningbehoefte meerdere prognoses worden gemiddeld in combinatie met een bandbreedte. Voor West-overijssel is gekozen voor een middeling van de laatste 5 primos-prognoses (vanaf 2013) omdat deze voor West-Overijssel het meest stabiele beeld laat zien. Om de slag naar kwalitatief programmeren te maken en om wat los te komen van het alleen uitgaan van een getal wordt een bandbreedte van 10% gehanteerd boven en onder het Primosgemiddelde. Omdat Kampen op de langere termijn (na 10 jaar) nog groei laat zien, mogen we de bovenkant van de bandbreedte hanteren, wat neerkomt op een groei van 2018-2028 van 1595 (100%) tot 1755 (110%) huishoudens. Hiernaast heeft de provincie aangegeven dat het sloopoverschot (extra sloop tov teruggebouwde wooneenheden) van de Hanzewijk van 278 woningen ook meegenomen mag worden en wordt een deel van de Zwolse en bovenregionale behoefte ingevuld met de harde plancapaciteit van het nieuwe dorp Reeve (250). Hierdoor wordt de totale behoefte 2283 huishoudens.
Bestaand aanbod
Ook het bestaande harde planaanbod is per 1 april 2018 herijkt. Dit geeft het volgende overzicht:
Het voorgestelde plan is al meegenomen in bovenstaande berekening als uitwerkingscapaciteit. Door dit uitwerkingsplan wordt deze capaciteit verschoven naar de harde plancapaciteit. Over het geheel genomen vindt er dus een verschuiving maar geen toevoeging van plancapaciteit plaats. Ook blijkt dat er meer behoefte is aan woningbouwcapaciteit dan dat er aanbod is.
Trede 2:
Het plangebied maakt onderdeel uit van een bestaande woonwijk en daarmee van bestaand stedelijk gebied.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit project voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking. Het plan moet volgens de afgesproken systematiek worden afgestemd als het meer dan 25 woningen bevat. Het plan is een dusdanig kleine ontwikkeling dat deze niet regionaal afgestemd hoeft te worden.
Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd. Met het vaststellen van de visie - 4 oktober 2012 - is het Groenbeleidsplan 2004 komen te vervallen.
De Groenstructuurvisie heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kommen van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen. Daarnaast geeft de visie aan welke particuliere groengebieden van betekenis zijn voor de groenstructuur. In het plangebied komen geen gebieden voor die onderdeel uitmaken van de hoofdgroenstructuur. Wel is een gedeelte bestemd als buurtgroen. Dit wordt in het uitwerkingsplan grotendeels met de bestemming Groen beschermd.
De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.
Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).
Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.
Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).
In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:
Er is voor dit plan onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid. In paragraaf 3.3.5 wordt hier specifiek op ingegaan.
Jurisprudentie stelt dat naast de toetsing aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan ook bezien moet worden of de uitwerking binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regels niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de uitwerking en de totstandkoming van de uitwerking niet in strijd is met het recht. Jurisprudentie stelt hierbij dat hierbij in aanmerking kan worden genomen dat naarmate een bestemmingsplan jonger is, het er eerder voor kan worden gehouden dat een goede ruimtelijke ordening is ingesloten in de uitwerkingsregels (RvS, 6-8-2003, 200206714/1). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Op dit moment is het plangebied een onbebouwde strook grasland gelegen in het centrumgebied van de woonwijk Het Onderdijks. In dit centrumgebied zijn al twee schoolgebouw gerealiseerd en aan de zuidkant van het centrum is een park met een voetbalcourt aangelegd. Aan oostzijde van het plangebied is al een eerder woningbouwplan met collectief particulier opdrachtgeverschap gerealiseerd van 9 woningen.
Het centrum van Het Onderdijks en het park vormen samen het 'Hart van Het Onderdijks'. Belangrijke wijkvoorzieningen, zoals een nieuwe basisschool, kinderopvang in combinatie met zorg, maatschappelijke voorzieningen en woningbouw zullen een plek krijgen in 't Hart van Het Onderdijks. De stedenbouwkundige structuur en het ruimtelijke concept spelen in op genoemde functies.
Het groene karakter van 't Hart van het Onderdijks wordt benadrukt door het versmelten van 'plein in park' en 'park in plein': het geeft het gebied een unieke sfeer. Dit sluit aan bij de gewaardeerde groene woonkwaliteit van Het Onderdijks. De combinatie van voorzieningen zorgt ervoor dat 't Hart ook een levendige plek is waar buurtkinderen en buurtbewoners elkaar dagelijks ontmoeten, samen spelen, een praatje maken of gezamenlijk activiteiten ondernemen. Het is de belangrijkste verblijfs- en ontmoetingsplek voor de wijk.
Stedenbouwkundige opzet
De beoogde woningen zijn gelegen aan de noord-oostzijde van het centrumgebied. De woningen vormen met de bestaande woningen onderdeel uit van een gesloten blok woningen in het centrumgebied van Het Onderdijks.
In deze fase is sprake van drie stedenbouwbouwkundige wanden die een eenheid vormen. De noordelijke wand is gelegen langs de Bouwkamp, deze woningen maken onderdeel uit van het straatbeeld langs de Bouwkamp. De zuidelijke wand is gericht op het centrale plein, deze wand bezit een plint met een hoogte van 4.00 meter. De verhoogde plint is opgenomen om de woningen te kunnen gebruiken voor woon-werkwoningen.
De oosterlijke wand neemt een beeldbepalende positie plek in in het centrumgebied. De specifieke ligging op de hoek van de Bouwkamp en De Waker vraagt om een bouwvolume met een hoogwaardige uitstraling. Deze locatie is in beeld voor kleinschalige detailhandel en horeca met daarboven appartementen.
De woningen in het plangebied ontvangen een hoogte tussen de 6.00 en 10.00 meter met een individuele kapvorm. Bij de grondgebonden woningen is het mogelijk elke woning een eigen uitstraling te geven door variatie in woningbreedte, woninghoogte, gevelindeling en materiaalgebruik. Hierdoor ontstaat een levendige wand met verschillende gevels die een eenheid vormen. De voorgevelrooilijn is flexibel en mag binnen het bouwvlak verspringen. De voor- en zijgevels van de woningen dienen een representatieve uitstraling te ontvangen.
Er is een beeldregieplan opgesteld voor het centrumgebied. Het streven is om te werken met natuurlijke materialen en een eenduidig en rustig kleurgebruik. Qua kleurgebruik onderscheidt 't Hart van Het Onderdijks zich hiermee van de rode baksteentinten van de woonbebouwing rondom het centrumgebied. Door verschillende kapvormen mogelijk te maken streven wij naar een levendige invulling van 't Hart van het Onderdijks.
Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.
Omdat het nieuw te ontwikkelen gebied grenst aan gebieden met veehouderijen waaronder enkele intensieve veehouderijen is in het kader van de omgekeerde werking van de Wet geurhinder en veehouderij een onderzoek gedaan naar de geurkwaliteit ter hoogte van de nieuwe gevoelige bestemmingen, de omhullende van dit onderzoeksgebeid is gemakshalve erg ruim gekozen en valt samen met de bestemmingsplangrenzen. Dit onderzoek door bureau Blauw is opgenomen als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan. Voor een aantal bedrijven (niet intensieve rundveehouderijen) geldt overigens geen geurnorm maar een vaste minimale afstand van respectievelijk 50 meter ( in het buitengebied) en 100 meter (in de bebouwde kom).
Kampen heeft geen eigen geurverordening uitgezonderd voor maneges voor een specifieke locatie waardoor in het onderzoek is getoetst aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
Daarnaast is het van belang (maar niet wettelijk genormeerd) dat de gezamenlijke geurbelasting van de bedrijven op nieuwe woongebieden binnen de grenzen van het acceptabele blijft. Deze geurbelasting is doorgaans niet meer te herleiden tot een individueel bedrijf en wordt daarom ook wel achtergrondbelasting genoemd, waarvoor weer andere hinderpercentages gelden als voor de voorgrondbelasting. Algemeen aanvaard is dat wanneer de achtergrondbelasting voor het aantal geurgehinderden tussen de 5 en 10% ligt, er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In het plangebied is het aantal geurgehinderden beneden de 5%, waarmee er qua geur sprake is van een zeer goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat voor het gehele plangebied aan bovenstaande kaders wordt voldaan en dat op grond hiervan nieuwe bebouwing mogelijk is. Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.
Het plan CPO 3 Onderdijks laat woningen in een gemengd gebied toe waar kleinschalige detailhandel en horeca gevestigd kan worden. Het voorkomen van beide functies naast elkaar kan in enkele gevallen problemen geven. Daarom wordt voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van bedrijvigheid in de nabijheid van woningen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009). In deze uitgave is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de richtafstanden tussen bedrijfstypen en het omgevingstype waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen. Er worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Naast woningen komen andere functies voor, zoals in dit geval kleinschalige detailhandel en horeca en maatschappelijke functies.
De richtafstanden uit de VNG-publicatie ten opzichte van een rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Het gaat bij de omgevingstypen bij de verschillende hindercategorieën om de afstanden die in de navolgende tabel worden vermeld.
Categorie | Richtafstand (in meters) tot omgevingstype | |
Rustige woonwijk | Gemengd gebied | |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
De kleinschalige horeca en detailhandel valt onder de SBI-code 561 en 47 (2008), welke een richtafstand van 10 meter hebben. Naast het plangebied is een school voor basisonderwijs gelegen, welke valt onder de SBI-code 852 (2008) met een richtafstand van 30 meter voor geluid.
Het plangebied is te typeren als een 'gemengd gebied' en hierdoor de afstandstap mag worden verlaagd. De school met het schoolplein (als grootste geluidsbron) is gesitueerd op ca 44 meter van de woningen. Aanpandig aan de kleinschalige horeca en detailhandel wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Het toestaan van woningen in dit plangebied voldoet daarmee aan de afstanden genoemd in de VNG-richtlijn.
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s). Door Grontmij is in het verleden een bodemonderzoek (verkennend bodemonderzoek Stadsuitbreiding Onderdijks (fase 1), projectnummer 1117201, 3 augustus 2000) uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat ter plaatse maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond in de grond en het grondwater. Deze gehalten vormen geen risico voor de volksgezondheid.
Het gebruik van de locatie (agrarisch) is na het uitvoeren van het onderzoek niet gewijzigd. Omdat maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond en het gebruik van de locatie niet is gewijzigd, wordt het onderzoek als representatief beschouwd voor de locatie. Het is daarom niet noodzakelijk om opnieuw bodemonderzoek uit te voeren. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Van zonering van een nabijgelegen industrieterrein is geen sprake. Evenmin is de Luchtvaartwet van toepassing.
De woningen binnen het plangebied zijn niet gelegen in een zone in het kader van de Wet geluidhinder voor wat betreft de Hanzelijn, de N50, de Niersallee en Venedijk Noord. Ten gevolge van deze verkeersassen wordt de (huidige) voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan ook niet overschreden. De wegen en woonerven in en nabij het plangebied zelf bestaan uit wegen met een maximale snelheid van 30 km/u en hebben van rechtswege geen zone. Op grond hiervan is geen nader onderzoek verplicht en wordt voldaan aan de uitwerkingsvoorwaarden van het moederplan.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Bij ministeriële regeling (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het nemen van een projectbesluit in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen (zie onderstaande opsommende lijst). Bedrijventerreinen zijn niet opgenomen in een categorieaanwijzing.
De gemeente is voornemens om 22 woningen en een gemengd gebied mogelijk te maken. Dit plan past in het vastgestelde moederplan. Doordat het bestemmingsplan niet geheel onder de definitie valt van niet in betekende mate is een luchtkwaliteitsberekening opgesteld, Bijlage 4. Aangetoond moet worden of de normen die hiervoor gelden niet worden overschreden. Er is worstcase gerekend met het aantal voertuigbewegingen. Het doel van het onderzoek is om op adequate wijze de luchtkwaliteit te toetsen aan de wet- en regelgeving waarbij uitgegaan wordt van de geprognosticeerde verkeersintensiteiten voor het jaar 2030. Het onderzoek is afgebakend tot de omliggende wegen Bouwkamp en Vlaskamp. Voor de achtergrondconcentratie zijn de omliggende hoofdwegen meegenomen als zijnde de meest kritische plaatsen ten aanzien van luchtverontreiniging. Bij de berekening wordt aangesloten bij het gemeentelijke verkeersmodel. Wanneer uit de worst case berekening blijkt dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden plaatsvindt, kan gesteld worden dat dit voor de gehele omgeving te verwachten is.
De Wm biedt de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:
Wanneer een plan voldoet aan één van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden. Uit de uitgevoerde berekening is gebleken dat er geen overschrijding plaatsvindt en daarmee voldoet aan de voorwaarden. Het aspect luchtkwaliteit is voor dit plan geen belemmering.
Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.
Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan het Onderdijks, 1e uitwerking 't Hart, 2e fase valt onder de gebiedstypering “woongebied”.
Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).
Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.
De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen. Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft wordt niet ingegaan op bluswatervoorzieningen. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Standaard wordt bij de aanleg van de waterleiding in overleg met Vitens voorzien in een basiscapaciteit welke wordt afgestemd op de aard van het gebied.
Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (bouwvergunning/milieuvergunning) een grotere capaciteit vereist is wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen.
Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's.
In het plangebied zijn een tweetal gasleidingen van de Gasunie gelegen. Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.
Luchtverkeer
Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is zo klein dat dit risico verwaarloosbaar is.
Spoorwegverkeer
Ten noorden van het plangebied is de spoorlijn Hanzelijn gelegen op een afstand van ca. 1 km. Over dit baanvak worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan Het Onderdijks is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico's zijn van de Hanzelijn op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als Bijlage 5. Aan de hand van de QRA kan gesteld worden dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over het spoor zijn voor het plangebied vanwege de afstand verwaarloosbaar klein.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Ten noorden van het plangebied is de rijksweg N50 gelegen op een afstand van ca. 1,2 km. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan Het Onderdijks is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico's zijn van de N50 op het plangebied. Aan de hand van de QRA kan gesteld worden dat geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.
Transport over water
Ten Oosten van het plangebied is de vaarweg de IJssel gelegen op een afstand van ca 700 meter. Voor het bestemmingsplan Onderdijks is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de IJssel op het plangebied. Aan de hand van de QRA kan gesteld dat er geen 10-6 contour is gelegen. En dat daarnaast 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Inrichtingen
In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.
Buisleidingen
Inleiding
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 22 woningen mogelijk op een afstand van ca 40 m van een gasleiding van de gasunie. Onderzocht zal worden of er een overschrijding van het plaatsgebonden risico en/of het groepsrisico plaatsvindt. Bureau Save heeft in het kader van de bouwplannen nabij de twee gastransportleidingen in het plangebied op 22 november 2017 een QRA opgesteld om te kijken of de oriëntatiewaarde wordt overschreden. De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn in deze QRA meegenomen. De QRA van bureau Save is toegevoegd als Bijlage 5.
Toetsingskader
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van PR 10-6/jr. geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situatie kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een belemmeringenstrook bestemd. Binnen deze strook is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied liggen twee planologisch relevante leidingen. Op deze leidingen zijn de gegevens uit de onderstaande tabel van toepassing.
Tabel 1. Planologisch relevante leidingen
soortleiding | diameter (mm) | druk (bar) | afstand PR 10-6/jr. | Belemmeringenstrook |
Gastransportleiding N-570-15-KR-001 t/m 003 |
219.1 (8.63 inch) | 40 | 0 | 4 |
Gastransportleiding N-570-29-KR-013 t/m 016 |
168.3 (6.63 inch) | 40 | 0 | 4 |
Voor zover de leiding in het plangebied ligt, wordt een belemmeringenstrook bestemd ten behoeve van de bescherming en het beheer van de leiding. De breedte van deze strook is 4 m aan weerszijden van de leiding.
Door het plangebied, bevinden zich twee aardgastransportleidingen. Het gaat om een aardgasleiding met een diameter van 219.1mm en 168.3mm en een druk van 40 bar. De PR 10-6-contour van deze leiding ligt niet buiten de belemmeringenstrook. Binnen deze strook zijn geen gebouwen aanwezig of voorzien. Hierdoor zijn binnen de PR 10-6-contour geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig of voorzien. De PR 10-6-contour heeft derhalve geen gevolgen voor het plan.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied voor het GR van de leiding. Daardoor dient het GR te worden verantwoord. Het bestemmingsplan maakt de bouw van 22 woningen mogelijk. Uit de berekening naar het groepsrisico blijkt dat de hoogte van het groepsrisico in de huidige situatie onder de oriëntatiewaarde ligt en in de toekomstige situatie eveneens onder de oriëntatiewaarde ligt. Door het voorgenomen ruimtelijke besluit is sprake van een toename van minder dan 10% van het groepsrisico.
Verantwoording van het groepsrisico
Personendichtheid
Binnen het invloedsgebied zijn 22 woningen gesitueerd. in de bijlage van de QRA van bureau Save is dit weergegeven. Daarnaast lopen diverse wegen door het invloedsgebied. Het gebruik van deze wegen levert een bijdrage aan het aantal personen binnen het invloedsgebied. Het is niet precies bekend om hoeveel personen het gaat. De verblijftijd van deze groep is in ieder geval zeer kort.
Zelfredzaamheid
Een gasbrand in de hoge druk gasleiding is goed zichtbaar en hoorbaar. De hittestraling is duidelijk voelbaar voor de aanwezigen in het invloedsgebied. Alarmering middels de WAS-palen is dan ook niet nodig om de aanwezigen op het gevaar te duiden. De beste strategie voor zelfredzaamheid is het ontvluchten van het invloedsgebied of schuilen als op voldoende afstand wordt verbleven. De 12,5 kW/ m2 grens is gelegen op ca 95 meter en de 1 kW/ m2 is gelegen op de ca. 160 meter (zie afbeelding 3).
In de gebiedsinrichting dient er rekening gehouden te worden met voldoende vluchtmogelijkheden loodrecht van de bron (gasleiding) af tot minimaal aan de 1kW/m2 grens. Zoals uit het voorgaande blijkt is zelfredzaamheid van de omwonenden over hoe te handelen belangrijk. Het plan ligt in de eerste ring volgens het scenarioboek. In de eerste ring kunnen onherstelbare schade en branden ontstaan en is de warmtebelasting afhankelijk van de positie ca 35 kW/m². Voor bewoners betekend dit dat voor een ontsteking van de leiding vluchten de enige optie is tot de 1 kW/m² (ca 160 meter) een andere mogelijkheid is te schuilen in een woning of gebouw in de 2e ring (ca. 95 meter).
Afbeelding 3 de 1 kW/m² en 12,5 kW/m² grens en vluchtwegen van het plangebied
Vanwege het feit dat in het plangebied meerdere ontwikkelingen hebben plaatsgevonden is ervoor gekozen extra maatregelen aan de aardgastransportleiding uit te voeren (signaleringslint). Dit signaleringslint is in de bouw in voorgaande fase aangelegd. Hiermee wordt het groepsrisico -welke ook zonder maatregelen al ruim onder de oriënterende waarde is gelegen- nog aanzienlijk verder verkleind en is de kans op signaleren van de leiding vergroot bij graafwerkzaamheden. Op basis hiervan acht het college het verantwoord om deze wijk verder aan te leggen.
Bestrijdbaarheid
Een gasbrand van enige omvang is niet te blussen en kan alleen worden bedwongen door het afsluiten van de gastoevoer. Door de intense hitte is de vlam niet voldoende bereikbaar. Daarnaast is het niet wenselijk om de gasbrand te blussen. Blussen van een ontstoken gasbrand heeft als gevolg dat er een vrije uitstroom van gas onder hoge druk ontstaat met een groot explosiegevaar. Dit scenario wordt ook door de Gasunie bevestigd. De brandweer zal indien mogelijk inzetten op het redden van mensen en de bestrijding van mogelijke secundaire branden in de 2e ring.
Zoals aangegeven wordt een eenmaal ontstoken gaslekkage niet geblust, maar wordt gewacht tot het Nutsbedrijf het getroffen deel van het leidingtracé heeft ingeblokt en het resterende gas is opgebrand. Afhankelijk van de locatie kan het ingeblokte deel van het tracé tot 10 km lengte hebben en kan het enkele uren duren voordat de gasvlam is opgebrand.
Bereikbaarheid
Bij een leidingbreuk en ontsteking in de hoge druk gasleiding is het voor de hulpdiensten door de intense hitte niet mogelijk om het leidingtracé zelf te bereiken. De brandweer zal met name inzetten op het blussen van secundaire branden in de 2e ring. De brandweervoertuigen worden buiten de 3e ring opgesteld op (>160 meter) van de gasbrand. Tot de 2e ring ca 95 meter kan hittestraling voorkomen tot 12 kW/m². De bereikbaarheid van deze grens is over het algemeen goed in het plangebied. Het advies van de veiligheidsregio is toegevoegd als bijlage bij het onderzoek.
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het PR, hiermee voldoet het plan aan de wettelijke eisen en het gemeentelijk veiligheidsbeleid. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het GR. Door het voorgenomen ruimtelijke besluit is sprake van een zeer geringe toename van minder dan 10% van het groepsrisico. Zoals uit het bovenstaande blijkt is zelfredzaamheid van de omwonenden en voorlichting over hoe te handelen belangrijk. Het plan ligt in de eerste ring volgens het scenarioboek. In de eerste ring kunnen onherstelbare schade en branden ontstaan en is de warmtebelasting ca 35 kW/m². Voor de bewoners van deze woningen betekend dit mocht er een lekkage van de leiding zich voordoen vluchten tot ca 160 meter de enige optie is, of te schuilen in gebouw of woning in de 2e ring (ca 95 meter) afhankelijk waar de lekkage zich voordoet. Door de weliswaar zeer geringe maar toch aanwezige kans blijft er altijd een restrisico dat er slachtoffers kunnen vallen ondanks de genomen maatregelen. Al met al kan gesteld worden dat het een aanvaardbare risico betreft gezien de zeer geringe kans op een calamiteit.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Watersbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013 - 2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.
Watersysteem
Het plangebied is gesitueerd aan de rand van de bebouwde kom van de kern Kampen en maakt onderdeel uit van het moederplan Onderdijks dat een omvang heeft van ca. 80 ha. Het gebied is een voormalige uiterwaard die later is binnengedijkt. Binnen het gebied zijn gronden door de IJssel afgezet. Het plangebied is een bemalen gebied (polder) en watert af op watergang RB0185-RB0450 die in verbinding staat met het watersysteem Kampen.
De waterafvoer vanuit Het Onderdijks verloopt via hoofdwatergangen gelegen in het plan De Maten naar de hoofdwatergang Middenwetering die afwatert naar het hoofdafwateringskanaal langs de Flevoweg naar het uitwateringsgemaal Roggebot. In het uitwateringskanaal langs de Flevoweg in het landelijkgebied wordt een zomerpeil van 0,65m1-NAP en een winterpeil van 0,85m1-NAP gehanteerd. Inmiddels hanteert het waterschap, uit praktische overweging, in het uitwateringskanaal in het landelijk gebied een zomerpeil van 0,70m1-NAP en een winterpeil van 0,85m1-NAP. Op de overgang tussen het landelijke en stedelijke gebied is een stuw geplaatst om in het stedelijk gebied waterberging te creëren en de afvoer uit het stedelijke gebied te begrenzen / doseren. Met behulp van de stuw wordt in het stedelijk gebied een zomer- en winterpeil gecreëerd van ca.0,70m1-NAP. Bij regenval werkt de stuw als debietbegrenzer naar het landelijkgebied. Het water wordt geborgen in het watersysteem van het stedelijk gebied. In de stuwconstructie is een vistrap meegenomen.
Regenwater en vuilwater worden gescheiden afgevoerd. Het regenwater wordt afgekoppeld zodat de hydraulische afvoer van het plangebied het rioleringsysteem niet overbelast. Regenwater afkomstig van wegen en dakvlakken wordt bovengronds afgevoerd, het regenwater wordt zo lang mogelijk in het plangebied vastgehouden en geborgen in Wadi's en in waterbergend oppervlaktewater.
Rioleringssysteem
Het rioleringssysteem in Het Onderdijks bestaat uit een DWA-stelsel dat onder vrijverval loost op het rioolgemaal Het Onderdijks. Het rioolwater wordt door rioolgemaal Onderdijks verpompt naar het rioleringsysteem Kampen. De persleiding loost in het hoofdgemaal van het Waterschap. Vanuit het hoofdgemaal van Waterschap wordt het rioolwater samen met het rioolwater uit de kern Kampen naar de RWZI-Kampen getransporteerd.
Waterhuishouding
Voor de waterafvoer van het Bestemmingsplan Het Onderdijks is de intentie om het hemelwater en het vuilwater te scheiden. Het regenwater wordt afgekoppeld zodat de hydraulische afvoer van het plangebied het rioleringsysteem niet overbelast. Het regenwater afkomstig dakvlakken, wegen en groenvoorzieningen loost bovengronds op Wadi's en watergangen in het plangebied welke dienst doen als retentie en gedoseerd lozen op het hoofdwatergangen stelsel van Kampen. De toe te passen materialen van afwaterend verhard oppervlak moeten duurzame niet uitloogbare bouwmaterialen zijn. Het beheer en onderhoud van de openbare ruimte op eigen terrein moeten duurzaam worden onderhouden om de waterkwaliteit in het gebied te handhaven. Schoon regenwater wordt zo min mogelijk vermengd met minder schoon water. Bij de aanleg van watergangen wordt rekening gehouden met de ecologische waarde van open water.
In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.
De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de rivier IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noord-wester storm.
Afbeelding 4 Dijkring 11
Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel (zie afbeelding 4). Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen “meergedomineerd” en “riviergedomineerd” zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.
De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.
Evacuatie
Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.
In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat het niet in alle gevallen mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering.
Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Samengevat komt het er bij gebiedsbescherming op neer dat projecten geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden mogen hebben. Voor wat betreft de NNN geldt dat geen sprake mag zijn van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.
Het plangebied ligt op ca. 500 m van de dichtstbijzijnde special beschermingszone: de IJssel. Het voorliggende plan kent geen andere functies dan wonen en kleinschalige detailhandel en horeca. Effecten op speciale beschermingszones zijn daarmee uit te sluiten.
De werkingssfeer van de Wet natuubescherming is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Er gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Wet Natuurbescherming gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.
Er is sprake van een vrijstelling wanneer er in het gebied gewerkt wordt volgens een gedragscode (goedgekeurd werkprotocol). Als nog geen gedragscode voor de specifieke situatie beschikbaar is, dient een ontheffing verkregen te worden. Om een ontheffing te kunnen verkrijgen, moet aangetoond worden dat de voorgenomen ruimtelijke ingreep geen afbreuk zal doen aan de gunstige staat van instandhouding van de aangetroffen beschermde soorten. Of, als er geen alternatief is en de ingreep een voldoende zwaarwegend belang dient (wettelijk gedefinieerd per bovengenoemde categorie), kan mogelijk toch ontheffing verleend worden onder voorwaarden. Een ontheffing kan worden aangevraagd bij Gedeputeerde Staten van de provincie waar de ingreep plaatsvindt.
Soortenbescherming en het bestemmingsplan
Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
Voor de realisatie van fase III van Het Onderdijks heeft een inventarisatie van beschermde en bedreigde soorten plaatsgevonden. Het centrumgebied grenst aan fase III. Voor de realisatie van de functies in fase III heeft de gemeente ontheffing gekregen van het ministerie van ELI voor de in het gebied aanwezige beschermde soorten tot 31 december 2018 (zie bijlage 3).
Na de vaststelling van het bestemmingsplan blijft de verplichting bestaan om bij elke wijziging van activiteiten (bouw of anderszins) conform de vereisten van de Wet Natuurbescherming te werken.
In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.
Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.
Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.
De planlocatie is gelegen in het Onderdijks, in zones die in 2001, 2002 en 2005 onderzocht zijn. Ter plaatse bevindt zich een rivierduin waar mogelijk prehistorische vindplaatsen aanwezig zijn geweest. Het rivierduin is dermate gehavend, door egalisatie tijdens agrarisch landgebruik, dat intacte archeologische resten niet te verwachten zijn. Op grond van deze onderzoeken is voor het grootste deel van het Onderdijks vrijstelling van archeologisch onderzoek verleend door middel van een selectiebesluit. Voor onderhavige planlocatie, die gelegen is in de zone waar de vrijstelling voor geldt, zou archeologische begeleiding wenselijk zijn, maar dit is niet noodzakelijk.
Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de Lange Akker en de Bouwkamp. Voor fietsers en voetgangers is het gehele plangebied goed bereikbaar. Ouders die hun schoolgaande kinderen met de auto halen of brengen kunnen gebruik maken van de parkeervoorzieningen aan de noordzijde van het centrale plein.
Parkeren
Tussen de school en de woningen bevindt zich een doodlopende straat met parkeerplaatsen voor zowel bewoners als het onderwijzend personeel van de school. Het parkeerterrein wordt ontsloten vanaf de noordzijde en is openbaar toegankelijk, maar heeft een semi-openbaar karakter.
Voor het parkeren hebben wij ons gebaseerd op de CROW-publicatie 317-2012. De gemeente Kampen en daarmee ook het woningbouwplan is matig stedelijk en ligt in de rest van de bebouwde kom. Hierbij is aangesloten bij het midden van de bandbreedte. Na toepassing levert dit de volgende parkeerbalans op:
In en om het plangebied zijn in totaal 119 parkeerplaatsen aanwezig. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is het maatgevende moment op de werkdagochtend. Uit de parkeerbalans volgt dat er 12 parkeerplaatsen te kort komen (na afronding van 11,14). Het kan zijn dat in de praktijk de 119 parkeerplaatsen volstaan. Bij een daadwerkelijk tekort kunnen extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd nabij het plangebied op een afstand van hemelsbreed 100 m, waar een openbaar terrein van 1115m2 ligt, dat momenteel als buurmoestuin in het kader van adoptiegroen in gebruik is. Via de regels wordt verankerd dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden voor de beoogde functies. De ruimte voor deze parkeerplaatsen zijn in het gebied voldoende aanwezig.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.
Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat er geen MilieuEffectRapport (MER) hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.
Ook op grond van de Wet Natuurbescherming kan een MER-plicht ontstaan indien er sprake zou zijn van mogelijk 'significant negatief effect' ten gevolge van de plannen. Als daar sprake van is, moet een zogenaamde passende beoordeling worden opgesteld en ontstaat er een MER-plicht. Als uit een zogenaamde 'voortoets' is gebleken dat geen 'significant negatief effect' te verwachten is, en dus geen 'passende beoordeling' gemaakt moet worden is een MER-plicht dus ook niet aan de orde.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.
De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vorm-vrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een uitwerkingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.
Bij een uitwerkingsplan moet ook inzicht gegeven worden in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Deze gegevens moeten voldoende actueel zijn. Als tussen de vaststelling van het moederplan en het uitwerkingsplan enige jaren zijn verstreken, moet in het bijzonder de uitvoerbaarheid nader tegen het licht worden gehouden.
Grondexploitatie
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Op grond van artikel 6.12 Wro is de Grexwet niet van toepassing op een uitwerkingsplan. In het kader van de vaststelling van het moederplan 'Het Onderdijks' is een gemeentelijke grondexploitatie opgesteld. Gelet hierop is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het uitwerkingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.
Het uitwerkingsplan 'Het Onderdijks 2013, 3e uitwerking 't Hart, 4e fase’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het uitwerkingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In een uitwerkingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de uitwerkingsregels wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het uitwerkingsplan.
In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
Bestemmingsomschrijving:
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.
Bouwregels:
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.
Specifieke gebruiksregels:
In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.
Omgevingsvergunning:
Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.
Wijzigingsbevoegdheden:
In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.
In het uitwerkingsplan 'Het Onderdijks 2013, 3e uitwerking 't Hart, 4e fase' komen de volgende bestemmingen voor:
Binnen de bestemming gemengd zijn verschillende functies toegestaan. Op de begane grond is in totaal 400 m2 bvo detailhandel mogelijk, waarbij kleinschalige winkelunits tot 150 m2 zijn toegestaan. Hiernaast is 40 m2 Bvo aan horeca op de begane grond mogelijk. Op de verdiepingen kunnen woonappartementen worden gevestigd. Met de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' is vastgelegd dat er een plint met een hoogte van 4 meter wordt gerealiseerd, om op deze wijze ook de beleving van woon-werkwoningen wordt gecreëerd.
De grotere groenvoorzieningen, de groene randen van het gebied, de groenzones tussen de wijken en centraal door de wijken slingerende groenvoorzieningen, hebben de bestemming ‘Groen’ gekregen. Op deze wijze is het structuurgroen beschermd. Insteek is dat gronden met de bestemming Groen dusdanig belangrijk groenvoorzieningen zijn, dat verkoop van gronden met deze bestemming aan particulieren niet mogelijk is.
De bestemming ‘Verkeer en verblijfsgebied’ wordt gelegd op gebieden met een verblijfskarakter. Dit zijn woongebieden of centrumgebieden. Binnen de bestemming vallen fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen, wegen, alsmede groenvoorzieningen, bermen en water.
Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij zijn op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogten aangegeven, waarbij via de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' wordt geregeld dat de begane grond met een verdiepingshoogte van 4 meter wordt gerealiseerd. Binnen de bestemming Wonen is het mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.
In het gebied is een belangrijke leiding gelegen. Het betreft een hoofdgasleiding. De leiding is op de verbeelding weergegeven doormiddel van de dubbelbestemming ‘Leiding’. Een en ander laat onverlet de privaatrechtelijke regelingen die hierop van toepassing zijn. Uiteraard zijn in het plangebied nog diverse andere leidingen gelegen. Deze leidingen zijn vanwege het meer ondergeschikte karakter c.q. het belang hiervan voor het bestemmingsplan, niet in de planopzet meegenomen. Dit betekent niet dat deze leidingen niet worden beschermd; middels privaatrechtelijke contracten zijn deze belangen voldoende afgedekt.
1, 2
Binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ zijn de aanwezige en te verwachten archeologische waarden beschermd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hetbehoud en de bescherming van archeologische waarden. Bepaalde bodemingrepen die (te verwachten) archeologische waarden verstoren zijn enkel mogelijk wanneer archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde ‘Lijst A Vooroverleg’. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.
Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland, waarbij deze is goedgekeurd.
Omdat in dit geval sprake is van een plan dat meer dan 7 woningen mogelijk maakt, is vooroverleg met de provincie noodzakelijk. Met een mail van 16 mei 2018 heeft de provincie aangegeven dat het plan niet in strijd is met het provinciale beleid en het past binnen de met de provincie gemaakte Woonafspraken. Wel ziet de provincie in het ontwerp graag een korte paragraaf terug over het detailhandelsbeleid en de afweging die ten grondslag ligt aan het toekennen van de detailhandelsbestemming op deze locatie. Naar aanleiding van deze opmerking is paragraaf 2.3.2 toegevoegd.
In verband met de ligging dicht bij een gasleiding is ook overleg gevoerd met de Veiligheidsregio. Met een mail van 10 april 2018 is aangegeven dat het plan de instemming heeft van de Veiligheidsregio.
Het ontwerpuitwerkingsplan is op 24 juli 2018 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 25 juli gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze binnengekomen:
Zienswijze 25904-2018
Appellant ziet graag dat de dubbelbestemming 'Leiding' wordt gewijzigd, omdat binnen deze bestemming naast Gasleidingen ook elektriciteits- en waterleidingen met bijbehorende bouwwerken bij recht zijn toegestaan. Verzocht wordt om een specifieke dubbelbestemming 'Leiding - Gas' op te nemen.
Reactie gemeente:
De gronden hebben bij de vaststelling van het moederplan Het Onderdijks 2013 al de bestemming Leiding gekregen. In dit uitwerkingsplan wordt deze bestemming dus niet geregeld, deze was al reeds aanwezig. Omdat ons college vanwege de uitwerkingsregels in het moederplan ook niet bevoegd is om deze bestemming te wijzigen, kan op dit moment niet aan de zienswijze tegemoet worden gekomen. Wel nemen wij uw opmerkingen mee bij een eventuele toekomstige herziening van het moederplan Het Onderdijks 2013.