direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991134-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle hebben samen op basis van de al eerder vastgestelde Nota van Uitgangspunten voor het Nationaal Landschap IJsseldelta en het Buitengebied Zuid voor Kampen een bestemmingsplan voor het buitengebied van het Nationaal Landschap IJsseldelta geschreven. Deze gezamenlijke aanpak is een onderdeel van de samenwerking in het verband van de IJsseldelta als Nationaal Landschap.

Sinds de aanwijzing van het Nationaal Landschap IJsseldelta in de Nota Ruimte hebben de drie gemeenten, de provincie Overijssel en het waterschap Groot Salland die samenwerking vorm gegeven op verschillende manieren. Zo is er onder regie van het Programmabureau Nationaal Landschap IJsseldelta een gezamenlijke organisatie tot stand gekomen (het Bestuurlijk Kernteam Nationaal Landschap IJsseldelta), er is een visie opgesteld (het Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta) daarnaast werken we onder eindverantwoordelijkheid van het Kernteam aan praktische uitvoering van projecten (door een uitvoeringsteam aan de hand van een Uitvoeringsprogramma). Dit bestemmingsplan voor het buitengebied is er daar één van.

Onze opgave is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten van de IJsseldelta en omliggende buitengebieden. De kernkwaliteiten staan beschreven in het 'Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta'. Hierin staan de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden die kernmerkend zijn voor het ontstaan en de huidige beleving van de IJsseldelta centraal. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om deze waarden te behouden en te versterken. In het buitengebied van de drie gemeenten regelen we zoveel mogelijk hetzelfde, alleen nemen we in het bestemmingsplan de lokale bestaande situatie en beleid van de eigen gemeente over.

1.2 Doel

Het belang van dit bestemmingsplan bestaat uit:

  • Verankering van de uitgangspunten en de kernkwaliteiten van het Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta in het hele buitengebied van Kampen in één samenhangend en eenduidig bestemmingsplan.
  • Goede facilitering van de dynamiek die we de komende 10 jaar in het gebied verwachten waarbij we recht doen aan ruimtelijke kwaliteiten en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden.
  • Invulling van de afspraken over het actualiseren van bestemmingsplannen, die de provincie Overijssel en een aantal gemeenten hebben gemaakt in het convenant “De ruimte op orde” van 4 april 2002.
  • Een digitaal raadpleegbaar bestemmingplan volgens de laatste eisen uit de Wet ruimtelijke ordening.
  • Een bijdrage aan het programma Mooi Nederland dat door het Rijk in 2009 is gestart om zuinig ruimtegebruik te stimuleren, verrommeling tegen te gaan en ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.

Dit bestemmingsplan is een conserverend plan. Het ontwikkelingsperspectief voor het Nationaal Landschap IJsseldelta, het Landschap Ontwikkelingsplan en de Omgevingsvisie Overijssel zijn belangrijke vertrekpunten geweest voor de uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan leggen we een evenwicht vast tussen ruimtelijke kwaliteit en bedrijfsontwikkeling voor de landbouw. Verdere verstening en verdichting proberen we zoveel mogelijk te voorkomen. Ontwikkelingsruimte voor grote bedrijven kennen we op maat toe, terwijl afbouwende bedrijven beperkte uitbreidingsruimte overhouden.

1.3 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991134-VB01.

Op de verbeelding (ook wel plankaart genoemd) zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen die de uitgangspunten van het plan zeker stellen. In de toelichting van het plan zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en de verwerking van het beleid in het plan beschreven.

1.4 Ligging van het plangebied

De Gemeente Kampen heeft gedurende het planproces besloten om ook het buitengebied aan de zuidkant van de IJssel bij de planvorming te betrekken zodat voor het hele buitengebied één, gelijkvormig en actueel plan zal gaan gelden. Het bestemmingsplan heeft daardoor betrekking op nagenoeg het gehele buitengebied in de gemeente Kampen. Het gebied wordt begrensd door de randmeren aan de noordzijde, de gemeentegrens van Zwartewaterland aan de oostzijde en het Vossenmeer en het Drontermeer aan de westzijde. Verder grenst het plangebied aan de gemeentegrenzen van de gemeentes Oldebroek en Hattem aan de zuidzijde en Zwolle aan de zuidoostzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0001.png"

1.5 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn op dit moment verschillende bestemmingsplannen van toepassing. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied 2014 vervalt een deel van deze plannen volledig; een andere deel gedeeltelijk.

Het betreft hoofdzakelijk de volgende plannen:

Bestemmingsplan   Vaststelling Raad   Goedkeuring GS  
Buitengebied IJsselmuiden   08-11-1993   21-06-1994  
Buitengebied Kampen   22-12-1971   20-02-1973  
Dronthen   29-05-1975   13-07-1976  
Natuurontwikkeling IJsselmonding   25-06-1997   20-01-1998  
Recreatiegebied Ganzendiep 2012   16-12-2012   -  
Uiterwaarden   25-09-2003   06-01-2004  

De volledige lijst met vigerende plannen is opgenomen in bijlage 1 Geldende bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staan de belangrijkste uitgangspunten voor de verschillende functies en sectoren in het plangebied. De gebiedskwaliteiten staan centraal. Deze zijn het kapitaal voor behoud en ontwikkeling van het gebied. De landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurlijke kwaliteiten vertellen samen het verhaal van de regio. De gemeenten, de Provincie, het waterschap en andere belangenorganisaties werken samen aan behoud, duurzaam beheer en waar mogelijk versterking van de omgevingskwaliteiten.

In het Nationaal Landschap IJsseldelta zijn specifieke kernkwaliteiten benoemd:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Deze kernkwaliteiten wisselen elkaar af binnen het hele plangebied. De gezamenlijkheid ligt in de historie, de uniciteit van de cultuurhistorische waarden in Nederlandse context en het relatief onontsloten, landelijke karakter van de hele delta. Het gaat om landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurlijke kwaliteiten. De Omgevingsverordening van de provincie Overijssel beschermt deze kernkwaliteiten ook door nieuwe ontwikkelingen alleen te stimuleren als ze bijdragen aan het behoud of ontwikkeling ervan. De gebiedskwaliteiten in het buitengebied binnen en buiten het Nationaal Landschap IJsseldelta staan concreet vertaald in het bestemmingsplan buitengebied 2014:

  • Verstening en aantasting voorkomen

De openheid en typerende landschapsstructuren respecteren vinden we belangrijk bij het ontwikkelen van nieuwe initiatieven. Bij de afweging van het nieuwe initiatief wegen we alternatieven mee, we zoeken de kansen om bestaande bebouwde locaties te benutten, zodat er zuinig met de openheid en eigenheid wordt omgegaan en tenslotte moeten we de (individuele) belangen van het nieuwe initiatief afwegen tegen de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit (functioneel, duurzaam en belevingswaarde).

  • Gebiedsafhankelijke functies krijgen prioriteit

De meeste ruimte is er voor de functies die afhankelijk zijn van het buitengebied, ofwel 'sterk aan het buitengebied gebonden' functies. Dit zijn landbouw, landschap en cultuurhistorie, natuur en water. Functies die ook elders wel plek kunnen krijgen, krijgen gemiddeld minder prioriteit. Dit zijn niet-agrarische bedrijvigheid, wonen, verkeer en overige voorzieningen. Toerisme & recreatie heeft vele verschijningsvormen: functies kunnen sterk gerelateerd zijn aan het gebied (zoals bijvoorbeeld kanoroutes, kaasmakerij), maar ook niet-gebiedsgebonden (zoals bijvoorbeeld een keten-restaurant of kartbaan), gebiedsgebonden toerisme heeft sterk de voorkeur.

  • Verweving van functies

Het bestemmingsplan buitengebied zal functies zoveel mogelijk verweven (combineren op één plek). Alleen in sterk conflicterende situaties, is scheiding van functies (en dus prioriteitstelling) aan de orde.

Met bovenstaande uitgangspunten zetten de gemeenten zich in voor een bestemmingsplan buitengebied dat ontwikkelingsgericht en waakzaam is. Samengevat is het motto dan ook: geen ontwikkeling zonder behoud, geen behoud zonder ontwikkeling.

2.2 Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit moet als het ware verankerd zijn in de manier waarop de in het plan genoemde sectoren zich ontwikkelen. Het belang van ruimtelijke kwaliteit is groot en daarom verdient het ook apart aandacht in dit hoofdstuk.

Ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied

Ruimtelijke kwaliteit ontstaat in de beleving van mensen en is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en het toekomstig waardepotentieel. Waar nodig structureert het bestemmingsplan buitengebied de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van plekken door afwegingsmomenten in te bouwen in afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en daarin de ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt te nemen. Voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit zetten we in op het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

Kwaliteit in Provinciaal Omgevingsbeleid

In de Omgevingsverordening vraagt de Provincie gemeenteraden om in elk bestemmingsplan te onderbouwen dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie richt zich daarmee op het resultaat (doel) en niet op het middel. Richtinggevende uitspraken van de Provincie geven aan hoe kwaliteitsambities van provinciaal belang gerealiseerd kunnen worden. Gemeenteraden kunnen hier echter gemotiveerd van afwijken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief van de gemeente de Provinciale kwaliteitsambities even goed of zelfs beter worden gerealiseerd.

Bestemmingsplannen moet conform de Omgevingsverordening onderbouwen:

  • 1. dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. op welke wijze de Vierlagenbenadering en Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.

De provinciale principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik vragen initiatiefnemers van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied tevens:

  • 1. aannemelijk te maken dat dit niet plaats kan vinden in bestaand bebouwd gebied, dat meervoudig ruimtegebruik binnen bestaand bebouwd gebied niet mogelijk is en dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut (principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik).
  • 2. dat ze passen in het provinciale ontwikkelingsperspectief.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De Provincie Overijssel hanteert een “uitvoeringsmodel” om haar ambities zoals gesteld in de Omgevingsvisie te realiseren. Uitgangspunt daarbij is dat alles kan, mits passend binnen de Provinciale kaders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0002.png"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Provincie Overijssel

Voor nieuwe ontwikkelingen moet men volgens het uitvoeringsmodel onderstaande stappen nemen:

  • 1. Beoogde nieuwe ontwikkelingen mogen niet in strijd zijn met bestaande normen (EHS, drinkwaterbescherming, etc.);
  • 2. Het buitengebied valt onder het Provinciaal beleid ten aanzien van de Ontwikkelperspectieven Groene omgeving (zie onderstaande kaart). Ontwikkelingen moeten passen bij de door de Provincie beoogde ontwikkelperspectieven.

In het plangebied zijn dit:

  • Realisatie groene en blauwe hoofdstructuur (langs de IJssel, het Zwartewater, het Ganzendiep, Zwarte Meer en Ketelmeer);
  • Buitengebied accent productie: schoonheid van de moderne landbouw (Kampereiland en buitenpolders, Mastenbroek);
  • Buitengebied accent veelzijdig ruimtegebruik: mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren (gebied rond Oosterholt, langs Kamperzeedijk en langs het Zwartewater en de Vecht nabij Zwartsluis, Hasselt en Zwolle).

Tenslotte moet men kijken of de beoogde ontwikkelingen goed in te passen zijn en aansluiten bij de gebiedskenmerken. Deze gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. De Provincie onderscheidt 4 lagen:

  • 1. Natuurlijke laag (in en op de bodem);
  • 2. Agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. Stedelijke laag;
  • 4. Lust- en leisure laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0003.png"

Een voorbeeld:

'Polderlandschap': Op het Kampereiland krijgen de beeldbepalende landschapselementen, zoals huisterpen, bosjes, bochtige wegen, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimten daartussen, een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van dit historische patroon. Het provinciaal belang is hier de instandhouding van de kenmerkende ruimtelijke structuur. Deze structuur wordt gedragen door de diverse landschapselementen, maar die hoeven niet eeuwig als zodanig precies geconserveerd te worden om het kenmerkende patroon in stand te houden. De provincie schrijft het resultaat voor en de gemeente kan daarbinnen beslissen op welke manier ze dat realiseert. Dat geeft ruimte voor ontwikkeling met behoud van de gebiedsspecifieke kwaliteiten.

Overzicht van gebiedskenmerken van de 4 lagen in het plangebied:

Laag   Eenheid   Buitengebied Kampen  
Natuurlijke laag   Dekzandvlakte en ruggen   Slagenlandschap en rivierenlandschap  
  Laagveengebieden (in cultuur gebracht)   Polder Mastenbroek, Slagenlandschap, Rivierenlandschap  
  Laagveenrestanten    
  Rivierengebied- rivier en uiterwaarden   Rivierenlandschap IJssel, Zwartewater, Ganzendiep  
  Oeverwallen   Polder Mastenbroek t.h.v. IJsselmuiden, Rivierenlandschap langs IJssel  
  Komgronden   Polder Mastenbroek en Rivierenlandschap  
  Zeekleigebied en randmeren   Kampereiland en buitenpolders  
Agrarisch cultuurlandschap   Maten en vlierenlandschap   Rivieren- en Slagenlandschap, t.h.v. 's-Heerenbroek  
  Laagveenontginningen   Polder Mastenbroek, Slagenlandschap  
  Rivierenlandschap   Rondom IJssel, Zwartewater en Ganzendiep  
  Oeverwallen   Rivierenlandschap langs IJssel, en Zwartewater  
  Zeekleilandschap   Polder Mastenbroek en buitenpolders  
Stedelijke laag   Dorpen en buurtschappen   Wegdorpen (dijklint)  
  Verspreide bebouwing   Erven  
  Infrastructuur   Gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen, informeel trage netwerk, “Kamperlijntje”  
Lust& leisure   Gebieden voor verblijfsrecreatie   Seveningen nabij Kampen  
  Recreatieve routes en vaarwegen   Zie informeel trage netwerk  
  Stads- en dorpsfronten   IJsselfront Kampen, Kamperzeedijk.  
  Bakens in de tijd   Nog ongeïnventariseerd  

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Voor de concrete uitwerking van het provinciaal omgevingsbeleid (O2) heeft de provincie Overijssel het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving gemaakt. Hiermee is het eerdere detailkader van Rood voor Rood, Rood voor Groen en Nieuwe landgoederen vervallen. De uitgangspunten zijn dat:

  • Ontwikkelingsruimte en (ruimtelijke) kwaliteitsprestaties in evenwicht moeten zijn (1);
  • en dat elke ontwikkeling bij dient te dragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, conform de benoemde gebiedskwaliteiten (2).

Voor nieuwe en grootschalig functies in het buitengebied geldt dat indien deze kwaliteitsverbetering niet op “eigen erf” kan worden bereikt (via landschappelijke inpassing), compensatie in de omgeving moet worden gerealiseerd. Grootschalig is:

  • De uitbreiding van een agrarisch bouwperceel groter dan 1,5 ha;
  • Een gebiedsvreemde functie (qua functionaliteit en verschijningsvorm);
  • Een uitbreiding die geen recht doet aan de gebiedskwaliteiten en/of strijdig is met de beleidsdoelstellingen (ontwikkelingsperspectief) van een gebied.

Voor elke nieuwe ontwikkeling vraagt men een basisinspanning, namelijk ten minste landschappelijke inpassing. Ruimtelijke inpassing betekent niet dat er historiserend moet worden ontworpen. Compensatie voor nieuwvestiging en grootschalige ontwikkelingen moet gebiedsconform zijn en kan bestaan uit onder andere:

  • Verbeteren van de landschapskwaliteiten (bijvoorbeeld typerende wegbeplanting);
  • Verbeteren van de maatschappelijke waarde;
  • Verbeteren van de belevingswaarde en/of toegankelijkheid (bijvoorbeeld herstel van zichtlijnen).

Gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid

Wij omarmen het provinciale streven naar meer ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe initiatieven gaan we beoordelen op hoe ruimtelijke kwaliteitswinst wordt beoogd en of de ontwikkelingsruimte voor de nieuwe functie en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in balans zijn. Van de grootschalige ontwikkelingen die hierboven genoemd zijn hebben we de uitbreidingsmogelijkheid voor agrarische bouwvlakken tot 2 hectare in dit bestemmingsplan opgenomen. Wanneer de ruimtelijke kwaliteit voldoende is geborgd, kunnen we medewerking verlenen en de planologische procedure starten.

Uitgangspunten

  • Wij sluiten ons aan bij de werkwijze van de Omgevingsvisie;
  • Het streven naar ruimtelijke kwaliteit is het uitgangspunt bij alle ontwikkelingen, waarbij geldt:

- behoud door ontwikkeling;

- elke ontwikkeling met aanzienlijke ruimtelijke impact leidt tot versterking ruimtelijke kwaliteit;

- ontwikkeling en kwaliteitsverbetering zijn in balans.

2.3 Landbouw

Agrarische activiteiten hebben een hoofdbetekenis voor het karakter van het buitengebied. Generaties lang hebben landbouwers al vorm gegeven aan de inrichting van het landschap. Daarnaast is landbouw ook economisch en sociaal gezien een gewenste activiteit in het buitengebied. Omdat landbouw zo van belang is, krijgt deze sector extra veel aandacht. We beschrijven de huidige situatie en (kort) het bestaande beleid en geven daarnaast de uitgangspunten weer die van toepassing zijn.
Deze uitgangpunten zijn in april 2012 door de verschillende gemeenteraden vastgesteld. Voor dat deel van het buitengebied van de gemeente Kampen dat buiten het Nationaal Landschap IJsseldelta ligt is de Nota van Uitgangspunten in februari 2013 vastgesteld.

2.3.1 Huidige situatie landbouw

Van oudsher bestaat in het plangebied een agrarische traditie en het gebied is hier dan ook volledig op ingericht. Er is (meestal) sprake van grote melkveehouderijbedrijven met voldoende toekomstperspectief. Door de relatieve grootschaligheid van het landschap, met name in Polder Mastenbroek, kan men efficiënt produceren en groeien bedrijven nog steeds. We verwachten dat 20 tot 25% van de bestaande bedrijven over tien jaar niet meer actief zullen zijn. Daar tegenover staat dat een aantal van de in het plangebied aanwezige bedrijven juist zal doorgroeien tot grootschalige landbouwbedrijven. Het deel van het plangebied dat niet in het nationaal landschap ligt wordt eveneens bepaald door melkveehouderijen. Ook hier bevinden zich grote bedrijven met toekomstperspectief en kleinere bedrijven die of langzaam afbouwen of als nevenactiviteit blijven bestaan. In het hele plangebied zijn de afgelopen periode tientallen agrarische bedrijven gestopt. De grond in de gemeente Kampen wordt vooral door de melkveehouderij (60% van de oppervlakte) en schapenhouders (20%) gebruikt. Voor akkerbouw wordt ongeveer 12% van de cultuurgrond ingezet. Sinds 2009 is het aantal koeien in het buitengebied afgenomen met 11%. Langzamerhand worden schapen vervangen door geiten. Van de agrarische bedrijven is ongeveer 90% een melkveebedrijf. Het aantal bedrijven in Kampen is tussen 1983 en 2003 met een kwart gedaald, de werkgelegenheid liep terug van 383 naar 256 voltijdbanen in dezelfde periode. Het aantal bedrijfsopvolgers in Kampen is landelijk gezien hoog (92%). Wel heeft één vijfde van de agrarische bedrijven een ouder bedrijfshoofd zonder opvolging en met een benedengemiddeld inkomen. Het LEI (Landbouw Economisch Instituut) verwacht dat deze bedrijven veel 'afbouwers' zullen kennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0004.png"

Bedrijfsomvang

De Dienst Regelingen (DLG, 2011) geeft aan dat de gemiddelde bedrijfsomvang in Kampen 232.000 SO is, o.b.v. 365 bedrijven in het complete buitengebied, inclusief de Koekoek en zuidelijke IJsseldelta (o.a. Kamperveen). Het merendeel van de bedrijven heeft een bedrijfsomvang van meer dan 94.000 SO en kan concurrerend opereren. De 46 bedrijven met een bedrijfsomvang tussen de 23.000 en 94.000 SO zijn op het oog bedrijven die moeilijk mee kunnen komen met de schaalvergroting en lijken op papier niet de beste overlevingskansen op de wereldmarkt te hebben. Echter, andere factoren zoals neveninkomsten uit ander werk, eigen vermogen en bedrijfsstijl zijn ook van grote invloed.

Bijna een kwart van de agrarische bestemmingen heeft betrekking op een bedrijfsomvang van 23.000 SO of minder. 23.000 SO komt overeen met minder dan 10 melkkoeien, en dit betreft dus kleinschalig houden van vee ofwel 'hobbyboeren'.

2.3.2 Beleid

De provincie Overijssel wil in de Omgevingsverordening van Overijssel (O2) verstening van het buitengebied tegengaan en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied behouden en versterken. Het Buitengebied van de van Kampen is in het nieuwe omgevingsbeleid niet aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied (LOG's). Bestaande agrarische ondernemers kunnen in principe gewoon uitbreiden. Nieuwvestiging kan alleen op bestaande agrarische bouwpercelen; de provincie wil hiermee uitbreiding van het aantal agrarische bedrijfslocaties ontmoedigen en verstening van het buitengebied tegengaan. Uitzonderingen kunnen ontstaan als een ondernemer zijn bedrijf verplaatst om publieke belangen doorgang te laten vinden. Hetzelfde geldt als een ondernemer vanwege milieuredenen zijn bedrijf uitplaatst naar een locatie met betere ontwikkelingsmogelijkheden. De bestemming van het oude bouwperceel moet dan wel worden opgeheven, tenzij het bouwperceel opnieuw gebruikt gaat worden voor een volwaardige (tak van) een agrarisch bedrijf. Nieuwvestiging en uitbreiding van grootschalige functies in de groene omgeving kan alleen maar wanneer hier:

1) sociaal-economische of maatschappelijke redenen voor zijn en;
2) het verlies in ecologische en landschappelijke waarden wordt gecompenseerd door versterking van de ruimtelijke kwaliteit. In dit kader gelden de Provinciale kaders ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, (Volgens de SER-ladder zoals in hoofdstuk 2 beschreven).
Wij sluiten met dit bestemmingsplan bij dit beleid aan.

Wij vinden als gemeente kwaliteit van het buitengebied ook zeer belangrijk. De in het buitengebied voorkomende productierichtingen (voornamelijk melkveehouderij) moeten in hun bedrijfsvoering zo veel mogelijk door kunnen gaan, maar moeten daarbij wel rekening houden met de waarden van de groene en blauwe omgeving: strategische visie, 2004. Ons beleid ten aanzien van de landbouw staat onder meer in de Kadernotitie Agrarische bedrijven, september 2003, aanvulling 2004.

De Kadernotitie maakt verschil tussen grondgebonden en intensieve landbouwvormen, maar constateert ook dat een vergelijking tussen de twee agrarische bedrijfstypen steeds minder verschillen in ruimtegebruik en karakter geeft. Nieuwvestiging op nieuwe locaties staan we in principe niet toe. In ieder geval moet hiervoor een aparte bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. In het verlengde hiervan is bedrijfssplitsing alleen mogelijk als het nieuwe bedrijf op dezelfde locatie gevestigd blijft of verplaatst naar een bestaand bouwperceel. Omschakeling van grondgebonden agrarische bedrijven naar intensieve veehouderij in het buitengebied 2014 (=buiten de LOG's) is niet meer toegestaan. Hervestiging van landbouwbedrijven is beperkt mogelijk, bij voorkeur op erven van vrijkomende landbouwbedrijven, op voorwaarde dat alle bebouwing uitgezonderd karakteristieke op de oude locatie wordt gesloopt. Hervestigers blijven een agrarische bedrijfsvoering voortzetten en zijn daardoor uitgesloten van deelname aan de Rood voor Rood regeling. We proberen op deze manier verstening van het buitengebied tegen te gaan. Hervestiging moet aansluiten bij de terp- dorps- of lintbebouwing. Nieuwe agrarische bebouwing mag dus in principe niet buiten de bestaande landschapsstructuren en ontginningsbases gebouwd worden. Hervestiging is alleen mogelijk wanneer bestaande landschapskarakteristieken worden versterkt. Een voorbeeld hiervan is landschappelijke inpassing van stallen en streekeigen gevels. Hervestiging op minder dan 250 meter rondom woongebieden en grootschalige dag- en verblijfsrecreatieterreinen is niet toegestaan.

2.3.3 Markt en toekomstige trends

Agrariërs hebben te maken met trends in de wereldmarkt en met wisselend (Europees) landbouwbeleid. Ze gebruiken verschillende ondernemerstrategieën om daar op in te spelen, variërend van rationalisering (schaalvergroting) en specialisatie tot verbreding van de activiteiten. In het plangebied komt vrijwel alleen melkveehouderij voor, een sector die de afgelopen tijd relatief sterk was en ook in de nabije toekomst een gezonde ontwikkeling tegemoet lijkt te gaan. Van de mogelijke ondernemerstrategieën lijkt dan ook de eerste, rationalisering, het meest in de praktijk plaats te vinden. Toch kunnen de andere ontwikkelingen zich de komende tien jaar ook meer gaan voordoen in het gebied. Het bestemmingsplan moet daarom zo flexibel mogelijk zijn, om ondernemers de ruimte te geven voor de diverse ontwikkelingen.

Schaalvergroting

Een gemiddelde agrarische onderneming in ons buitengebied is een melkveebedrijf met ca. 60 koeien. Hoewel er een tendens naar schaalvergroting zichtbaar is, verwachten we niet dat bedrijven zullen doorgroeien tot het formaat van megabedrijven. De afgelopen jaren hebben melkveehouders veel moeten investeren in hun melkquotum, terwijl dat landelijk elk jaar met 2% kromp. Als in 2015 het melkquotum weer verdwijnt, verwachten de agrarische ondernemers dat ze weer meer dan voorheen kunnen investeren in nieuwe stallen. De boeren komen relatief goed door de wereldwijde crisis heen. Juist omdat de boerderijen en de grond een goed onderpand vormen, zijn banken niet terughoudend met financiële ondersteuning van investeringen.

De nieuwe mestwet kan een mogelijke beperking voor schaalvergroting gaan vormen. Door de wetswijziging wordt een nieuw stelsel van verantwoorde mestafzet en verplichte mestverwerking ingevoerd. Veehouders mogen straks niet meer mest produceren dan ze op eigen grond en via vaste contracten kwijt kunnen. Elke veehouder die meer mest produceert dan hij op eigen grond kwijt kan, wordt verplicht een deel van de overschotmest te laten verwerken tot een product dat geen dierlijke mest meer is (bijvoorbeeld kunstmestvervangers) of te exporteren (al dan niet na bewerking). De jaarlijkse mestproductie en de mestplaatsingsruimte drukt men uit in kilogrammen fosfaat. De bedoeling hiervan is een duurzaam evenwicht te realiseren tussen mestproductie en mestafzet. Het systeem is uitgewerkt in overleg met de Land en Tuinbouworganisatie Nederland en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders. Het kabinet vindt dat het huidige systeem van productierechten voor dieren het bedrijfsleven onvoldoende uitdaagt en te weinig impulsen biedt voor innovatie op het vlak van milieu en duurzaamheid. De omvang van het te verwerken deel van de mest wordt bepaald door de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Biologische landbouw

De groei van de biologische landbouw is aan het eind van de zestiger jaren van de vorige eeuw op gang gekomen toen steeds meer mensen zich zorgen maakten over de wijze waarop met het milieu werd omgegaan. De biologische landbouw lijkt daarvoor alternatieven te kunnen bieden. In de tachtiger jaren ligt de nadruk meer en meer op 'gezond leven' en op 'milieuvriendelijke producten'. Biologische land- en tuinbouwproducten worden doorgaans energiezuiniger geproduceerd dan gangbare landbouwproducten. Het fabriceren van kunstmest kost bijvoorbeeld veel energie. De biologische veehouderij gebruikt zoveel mogelijk zelf geproduceerd veevoer en importeert niet, zoals in de gangbare veehouderij gebruikelijk is, grote hoeveelheden uit het buitenland, vanwege de energiekosten van het transport. Tegenwoordig krijgt de kwaliteit (vollere smaak, echtheid en uniciteit van 'vergeten teelten') weer meer aandacht. In Nederland is het marktaandeel nog niet zo groot. Hiervoor zijn meerdere redenen te noemen:

  • De Nederlandse overheid subsidieert relatief weinig (voor opstart)
  • De Nederlandse consument heeft niet veel meer geld over voor biologische producten.
  • De afzetstructuur is lang onvoldoende geweest.
  • De gangbare landbouw is minder milieuverontreinigend da 40 jaar geleden.

Verdieping (bijzondere agrarische teelten)

Een aantal boeren speelt in op nichemarkten en specialiseert zich in voorheen soms ongewone teelten. Pootaardappels en de bijbehorende kennisindustrie is daar een goed voorbeeld daarvan. Andere voorbeelden van bijzondere teelten door agrarisch ondernemers zijn bijvoorbeeld artisjokken, asperges, eetbare bloemen en nieuw typen snijbloemen, bloembollen, viskwekerijen.

Verbreding met (niet-)agrarische nevenactiviteiten

Inkomsten uit agrarische activiteiten komen door concurrentie op de vrije markt steeds meer onder druk te staan. De Europese Unie bouwt het landbouwbeleid steeds verder af. Agrariërs zoeken daarom naar verbreding van hun activiteitenpakket, zodat een nieuwe inkomstenbron ontstaat. Dat kan een agrarische activiteit zijn zoals vleeskalveren naast het melkvee. Het kan ook gaan om het bewerken van eigen producten (tot kaas, ijs, yoghurt) en/ of de verkoop ervan. Ook kunnen ze slim inspelen op nieuwe markten zoals educatie, zorg en recreatie op het platteland. De toenemende kansen in de recreatieve sector hebben geleid tot verkoop van streekambachtelijke en eigen boerderijproducten direct aan huis of boerderij. In de IJsseldelta wordt ook samengewerkt aan eigen produkten, zoals kaas, parfum e.d. In de zorgsector is het gezonde, rustgevende aspect van het leven op het platteland ontdekt en ingezet voor de opvang van zorgbehoevende doelgroepen (gehandicaptenzorg, ouderen of soms delinquenten die op een boerderij re-integreren). Nevenactiviteiten kunnen de leefbaarheid van het platteland vergroten. De meest voorkomende nevenactiviteiten zijn:

  • Kleinschalige recreatie (kamperen bij de boer, paarden, agro-toerisme),
  • Boerderijwinkels,
  • Zorgactiviteiten,
  • Natuur- landschapsbeheer.
2.3.4 Uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied
2.3.4.1 Bestemming naar bedrijfsomvang

Een agrarische bedrijfsbestemming hangt samen met de economische volwaardigheid van het bedrijf. Met ingang van 2010 is de Europese Unie overgestapt op de SO (Standaard Opbrengst) als maat voor de economische omvang van land- en tuinbouwbedrijven. Nederland  volgde die lijn en is van de NGE (Nederlandse Grootte-Eenheid) overgegaan op de SO. De SO is gebaseerd op de gestandaardiseerde opbrengst van een gewas of diersoort, terwijl de NGE gebaseerd was op het Bruto Standaard Saldo. De berekening van de gestandaardiseerde opbrengsten wordt voor Nederland uitgevoerd door het LEI (Landbouw Economisch Instituut). Bij die berekening gaat men uit van de gemiddelde opbrengsten over vijf jaren, zodat de invloed van kortdurende hoge of lage opbrengsten en prijzen wordt beperkt. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) gebruikt normeringen voor verschillende bedrijfstypes, waarin inkomen uit nevenactiviteiten (bijvoorbeeld een camping) niet zijn meegenomen.

  • Onder de 23.000 SO kan volgens het LEI geen sprake meer zijn van een reëel agrarisch bedrijf qua opbrengsten. Hier is in feite sprake van het kleinschalig houden van vee als “hobbyboer” bij een woonfunctie. Deze boerderijen krijgen in principe een woonbestemming. In principe, want als de woonfunctie een belemmering oplevert voor een naburige veehouderij (via de milieuregelgeving ofwel “stankcirkels”), dan is een bestemmingswijziging niet mogelijk.
  • Alle agrarische bedrijven met meer dan 23.000 SO (voorheen 10 NGE) krijgen een agrarische bestemming. De toekomstperspectieven verschillen wel sterk en geven een sterke indicatie van de benodigde ruimte in het bestemmingsplan.
  • Er zijn kleine bedrijven tussen de 23.000 en 94.000 SO met vaak bedrijfshoofden die wat ouder zijn en die geen bedrijfsopvolging hebben. Volgens het LEI betekent dit in de regel dat het bedrijf wordt afgebouwd of op termijn beëindigd. Het kunnen ook deeltijdboeren zijn waarvan de agrarische ondernemer tevens een baan buiten de landbouw heeft, deze categorie kan langer voortbestaan.
  • Alle bedrijven boven de 94.000 SO (40 NGE) worden door het LEI als een volwaardig agrarisch bedrijf met toekomst gezien en deze bedrijven kunnen naar verwachting op de markt overleven. Bedrijven met 94.000 SO zijn maar net volwaardig en zullen flink moeten investeren in vergroting of verbreding (hierboven omschreven) om een duurzaam perspectief te houden.
  • Bedrijven met 164.000 SO (70 NGE) hebben een gunstig bedrijfsperspectief.
2.3.4.2 Van wonen terug naar agrarisch

Het blijft mogelijk om de woonfunctie van een voormalig agrarisch bedrijf met gebruik van een planherziening terug te wijzigen naar de agrarische functie op plekken waar in een vorig bestemmingsplan een agrarisch bouwblok was opgenomen, mits door middel van onder andere een bedrijfsplan wordt aangetoond dat er zich weer een volwaardig agrarisch bedrijf vestigt en dat nog steeds mogelijk is uit milieuhygiënische oogpunten).

2.3.4.3 Grondgebonden en intensieve agrarische bedrijvigheid

Een vaak gebruikt verschil tussen diverse agrarische bedrijven is het verschil tussen grondgebonden (bijvoorbeeld melkvee, akkerbouw) of intensieve bedrijven (bijvoorbeeld varkens- en pluimveehouderijen). De bestemmingsplannen die nu gelden voor de verschillende buitengebieden verschillen in het maken van wel of geen onderscheid naar het type bedrijvigheid. Er is in het plangebied geen sprake van een door de Provincie Overijssel aangewezen reconstructiegebied, sterlocatie of landbouwontwikkelingsgebied (LOG) dus geen sprake van nieuwe intensieve veehouderij.

Voor nieuwvestiging / hervestiging gebruiken we een afstand van 500m tot woonkern/lintbebouwing (landelijke normen voor afstand van bedrijf tot woning). Dit bestemmingsplan maakt onderscheid, omdat de grondgebonden veehouderij een gebiedsafhankelijke functie is, die afhankelijk is van de groeikracht van het gebied. Daarom krijgt grondgebonden veehouderij veel meer prioriteit dan niet-gebiedsafhankelijke intensieve veehouderij. We vertalen de niet-gebiedsafhankelijke functie in het bestemmingsplan door omschakeling van grondgebonden naar intensieve veehouderij niet langer mogelijk te maken. Ook nieuwe intensieve veehouderij is niet meer mogelijk. Het onderscheid tussen grondgebonden en intensieve agrarische activiteiten is ook relevant in termen van milieu (ammoniakuitstoot en geur) en dierenwelzijn. Daarvoor bestaat eigen (niet ruimtelijke) wetgeving. Genoemde ammoniakuitstoot en andere milieucirkels toetst men in het kader van milieuvergunningen. Dit is wel ruimtelijk relevant, bijvoorbeeld bij 'geurgevoelige' bestemmingen dicht bij een agrarisch bedrijf, of bijvoorbeeld door de invloed van grondgebonden en intensieve agrarische bedrijven op de natuurwaarden in Natura2000-gebieden.

Discussie over definiëring

De intergemeentelijke ambtelijke werkgroep heeft tijdens twee informatieve bijeenkomsten op 18 juni en 4 september 2012 de begripsbepalingen voor grondgebonden en intensieve veehouderij verkend en de mogelijkheden om met ruimtelijke criteria de grensgevallen te kunnen beoordelen. Deze besprekingen kwamen voort uit (verschillende) opdrachten die de gemeenteraden van Zwartewaterland en Kampen hebben meegegeven voor de uitwerking van de intensieve veehouderij, bij de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten voor het bestemmingsplan buitengebied Nationaal Landschap IJsseldelta.

  • Zwartewaterland: stelt de NvU vast “met dien verstande dat bij de uitwerking in het bestemmingsplan voor wat betreft de gemeente Zwartewaterland onder de definitie van grondgebonden landbouw ook de bedrijven met schapen, geiten, opfokkalveren en rosékalveren worden gebracht”. Hiermee krijgen de veehouders van deze diersoorten (zogenaamde herkauwers) de rechten die bij grondgebonden landbouw horen (amendement).
  • Kampen: “Zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen om een gedegen discussie te voeren over de definitie (begripsbepaling) van intensieve veehouderij” (motie).

Tijdens de informatie-uitwisseling tussen raadsleden, portefeuillehouders en LTO bestuurders uit de gemeenten Kampen en Zwartewaterland bleek er breed draagvlak te bestaan voor een definitie voor intensieve veehouderij die onderbouwd wordt met ruimtelijke criteria. Het opnemen van ruimtelijke criteria voorkomt dat er sprake is van discriminatie van diersoorten in het bestemmingsplan buitengebied 2014.

Uitwerking in bestemmingsplan

Op de digitale verbeelding (plankaart) staan agrarische bouwvlakken aangegeven. Deze zijn in principe grondgebonden. Bouwvlakken waar intensieve veehouderij als hoofdtak nu al is toegestaan, krijgen de aanduiding 'intensieve veehouderij'.

In de definities (in artikel 1 “begripsbepaling”) worden de diersoorten benoemd die altijd vallen onder de intensieve of juist grondgebonden veehouderijen.

Intensieve agrarisch (veehouderij-) bedrijf:

Een agrarisch bedrijf dat dieren geheel of nagenoeg geheel houdt in gebouwen, zoals in ieder geval rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, witvleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen.

Grondgebonden agrarisch (veehouderij-) bedrijf:

Een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt en waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals in ieder geval melkrundvee, kalveren van melkvee tot 2 jaar, schapen, paarden en dieren die worden gehouden op biologische wijze (conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer. In de bestemmingsomschrijving van de als 'Agrarisch' aangewezen gronden staat: De uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering o.b.v. de ruimtelijke criteria zoals weidegang, mest op en voer van hoofdzakelijk eigen grond. Bedrijven die maden of wormen, kweekvis (nagenoeg) geheel binnen houden, alsmede bedrijven die gewassen binnen telen zoals bijvoorbeeld champignons, kennen ook een intensieve bedrijfsvoering, maar vallen onder de “niet-grondgebonden kwekerijen” (deel 2 Nota van Uitgangspunten, pagina 21). Binnen kweken is niet afhankelijk van het gebied en valt dus niet automatisch onder de agrarische bestemming. Het kan onder voorwaarden (o.a. geurhinder, verkeersaantrekken de hinder, ruimtelijke kwaliteit etc.) een opvolgfunctie zijn in Vrijkomende Agrarische Bebouwing. Hiervoor is maatwerk nodig. De meeste veehouderijen vallen óf in de linker kolom van onderstaand schema ('grondgebonden bedrijf') óf in de rechter kolom 'intensieve veehouderij'. Bedrijven die geiten, rosékalveren of vleesrundvee houden, zijn niet op voorhand in één van beide categorieën te plaatsen, maar moeten per bedrijf beoordeeld worden (middelste kolom). De mate van grondgebondenheid verschilt sterk door verschil in bedrijfsvoering. Ruimtelijke criteria bepalen uiteindelijk of het bedrijf een grondgebonden of intensieve bedrijfsvoering heeft.

Bedrijfstypering voor diersoorten

Grondgebonden veehouderij   Beoordeling per bedrijf o.b.v. ruimtelijke criteria   Intensieve vee- / dierhouderij  
Melkrundvee   Geiten   Varkens  
Kalveren van melkvee
(tot 2 jaar)  
Rosékalveren   Pluimvee
(kippen, kalkoenen, eenden)  
Schapen   Vleesrundvee   Witvleeskalveren  
Paarden     Pelsdieren  
Biologisch gehouden dieren     Maden / wormen  
Dieren t.b.v. natuurbeheer     Kweekvis  

Melkrundvee en hun jongvee tot 2 jaar: grondgebonden

Tot grondgebonden landbouw horen jongvee-opfokbedrijven in de melkveehouderij, die kalveren van melkvee, ook van derden, de eerste twee jaar laten opgroeien op hun melkveebedrijf. Dit jongvee van melkrunderen wordt in de praktijk vrijwel altijd beweid. Wanneer de trend om melkrundvee steeds meer binnen te houden doorzet, zou deze bedrijfstak op termijn ook in de middelste categorie kunnen gaan vallen ware het niet dat volgens de Landbouwkwaliteitswet melkrundvee niet onder intensieve veehouderij valt. Het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) concludeerde in 2004 in haar rapport “Een definitie voor grondgebonden veehouderij” dat er consensus lijkt te bestaan dat melkrundveehouderij vooral een grondgebonden sector moet blijven.

Geiten-, rosékalveren- en vleesrundveehouderijen

Voor bedrijven die geiten, rosékalveren of vleesrundvee houden, kan de mate van grondgebondenheid sterk variëren door verschil in bedrijfsvoering. Een algemene indeling van deze veehouderijen is niet mogelijk; er moet per bedrijf beoordeeld worden of de veehouderij intensief of grondgebonden is. De beoordeling op grondgebondenheid van geiten-, rosékalveren- en vleesrundveehouderijen baseren we op ruimtelijke criteria.

Ruimtelijke criteria voor grondgebondenheid

Een geiten-, rosékalveren- en vleesrundveehouderijen is meer grondgebonden naarmate het meer voldoet aan de volgende ruimtelijke criteria:

  • 1. door de mogelijkheid tot beweiding van vee, hoofdzakelijk op de huiskavel of nabijgelegen en goed toegankelijke kavels van vergelijkbare aard. Het bedrijf moet de mogelijkheid tot beweiding ter plaatse hebben voor de dieren. Een indicatie van de weidegang is tussen minimaal 5 uur per dag gedurende 100 dagen per jaar, of nog robuuster: 8 uur per dag op 120 dagen per jaar. Daadwerkelijke beweiding kunnen we niet afdwingen (bij slecht weer in voor- en najaar staat ook “gewoon grondgebonden” melkvee meestal binnen). De mogelijkheid voor beweiding meten we af aan voldoende oppervlakte huiskavel. Deze huiskavel moet voldoende omvang hebben in verhouding tot het aantal dieren dat er loopt met een norm van 0,125 Groot Vee Eenheden (GVE) per hectare. 
  • 2. door de afzet van mest van het eigen bedrijf hoofdzakelijk op eigen grond ter plaatse en evenredig naar landbouwkundige behoefte en/of milieu wettelijke criteria verdeeld worden over die gronden.
  • 3. door het grotendeels voorzien in de voederbehoefte met producten van eigen grond ter plaatse.

Voorliggend bestemmingsplan buitengebied Kampen maakt geen onderscheid bij het bieden van uitbreidingsruimte voor bestaande bedrijven. De bebouwing van grondgebonden en van intensieve bedrijfstypen verschilt ruimtelijk gezien namelijk nauwelijks nog. Voorheen werd de intensieve veehouderij gekenmerkt door veel bebouwing. Nu krijgen ook melkveebedrijven steeds grotere stallen.

Uitgangspunten:

  • 1. Het bestemmingsplan maakt onderscheid tussen grondgebonden landbouw (o.a. melkvee, akkerbouw) en intensieve veehouderij (o.a. varkens, pluimvee) door bestaande agrarische bedrijven als zodanig te bestemmen.
  • 2. Bestaande grondgebonden en intensieve agrarische bedrijven kunnen allebei evenveel ontwikkelen voor hun voortbestaan.
  • 3. Het bestemmingsplan neemt alleen de al bestaande intensieve veehouderijen over via de aanduiding IV.
2.3.4.4 Omschakeling

Omschakeling van grondgebonden agrarische activiteiten naar intensieve veehouderij kan niet meer in het nieuwe bestemmingsplan.

2.3.4.5 Intensieve neventak

In de praktijk houden (melk)veehouders soms een aantal witvleeskalveren of mestvarkens voor de neveninkomsten. Intensieve kwekerijen van bijv. witlof, champignons maar ook vis of maden komen op dit moment nog weinig voor in het gebied. Door (en binnen) de gemeenten worden verschillende argumenten gehanteerd, die pleiten vóór of tegen het mogelijk maken van een intensieve neventak bij een grondgebonden agrarische bedrijf. In Kampen heeft de raad de nota's van uitgangspunten Nationaal Landschap IJsseldelta en Buitengebied Zuid vastgesteld. Hiermee is onder andere besloten om naast geen (nieuwe) intensieve veehouderij ook geen nieuwe neventak intensieve veehouderij mogelijk te maken.

2.3.4.6 Overige agrarische activiteiten

Naast de meest voorkomende grondgebonden en intensieve landbouw zijn er ook andere bijzondere vormen van agrarische activiteit, zoals bijvoorbeeld glastuinbouw, houtteelt, kwekerijen (bomen, planten, champignons) of biologische teelt. Ze vormen soms een verdieping van de agrarische tak (zie ook: 'trends' in paragraaf 1.3). In het plangebied zijn die typen activiteiten momenteel nauwelijks aanwezig, maar dat kan veranderen in de komende 10 jaar. Daarom spreekt dit bestemmingsplan zich hier wel over uit. De activiteiten die passen binnen de agrarische bestemming (zie hieronder) zijn toegestaan. Als bepaalde (niet-) agrarische (neven)activiteiten effect hebben op de omgeving (zoals een boomkwekerij, verkoop van streekproducten of toeristische activiteiten), gaan we de activiteit nader toetsen.

2.3.4.7 Agrarisch gerelateerde hulpbedrijvigheid

Hieronder vallen onder andere een loonbedrijf, composteerbedrijf, veevoederproductie, rietdekkers. Met deze bedrijvigheid is ook soms handel en of opslag gemoeid. In de gemeente Kampen gaan we deze hulpbedrijvigheid onder voorwaarden toestaan onder de agrarische bedrijfsbestemming, omdat agrarische hulpbedrijvigheid soms specifieke gevolgen kan hebben voor de directe omgeving (verkeer, lawaai). We geven deze hulpbedrijvigheid een specifieke aanduiding waarin we de daadwerkelijke al vergunde activiteiten aan die specifieke locatie koppelen. Deze bedrijven bieden we geen uitbreidingsmogelijkheden gezien het agrarische hoofdkarakter van het bestemmingsplangebied.

2.3.4.8 Teeltondersteunende voorzieningen

Met teeltondersteunende voorzieningen (TOV) kunnen boeren hun volwaardige agrarische bedrijfsvoering aanvullen. Deze voorzieningen komen (nog) niet voor binnen het plangebied. Vanwege de mogelijke effecten op landschappelijke waarden, maakt het bestemmingsplan TOV met maatwerk mogelijk, eventueel gedifferentieerd naar landschapstypen. Het gaat hier om extra /kleine voorzieningen die een akkerbouwer kan toepassen voor bijvoorbeeld het voorkiemen.

Uitgangspunten:

  • Bij een bestaand agrarisch bedrijf zijn teeltondersteunende voorzieningen (TOV) met maatwerk mogelijk, in principe binnen het bouwvlak.
  • Teeltondersteunende kassen zijn alleen toegestaan op het bouwvlak tot een oppervlakte van maximaal 500m2.
2.3.4.9 Bloembollenteelt

Deze vorm van tuinbouw is mogelijk onder de agrarische bestemming

2.3.4.10 Kwekerij

Kwekerijen met bijzondere teelten, zoals boomteelt, sierteelt of fruitteelt kunnen vergaande consequenties hebben voor bepaalde landschappen. Het kan tot aantasting van waardevolle openheid en weidsheid leiden, maar het kan ook juist een bijdrage leveren aan de structuren van het landschap in meer verdichte landschappen, zoals in delen van het rivierengebied of nabij de grotere kernen.

2.3.4.11 Binnen kweken

Een specifieke vorm van kwekerijen betreft het kweken waarbij nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt van daglicht. Voorbeelden hiervan zijn de kweek van champignons, witlof, vis, wormen, maden en algen. Het kweken vindt plaats in gebouwen en heeft een niet-grondgebonden karakter. Binnen kweken is dus niet afhankelijk van het gebied, en is daarom niet zonder meer mogelijk onder de agrarische bestemming.

Uitgangspunten 'kwekerij' en 'binnen kweken':

  • Bestaande kwekerijen worden als zodanig bestemd;.
  • Binnen kweken kan onder voorwaarden een opvolgfunctie in een VAB zijn.
2.3.4.12 Veldschuur

In het huidige beleid mag ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering één melk- en/of schuilstal worden gebouwd. De noodzaak hiertoe is grotendeels verdwenen in de loop van de tijd. In de praktijk leidde dit soms tot verrommeling. In het nieuwe bestemmingsplan staan we nieuwe veldschuren niet meer toe. Voor veldschuren hanteren we een uitsterfbeleid, de bestaande veldschuren nemen we op.

2.3.4.13 Paardenhouderij

In de afgelopen jaren is de belangstelling voor paardenhouderijen in het buitengebied fors toegenomen. Niet elke paardenhouderij is hetzelfde. Het kan gaan om fokbedrijven, handelsbedrijven, het hobbymatig houden van paarden bij een woning. Al deze verschillende soorten paardenhouderijen hebben onderling sterk uiteenlopende kenmerken in ruimtelijke verschijningsvormen en economisch perspectief. In dit bestemmingsplan maken we onderscheid tussen de volgende activiteiten:

Productiegerichte paardenfokkerij

Paardenfokkerijen (inclusief training en handel van eigen fokmateriaal) passen in het gemeentelijk beleidsstreven tot verbreding en structuurversterking van de agrarische sector. Een productiegerichte paardenfokkerij bestemmen we als agrarisch bedrijf.

Gebruiksgerichte paardenhouderij

Bedrijven die zich puur richten op het africhten van en handelen in paarden en pony's die ergens anders gefokt zijn, brengen in beginsel geen agrarisch product voort. Er worden geen paarden gefokt, maar slechts afgericht en (of) verhandeld. Dergelijke bedrijvigheid valt dan ook niet onder het gemeentelijk beleidsstreven van verbreding en structuurversterking van de agrarische sector. Het beweiden van de paarden heeft wel een duidelijke binding met het landelijk gebied.

Uitgangspunten:

  • Gebruiksgerichte paardenhouderij krijgen een aanduiding paardenhouderij op een agrarisch bouwvlak.
  • Alle voorzieningen en bebouwing (paardenbakken, tredmolens, mestopslag etc.) kunnen alleen binnen het bouwvlak.
  • Paardenbakken dienen landschappelijk te worden ingepast.
  • Lichtmasten kunnen wel in het bouwvlak, niet binnen agrarisch.
  • Aan veilige ontsluiting en goede bereikbaarheid moet aandacht worden geschonken.

Maneges

Maneges zijn geen agrarisch bedrijf maar hebben een recreatieve functie. Het recreatieve potentieel dat van maneges uitgaat is positief, zowel voor de lokale bevolking (plaatselijke ruitersportverenigingen) als voor de toeristische sector. Het accent ligt op het geven van paardrijlessen. Specifieke faciliteiten bij een manege zijn een rijhal (met een binnenbak en faciliteiten, waaronder een kantine) en daarnaast een buitenbak (vaak met verlichting).

Uitgangspunt:

We bestemmen uitsluiten de bestaande maneges, zij krijgen een sportbestemming (conform de SVBP).

Hobbymatige paardenhouderij

Er is een groeiende behoefte aan paardrijbakken, zowel bij particuliere woningen als bij agrarische bedrijven. Vaak zijn de paardenbakken bij een 'gewoon' agrarisch bedrijf niet ondersteunend aan de bedrijfsvoering, maar voor hobbymatig gebruik. De paardrijbakken zijn vaak opvallende elementen in het landschap door hun ligging en materiaalgebruik. Als gevolg van de aanwezigheid van verlichting sprake zijn van hinder voor omliggende woningen. Ook kan sprake zijn van stofhinder.

Uitgangspunten:

  • Het houden van paarden bij een woning kan als grootschalige hobby aan huis getypeerd worden (bij woonfunctie).
  • Een paardenstal moet passen binnen de maximum bebouwingsomvang op de woonbestemming.
  • Hobbymatige paardenbakken bij een woonbestemming (Wonen-2) of agrarisch bedrijf zijn toegestaan middels een ontheffing met een maximale maat van 800 m² (20 m x 40 m). Binnen deze oppervlakte is een tredmolen bij recht ook toegestaan.
  • Bij (Wonen 2) staan we lichtmasten via een afwijking toe.
2.3.4.14 Uitbreiding bestaande agrarische bedrijven

Schaalvergroting is een belangrijke trend. De oorzaak van deze schaalvergroting is tweeledig. Enerzijds is het een reactie op de zich voordoende kostprijsstijging en daling van de opbrengstprijs. Anderzijds vergt toenemende wet- en regelgeving op het gebied van diergezondheid, voedselkwaliteit en dierwelzijn aanpassingen en investeringen, die alleen bij voldoende omvang rendabel zijn. Voor een (beperkt) aantal boeren is specialisatie, automatisering en schaalvergroting het antwoord van de sector op deze ontwikkelingen. De schaalvergroting is welliswaar de belangrijkste ontwikkeling in de landbouw, maar het gaat daarbij om een kleiner wordende groep boeren. We verwachten dat 20 tot 25% van de bestaande bedrijven over tien jaar niet meer actief zullen zijn. Hierbij komt geen grond van gestopte boeren vrij, omdat deze grond door de 'overblijvers' wordt gekocht om verder te kunnen groeien. De agrarische bedrijven die blijven groeien om te kunnen concurreren, zullen naar verwachting bij een uitbreiding flinke nieuwe bouwvolumes nodig hebben. De vraag waar de gemeenten nu samen met de agrarische sector voorstaat, is de inschatting welke ondernemers wel of niet zullen gaan groeien. Welke agrarische bedrijven er daadwerkelijk zullen uitbreiden, is niet precies te voorspellen. De huidige bedrijfsomvang geeft een indicatie, maar ook het bedrijfskapitaal, de individuele ondernemerskwaliteiten, de bedrijfspotentie o.b.v. de ligging en kwaliteit van de gronden en andere zaken spelen een rol. Om de kernkwaliteiten niet onnodig bloot te stellen aan verdichting of andere aantasting, kiezen we in het bestemmingsplan ervoor om niet op voorhand alle agrarische bedrijven maximale ontwikkelruimte te geven, terwijl nu al zeker is dat daarvan maar de helft tot driekwart benut zal gaan worden. Het bestemmingsplan kiest daarom voor passende ontwikkelruimte voor alle ondernemers en meer ruimte op maat voor de groeiende bedrijven. Hiermee doet het bestemmingsplan zowel recht aan de landbouw als economische drager van het landschap, als ook aan de openheid en weidsheid van datzelfde landschap.

Uitgangspunten: 

Het nieuwe bestemmingsplan geeft ontwikkelingsruimte voor de kleinere en grotere agrarische ondernemingen op de onderstaande wijze:

  • De meeste ondernemers hebben hun bestaande bouwvlak nog niet volgebouwd; er is nog uitbreidingsruimte (gemiddeld een kwart tot de helft van het bouwvlak). De bouwvlakken in de geldende bestemmingsplannen beslaan voor het grootste deel ruim 1 hectare, met de grootste bouwvlakken (en bedrijven) in de Mastenbroekerpolder.
  • De nieuwe bouwvlakken van volwaardige agrarische bedrijven worden even groot (m2) in het nieuwe bestemmingsplan, dus de uitbreidingsruimte binnen het bestaande bouwvlak ook.
  • In het nieuwe bestemmingsplan zijn bouwvlakken efficiënter ingetekend, waardoor extra ontwikkelingsruimte ontstaat voor het merendeel van de agrarische bedrijven. In het huidige bestemmingsplan ligt het bouwvlak ook over de voortuin, waar meestal toch niet gebouwd zal gaan worden. Deze ruimte hebben we aan de zijkanten en/of aan de achterkant aan het bouwvlak toegevoegd.

Voor agrarische bedrijven die zich straks met een efficiënter neergelegd bestemmingsvlak en bouwvlak nog niet voldoende kunnen ontwikkelen, biedt dit bestemmingsplan via een wijzigingsprocedure de mogelijkheid tot een groter bouwvlak (tot maximaal 2 hectare) en bestemmingsvlak (tot maximaal 2,5 hectare) op maat. We geven deze mogelijkheden voor een groter bouwvlak in overleg vorm. Het moment waarop de bedrijfsplannen voldoende concreet zijn om alle aspecten ervan te belichten vinden we bepalend voor de manier waarop we deze specifieke ontwikkelingsmogelijkheden al dan niet in het bestemmingsplan meenemen.


Wanneer de ondernemer tijdens de actualisatie van dit bestemmingsplan concrete uitgewerkte ontwikkelingsplannen heeft, kunnen we het 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' bestemmings- en bouwvlak op die specifieke locatie in het ontwerpbestemmingsplan, in nauw overleg tussen de gemeente en de ondernemer vormgeven. Door deze maatwerkbenadering worden zowel het bedrijf als de ruimtelijke kwaliteiten zo optimaal mogelijk bediend. Wanneer een ondernemer op dit moment alleen nog maar een algemeen idee heeft van de toekomstige bedrijfsontwikkeling en dus nog geen concrete plannen heeft, is het onmogelijk en onwenselijk om nu al een specifieke uitbreiding in het bestemmingsplan te beoordelen, te optimaliseren en op te nemen. In de praktijk komt het logischerwijs veel voor dat uitbreidingsplannen nog niet erg concreet zijn, aangezien er een spanning bestaat tussen de tijdshorizon van een bestemmingsplan (10 jaar) en de vooruitzichten van een (agrarisch) ondernemer (enkele jaren). Op een later moment, wanneer zich wel concrete bedrijfsplannen aandienen, kunnen de ondernemer en de gemeente ook over de specifieke behoeften en mogelijkheden op die locatie overleggen.

Randvoorwaarden bij uitbreiding van het bestemmingsvlak en het bouwvlak zijn o.a. :

  • de uitbreiding mag geen milieuhygiënische belemmeringen voor de omgeving met zich meebrengen (zoals in geldend bestemmingsplan);
  • er moet een afweging zijn waarin verbetering van de bedrijfsvoering en de effecten op water, milieu, natuur, archeologie, enzovoort wordt aangetoond;
  • er moet een erfinrichtingsplan zijn waarmee de ruimtelijke kwaliteit wordt aangetoond, gebaseerd op o.a. het LOP;
  • De uitbreidingsruimte c.q. de te hanteren voorwaarden worden gekoppeld aan de verschillende deelgebieden met eigen, kenmerkende landschapstypen. Dit is nieuw en heeft te maken met de grote omvang van actuele uitbreidingen die ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de omgeving.


Voor groei tot uitzonderlijk grote agrarische bedrijven, met bouwvlakken van meer dan 2 hectare, moet een apart (postzegel)bestemmingsplan worden gemaakt. In zo'n apart bestemmingsplan kan de gemeente een nadere afweging maken op bedrijfsmatig en landschappelijk vlak. De impact op de omgeving moet worden onderzocht. De gemeente kan zo een kwaliteitsimpuls voor de omgeving stimuleren. Eventuele erfinrichtingsprincipes kunnen dan worden vastgelegd in een beeldkwaliteitplan/-paragraaf.

Voor afbouwende agrarische bedrijven maken we het bouwvlak iets kleiner, waarbij er in het algemeen nog wel enige uitbreidingsruimte overblijft. Met een kleiner bouwvlak ontstaat een betere balans tussen ruimtelijke kwaliteit en het bedrijfsbelang. Het gaat om bedrijven tussen 23.000 en 94.000 SO. Dit zijn bedrijven die naast het oorspronkelijke boerderijgebouw meestal maar één bijgebouw hebben en grofweg tussen de 10 en 35 melkkoeien hebben. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) geeft aan dat deze kleinere bedrijven zich zeer waarschijnlijk niet verder zullen ontwikkelen. Of deze ondernemers afbouwen of nog lange tijd kleinschalig doorgaan, hangt ook van andere factoren, zoals hierboven al genoemd. Bijvoorbeeld als een lid van het 'agrarisch huishouden' met een baan buiten de landbouw inkomen genereert, kan ook een kleiner agrarisch bedrijf lang blijven bestaan. Mocht het bedrijf van 23.000-94.000 SO zich toch verder ontwikkelen, dan kan het bouwvlak weer terug worden gewijzigd naar een groter bouwvlak. Bovenstaande ontwikkelingsmogelijkheden gelden zowel voor grondgebonden agrarische bedrijven als voor intensieve agrarische bedrijven. Bestaande agrarische ondernemers van beide typen bedrijven moeten voldoende uitbreidingsruimte krijgen om hun boterham te verdienen. Het bestemmingsplan maakt dus geen onderscheid tussen grondgebonden en intensieve landbouw als het gaat om de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande ondernemers.

Toelichting op het intekenen van bouwvlakken

Vanwege de verplichte digitalisering van het bestemmingsplan, is voor iedereen direct duidelijk welke gebruiks- en bouwmogelijkheden er zijn in het nieuwe bestemmingsplan (rechtszekerheid). Met begrensde bestemmings- en bouwvlakken kunnen we ook beter sturen op de gewenste uitbreidingsrichting, de aanwezige ruimtelijke waarden (landschappelijk en cultuurhistorisch) en een zorgvuldige omgang met de landschappelijke inpassing van uitbreidingen. We bepalen (de verruiming van) de agrarische bouwvlakken met inachtneming van:

  • de huidige omvang/ volwaardigheid en situering van agrarische bedrijven;
  • de verwachte benodigde ontwikkelingsruimte van bedrijven (ook rekening houdend met de benodigde agrarische opslag, bijvoorbeeld sleufsilo's);
  • de aanwezige ruimtelijke waarden (landschappelijk en cultuurhistorisch zoals huisterpen) in de gemeente;
  • de aanwezige overige functies in de nabije omgeving van agrarische bedrijven.
2.3.4.15 Nieuwe agrarische bouwpercelen

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie van de provincie ligt een zeer terughoudend beleid voor nieuwe agrarische bouwpercelen. Het is de bedoeling dat men eerst vrijkomende agrarische locaties of andere bebouwde locaties gebruikt voor nieuwvestiging. Bestemmen van nieuwe agrarische percelen kan alleen als een ondernemer zijn bedrijf moet verplaatsen voor het realiseren van publieke belangen of vanwege onvoldoende milieugebruiksruimte. In beide gevallen dient het vrijkomende bouwperceel te worden opgeheven, zodat er per saldo geen nieuwe agrarische bouwvlakken ontstaan. De Provincie Overijssel geeft ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij vooral een plek in de landbouwontwikkelingsgebieden in het kader van de Reconstructiezonering. Deze gebieden liggen niet in voorliggend plangebied.

Gemeentelijk beleid

Voor agrarische bedrijven is het aantrekkelijk om een compleet nieuw agrarische bouwperceel te realiseren, waarin men een optimale bedrijfsinrichting kan ontwerpen zonder dat bestaande situaties een belemmering opleveren. Dit voordeel geldt vooral voor grote bedrijven die zoeken naar mogelijkheden om optimaal concurrerend te kunnen zijn. In de geldende bestemmingsplannen van Kampen is nieuwvestiging onder voorwaarden en in bepaalde gebieden toegestaan. Een nieuw agrarisch bouwperceel op een plek waar voorheen alleen agrarisch (gras) land lag, heeft flinke gevolgen voor de omgeving en de ruimtelijke kwaliteit. Daarom hebben de drie gemeenten een voorkeur voor hergebruik van bestaande bouwpercelen door nieuwvestigers/verplaatsende bedrijven. We willen hiermee verdere verstening van het buitengebied voorkomen. Incidentele nieuwvestiging en verplaatsing van (bestaande) volwaardige agrarische bedrijven uit de streek of van daarbuiten, staan we alleen nog toe onder voorwaarden en afhankelijk van de (bijzondere) situatie. De voorwaarden sluiten aan bij het salderingsprincipe zoals hierboven beschreven in het Omgevingsbeleid van de provincie, dat gericht is op ruimtelijke kwaliteitswinst door het aantal agrarische bouwvlakken gelijk te houden. Bijzondere situaties ontstaan bijvoorbeeld bij verplaatsing van een bestaand agrarische bedrijf dat op de huidige locatie geen toekomstperspectief meer heeft, door stedelijke uitbreidingen of door natuurontwikkeling.

Uitgangspunten:

  • In dit bestemmingsplan is het niet mogelijk om een nieuw bouwperceel te realiseren voor zowel grondgebonden landbouw als intensieve veehouderij.
  • Nieuwe agrarische bedrijven kunnen zich op 2 manieren vestigen in het gebied:

1. op bestaande agrarische bouwpercelen;

2. door middel van verplaatsing (hervestiging) van een bouwvlak, volgens het hierboven omschreven salderingsprincipe en als er ruimtelijke kwaliteitswinst ontstaat zoals beschreven in de Omgevingsvisie.

2.3.4.16 Bebouwing buiten het bouwvlak

Uitgangspunt:

Bedrijfsbebouwing, bouwwerken, kuilbalen, verhardingen en dergelijke moeten bij voorkeur binnen het bouwvlak 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' worden opgericht. Vanuit het oogpunt van ruimtegebruik en milieu dienen de bedrijfsmatige activiteiten (zoals voeder- en mestopslag) ook zoveel mogelijk binnen het bouwvlak Agrarisch - Agrarisch Bedrijf geconcentreerd te worden. Indien het uit oogpunt van de bedrijfsvoering noodzakelijk is, kunnen we opslag als dat niet binnen de hierboven genoemde bestemming past, direct aansluitend aan het bouwvlak in het bestemmingsvlak 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf' toestaan.

2.3.4.17 Vorm van bebouwing

Voor bedrijfsgebouwen handhaven we zoveel mogelijk de bestaande verhouding tussen de goothoogte – nokhoogte en een minimale dakhelling. Dit doen we om te sturen op de bouw van gebouwen die door de lage goot en een flauwe dakhelling als het ware in het landschap worden opgenomen.

Een nieuwe ontwikkeling in het buitengebied is de vraag naar serrestallen. De ronde dakvormen van een serrestal wijken af van traditionele bebouwing met een kap. Daarnaast is de goothoogte anders (hoger) dan de traditionele uitstraling en niet altijd makkelijk in het landschap en/ of de bebouwde omgeving op te nemen. Anderzijds is het voordeel dat de nokhoogte beperkt blijft. Het project 'agrarisch bouwen met inspiratie uit de streek de IJsseldelta' heeft geleid tot de conclusie dat één bepaalde vorm niet bij voorbaat het meest passend is, maar dat vooral het 'ensemble' op het gehele erf en de versterking van ruimtelijke kwaliteit belangrijk is. Met name de laatste jaren zijn hoge stallen gerealiseerd, waar wind en licht gemakkelijk tot het binnenste kan doordringen. Zijwanden met hoge goten en een flexibel afsluitbaar gaas dragen bij aan optimale leefomstandigheden voor de melkkoeien. In open landschappen zijn deze grote nieuwe stallen zichtbaar vanaf grote afstand.

Uitgangspunten:

Landschappelijke inpassing, erfindeling en vormgeving van agrarische bouwwerken sluiten zoveel mogelijk aan op de resultaten Project “Agrarisch bouwen met inspiratie uit de streek de IJsseldelta” en bij het LOP.

2.3.4.18 Ervenstructuur

Het buitengebied kent veel waardevolle open ruimten. Bij nieuwe ontwikkelingen bekijken we daarom zowel het bedrijfseconomisch belang als de landschappelijke inpassing. Het project “Agrarisch bouwen met inspiratie uit de streek de IJsseldelta” geeft inzicht over hoe streekeigen stallenbouw en streekeigen agrarische erven het beste vorm kunnen krijgen. De structuur van de bebouwing op een erf is hierin bepalend en de (nieuwe) vorm van een erf moet aansluiten bij het type landschap waarvan het erf deel uitmaakt.

In het bijzonder bij cultuurhistorisch waardevolle erven is het van belang dat nieuwe ingrepen passen binnen de karakteristieke ervenstructuur. In het bestemmingsplan is dit via de bestemming Waarde - Cultuurhistorie dan ook geregeld. Elk gebiedstype in het buitengebied van Kampen heeft weer een andere kenmerkende ervenstructuur. Deze structuren zijn onderstaand weergegeven:


afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0005.png"

2.3.4.19 Agrarische bedrijfswoning

Uit oogpunt van een goede agrarische bedrijfsvoering wil men graag dichtbij agrarische bedrijven kunnen wonen. De aanwezigheid van 1 bedrijfswoning vinden we daartoe gerechtvaardigd. Wanneer in de agrarische bedrijven een bedrijfsovername plaatsvindt door de volgende generatie vraagt men vaak om het toevoegen van nog een bedrijfswoning. In het verleden hebben we dit ook geregeld toegestaan. Het is onder voorwaarden mogelijk in sommige van de geldende bestemmingsplannen. Gezien de huidige stand van te gebruiken technieken en communicatiemogelijkheden is het bij een meermansbedrijf vaak niet meer noodzakelijk om nog een tweede agrarische bedrijfswoning toe te voegen omdat het meestal niet noodzakelijk dat twee bedrijfsmedewerkers permanent op de bedrijfslocatie aanwezig zijn. Voor calamiteiten is het in de regel voldoende dat het tweede bedrijfshoofd in de omgeving woonachtig is en op afroep beschikbaar is.

Uitgangspunt:

  • Een tweede bedrijfswoning bij agrarische bedrijven is niet mogelijk in dit bestemmingsplan. Alleen met een apart plan is dit bij uitzondering mogelijk.
  • Inwoning in een bestaand pand is in geval van bedrijfsopvolging via afwijking mogelijk.
2.3.4.20 Voormalig agrarische bedrijfsbebouwing

Een doorgaande trend in de landbouw is die van agrarische bedrijven die stoppen. De grond die vrijkomt bij bedrijfsbeëindigingen, geeft andere boeren de mogelijkheid om verder uit te breiden. Er komt vervolgens agrarische bebouwing met een bijbehorend erf vrij. Vrijkomende boerderijen worden meestal gebruikt voor wonen. Maar ook andere (bedrijfsmatige) functies vinden onderdak in voormalige agrarische bebouwing (VAB). Nieuwe functies in vrijkomende boerderijen kunnen bijdragen aan onderhoud van de vaak immense en karakteristieke panden, aan nieuwe werkgelegenheid en aan het tegengaan van verrommeling. Hierbij moet men niet-karakteristieke overtollige bebouwing zoveel mogelijk slopen. De nieuwe bebouwing die hiervoor terug gebouwd wordt, is geen vrijkomende agrarische bebouwing meer. Bij een dergelijke 'vervangende nieuwbouw' kan het gaan om bijgebouwen die bij een woonfunctie worden gebruikt, maar ook om bedrijfsruimte voor de opvolgfunctie. Voor beide typen nieuwbouw hebben we randvoorwaarden gesteld die bijvoorbeeld de omvang, uitstraling en het gebruik regelen.

Provinciaal beleid: kwaliteitsimpuls bij transformatie

Bij de transformatie van een agrarisch erf naar een nieuwe functie, vinden we een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit hoogst wenselijk. De provinciale Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is hiervoor bedoeld. Hieronder vallen de voormalige rood-voor-rood-regeling, maar ook rood-voor-groen of rood-voor-blauw. De KGO zet in op kwaliteitswinst via een breed kader. Voor de transformatie van agrarische erven in het plangebied is de inzet van de rood-voor-rood-regeling zeker relevant. Als de agrarische functie definitief is beëindigd, verzoekt de provincie landschapsontsierende (voormalige) agrarische bebouwing te verwijderen en de ervenstructuur te versterken. Dit kan ook landschappelijke versterking of bijvoorbeeld herstel van een kolk inhouden. De stimulans kan eruit bestaan dat er een extra woning mag worden gebouwd onder voorwaarden.

Uitvoeringskader VAB

De Colleges van de gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle hebben voor het Nationaal Landschap IJsseldelta een gezamenlijk uitvoeringskader voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) opgesteld. De analyse is ook toepasbaar delen van het buitengebied die buiten het Nationaal Landschap IJsseldelta vallen. Het provinciale beleid voor VAB's en Rood voor Rood (nu opgenomen in de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) staat hierin uitgewerkt. De gemeenten gebruiken het VAB-beleidskader ook als toetsingsinstrument voor nevenfuncties bij in functie zijnde boerderijen (bv kamperen bij de boer).

De (on)mogelijkheden van activiteiten in VAB's worden bepaald op basis van:

  • a. omgevingscriteria op gebiedsniveau;
  • b. criteria op erfniveau (objectgericht).

ad a. omgevingscriteria op gebiedsniveau
De gebiedskenmerken conform het provinciaal Omgevingsbeleid zijn leidend voor de wijze waarop de kernwaarden in de praktijk herkenbaar kunnen worden ingezet en de hieruit volgende toelaatbaarheid van (bedrijfs)activiteiten.

ad b. Algemene en objectgerichte criteria

  • Tijdelijke en permanente opslag en/of uitstalling van materieel, materialen en overige attributen voor functioneel gebruik is niet toegestaan.
  • Toename van verkeersbewegingen is alleen mogelijk op de doorgaande wegen. Extra mobiliteit op de binnenwegen is ongewenst.
  • Behoud en of versterking van de ervenstructuur: Voor gebouwen die niet duidelijk op een terp (maar er naast of half er op) zijn gesitueerd, gebouwen die nadrukkelijk groter zijn dan het oorspronkelijke hoofdgebouw of gebouwen met een van het hoofdgebouw sterk afwijkend architectonisch handschrift geldt verwijdering als uitgangspunt.
  • Vervolgontwikkeling binnen het bestaande repertoire is mogelijk, mits passend bij de bestaande bebouwing, aansluitend bij de gebiedskwaliteiten en overeenkomstig de welstandsnota's.

Gemeentelijk beleid

Wij staan in principe positief tegenover nieuwe functies in VAB's, omdat dit helpt de karakteristieke bebouwing in stand te houden en daarmee een bijdrage aan de vitaliteit van het platteland levert. De bestemmingsplannen bieden ruimte voor nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en op vrijkomende agrarische erven. Het kan daarbij gaan om wijzigingen naar:

  • 1. wonen (met sanering van ontsierende bedrijfsbebouwing):
  • 2. werken (nieuwe economische functie).
  • 3. maatschappelijk.

Ad. 1 VAB - Wijziging naar wonen

De meest voorkomende functie in vrijkomende boerderijen is de woonfunctie. In het algemeen is dit een wenselijke ontwikkeling die ook al mogelijk is in de huidige bestemmingsplannen. Na beëindiging van de agrarische activiteiten is de boerderij als burgerwoning te gebruiken, mits deze wijziging geen belemmering oplevert voor de naburige agrarische bedrijven. De eigenaren moeten zelf hun milieuvergunningen voor de agrarische bedrijfsvoering intrekken. Door middel van een wijzigingsprocedure kunnen we de agrarische functie wijzigen naar een woonfunctie. Nevenactiviteiten bij voormalige boerderijen zijn ook mogelijk net zoals bij burgerwoningen. Het kan gaan om een kapper, schoonheidssalon, administratiekantoor, éénmanszaak zoals een klussenbedrijf, vergaderruimte en andere aan-huis-verbonden-beroepen. Dit is in de huidige bestemmingsplannen ook al mogelijk.

Ad. 2 VAB - Wijziging naar werken

De vrijkomende boerderijen en erven zijn vanwege hun grootte en ligging ook aantrekkelijk voor nieuwe bedrijfjes of andere activiteiten bij huis. In het algemeen is dit een wenselijke ontwikkeling die mogelijk is in de geldende bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan legt vooraf geen beperkingen in type bedrijvigheid op ten aanzien van gewenste functies in VAB's, maar geeft randvoorwaarden. Het plan staat dus diverse vormen van functiewijziging toe en dat vergt een zorgvuldige afweging van functiewijziging in relatie tot de omgeving. Hierbij kunnen we de ervaringen van de projecten Streekeigen Huis, “Agrarisch bouwen met inspiratie uit de streek de IJsseldelta” en de ervenconsulent goed inzetten. Ook het Landschaps-ontwikkelingsplan (LOP) biedt daarvoor een goede basis. Onderlinge functiewijziging van de ene naar de andere toegestane branche van niet-agrarische bedrijven is mogelijk. Het maakt niet uit of er eerst een schildersbedrijf gevestigd is, en later een klein timmerbedrijfje, zo lang een nauwkeurige afweging plaatsgevonden heeft met de in de omgeving aanwezige waarden. Man kan niet uitbreiden ten behoeve van de nieuwe functie.

Uitgangspunten:

  • Het nieuwe bestemmingsplan stimuleert nieuwe (economische) functies in VAB's, waarbij de ontwikkelingsruimte voor de nieuwe functie en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in balans zijn.
  • Bij transformatie na bedrijfsbeëindiging kan de provinciale Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) ondersteuning bieden bij het realiseren van kwaliteit. Onder de KGO valt o.a. de rood-voor-rood regeling.
  • In de voormalige agrarische bedrijfswoning kan gewoond worden, mits deze wijziging geen belemmering oplevert voor de naburige agrarische bedrijven. Bij bestemmingswijziging wordt een kleiner bouwvlak ingetekend dat passend is bij de woonfunctie. Nog aanwezige 'oude' landschapsontsierende bebouwing komt onder het overgangsrecht.
  • Omschakeling naar werken: om flexibel om te kunnen gaan met nieuwe initiatieven die zich in de toekomst voor kunnen doen, hebben we ook onderlinge functiewijziging van de ene naar de andere branche van niet-agrarische bedrijven mogelijk worden gemaakt en van bedrijven naar wonen.
  • Voor de invulling en uitwerking van de nieuwe functies geldt het Uitvoeringskader VAB als leidraad. De gebieds- en objectgerichte criteria geven handvatten op hoofdlijnen voor het toestaan van typen activiteiten in de hoog- en laag-dynamische zones.
  • Randvoorwaarden geven aan waar nieuwe economische functies in VAB's aan moeten voldoen, zodat een optimale bijdrage kan ontstaan aan de ruimtelijke kwaliteit, de directe leefomgeving en de leefbaarheid op het platteland.

Randvoorwaarden voor nieuwe activiteiten in VAB's en erven:

  • karakteristieke bebouwing in stand houden;
  • De uitstraling van de erven moet optimaal zijn en de landschappelijke kwaliteiten zo veel mogelijk versterken, bijvoorbeeld middels een landschapsplan of erfinrichtingsplan.
  • Activiteiten dienen plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing, om verstening van het buitengebied te voorkomen. Nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie is in principe niet toegestaan. Indien op voorhand wordt verwacht dat in de toekomst uitbreiding van bebouwing noodzakelijk is, kan beter direct worden gekeken naar een locatie op een bedrijventerrein en is vestiging op het vrijkomende agrarische perceel niet geschikt;
  • We vinden slopen van niet-karakteristieke agrarische bebouwing (niet functionele bebouwing) wenselijk evenals behoud van waardevolle ervenstructuren (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving).
  • Idem voor bedrijfsactiviteiten, mits passend (kader met randvoorwaarden).
  • Een extra (bedrijfs)woning is niet toegestaan, ook niet als de bedrijfsbebouwing wordt vervreemd (bijvoorbeeld door verhuur of verkoop). De voormalige agrarische bedrijfswoning dient als bedrijfswoning van het nieuwe bedrijf te worden bestemd. Het aantal woningen mag niet toenemen.
  • De functies betreffen een lichte milieucategorie (maximaal 1 en 2).
  • De functies mogen geen onevenredige beperkingen opleveren voor de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen agrarische bedrijven;
  • De functies mogen geen onevenredige overlast veroorzaken in de omgeving (bijvoorbeeld mogelijke verkeersaantrekkende werking, parkeeroverlast, stofhinder).
  • Tijdelijke en permanente opslag en/of uitstalling van materieel, materialen en overige attributen voor functioneel, bedrijfsmatig gebruik is niet toegestaan.
  • De nieuwe functies mogen geen achteruitgang betekenen wat betreft natuur, landschap en milieu t.o.v. voormalig agrarisch bedrijf.
2.3.4.21 Landschap en Landbouw

De landbouwgrond bepaalt in grote mate het beeld van het buitengebied. De hoeveel grond die bij een boerderij hoort kan je 'ruimtelijk' niet zien. Als een boer grond bijkoopt van een gestopte collega, heeft dat dus geen gevolgen voor het landschap. Toch gaat schaalvergroting van percelen in de praktijk vaak samen met een verlies van landschapspatronen of elementen. Daarom vinden we het belangrijk dat men bij agrarische ontwikkeling in het algemeen rekening moet houden met de aanwezige sloten, kanalen, weteringen etc, die naast een waterhuishoudkundige functie vaak ook een landschappelijke en cultuurhistorische waarde hebben. Uitgangspunt is dus dat aantasting van landschapselementen en –patronen zoveel mogelijk voorkomen worden. Het LOP geeft de waarden, kwaliteiten en ontwikkelingskansen daarvoor aan. Dat regelen we in dit plan door middel van een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning).

In het volgende hoofstuk gaan we hier op in.

2.4 Landschap en cultuurhistorie

Het buitengebied van Kampen is een landschap met een hoge landelijke en cultuurhistorische waarde. Een groot gedeelte van dit gebied, waaronder de polder Mastenbroek en het Kampereiland ligt in het Nationaal Landschap IJsseldelta. Nationale Landschappen zijn landschappen met een bijzondere combinatie van landelijke en cultuurhistorische elementen. Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaaleconomische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven en liefst nog worden versterkt. Dit geldt ook voor het waardevolle cultuurlandschap buiten het Nationaal Landschap. Daarom is de landschappelijke en cultuurhistorische onderlegger voor het hele bestemmingsplangebied van grote betekenis om nieuwe ontwikkelingen met zoveel mogelijk ruimtelijke kwaliteit te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0006.png"

  • 1. Rivier de IJssel
  • 2. Kampereiland, Mandjeswaard en Zuiderzeepolders
  • 3. Kraggenlandschap
  • 4. Kamperveen en Polder Dronthen
  • 5. Stroomruggen en Dijken
  • 6. Polder Mastenbroek
  • 7. Zwartewater
  • 8. Broekgebieden
  • 9. Veldontginning en De Ruiten
  • 10. Vecht
  • 11. Ruggen en weteringen
2.4.1 Beleid en ontwikkeling

De gemeenten Kampen, Zwolle en Zwartewaterland werken samen aan behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta. Het Uitvoeringsprogramma geeft concreet vorm en prioriteit aan de inzet. Het Ontwikkelingsperspectief onderscheidt drie deelgebieden: Polder Mastenbroek, Kampereiland en buitenpolders en Rivierenlandschap. Buiten het Nationaal Landschap vormt het Slagenlandschap van Kampen een gebied met eigen karakter. De landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische kwaliteiten bestaan uit elementen en structuren die samen de wordingsgeschiedenis weer geven, en daaraan gerelateerd de identiteit en beleving van het gebied. Fysieke ruimtelijke en economische ontwikkelingen moeten hier zo goed mogelijk op inspelen. Toeristische activiteiten kunnen hiervan gebruik maken.

Kernkwaliteiten landschap, cultuurhistorie, archeologie

Deelgebied   Hoofdkenmerken   Structuren  
Polder Mastenbroek   Weidsheid   Geometrie
Lange linten en weteringen
Ontbrekende wegbeplanting
Contrastrijke randen  
Kampereiland, Mandjeswaard, Polder de Pieper, Zuiderzeepolder.   Openheid   Reliëf
Onregelmatige vormen
Rivierarmen
Dijken  
Rivierenlandschap   Kleinschaligheid en openheid   Meanderende rivieren
Uiterwaarden
Contrastrijke randen
Dijken
Historische kernen  

Bron: Ontwikkelingsperspectief nationaal Landschap IJsseldelta

De natuurlijke kwaliteiten geven per deelgebied aan welke bijzondere dier- en plantensoorten hier kunnen leven en wat die gunstige omstandigheden inhouden. Sommige soorten planten of dieren zijn bijzonder omdat ze in Nederland weinig meer voorkomen, sinds ons land steeds verder verstedelijkt en ontsloten raakt. Andere dieren en planten hebben een speciale positie in Europees verband, waar de leefgebieden rond riviermondingen bijzonder zijn. Elk deelgebied heeft weer zijn specifieke leefgebieden. De variatie gaat van natte, moerassige tot droge gebieden, van open graslanden tot meer besloten gebieden met riet of dijken. De dynamiek van de rivieren en groter open water is groter dan die van sloten of kolken. En de IJsseldelta kent relatief sterk geïsoleerde gebieden waar de rust de grote aantrekkingsfactor voor flora en fauna is.

Kernkwaliteiten natuur

Deelgebied   Hoofdkenmerken   Waardevolle leefgebieden  
Polder Mastenbroek   Veen- en kleibodem

Rust door geringe ontsluiting

Ligging tussen IJssel en Zwarte Water  
Graslanden
Rieten (kreken)
Sloten
Dijken
Kolken

Met bijzondere planten en dieren als:
Zwanenbloem
Grutto (bv), purperreiger (vz), kolgans, kleine zwaan (wg)
Goudplevier en watersnip (dt)
8 soorten (Hrl) zoogdieren
Heidekikker (Rls)
Grote en kleine modderkruiper en bittervoorn
(Hrl-vissen in sloten)  
Kampereiland, Mandjeswaard, Polder de Pieper, Zuiderzeepolder.   Ligging langs Zwarte Meer

Rust door geringe ontsluiting  
Graslanden
Kreken
Sloten
Wegbermen

Met bijzondere planten en dieren als:
Eebies, veldgerst, zilte greppelrus
Grutto (bv), kolgans en grauwe gans (wg), goudplevier (dt)  
Rivierenlandschap   Overstromingen, afzetting en erosie   Vochtige graslanden
Moerassen
Hanken en geulen
Kolken en plassen
Dijken

Met bijzondere planten en dieren als:
Rivierfonteinkruid, margriet, cichorei, bitterkruid, kievitsbloem
Kwartelkoning en ijsvogel (bv)
Wilde zwaan, kleine zwaan, kolgans, meerkoet en smient (wg)
Slobeend en grutto (dt),
watervleermuis
 
Zwarte Meer en Ketelmeer   Omvangrijk moeras

Voedselrijk ondiep water

Rust door geringe ontsluiting  
Moeras
Ondiep water
Vogeleiland
NURG eilanden
Keteleiland

Met bijzondere planten en dieren als:
Dotterbloem, mattenbies, bittere veldkers
Roerdomp, purperreiger, grote karekiet en baardman (bv)
Lepelaar (zg), aalscholvers, wintertaling en krakeend (dt)
Grauwe ganzen, kolganzen en kleine zwanen (slaappl.; wg)
Watervleermuis, meervleermuis en otter
Zeeforel, zeeprik, rivierprik, kwabaal en meerval  
Slagenlandschap
 
vlak, wijds en strak
“geslagen” (ontgonnen)broekbos
Strakke, regelmatige, langgerekte en evenwijdige kavels loodrecht op de wegen
hagen, solitaire bomen, erven en eendenkooien  
Weidevogel- en broedgebieden
Ruigebied in de nazomer  
     
bv=broedvogel; vz=voedselzoekend; wg=wintergasten; dt=doortrekkers; zg=zomergasten; Hrl=Habitatrichtlijn; Rls=rode lijstsoort  

Bron: Ontwikkelingsperspectief nationaal Landschap IJsseldelta, bewerking (slagen- en kraggenlandschap: Bureau PAU)

2.4.1.1 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid op het gebied van cultuurhistorie(archeologie) is verwoord in de Erfgoedverordening. De Wro vraagt sinds kort om inventarisatie van de cultuurhistorische waarden voor een bestemmingsplan. Hier hebben we aan voldaan door de karakteristieke panden te inventariseren en daarnaast een inventarisatie van het cultuurlandschap te maken. De wet vraagt ons ook om aan te geven hoe we met deze geïnventariseerde waarden omgaan. Kampen heeft geen beleid op dit vlak omdat dit al wettelijk geregeld is. Monumenten worden niet via het bestemmingsplan beschermd.

Uitgangspunten

Het bestemmingsplan maakt onderscheid in de status van de diverse cultuurhistorische elementen:

  • Het bestemmingsplan streeft naar zoveel mogelijk behoud, bescherming en/of herstel van karakteristieke waarden van bebouwing en cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen.
  • Het bestemmingsplan regelt de bescherming van deze cultuurhistorische waarde door de aanduiding (ka) en de dubbelbestemmingen W-L + W-CH. (Waarde Landschap en Waarde Cultuurhistorie).
  • Bouwkundige monumenten (rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten) worden al beschermd in de Monumentenwet (gemeentelijke monumenten in de Monumentenverordening). Het bestemmingsplan duidt monumenten daarom alleen aan ter illustratie.

We hebben cultuurhistorische inventarisaties laten uitvoeren voor de erven in het buitengebied. Hoofddoel van deze inventarisatie is bewustwording van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Daarnaast dient het inventarisatierapport als signaal en inspiratiebron bij plannen voor herstel en verandering.

2.4.1.2 Landschapsontwikkelingsplan

De drie betrokken gemeenten hebben hun visie voor toekomstige ontwikkeling van het landschap in de IJsseldelta vastgelegd in een Landschapsontwikkelingsplan (LOP). Het LOP is gericht op behoud en versterking van de kenmerkende gebiedswaarden in de verschillende IJsseldeltalandschappen. Uitgangspunt hierbij is de doorontwikkeling van de beeldstructuur in vlakken (polders), lijnen (dijken en wateren) en punten (kernen, woon- en werkgebieden, infrastructuur). Zwakke plekken moeten weer worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid moet worden aangebracht door middel van beheer, herstel en nieuwe aanleg van landschapselementen. Zo zetten de gemeenten Kampen, Zwolle en Zwartewaterland in op versterking van de landschapsprofielen, -beleving en ruimtelijke kwaliteit van de IJsseldelta. Ook de visie van het LOP is vertaald in een eigen Uitvoeringsprogramma.

Gebiedsindelingen Ontwikkelingsperspectief en LOP:

IJsseldelta en Zwartewaterland   Detaillering Landschapsontwikkelingsplan (LOP)  
Polder Mastenbroek   Veenpolder Mastenbroek  
Kampereiland en buitenpolders   Terpenlandschap Kampereiland en Mandjeswaard  
  Rietlanden en landmeren  
Rivierenlandschap   Rivier, zeedijken en occupatiezones aan de dijkvoet  
  IJsseluiterwaarden buitendijks  
  IJsselstroomruggen en zwaardere IJsselklei  
  Dekzandruggenlandschap Zwartewater- en Vecht  
Slagenlandschap   Laagveenontginningen  
   
   

Bron: Landschapsontwikkelingsplan gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen i.o. 2010

Uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied:
We streven naar zoveel mogelijk behoud, bescherming en/of herstel van karakteristieke waarden van bebouwing, landschap en cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen.
Landschappelijke patronen in waterlopen, dijken en wegenpatronen, ook wanneer deze hun primaire functie verliezen, dienen zoveel mogelijk behouden te worden.
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de gebiedskenmerken uit het Landschapsontwikkelingsplan (LOP).
Agrarische ondernemers en agrarische natuurverenigingen betrekken bij landschapsversterking middels groenblauwe diensten.  

2.4.1.3 Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek

In 2012 hebben we voor de dorpsrand van tussen IJsselmuiden en de Koekoek een gebiedsvisie gemaakt: De Gezichten van IJsselmuiden. In deze gebiedsvisie is de Structuurvisie Kampen 2030 voor de dorpsrand van IJsselmuiden-Koekoek nader uitgewerkt. Hierbij hebben we de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta en de gebiedskenmerken zoals die benoemd zijn in de Omgevingsvisie Overijssel meegenomen. Het gebied op de overgang van polder Koekoek naar polder Mastenbroek hebben we hierin in een uitwerkings- of ontwikkelmodel aangemerkt als ruimte voor tuinbouwgerelateerde bedrijvigheid. In dit ontwikkelmodel liggen kansen voor waterberging, cultuurhistorisch agrarisch landschap, natuurcompensatie, losse bebouwingsclusters en het vergroten van de recreatieve mogelijkheden.

De inzet van het ontwikkelmodel voor het gebied op de overgang van polder Koekoek naar polder Mastenbroek is de ontwikkeling van een landschappelijke omlijsting voor de Koekoek. De 'lijst' bestaat hier uit een wat natter veenlandschap met verdicht slotenpatroon, mooie oevervegetaties, bloemrijke hooilanden en een enkel boscomplex of eendenkooi. Daarbinnen zijn mogelijkheden voor een beperkt aantal compacte bedrijfsclusters. Voorwaarde hiervoor is dat deze ontwikkeling bijdraagt aan de kwaliteit van het gebied. Incidenteel kan het gebied even onder water lopen, om een piek van Mastenbroek of de Koekoek op te vangen. 

Dit bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan waarin echt nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk worden gemaakt mede gelet op de verplichting om de uitvoerbaarheid van de ontwikkelingen aan te tonen. Bij aanvragen in deze zone zullen we wel toetsen of deze passen binnen de visie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0007.png"

2.4.1.4 Nota Belvedère

In de nota Belvedère zijn de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden en steden in Nederland aangegeven. Doel van de Nota is om de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. In de IJsseldelta liggen de volgende gebieden die vallen onder het Belvedèrebeleid:

  • Kampereiland
  • Polder Mastenbroek
  • Hasselt, Kampen en Zwolle zijn aangewezen als cultuurhistorisch belangrijke steden.
2.4.2 Algemene ontstaansgeschiedenis

Cultuurhistorie slaat op de zichtbare (bovengrondse) elementen die de mens in de loop van de geschiedenis heeft achtergelaten bij het bewonen van een gebied. Het heeft betrekking op landschappelijke, aardkundige en bouwkundige elementen. Het landschap is gevormd door de mens en de natuur, en de zichtbare overblijfselen daarvan zijn de natuurhistorische en cultuurhistorische elementen. Steeds meer mensen interesseren zich hiervoor, en dit kan dan ook een bron van toeristische bezoeken vormen als het goed ontsloten en toegelicht wordt. Daarnaast dragen de cultuurhistorische waarden bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

IJs en veen

In de vroegere IJstijden ontstond de basis voor het huidige landschap. In het pleistoceen werden grind en grof zand afgezet door de toen wild stromende rivieren Vecht en IJssel. In het Laat-Pleistoceen werden deze rivieren rustiger, zodat fijn zand en klei werdt afgezet. Later werden door zandverstuivingen vanuit het drooggevallen Noordzeebekken over het hele gebied zanddekken afgezet. In het Holoceen vond veenvorming plaats in een uitgestrekt gebied tussen het Drents Plateau en de Noordzee. Na de IJstijd werd het warmer en steeg de zeespiegel. De IJssel, oorspronkelijk een zijtak van de Rijn, werd hiervan afgesneden en vormde in die tijd slechts een kleine stroom door het veen. Een doorbraak door een duinenrij aan de kust zorgde uiteindelijk voor het ontstaan van de Zuiderzee. Rond 250 jaar na Christus stopte de veenvorming en werd het land met een laag zeeklei bedekt. Dit is terug te vinden aan de voormalige Zuiderzeekust in het noordwesten van het plangebied.

Delta

De deltavorming startte pas in de twaalfde eeuw en beslaat dus een relatief korte periode. De I

Jssel herstelde zich als zijtak van de Rijn en stroomde meanderend haar weg zoekend tussen de hoogten van de Veluwe en het hoger gelegen Salland om noordelijk uit te monden in de Zuiderzee. Nadat dit landschap door de mens in gebruik werd genomen is het stroomdal van de IJssel met haar zijstromen steeds verder vastgelegd door de aanleg van dijken, om de overstromingen van het vruchtbare land te beperken. Naast de aanvoer van zoet water stond de delta onder invloed van de getijden, waardoor strengen in het landschap ontstonden.

Door het getij werd de zeeklei stroomopwaarts afgezet via de IJssel, het Zwartewater en de Reest (nu het Meppelerdiep), zelfs tot voorbij Hasselt. Door de aanleg van dijken kwam hier in de 13e eeuw een einde aan regelmatige afzetting van zeeklei in de kwelders. De huidige strengen in het landschap vormen de rest van geulen waarlangs het zeewater binnendrong en wegvloeide. Na de ontginning van de polders in de IJsseldelta daalde de bodem geleidelijk tot onder de zee- en rivierwaterpeil. Het land werd hierdoor natter zodat steeds meer moeite gedaan moest worden om de waterafvoer uit de polders goed te regelen. Aanvankelijk zal bemaling via molens hebben plaatsgevonden.

Kamperveen

De Utrechtse bisschop Godfried van Rhenen verleende omstreeks 1200 toestemming aan "enige scamele Friezen" zich te vestigen in het veen ten zuiden van Kampen. Waarschijnlijk ontleent Kamperveen zijn naam aan dit veen. Hier ontstonden de buurtschappen het Zuideinde, De Zande, de Hogeweg en oorspronkelijk ook de Leidijk. De voormalige gemeente Kamperveen lag op de grens van het machtsgebied van de Gelderse heren en de Bisschop van Utrecht, terwijl ook de heren van Buckhorst hun invloed lieten gelden. Dit ging vaak ten koste van de bevolking van Kamperveen.

Aan de Leidijk moet een buurtschap zijn geweest dat in de eerste helft van de veertiende eeuw zijn kerk krijgt, de eerste kerk van Kamperveen. Omdat het gebied regelmatig te lijden had van overstromingen, schoof de bewoning in de loop van de 17de eeuw meer op richting de Hogeweg. In 1839 werden met de toren en de laatste resten van de kerk korte metten gemaakt. De begraafplaats 'De Dompe' werd nog tot 1901 gebruikt. De Leidijk werd in de twintigste eeuw omgelegd zodat deze begraafplaats nu tussen de oude Leidijk en de nieuwe Leidijk ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0008.png"
Begraafplaats De Dompe is nog herkenbaar in het landschap en vertegenwoordigt een hoge cultuurhistorische waarde als overblijfsel van de eerste ontginningsbasis van dit gebied. De begraafplaats wordt beschermd door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3.

De Kamper Eilanden

Het noordelijk deel van het plangebied ligt in de delta van het mondingsgebied van de IJssel. Hier stroomde het IJsselwater via een aantal geulen in de Zuiderzee. De eerste vermeldingen van deze delta dateren uit de veertiende eeuw. Het gebied Kampereiland heeft zich door de eeuwen heen ontwikkeld door langzame landaanwas. De grondsamenstelling bestaat niet alleen uit veen zoals in Kamperveen en Mastenbroek, maar ook uit klei. In 1364 schonk bisschop Jan van Arkel de eilanden in de delta met het eraan gekoppelde recht op aanwas aan Kampen. De stad Kampen ontving in dit gebied van de Utrechtse bisschop 30 hoeven (ca. 550ha) "land dat gras draagt". Daarnaast kon de stad behouden wat het tot dusverre had verworven, namelijk het Sint Nicolaasbroek en de Kruishoop (het latere Haatland). Hierdoor kreeg de stad een aanzienlijk grondgebied in handen, dat tot op heden wordt verpacht, waardoor een andere bedrijfsstructuur dan elders is ontstaan en de bedrijven zijn kleiner zijn dan gemiddeld. Waarschijnlijk kon men de grond aanvankelijk alleen als grasland gebruiken. Vanaf 1503 staat permanente bewoning vast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0009.png"
In de middeleeuwen waren er ongeveer 18 erven op de Kamper eilanden aanwezig. In 1793 waren er al 71 bekend. In 1818 had het Haatland 10 boerderijen, de Zuiderwaard 1 boerderij en de Vossenwaard 4 boerderijen op terpen. Deze boerderijen zijn allemaal verdwenen. Aan de Buitendijksweg zijn in 1818 6 boerderijen op terpen aanwezig. Mogelijk bevatten sommige boerderijen vandaag de dag nog restanten van deze oude boerderijen.

Na de tweede wereldoorlog werden de stadsboerderijen uit de stad Kampen verwijderd en werden in dit gebied nieuwe stadserven gebouwd. Door de afsluiting van de Zuiderzee was het overstromingsgevaar geweken en werden deze boerderijen niet op terpen gebouwd.


Polder Mastenbroek

Polder Mastenbroek werd in de 12de eeuw ontgonnen volgens een voor de middeleeuwen uniek patroon, gebaseerd op drie evenwijdig gegraven weteringen en stond onder invloed van de heren van Voorst en de steden Kampen, Zwolle en Wilsum. Na een oorlog met de heren van Voorst werd dit gebied in 1364 door de bisschop van Utrecht verdeeld. De bisschop hield het gebied westelijk van de Bisschopswetering en Wolter van Voorst kreeg het gebied oostelijk van deze wetering. Rond 1800 vallen grote gedeelten van Mastenbroek onder de gemeente Zwollekerspel. Bij de opheffing van deze gemeente in 1967 werd 's-Heerenbroek aan IJsselmuiden toegevoegd.

Bij de aanleg vanaf 1364 werden de Bisschopswetering, de Oude wetering en de Nieuwe Wetering gegraven met een noord-zuid orientatie. Haaks hierop werd de Trekvaart (Kamperwetering) en in het verlengde hiervan de Kerkwetering gegraven. Naast de weteringen lagen aan twee kanten paden voor de ontsluiting van de boerderijen. Parallel en haaks op de weteringen zijn enkele stegen, smalle paden met een aan weerszijden sloten gesitueerd. De weteringen werden hoofdzakelijk gebruikt voor transport terwijl de stegen, zoals de Brésteeg en de Rieksteeg een secundair belang hadden. Tijdens de ruilverkaveling rond 1977 werden de weteringen gedempt en vervangen door een bredere weg met sloten aan weerszijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0010.png"
Topografische kaart 1933, De Zwolseweg volgt een groot deel van de historische weg van Oosterholt naar Zwolle die al in 1364 aanwezig moet zijn geweest. De weg ligt namelijk op de scheiding van twee verkavelingsstructuren. De spoorlijn Kampen- Zwolle, in 1865 aangelegd als onderdeel van de lijn Utrecht-Amersfoort-Zwolle-Kampen, doorsnijdt het verkavelingspatroon van de polder Mastenbroek.

De steden Wilsum en Grafhorst

Wilsum is ontstaan op een zandrug langs de IJssel. De hoogte van de zandrug vormde een natuurlijke bescherming tegen het water en zo een goede plek om te wonen. In de oudst bekende vermelding van Wilsum uit 1213 wordt gesproken van het Kerspel Wilsem(Wilsum) en Santlike(Zalk). De bebouwing concentreerde zich eeuwenlang op de zandrug, langs de dijk (voltooid in de 14e eeuw). Al vóór 1321 kreeg Wilsum van de bisschop van Utrecht stadsrechten. Het stadsgebied omvatte de Nieuwstad (een planmatig opgezet buurschap ontstaan na de bedijking van de IJssel), maar niet Harsenhorst en Uiterwijk.

Ook Grafhorst is gesticht op een zandrug. Grafhorst ligt aan het Ganzendiep, een voormalige arm van de IJsseldelta. Vroeger heette deze het 'Graffersche dyp'. Wanneer de nederzetting is gesticht, is onbekend. Het is niet ondenkbaar dat de eerste bewoners van deze streek, de Bruckters en later de Saksische stammen, de zandruggen gedeeltelijk hebben afgegraven. Hieruit zou ook de naam Grafhorst ontstaan kunnen zijn. De naam Grafhorst is immers een samenstelling tussen 'graf' en 'horst'. Het eerste woord is waarschijnlijk afgeleid van het woord 'graven' en het tweede woord betekent 'een met bomen begroeide hoogte' of 'rivierduin'. 12 november 1277 wordt Grafhorst voor het eerst in een officiële acte genoemd. In 1333 verleent de Bisschop van Utrecht het plaatsje Grafhorst stadsrechten.

Zowel Wilsum als Grafhorst hebben zich nooit echt als stad ontwikkeld. Ze onderscheidden zich wel van het platteland door hun bestuursinrichting en eigen rechtspraak. Beide steden hadden bijvoorbeeld hun eigen Burgerweide. In 1937 werden de gemeenten IJsselmuiden, Grafhorst, Wilsum, Kamperveen en Zalk, op voorstel van de gedeputeerde staten van Overijssel, uit het oogpunt van doelmatigheid samengevoegd. Na de fusie van IJsselmuiden en Kampen in 2001 vallen deze grondgebieden onder de gemeente Kampen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0011.png"
Burgerweide(donkergroen) en de gemeentelijke weidegrond(lichtgroen) in de polder Mastenbroek. Volgens de kadastrale gegevens uit 1817.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0012.png"
Bij de verdeling van Mastenbroek werd de stad Wilsum een zogenaamde voorslag toegewezen. In 1407 bedroeg deze "Wylsemer Voirslag" 32 morgen (oppervlaktemaat, iets minder dan een hectare). Mogelijk is deze voorslag opgegaan in de Wilsumer burgerweide. Op 1 april 1936 droeg de gemeente Wilsum formeel haar deelgerechtigheid in het gebruiksrecht van het Burgerland over aan de burgerij van Wilsum. De burgerij van Wilsum droeg daarbij aan de gemeente Wilsum het eigendom van de Scherpenhoek over. Enige jaren na instelling van de gemeente IJsselmuiden verkreeg de burgerij van Wilsum het volle eigendom van het Burgerland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0013.png"
Fragment kadastrale minuut 1818 waarop het sikkelvormige grondgebied tussen de Lagelandweg en de Brinkweg als Hongerenoord is aangegeven


afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0014.png"


Kadastrale minuur 1818, rechts het gebied de Halingen, waar de gemeentelijke Burgerweide lag. Dit gemeenschappelijke weidegebied voor de burgerij was ongeveer 56 ha groot.


afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0015.png"


De tuinen en bospercelen bij Grafhorst, militaire kaart 1845


Buckhorst

Aan de Zalkerdijk, dicht bij de grens tussen Overijssel en Gelderland heeft vanaf in ieder geval de dertiende eeuw tot 1840 het huis Buckhorst gestaan. Op de kadastrale minuut van 1818 staat het kasteel, het kasteelterrein met bijbehorende parkaanleg, de grachten en gebouwen nog volledig ingetekend. De layout van het terrein van het voormalige kasteel is deels bewaard gebleven. De buitengrachten zijn gedempt maar twee van de oudste binnengrachten zijn , de westelijke en oostelijke met een stuk zuidelijk binnengracht zijn nog aanwezig, al zijn zij sterk verland. Op het voormalige kasteeleiland staat nu een boerderij met drie losse schuren, waarvan één gedeeltelijk op de locatie van de middeleeuwse zaalbouw.

Wittenstein

Het landgoed Wittenstein is gesticht in 1596 en bestond uit een buitenhuis met gracht en een rechthoekig landgoed. In de tweede helft van de 19de eeuw werd bij landhuis Wittenstein een boerderij gebouwd die nu nog aanwezig is. Rond 1880 zijn de grachten van het landhuis gedempt en in 1938 werd het huis gesloopt. Op de zelfde plaats bouwde men een nieuw houten huis. Opvallend zijn de lanen die rondom het landgoed aanwezig zijn.

Meerzicht

De eerste aanduiding van het nog bestaande landgoed Meerzicht is te vinden op de kadastrale minuut van 1818. Het landgoed behoorde in het midden van de 19de eeuw tot de bezittingen van Richard van Romunde. In de successie-memorie van deze op 15 april 1853 overleden oud-wethouder van Kampen, wordt Meerzicht als volgt omschreven: een heerenhuis en koepel, hoveniershuis met stalling en schuur, benevens een huis bij het hek, welke laatste thans tot erfje of boerderij is ingericht, zijn hierbij gelegen vijf akkers bouwland, twiegwaarden langs de kolk en trekvaart, bosch en tuingrond, tesamen groot 10 bunder, 43 roeden en 43 el… Het herenhuis, de laan en het huis bij het hek zijn nog aanwezig.

2.4.3 Bestaande situatie - natuurlijke laag

De natuurlijke ondergrond kent in de IJsseldelta een afwisselend patroon van waterlopen, geulen, laag gelegen natte gronden en hoger gelegen droge zandgronden.

In het gebied ingesloten tussen IJssel, Ganzendiep en de polder Mastenbroek liggen de zandruggen min of meer parallel aan IJssel en Ganzendiep. Opvallend is de paraboolvormige zandrug van Oosterholt (mogelijk een rivierduin ontstaan door het opwaaien van rivierzand). De laag gelegen natte gronden grenzend aan IJssel en Ganzendiep zijn rivierkleigronden; de overige laag gelegen natte gronden, ook in de polder Mastenbroek, zijn vooral veengronden.

Het gebied ingesloten tussen IJssel, de grens met Overijssel en voormalige Zuiderzee (nu Drontermeer) is relatief laaggelegen en kent weinig reliëf. Opvallend is de overwegend noord-zuid gerichte structuur van de landschappelijke ondergrond. Langs de IJssel liggen oeverwalafzettingen in een strook min of meer parallel aan de rivier. Ook de oude IJsselarmen volgen hier de noord-zuid gerichtheid van de rivier. Aan de voormalige Zuiderzeezijde liggen parallel aan de vroegere kustlijn walachtige verhogingen, ontstaan in het sedimentatiedek door de getijdenwerking. Afwijkend is hier de gerichtheid van de oude getijdengeulen; deze staan haaks op de vroegere kustlijn. Dit heeft bij de Enk geleidt tot een onderbreking in de noord-zuid gerichte structuur van de bodemlaag; hier bevinden zich min of meer oost-west gerichte zandafzettingen. In het landschap zijn nog restanten van de oude getijdengeul zichtbaar. De Reve, een van oorsprong natuurlijke waterloop, is in het verleden uitgediept, verbreed en rechtgetrokken en als zodanig niet meer in z'n oorspronkelijke vorm, maar nog wel als waterloop te herkennen.


Op de grens van IJssel en voormalige Zuiderzee is een onregelmatiger patroon te zien. De IJssel vertakte zich hier in een aantal 'Diepen' waartussen kleine eilanden, de zogenaamde 'Waarden', ontstonden die in de loop der tijd door verzanding van de geulen aaneengegroeid zijn. In het landschap zijn nog enkele geulen herkenbaar. Door de voortdurende overstromingen is dit gebied overslibt met een laag kalkrijke zavel of klei van verschillende dikte. Het Noorddiep, de Goot, het Ganzediep en het Zwartewater zijn de nu nog overgebleven open delen (met water) van de oorspronkelijke delta.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0016.png"

geomorfologische kaart


Waardestelling

De Kampereilanden zijn aardkundig bijzonder waardevol: het afwisselende patroon van 'Diepen' en 'Waarden' is karakteristiek voor de rivierdelta en vormt een uniek stukje Nederland. Bijzonder is ook de smalle strook met strandwallen parallel aan de voormalige Zuiderzeekust en het laagveen rond Kamperveen. Op kleinere schaal zijn de diverse dekzandkoppen (onder andere ten westen en oosten van de Enk) aardkundig waardevolle elementen.
Aan de rechterzijde van de IJssel zijn de natuurlijke zandruggen, de restanten van het rivierduin (ondanks het feit dat een deel is aangetast door zandafgravingen) en het laagveen in de polder Mastenbroek aardkundig waardevol.


Wijze van bescherming

Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan is het niet nodig om voorschriften op te nemen om de bovengenoemde waarden te beschermen. De natuurlijke zandruggen, restanten van het rivierduin en de dekzandkoppen hebben gedeeltelijke bescherming door de waarde archeologie. Wanneer binnen het plangebied ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen worden gemaakt is het wel nodig om voorschriften ter bescherming van de bovengenoemde waarden op te nemen.

2.4.4 Bestaande laag - agrarische cultuurlandschappen

Het afwisselende patroon van de natuurlijke ondergrond is leesbaar in het landschap van de IJsseldelta; de landschappelijke structuren zijn in het algemeen ook ontstaan in de tijd dat de ingebruikname van het landschap met name bepaald werd door de verscheidenheid in bodem, relief en waterhuishouding.

Vanouds vormen de zandruggen hier de structuurdragers van het landschap: op de zandruggen ontstond de eerste bebouwing van woonkernen als Wilsum, Nieuwstad, Uiterwijk, Oosterholt en Grafhorst, vanaf deze hoger gelegen delen is het omringende lager gelegen landschap in gebruik genomen en verkaveld. De zandruggen zijn daarmee verankerd in het landschap; er is sprake van een sterke samenhang tussen de natuurlijke ondergrond, weg, bebouwing, opgaande beplanting en verkavelingsstructuren. De oeverwallen langs de IJssel kennen een onregelmatig wegenpatroon en blokverkaveling. De bebouwing bestaat uit oude boerderijen en moderne agrarische bedrijven. Op sommige erven zijn de oude fruitboomgaarden nog herkenbaar.

De laag gelegen natte gronden kenden vanouds een gebruik als weide en hooiland. Slootjes zorgen voor de noodzakelijke afwatering van deze gronden en vormden in veel gevallen de perceel- of eigendomsgrenzen. De grote mate van openheid van de laag gelegen natte gronden maakte dat de historische linten met verspreide agrarische bebouwing en opgaande beplanting (onder andere boomgaarden) zich als verdichte linten aftekenden in het agrarisch cultuurlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0017.png"

Het sikkelvormige grondgebied tussen de Lagelandweg en de Brinkweg en de waterloop in het verlengde hiervan heeft een sterk afwijkende grofmazige verkaveling. Mogelijk is hier sprake geweest van gemeenschappelijke gronden.

In Kamperveen en polder Dronthen vormen de dijken vanouds de structuurdragers van het landschap: vanaf de dijk werd het gebied verkaveld, aan of op de dijk ontstond de eerste bebouwing. Bij de aanleg van de dijken werd gebruik gemaakt van de aanwezige natuurlijke verhogingen in het landschap. De oude dijken zijn daarmee verankerd in het landschap; er is sprake van een sterke samenhang tussen de natuurlijke ondergrond, dijk, terpen, bebouwing, opgaande beplanting, bermsloten en verkavelingstructuren. Bij de Zwartendijk, Venedijk, de Schansdijk, de Leidijk en de Hogeweg is deze samenhang en het daarbij behorende karakteristieke dijkprofiel heel herkenbaar. Door recente (infrastructurele) ingrepen in het landschap is dit bij de Slaper nog slechts op delen het geval. De bedoeling is echter dat dit - in het kader van de landschappelijke inpassing van de Hanzelijn - op korte termijn waar mogelijk hersteld wordt. Bijzonder is het verschil in uiterlijk tussen de oude dijkringen en de jongere dijken. De Zwartendijk, Venedijk, Schansdijk, Slaper en Hogeweg worden begeleid met opgaande beplantingen op de dijk; bij de jongere dijken, zoals de Buitendijks- en Kardoezenweg ontbreekt dit. Verder kennen de oude dijken een typische kronkelstructuur; een gevolg van de diverse dijkdoorbraken. De samenhang tussen kolk en bocht in de dijk is in veel gevallen nog zichtbaar; een enkele kolk is dichtgegroeid of gedempt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0018.png"

Kaartuitsnede Johan Muller: Caerte van de vrijheyt der stad Campen 1724, omgeving Polder Dronthen Ter hoogte van de Enk zorgde de natuurlijke ondergrond voor een onderbreking in de noord-zuid gerichte structuur van het landschap; de oude getijdengeul vormt hier de scheiding tussen de dijkringen van Kampen en Kamperveen. De dijken liggen hier aan weerszijden min of meer parallel aan de oude getijdengeul. Bij de aanleg van de Slaper en de Noordwendigedijk is gebruik gemaakt van de hoger gelegen zandafzettingen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0019.png"

Bij de inpoldering van polder Dronthen werd bij de aanleg van de dijken gebruik gemaakt van de walachtige verhogingen in het sedimentatiedek; de noord-zuid orientatie van de natuurlijke laag is hier leesbaar in de noord-zuid gerichte dijkstructuren. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0020.png"
Kronkels in de Zwartendijk door de vele dijkdoorbraken

De veengronden ten oosten van de Zwartendijk zijn waarschijnlijk al vanaf de 12e eeuw in gebruik als weide en hooiland. Karakteristiek is hier de lage ligging en de afwijkende – grofmaziger – verkaveling: het gebied kende lang een gemeenschappelijk gebruik als de vroegere stadsweiden van de stad Kampen. De Melm, een noordelijker gelegen voormalige stadsweide, kent sinds 1936 een regelmatige strokenverkaveling. Ook een strokenverkaveling, maar niet altijd even regelmatig, kennen de Zuiderzee(klei)polders Dronthen, Buitendijks en Zevenhuizen. De polder Zeeburg kent een meer blokvormige verkaveling. De veengronden rond Kamperveen kennen een karakteristieke regelmatige slagenverkaveling van langgerekte evenwijdige kavels loodrecht op de wegen/dijken (Leidijk, de Hogeweg en de Venedijk) met de weteringen daartussen (Buitenwetering en Binnenwetering). De smalle percelen worden gebruikt voor grondgebonden landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0021.png"
Topografische kaart M.J. de Man 1802-1812, slagenverkaveling Kamperveen Van links naar rechts, de Gelderse gracht, de Leidijk, de Binnenwetering, de Hogeweg , de Buitenwetering en de IJsseldijk. Militaire kaart 1859.

De onregelmatige structuur van de natuurlijke ondergrond bij de monding van de IJssel is leesbaar in de typische kronkelstructuren van het agrarisch cultuurlandschap in dit gebied. De natuurlijke hoogten vormden hier de basis voor de eerste bewoning in het plangebied; bij het opwerpen van de terpen werd gebruik gemaakt van de hoogste plekken in het landschap die - tot op zekere hoogte - een natuurlijke bescherming tegen het water boden. Ook voor de dijkaanleg werd aansluiting gezocht bij de hoger gelegen delen in het landschap. De huisbelten liggen verspreid in het landschap; de oudste op de hoogte plekken. Vanaf de hoger gelegen delen van het landschap is het omliggende lager gelegen landschap in gebruik genomen en verkaveld. Karakteristiek voor de noordelijk gelegen gronden bij de monding van de IJssel is de onregelmatige blokverkaveling die samenhangt met het subtiele reliëf en onregelmatige patroon van geulen ('diepen') en waarden. De waarden, de hoger gelegen delen, zijn al eeuwen in gebruik als weide en hooiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0022.png"
Op een kaart van de Hattinga's van 1724-1745 zijn de afzonderlijke waarden nog zichtbaar. Men neemt aan dat de eilanden in verschillende fasen zijn ingedijkt waarbij steeds nieuwe op- en aanwassen in gebruik werden genomen. De overbodig geworden dijken groef men vaak weer af, zodat de grond opnieuw gebruikt kon worden. Delen zijn nu nog als dijk herkenbaar in het landschap, andere delen alleen nog te herkennen in het tracé van wegen of in perceelsscheidingen.

In de polder Mastenbroek zijn de weteringen de structuurdragers. De erven, de meeste op terpen, liggen als verdichte 'kralen' aan deze lange rechte lijnen in de polder. De omliggende gronden zijn vooral in gebruik als hooi- en weidegronden. De verkaveling is streng geometrisch met blokverkaveling en bajonetkruisingen. Toch liggen de wegen vanwege hun ouderdom niet kaarsrecht in het land. De randen van de polder worden gemarkeerd door dijken. Het gridpatroon van de verkaveling loopt niet altijd tot de dijk maar gaat op enkele plekken over in een grillige blokverkaveling, met name in de overgangszone naar bebouwing in (dijk)linten of kernen, gebieden die door een hogere ligging al eerder in gebruik genomen waren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0023.png"

Grofmazige gridstructuur met grote rechthoekige blokverkaveling polder Mastenbroek

Waardenstelling

Bij de ruilverkaveling in de eerste helft van de 20e eeuw is een deel van de oorspronkelijke verkaveling van het plangebied gerationaliseerd, maar de diversiteit in verkavelingspatronen én een groot deel van de landschappelijke karakteristieken zijn behouden. Waardevolle structuren en elementen in het agrarische cultuurlandschap zijn met name de oude dijken, de kolken, huisterpen en broekswegen, maar ook watergangen als de oude Reve, de Binnenwetering en het afwateringskanaal. Waardevol is ook het herkenbare onderscheid tussen de ruimtelijke verschijningsvorm van de verschillende landschappen, zoals bijvoorbeeld tussen het Kampereiland, waar de erven als verdichte eilanden verstrooid in het open landschap liggen, en het zuidwestelijk daarvan gelegen deel van het plangebied, waar de oude dijken met daarop geöriënteerde erven als verdichte linten de ruggengraten van het karakteristieke open laagveenlandschap vormen. De nog gave polderverkaveling van Mastenbroek heeft als eerste rationele verkaveling in Nederland een hoge cultuurhistorische waarde. De cultuurhistorische en recreatieve waarde van de polder Mastenbroek en het Kampereiland hebben een officiële status gekregen door aanwijzing als Nationaal Landschap IJsseldelta.

Wijze van bescherming

De waarde landschap beschermt genoemde elementen. De dijken en broekswegen hebben gedeeltelijke bescherming door de waarde archeologie. Ook de kolken en huisterpen genieten bescherming waardoor deze afdoende zijn beschermd. Wanneer binnen het plangebied ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen worden gemaakt is het wel nodig om voorschriften ter bescherming van de bovengenoemde waarden op te nemen.

2.4.5 Bestaande situatie - stedelijke laag

Ten westen en noordwesten van de stad Kampen bestaat de aanwezige bebouwing nog grotendeels uit agrarische of voormalige agrarische erven; verdichting met andere bebouwing heeft nauwelijks plaatsgevonden. Het gebied heeft daarmee een uitgesproken agrarisch karakter. De kenmerkende erfstructuur kent een onderscheid tussen voor- en achter: de voorkanten met woonfuncties aan de openbare weg, de achterkanten met bedrijfsfuncties aan het landschap. De erven zijn voorzien van stevige erfbeplantingen. De traditionele boerderij staat op een terp en is een hallenhuis waarvan het woongedeelte een rechte topgevel en het bedrijfsgedeelte een wolfseind heeft (minder gevoelig voor de wind). Vanouds zijn deze boerderijen met een rieten kap gedekt. In de buurt van Zuideinde West komt naast het hallenhuis het rietgedekte T-huis veel voor. Ook rond Zalk zijn beide boerderijtypen gangbaar maar hier staan ze niet altijd op terpen. Aan de Zalkerdijk staan de traditionele boerderijen, meestal in de vorm van een rietgedekt hallenhuis met wolfseinden, onder aan de dijk. Het kenmerkende type boerderij uit de periode 1930-1940 is een lage met rode pannengedekte hallenhuisboerderij met wolfseinden aan de voor- en achtergevel. De nieuwe stadserven, gebouwd na de aanleg van de afsluitdijk, zijn in het veld te herkennen aan het feit dat deze niet meer op terpen zijn gebouwd. Kenmerkende typen uit deze tijdsperiode zijn de kop hals romp boerderij (waarbij het bedrijfsgedeelte soms haakvormig werd uitgevoerd) en de hallenhuisboederderij met krimp. De boerderijen uit deze periode kregen een dakbedekking van rode gebakken pannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0024.png"

Wederopbouwboerderij Melmerweg 17 De Mastenbroeker polder

Langs de historische dijken in het gebied is de sterke relatie met de dijk zichtbaar; de bebouwing bevindt zich hoofdzakelijk op verhoogde woonplateaus of terpen aan of op de dijk en de woningen kennen een oriëntatie op de dijk. De meest voorkomende kaprichting is haaks op de dijk. Het feit dat het hooiland een belangrijke inkomstenbron was voor de boeren in dit gebied is nu nog herkenbaar aan de vele hooibergen. De erven zijn meestal voorzien van stevige erfbeplanting. Bij de Buitendijksweg kennen de oude erven een zelfde opzet en relatie met de dijk, ook al is de oude dijk hier nauwelijks meer als zodanig herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0025.png"

Foto kenmerkend erf/kenmerkende bebouwing/kap haaks op de dijk


afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0026.jpg"

Topografische atlas M.J. de Man 1802-1812, gebied rond Kampen. Opmerkelijk is dat de bebouwing langs de Zwartendijk zich lang beperkt heeft tot het deel ten zuiden van de Wilgenweg, het deel van de Maten. Mogelijk speelt het feit dat zich hier in de ondergrond enkele dekzandopduikingen bevinden een rol, maar ongetwijfeld ook het feit dat de noordelijker gelegen broekgronden gemeenschappelijke gronden waren die vrij van bebouwing moesten blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0027.jpg"

Bij de Leidijk stond de bebouwing oorspronkelijk alleen aan de oostkant en bij de Hogeweg juist aan de westkant van de dijk. De richting waar van uit het water bij overstroming kwam zal hier een rol hebben gespeeld.

Op de Kampereilanden liggen de erven onregelmatig verspreid, zowel direct aan de openbare weg als op enige afstand ervan aan een doodlopende 'oprijweg'. De boerderijen zijn hier vanouds laag gehouden in verband met de wind. Daarbij is de zijde met voordeur en ramen op het oosten gericht, zodat de woonkant het minst last heeft van de wind.

De erven in de Mastenbroeker polder zijn vooral op terpen aan de Oude, de Nieuwe en de Bisschopswetering gesitueerd, waarbij het woonhuis in de richting van de wetering is geplaatst. Het traditionele boerderijtype is hier het rietgedekte hallenhuis met wolfseinden. Veel boerderijen zijn van het T-huis type. Bruggen uit de tijd van de ruilverkaveling geven toegang tot de erven.

Ook aan de Zwolse weg komt het T-huis type veel voor. De verspreid gelegen agrarische bebouwing op terpen is hier niet noodzakelijkerwijs georiënteerd op of aan de Zwolseweg; de huisbelten zijn te vinden op de hoge delen in het landschap.

Zuideinde verdient bijzonder vermelding, de bebouwingsconcentratie in de zuidpunt van de polder Kamperveen. Behalve veel traditionele agrarische bebouwing komt hier veel woonbebouwing voor, en zelfs een kerk, een school en twee niet-agrarische bedrijven. Met de beplanting langs wegen en op erven en tuinen kan Zuideinde als een 'kleine kern' in het overigens open landschap gezien worden. De bebouwing sluit aan op de bebouwing bij Zwarteweg (gemeente Oldebroek).

Gemalen en sluizen

Een bijzondere categorie bebouwing in het landschap van de IJsseldelta – van belang voor de waterhuishouding - zijn de gemalen en sluizen. Het stoomgemaal met dubbel schoepenrad aan de Middenwetering (gebouwd in 1856 voor de polder Broeken en Maten) en het electrogemaal aan de Noordwendigedijk (met aangrenzende kolk en overloopkanaal) zijn aangewezen als Rijksmonument.

Grootschalige infrastructuur

De aanleg van bovenregionale infrastructuur (denk aan N307, N50 en Hanzelijn, maar ook de aanleg van de Verlegde Niersallee) heeft tot gevolg gehad dat oude lijnen in het landschap - de Burgemeester Hardenbergweg, de Slaper, de Venedijk, de Zwartendijk en (Boven)broeksweg(en) - zijn doorsneden. Soms alleen in het platte vlak; er is in dat geval nog sprake van een visuele relatie tussen de beide delen. De doorsnijding van de Zwartendijk door de Hanzelijn is hiervan een voorbeeld. In andere gevallen zorgde de doorsnijding voor een onderbreking in de ruimtelijke continuïteit van de oude lijn. De doorsnijding van de Slaper door de dijklichamen van N50 en Hanzelijn is hiervan een voorbeeld.

De nieuwe lijnen in het landschap hebben geen relatie met de onderliggende natuurlijke ondergrond en met bestaande landschapspatronen; bereikbaarheid is de belangrijkste kwaliteit van N50, N307 en Hanzelijn. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de gestroomlijnde technische vormgeving en het knooppunt van bijbehorende op- en afritten. Het bovenregionale, doorgaande karakter maakt dat auto(snel)weg en Hanzelijn moeilijk te kruisen lijnen in het landschap vormen en een barrière zijn voor water, mens, plant en dier. Zo vormt de N50 aan de westzijde van Kampen een vrij harde stadsrand.

Waardenstelling

In het plangebied komen zeer veel waardevolle boerderijen en erven voor. En niet alleen onder de historische boerderijen en erven; ook de moderne boerderijtypen en erven vormen een waardevolle laag in het landschap. In de bijlage is een volledige lijst van cultuurhistorisch waardevolle panden opgenomen. Deze lijst is gebaseerd op inventarisaties van karakteristieke erven en panden (uitgevoerd door Het Oversticht) en de aanwezige Rijks- en Gemeentelijke monumenten.

Het stoomgemaal met dubbel schoepenrad aan de Middenwetering en het electrogemaal aan de Noordwendigedijk met de omliggende waterhuishoudkundige voorzieningen hebben een hoge cultuurhistorische waarde.

Wijze van bescherming

Om de karakteristieke panden in het plangebied te beschermen zijn deze op de verbeelding aangegeven. De karakteristieke erven zijn aangegeven middels de aanduiding W-CH (Waarde Cultuurhistorie). Het gaat veelal om bescherming van de hoofdvorm. Het bestemmingsplan voorziet ter bescherming na agrarische bedrijfsbeeindiging in een mogelijkheid de karakteristieke panden op een erf in te vullen met ten hoogste drie woningen.

2.4.6 Bestaande situatie - lust en leisure laag

Met de komst van de nieuwe lijnen in het landschap is een nieuw perspectief toegevoegd aan de beleving van dat landschap: sneller, van grotere hoogte. De nieuwe dijklichamen van N50 en Hanzelijn fungeren door hun hoogte min of meer als balkons; vanaf de Hanzelijn en de N50 heb je enerzijds zicht op de stad, anderzijds op of 'over' het omliggende landschap. De omgeving van het nieuwe station met de knoop van infrastructuur is in deze 'snelwegwereld' een speciale plek. Het nieuwe station vormt daarin een mooi oriëntatiepunt. Zichten op de Molenbrug en de toren van de Bovenkerk vormen de visuele verbindingen met de stad Kampen. Oude lijnen verknopen het stedelijk gebied met het landschap. Met name de oude broekswegen vormen te voet en op de fiets prachtige verbindingen tussen binnenstad, buitenwijken en landschap en vervullen daarmee een belangrijke functie in het netwerk van langzaam verkeer.

De historische dijken in het buitengebied vormen de 'scenic routes'; vanaf de dijken beleef je het landschap van de IJsseldelta. De verschillende fasen van inpoldering zijn daarbij af te lezen aan de verschillen tussen de oude en de nieuwe dijken; de oude zeedijken vormen besloten en kleinschalige lijnen in de open polders waar de nieuwe dijklichamen de ruimte van het oude agrarische cultuurlandschap begrenzen.

Bijzondere elementen in het landschap vormen de restanten van de landgoederen Wittenstein en Meerzicht én de restanten van de voormalige havezate Buckhorst. De layout van het terrein van Buckhorst is grotendeels bewaard gebleven; in het veld zijn de oude laanstructuren en grachten voor een belangrijk deel nog herkenbaar. Op het voormalige kasteelterrein staat nu een boerderij met drie losse schuren, waarvan één gedeeltelijk op de locatie van de middeleeuwse zaalbouw. Opvallend bij het landgoed Wittenstein zijn vooral de aanwezige lanen; de grachten en het landhuis zijn verdwenen. Op het landgoed Meerzicht is het herenhuis nog aanwezig, en daarnaast ook een laan en 'het huis bij het hek'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0028.png"

Herenhuis Meerzicht

Waardenstelling

Het landschap van de IJsseldelta vertegenwoordigt hier een bijzondere toeristische en recreatieve potentie en vormt een belangrijk onderdeel van de cultuur en identiteit van de gemeente Kampen. Beeldbepalende cultuurhistorische elementen en plekken in het landschap als de oude zeedijken, de boerderijen op een terp of een bocht in de dijk om een kolk vertellen het verhaal van het gebied en zijn belangrijk voor de identiteit van de plek en de mensen die hier wonen, werken en recreëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0029.png"

Bijzondere elementen als de restanten van de voormalige havezate Buckhorst en de landgoederen Wittenstein en Meerzicht (met de daarbij behorende laan-, paden- en groenstructuren, en bij Meerzicht het herenhuis en het huis bij het hek) vertegenwoordigen een hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Het herenhuis Meerzicht heeft ook een bouwhistorische verwachtingswaarde.

Wijze van bescherming

Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan en de beschermende werking van de planvoorschriften voor cultuurhistorische elementen zijn de bovengenoemde waarden afdoende beschermd. De landschappelijke structuur van de landgoederen wordt beschermd door de 'waarde landschap'. Het kasteelterrein van Buckhorst, een archeologisch monument, wordt beschermd door de waarde archeologie .

2.5 Archeologie

Het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, heeft als doelstelling de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Om dit 'Verdrag van Malta' in de Nederlandse wetgeving te integreren is in 2007 de 'Wet op de archeologische Monumentenzorg' in werking getreden. Daarmee is de Monumentenwet 1988 gewijzigd op het onderdeel archeologie.

Met het inzetten van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem, bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat we in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moeten omgaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Archeologie houdt zich bezig met het bestuderen van het bodemarchief. Dit zijn oude sporen en structuren die in bepaalde delen van de bodem achtergebleven zijn en informatiewaarde bevatten. Door correcte bestudering kunnen we feiten en omstandigheden van vroeger achterhalen. De betekenis van het gemeentelijke bodemarchief is variabel en bestaat uit waarden en verwachtingen. Een aantal locaties met bekende waarden staan geregistreerd als monument op de Archeologische MonumentenKaart (AMK-terreinen). Hierop staan de stadskern van Kampen, de terpen en de locaties van voorname buitenplaatsen (bijv. Buckhorst te Zalk) enz. Voor het overige gemeentelijke grondgebied geldt een indeling op basis van hoge, middelmatige tot lage verwachtingen. Deze gegevens staan op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, die tevens de AMK-registraties bevat. Op de plankaarten geven we voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen en verwachtingswaarden bevinden. De kern van de huidige archeologiewetgeving omvat bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, moet er oudheidkundig bodemonderzoek plaatsvinden. De informatie van deze bij bodemonderzoek onderzochte resten behouden we vervolgens door middel van documentatie daarvan. Voor gebieden waar we reële verwachtingen hebben ten aanzien van archeologische waarden en waar ruimtelijke ingrepen gaan plaatsvinden moet, bij planvorming van een bepaalde omvang, inventariserend onderzoek plaatsvinden om te bewijzen of er daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek moeten vervolgens volwaardig in de belangenafweging worden meegenomen. Op basis van dit onderzoek kunnen we besluiten tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. Deze beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In het van geval van Kampen is dit de gemeente Kampen.

Het plangebied algemeen

Het plangebied op de rechteroever van de IJssel bestaat uit een noordelijk en een zuidelijk deel verbonden door een deel van de oeverwalzone van IJsselmuiden. Het overige deel van IJsselmuiden-dorp en polder de Koekoek valt buiten het plangebied en vormt de scheiding tussen de planhelften. Het noordelijk plandeel bestaat uit kampereiland. Dit gebied is in de 14de eeuw ontstaan als een reeks zandbanken in de delta van de IJssel. In de loop der jaren groeiden die zandbanken aaneen tot het huidige Kampereiland. Historische relicten in de vorm van oude dijken en terpen herinneren aan de cultivering van dit gebied. Kampereiland telt tientallen terpen, waarvan meerdere van middeleeuwse ouderdom zijn. Al deze terpen zijn AMK terreinen.

Ten zuiden van IJsselmuiden-de Koekoek bevindt zich het rivierduingebied van Oosterholt. Omdat het rivierduin van oudsher aantrekkelijk moet zijn geweest voor vestiging, geldt voor deze landschappelijke eenheid een hoge archeologische verwachting. Te Oosterholt zijn mogelijk nog resten van een kartuizer klooster aanwezig. Het overige deel van dit plangebied bestaat uit de oeverwalzone en het rivierduin van Wilsum-Nieuwstad. Ook hier geldt voor het rivierduin een hoge verwachting. Het oostelijke deel van het plangebied op rechteroever van de IJssel wordt gevormd door 's-Heerenbroek, dat in de tweede helft van de 14de eeuw gesticht is door de bisschop van Utrecht om diens landerijen in de polder Mastenbroek, die vanaf 1364 ontgonnen werd, te beheren. In dit deel zijn meerdere terpen aanwezig, die allen een AMK status hebben. De dorpskommen van Wilsum en 's-Heerenbroek behoren niet tot het plangebied.

Het plangebied op de linkeroever van de IJssel is door de ligging van plangebied IJsseldelta-Zuid opgesplitst in een noordelijk, midden en zuidelijk deel. Het zuidelijke plandeel omvat het dorpsgebied van Kamperveen en het buitengebied van Zalk. Landschappelijk maakt dit gebied deel uit van de noordwestelijke veenrand langs de Veluwe. Door de IJssel is het landschap bedekt met riviersediment. Kamperveen is ontstaan als een veenontginning in de 13de eeuw. De oude ontginningsstructuur van het dorp wordt aangegeven door de Leidijk en de Hogeweg, en is nog goed herkenbaar. De huidige Leidijk bevindt zich niet op de locatie van de  oorspronkelijke Leidijk, maar kent een vergelijkbaar beloop. Haaks op de ontginningsassen Leidijk-Hogedijk groeven de boeren kavels met een zuidwestelijke-noordoostelijke oriëntatie. Op deze manier kwam een slagenlandschap tot stand dat zeer kenmerkend is voor een gecultiveerd middeleeuws veengebied. Langs de nederzettingassen, de Leidijk en de Hogeweg vestigden zich de eerste bewoners. In Kamperveen ontstonden ook enkele buurschappen zoals Zuideinde, De Zande en het Oenen. Het Oenen bestaat niet meer door de inbraak van een getijdengeul van de Zuiderzee. Deze getijdengeul bevond zich ter plaatse van plangebied IJsseldelta-Zuid. Het Zalker deel van het plangebied omvat de komgronden en de oeverwal van Zalk, inclusief de locatie van de voormalige havezate Buckhorst. De havezatelocatie is een beschermd archeologisch (rijks)monument. Het rijk is hier bevoegd gezag. Deze status geldt ook voor twee terpen in Kamperveen. De overige terpen in het plangebied bezitten een reguliere AMK status. De dorpskom van Zalk maakt geen deel uit van het plangebied. Het noordelijke deel van het plangebied kenmerkt zich als een reeks polders. Ten westen van de bebouwde kom van Kampen strekt zich het restant van de voormalige polder Broeken en Maten uit, de middeleeuwse stadsweiden van Kampen. Aan de westzijde hiervan bevindt zich de polder Dronthen. De huidige Buitendijksweg markeerde als voormalig dijktracé eeuwenlang de oeverzone van de polder Dronthen. De aanwassen ten westen van de polder Dronthen werden vanaf de 19de eeuw ingedijkt als de polder Zeeburg. Ten noorden van de polderreeks Broeken en Maten, Dronthen en Zeeburg is een lappendeken aan polders waarvan het gedeelte ten westen van de N50 tot het plangebied behoort. Het middendeel van het plangebied omvat enkele gebiedjes ten noorden en zuiden van het Onderdijks. In het zuidelijke deel hiervan zijn twee terpen gelegen met een AMK status.

Archeologische betekenis.

Een groot deel van het huidige gebied van de gemeente Kampen was vanaf de late prehistorie tot ver in de middeleeuwen onbewoonbaar door veengroei die vanaf ca. 4.600 voor Christus begon. Tot dusver hebben we nog nauwelijks aanwijzingen verkregen omtrent prehistorische bewoning, maar de aanwezigheid hiervan is niet uitgesloten. In de loop van de middeleeuwen, vanaf ca. 950,  werd het landschap van de gemeente Kampen in toenemende mate geschikt voor bewoning. Het plangebied is van oudsher benut voor agrarische exploitatie. De boeren maakten gebruik van het natuurlijke reliëf in het landschap en vestigden zich op rivierduinen, oeverwallen, dekzandkoppen of brachten zelf een verhoogd woonplateau aan, de zogenaamde 'belten' (terpen). Oeverwallen en rivierduinen bevinden zich in de oeverzone van de IJssel. Doordat de bedding van de rivier zich -vóór de bedijking- regelmatig verplaatste, liggen deze landschappelijke elementen tamelijk verspreid in de oeverzone. Dekzandkoppen worden vooral in het zuidelijke deel van het plangebied aangetroffen. De archeologische monumenten (AMK-terreinen) in het plangebied zijn hoofdzakelijk historische boerderijterpen. Een andere belangrijke categorie archeologische elementen zijn de historische dijken in het plangebied. Het volledig plangebied kent naast AMK-terreinen (waarvan 3 met een beschermde status), zones met hoge, middelmatige en lage verwachtingswaarden.

Beheersmaatregelen.

De gemeente heeft een archeologische zorgplicht. In dit bestemmingsplan moet de gemeente dan ook aangeven hoe we omgegaan met de archeologische waarden in het plangebied. Het beheer hiervan vindt plaats door de archeologische waarde(n) van de verschillende locaties te vermelden op de begeleidende plankaart inclusief het opnemen van bepalingen (regels) voor grondgebruik. Hieruit vloeit een selectiebeleid voort. In 2009 heeft de gemeente Kampen een kadernota voor archeologische monumentenzorg vastgesteld en is de archeologische waardenkaart tot stand gekomen. Deze geeft een volledig overzicht van de aanwezige vindplaatsen (monumenten) en verwachtingswaarden binnen het gemeentelijk grondgebied.

We hebben eigen gemeentelijk archeologiebeleid in 2013 vastgesteld.

In 2011 is de Erfgoedverordening vastgesteld die beleidsregels stelt voor de monumenten en de verwachtingwaarden op de archeologische waardenkaart. 

De status van het terrein kan in een aantal gevallen een belemmering zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling. Bij planontwikkeling moeten locaties met archeologische waarden intact blijven. Wanneer dat niet het geval is, kan de initiatiefnemer tot eventuele bodemverstoring in een aantal gevallen verplicht worden de kosten te dragen voor archeologisch onderzoek. De gemeente geeft in de vorm van planregels aan wanneer een onderzoeksplicht geldt. Pas wanneer een -mogelijk- waardevolle locatie naar het oordeel van de gemeente voldoende is onderzocht verlenen we vrijstelling van onderzoeksplicht. De archeologische status van de locatie wordt dan opgeheven en archeologievrij verklaard. Wij doen dit door voor de deellocatie een selectiebesluit te verstrekken.

Bepalingen

Voor de terreinen met een lage verwachtingswaarde geldt een ondergrens van 10.000 m2. Wanneer ruimtelijke planvorming beneden deze grens blijft geldt vrijstelling. Deze waardestelling kent geen aanduiding op plankaarten. Voor de terreinen met een middelmatige  verwachtingswaarde geldt een ondergrens van 5.000 m2. Deze waardestelling kent de aanduiding op plankaarten: waarde - archeologie 2. Voor de terreinen met een hoge   verwachtingswaarde geldt een ondergrens van 2.500 m2. Deze waardestelling kent de  aanduiding: waarde - archeologie 1. Voor de monumenten geldt rijksbeleid, zij hebben een waarde - archeologie 3 aanduiding. Voor de AMK terreinen geldt dat bodemkundige ingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 met een diepte van meer dan 30 cm onderzoeksplichtig zijn. Bij eventueel onderzoek is de gemeente  minimaal als toezichthouder betrokken. Voor alle bodemroerende ingrepen blijft de archeologische meldingsplicht, op grond van de Monumentenwet, onverminderd voor het volledige plangebied van kracht. Ook wanneer voor een plangebied, na een eventueel Inventariserend VeldOnderzoek (IVO), een  vrijstelling is verleend, blijft de plicht tot melding van archeologische sporen of objecten, volgens artikelen 53 en 54 van de Monumentenwet, van kracht. 

Uitgangspunten

De gebieden met de hoogste trefkans verdienen de meeste bescherming. Dit bestemmingsplan stelt daar dan ook striktere randvoorwaarden aan ontwikkelingen. De inputs voor het bestemmingsplan baseren we op het bestaande (rijks-, provinciaal en gemeentelijk) beleid, op analyses van het gebied en op archeologische verwachtingen/waarden kaarten.

2.6 Natuur

De verschillende typen landschappen in het buitengebied zijn van belang voor flora en fauna en spelen daarmee een belangrijke rol in de bijdrage aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Vogel- en Habitatrichtlijn en Natura2000. De natte agrarische gronden in de IJsseldelta en omgeving zijn belangrijke weidevogelgebieden. De IJsseldelta heeft een grote variëteit aan natuurlijke omstandigheden: grote meren en kleinere waterplassen, de dynamische riviergebieden, rietlanden en oevers, nat polderland dat aantrekkelijk is voor steeds meer bedreigde weidevogels. Natte natuur overheerst, op dat gebied vormt de IJsseldelta een verbindende schakel binnen het landelijke en Europese natuurnetwerk.

Polder Mastenbroek

De belangrijkste natuurfunctie van het oude polderlandschap van Mastenbroek bestaat uit de waarde voor weidevogels. In het broedseizoen vormen de natte graslanden belangrijke broedgebieden voor o.a. de grutto, tureluur, kievit, scholekster, graspieper en de veldleeuwerik. In de winter is het een pleisterplaats voor grote aantallen overwinterende ganzen. De vegetatie in het oude polderlandschap is waardevol vanwege de vochtige graslanden en de vele watergangen. De graslandpercelen met vegetatietypen als Kamgrasweiden, Beemdgras-raaigrasweiden met Grote Vossenstaart en natte graslanden (Moeraszoutgras en Fioringras) hebben belangrijke botanische waarde. Langs enkele slootkanten komt lokaal Smalbladig Fonteinkruid voor.

Daarnaast liggen er diverse kolken in Polder Mastenbroek, overblijfselen van dijkdoorbraken. Deze kolken liggen vooral aan de Kamper Zeedijk en Mastenbroekerdijk. De kolken variëren in diepte. De oeverbegroeiing bestaat uit vochtige graslanden en riet. De kolken hebben een belangrijke waarde voor amfibieën zoals de kleine watersalamander, de gevarieerde randen vormen rijke habitats voor kleine zoogdieren zoals de rosse woelmuis en de aardmuis. Een aantal gebieden zijn aangewezen als beheersgebied (de zogenaamde IJsseldelta-weidevogelgebieden), gericht op weidevogels.

Kampereiland en buitenpolders

De graslanden in de randpolders van het Zwarte Meer zijn belangrijke rust- en broedplaatsen voor weidevogels en overwinterende soorten. De meest voorkomende weidevogels in dit landschap zijn de grutto, tureluur en kemphaan. Overwinterende soorten zijn onder andere de slobeend, zomertaling, krakeend, veldleeuwerik, kolgans, grauwe gans en goudplevier.

Polder Mastenbroek heeft belangrijke botanische waarden, met name wat betreft graslandpercelen met verschillende vegetatietypen zoals Kamgrasweiden, Beemdgras-raaigrasweiden met Grote Vossenstaart en natte grasladen (Moeraszoutgras en Fioringras). Langs de oevers van het Zwarte Meer en enkele slootkanten komen lokaal Smalbladige fonteinkruiden voor.

Kampereiland en de buitenpolders kennen de volgende gebieden met specifiek natuurbeleid, met name op weidevogels:

  • IJsseldelta-weidevogelbeheersgebieden
  • Zuiderzeepolder
  • Achtermaat
  • Polder de Pieper
  • Slaperdijk

Rivierenlandschap

IJssel

De meanderende IJssel en haar uiterwaarden zijn rijk aan flora en fauna. De moerassen, vochtige graslanden, uiterwaarden en oude geulen vormen samen met kolken en dijken waardevolle leefgebieden voor bijzondere planten zoals rivierfonteinkruid, margriet, cichorei, bitterkruid en kievitsbloem. Bijzonder vogels zijn de kwartelkoning, ijsvogel, wilde en klein zwaan, kolhans, meerkoet, smient, slobeend en grutto. Daarnaast komt ook de watervleermuis lang de IJssel voor.

Slagenlandschap

Het slagenlandschap is met name belangrijk als broedgebied voor weidevogels als de scholekster, kievit, grutto, wulp en tureluur. Internationaal is het rustige en open gebied van belang voor grote aantallen overwinterende riet- en kolganzen. Zeldzame hier broedende soorten zijn de zomertaling en kemphaan. In de nazomer is het een landelijk belangrijk ruigebied voor de kemphanen. In herfst en winter internationaal van betekenis voor kolganzen en kleine zwanen. De meest waardevolle vegetatie in dit landschap bevindt zich in de lijnvormige elementen als watergangen, perceelsranden en wegbermen. Zo zijn er enkele droge bermbegroeiingen.

2.6.1 Beleid en wettelijke kaders

De natuurgebieden in het plangebied vallen onder vele beleids- en wettelijk kaders, van Europees tot gemeentelijk niveau. De regels van de hoogste overheidsorganen zijn daarbij veelal vertaald op lager schaalniveau.

2.6.1.1 Europees beleid

Het Europees beleid inzake natuur is gericht op soortenbescherming. Om die reden zijn de Habitatrichtlijn (bescherming van leefgebieden van bepaalde soorten) en Vogelrichtlijn (bescherming van leef-, fourageer- en rustgebieden van (trek)vogels) ontwikkeld. Door de onderlinge verbinding van verschillende habitats tot één aaneengesloten Europees netwerk krijgen planten en dieren betere overlevingskansen. Het robuuste netwerk van natuurgebieden wordt aangeduid als Natura 2000. Natura 2000 vormt de hoeksteen van het natuurbeleid van de Europese Unie gericht op herstel en behoud van de biodiversiteit. In het plangebied zijn de volgende gebieden aangewezen tot Natura 2000: Uiterwaarden IJssel en Uiterwaarden Zwarte water, Overijsselse Vecht, Zwartemeer. In de Wetland-Conventie van Ramsar (1971) zijn waardevolle natte gebieden aangewezen die van belang zijn voor de natte natuur. Dit zijn waterrijke gebieden zoals moerassen of veengebieden. Deze natuurgebieden hebben belangrijke functies, onder andere voor trekvogels, vissen en andere waterdieren. In het plangebied vallen de Wieden, het Zwarte Meer en het Ketelmeer onder de Wetland-Conventie.

2.6.1.2 Landelijk beleid

In Nederland zijn de Europese richtlijnen vertaald in de Natuurbeschermingswet. De bescherming van planten- en diersoorten zelf is geregeld in de Flora- en Faunawet. Daarnaast zijn er landelijk Beschermde Natuurmonumenten aangewezen, zie onderstaande kaart. Hier zijn in principe alle activiteiten verboden die schadelijk zijn voor het betreffende natuurmonument. De wet kan ook een externe werking hebben voor aangrenzende gebieden. De status van Beschermd Natuurmonument vervalt zodra zij zijn aangewezen als Natura 2000 gebied.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een landelijk netwerk van waardevolle natuurgebieden en agrarische landschappen met hoge natuurwaarden. De EHS biedt zowel rust en bescherming voor de natuur als een groene long voor de mens wanneer het gaat om toerisme en recreatie. De gebieden die toebehoren aan de EHS sluiten in Nederland zoveel mogelijk aan elkaar aan. Waar dat niet het geval is, is het beleid gericht op het creëren van robuuste verbindingszones en “stepping stones”. In het plangebied worden geen robuuste verbindingzones gerealiseerd. In 2018 moet de EHS voltooid zijn. De EHS sluit op zijn beurt weer aan bij het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura2000). Binnen gebieden van de EHS, Natura 2000, Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn gelden beperkingen ten aanzien van de agrarische bedrijfsvoering en andere economische activiteiten. Deze beperkingen zijn wettelijk vastgelegd in de Natuurbeschermingswet, Flora- en Faunawet, Boswet, Natuurschoonwet en Crisis- en Herstelwet. Het betreft beperkingen ten aanzien van o.a. stikstofdepositie, geluidhinder, waterbeheer, bedrijfsuitbreiding en CO2 uitstoot. Dit krijgt zijn uitwerking in de planMER.

2.6.1.3 Provinciaal beleid

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Realisatie van de EHS is belangrijk voor het voorkomen van achteruitgang, behoud en ontwikkeling van de biodiversiteit omdat we daarmee bijdragen aan een (inter-)nationaal vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden. De Provincie heeft de ambitie om in 2018 klaar te zijn met de realisatie van de de EHS, behoudens de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura2000. Realisatie van de EHS heeft geen beperkend effect op naastliggende gebieden en dus geen externe werking. Zolang gronden niet verworven of afgewaardeerd zijn, blijft in ieder geval agrarisch gebruik mogelijk binnen de gebiedskenmerken en voor zover dit past binnen overige vigerende regelgeving. De EHS maakt deel uit van een grotere structuur van gebieden met natuurkwaliteit over de provinciegrens heen. Watercondities worden, indien nodig, aangepast aan nieuw gerealiseerde natuur. De EHS staat op de natuurbeleidskaart van de Provincie. De begrenzingen op de natuurbeleidskaart bestaat uit twee onderdelen: de bestaande natuur in de EHS en de te realiseren natuur in de EHS. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS waarbij we tevens zoveel mogelijk rekening houden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van de EHS is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij gebruikt de Provincie de zogenaamde EHS-spelregels: herbegrenzing van de EHS, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Het 'nee, tenzij'-principe en de overige spelregels staat in de provinciale Omgevingsverordening.


Natura 2000-gebieden en Programmatische Aanpak Stikstof

Binnen de EHS-begrenzing ligt het "Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000". In dit gebied worden maatregelen genomen die nodig zijn om de achteruitgang van natuurwaarden in Natura 2000 gebieden te voorkomen en op langere termijn de doelen voor de Natura 2000 gebieden te realiseren. Deze opgave vloeit voort uit de Natuurbeschermingswet 1998. Dit gebied heeft een omvang van 4300 ha. De (nog af te ronden) beheerplannen voor de Natura2000-beheerplannen en de zogenaamde gebiedsanalyses van de Programmatische Aanpak Stikstof - die naar verwachting in te tweede helft van 2013 vastgesteld zullen worden - zijn leidend voor de inrichting van dit gebied. De te nemen maatregelen zullen gericht zijn op het realiseren van de in de gebiedsanalyses beschreven na te streven effecten. De PAS richt zich op na te streven effecten voor de korte termijn (te realiseren binnen zes jaar na inwerkingtreding van de PAS) en langere termijn (te realiseren in de tweede en derde periode van zes jaar). Om de economische ontwikkelingsruimte die door uitvoering van de PAS beschikbaar komt te kunnen benutten zullen we de ons beschikbare instrumenten maximaal inzetten. Er zijn op voorhand geen natuurdoelen vastgesteld voor het Uitwerkingsgebied. De Provincie verwacht dat door de uitvoering van de Natura2000-beheerplannen en de PAS een deel van de begrensde 4300 hectare een meer natuur gerelateerde bestemming zal krijgen en hiervoor ingericht wordt. Overige hectares blijven agrarisch en worden uit de EHS gehaald. Het is op voorhand onmogelijk om dit in een exact percentage aan te geven of de exacte locaties te bepalen. In de gebiedsgerichte uitwerking van de PAS-opgaven wordt bepaald welke natuurwaarden op welke locatie nagestreefd worden opdat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de kansen voor natuur en landbouw.

De gebiedsgewijze concretisering gebeurt in samenwerking tussen de direct betrokken en verantwoordelijke partijen met als doel een optimaal gezamenlijk resultaat. Uitvoering vindt waar nodig gezien de aard van de opgaven plaats in integrale gebiedsprocessen .


Foerageergebieden

Bescherming van weidevogels en ganzen is een belangrijk speerpunt in provinciaal beleid. De provincie heeft de volgende foerageergebieden in het plangebied aangewezen: Het noordelijk deel van het Kampereiland, de Mandjeswaard en de zuiderzeepolder, Cellemuiden en het westelijk deel van de uiterwaarden van het Zwartewater. Voor de foerageergebieden is beheerbeleid ontwikkeld. Hieruit komen echter geen beperkingen voort.

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)

In aanvulling op het landelijk en Europees beleid heeft de Provincie Overijssel een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur vastgelegd. De begrenzing hiervan is breder dan de landelijk hiervoor aangewzen gebieden. De PEHS sluit aan op de EHS.

2.6.1.4 Gemeentelijk beleid

We hebben de natuurgebieden zodanig bestemd dat bescherming wordt gegarandeerd. Voor natuurwaarden in de drie gemeenten geldt ook bescherming vanuit de hogere overheden. Dit beleid en de wettelijke kaders streven naar een optimalisatie van de natuurlijke omstandigheden, natuurlijk binnen de dichtbevolkte context van Nederland. Het beleid zet zich in om de natuurgebieden zoveel mogelijk te verbinden, waardoor zo groot mogelijke gevarieerde habitats ontstaan. Dat biedt dieren en plantensoorten de beste omstandigheden voor gezonde populaties en daarmee duurzame overlevingskansen.

Natura 2000 gebieden en de EHS hebben we met de waarde Natuur beschermd.

2.7 Milieu

2.7.1 Milieueffectrapportage

Algemeen

Met het schrijven van een milieueffectrapport (MER) en het voeren van de procedure (m.e.r.) die daarbij hoort, willen we de milieugevolgen laten zien van verschillende keuzes die we in het voorliggend bestemmingsplan (kunnen) maken. De MER is daarmee beslissingsondersteunend.

Met deze procedure willen we borgen dat alle mogelijke belanghebbenden op de hoogte worden gesteld en kunnen reageren op de breedte en detailniveau van het onderzoek.

Voor het starten van de procedure hebben we een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) laten maken, waarin de aanleiding voor de procedure staat beschreven, welke onderdelen we mee hebben genomen, en tot op welk detailniveau het onderzoek is uitgevoerd. Sommige onderdelen zijn kwantitatief (ondersteund door berekeningen) beschreven en sommige onderdelen kwalitatief (beschrijvend).
Men kan de commissie voor de MER als adviesorgaan inzetten in het kader van de 'Notitie reikwijdte en detailniveau' NRD, maar dit is niet verplicht. We hebben er bewust voor gekozen dit niet te doen vanwege het feit dat voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan buitengebied, wat vooral conserverend van aard is, voldoende voorbeelden van adviezen en richtlijnen door de commissie beschikbaar zijn. Daarnaast hebben we een op dit specifieke gebied ervaren adviesbureau (Oranjewoud) ingeschakeld. Deze notitie heeft ter inzage gelegen, hierop zijn adviezen binnengekomen, (bijlage Ingekomen adviezen Notitie Reikwijdte en Detailniveau) die we hebben verwerkt in de concept Mer.

Na de notitie reikwijdte en detailniveau hebben we de noodzakelijk onderzoeken laten uitvoeren en opgenomen in een MER. Deze concept MER heeft tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Daarnaast hebben we het concept MER aan de commissie voor de MER voorgelegd (dit is een wettelijke plicht) zodat zij een advies konden uitbrengen. Het rapport heeft op zichzelf geen rechtsgevolgen. Het is een ondersteunend instrument op basis waarvan we mede besluiten hoe het we het bestemmingsplan vormgeven.

Op 29 november 2013 heeft de werkgroep van de Commissie MER aangegeven dat het MER een uitvoerbaar alternatief bevat.

'Het MER is goed opgezet, prettig leesbaar en overzichtelijk. Uit de Passende beoordeling (onderdeel van het MER) blijkt dat bij het 'scenario maatregelen' aantasting van Nature 2000 – gebieden als gevolg van stikstofdepositie is uit te sluiten door sturing op maximale emissie en randvoorwaarden voor de bouwvlakvergroting en gebruik. Uit de passende beoordeling blijkt dat er stalmaatregelen beschikbaar zijn waarbij het voor bedrijven mogelijk is om uit te breiden en toch binnen de maximale emissie en randvoorwaarden te blijven ten opzichte van de huidige feitelijke situatie. Het MER bevast daardoor een uitvoerbaar alternatief. '

Het opstellen van een MER (en het voeren van de bijbehorende procedure) mag altijd maar is in sommige gevallen verplicht.

Waarom een (plan)MER

Er bestaan drie mogelijke aanleidingen op grond waarvan voor bestemmingsplannen (agrarisch) buitengebied een mer-plicht kan ontstaan:

Mogelijkheid 1:

  • 1. Het plan maakt activiteiten mogelijk die genoemd staan in de zogenaamde C-lijst van het Besluit Milieu-effectrapportage (onderdeel van de Wet milieubeheer) waarmee een directe mer-plicht ontstaat.

Op grond van het feit dat de grootte van de bouwvlakken (maximaal tot 2 ha. via een wijzigingsbevoegdheid) zodanig ruim zijn dat we activiteiten uit de C. lijst niet kunnen uitsluiten is het plan direct mer-plichtig.

  • 2. Het plan maakt activiteiten mogelijk die in de D-lijst van het Besluit Milieu-effectrapportage staan, op grond waarvan we een mer-beoordelingsprocedure moeten starten. Dit houdt in dat het college een gemotiveerd voorstel maakt waarin we uitleggen waarom we wel of geen mer noodzakelijk achten, waarbij het bevoegd gezag (de raad) beslist. Als voorbeeld nemen we een stal voor 200 melkoeien: die past bijna op elk perceel, het plan is daardoor tenminste mer-beoordelingsplichtig.

Onderstaand een niet limitatieve lijst met activiteiten op grond waarvan een directe mer-plicht ontstaat.

Activiteit: Aantal: Mer-beoordelingsplichtig plan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0030.png"

  • 3. Op grond van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet hebben we een voortoets nodig.

De ecologen waar we advies aan hebben gevraagd vinden het zeer waarschijnlijk dat, indien we een voortoets zouden uitvoeren, zou blijken dat we niet uit kunnen sluiten dat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt een significant negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van natuurgebieden. In dat geval is een zogenaamd passende beoordeling nodig (een term uit de Natuurbeschermingswet) waarmee we in dit geval tevens met een directe MER-plicht te maken hebben.

Omdat het bestemmingsplan bouwvlakken toelaat (inclusief de wijzigingsbevoegdheid) tot 2 ha. kan in theorie het bestaande aantal dieren meer dan verdubbelen ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien zijn er in en rond het plangebied Natura 2000 gebieden aanwezig waarvan de (bestaande) achtergrond depositie van stikstof (dus inclusief die van de huidige stallen) al meer is dan de zogenaamde kritische stikstofdepositie waarde (KD). Deze waarde is de waarde die niet overschreden mag worden om geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de natuurgebieden te veroorzaken. In feite zit het gebied - voor wat betreft de stikstofdepositie - al nagenoeg op slot.

Omdat een voortoets tot genoemde conclusie zal leiden hebben we besloten deze stap over te slaan en direct een passende beoordeling te laten maken. Omdat het plan om meer dan één reden MER-plichtig is en vanwege het feit dat het gebied qua stikstofemissies (nagenoeg) op slot zit, hebben we een MER procedure gestart met onderzoek naar de varianten die in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau zijn beschreven.

De onderzochte varianten in het MER

In het MER zijn de volgende varianten van belang;

  • Referentiesituatie, een samenvoeging van de huidige, feitelijke situatie plus de autonome ontwikkelingen (bijvoorbeeld gestarte vergunningsprocedures en de nog aan te passen stallen aan het Besluit huisvesting). Voor wat betreft de stikstofdepositie laat deze variant zien dat op nagenoeg alle natuurgebieden al een overschrijding van de Kritische Depositie waarde optreedt.
  • Maximale planologische situatie. Deze zeer hypothetische situatie moeten we verplicht in beeld brengen. (de kans dat alle ca 350 bedrijven hun bouwvlakken maximaal gaan invullen is zo goed als nihil - zeker wanneer u kijkt naar de trends en de ontwikkeling in de afgelopen jaren). In deze variant zijn er grote overschrijdingen van de Kritische Depositie -waarden zoals deze voor de verschillende gebieden zijn gedefinieerd.
  • Mitigerende maatregelen. Deze variant laat zien dat een uitbreiding tot 2 hectare wel mogelijk is mits (ten opzichte van het Besluit huisvesting) er aanvullende emissiebeperkende maatregelen worden genomen. Dit zijn gangbare en zich in de praktijk bewezen hebbende technieken. Het toepassen van deze technieken lijdt niet tot onmogelijke exploitaties (in welk geval het plan immers ook niet uitvoerbaar zou zijn). We concluderen dat zelfs een afname van de stikstofemissie ten opzichte van de referentiesituatie aannemelijk is. We borgen in de planregels dat de stikstof emissie niet zal toenemen. (Voorschrijven van maatregelen welke kunnen/moeten worden toegepast mag niet in een ruimtelijk plan en is een keuze van de individuele ondernemer).
  • Overigens: los van de planregels vormt de natuurbeschermingswet een harde "achtervang" omdat deze ziet op de bescherming van de natuurgebieden. Individuele uitbreidingsplannen worden op grond van deze wet getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen.

Op planniveau maken we de gevolgen van alle mogelijke uitbreidingen (cumulatief) inzichtelijk. Voor specifieke resultaten van de berekeningen, kaartmateriaal, toelichting op de verschillende natuurgebieden, mitigerende maatregelen etc. verwijzen we naar het MER met de passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet.

In het MER onderzoeken we alleen de aspecten geur en stikstofdepositie op kwantitatief niveau, de overige milieuaspecten beoordelen we kwalitatief.

Conclusie

Het MER toont aan dat de variant met mitigerende maatregelen uitvoerbaar is bij een volledige benutting van de in het bestemmingsplan vastgelegde bouwvlakken inclusief de wijzigingsmogelijkheden.

2.7.2 Geluid

Geluid kan hinder opleveren voor mensen. De Wet geluidhinder geeft kaders voor wat betreft de normering en de situaties waarvoor een onderzoek verplicht is. Ook al bestaat er geen directe verplichting tot onderzoek dan nog kan op grond van goede ruimtelijke ordening nader onderzoek wenselijk zijn. Omdat dit plan een primair conserverend karakter heeft en geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen of wegen toestaat op grond waarvan onderzoek verplicht is vinden we een verplicht onderzoek niet aan de orde. Wel kan het plan door ontwikkelingen bij bedrijven, wanneer verdere invulling wordt gegeven aan de planologische mogelijkheden, meer verkeer - en daardoor meer - geluid veroorzaken. Omdat deze mogelijke invulling verspreid is over een groot plangebied geeft dit voor geen enkele bestaande bestemming problemen.

In het plan wijzigen we 1 bedrijfsgebouw aan de Rechterveldweg 1 naar een woonfunctie. Hiervoor verlenen we een ontheffing van de in de Wet geluidhinder genoemde voorkeurswaarde. Deze ontheffing hebben we toegevoegd aan de bijlagen.

2.7.3 Bedrijvigheid

In het Activiteitenbesluit van de Wet milieubeheer staan afstanden die men in het buitengebied minimaal moet aanhouden in nieuwe situaties tussen meldingsplichtige bedrijven en geurgevoelige objecten zoals deze in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij staan beschreven. Deze afstand meet men door de kortste afstand tussen het geurgevoelige object (woning) en het dierverblijf te meten. De Wet geurhinder en veehouderij geeft in dit kader voor vergunningsplichtige bedrijven een afstand van 50 meter.

Behalve deze afstanden speelt geurbelasting een bepalende rol. Voor veehouderijen gelden vaste afstanden van de bron van de geur tot geurgevoelige objecten ongeacht de geurbelasting. Deze afstand moet 100 meter zijn in de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom. In deze specifieke milieuwetten staan afstanden en normeringen genoemd voor deze soort agrarische bedrijven opgenomen. Daarom vinden we het niet opportuun daarnaast te werken met de leidraad "Bedrijven en Milieuzonering". Omdat zoals gezegd specifieke milieuwetten harde afstanden kennen boven de richtlijnen nemen we het gebruik van de leidraad "Bedrijven en Milieuzonering" niet in overweging. Bovendien geeft dit plan geen ruimte aan industrieterreinen in de buurt van woonkernen, of juist andersom zodat ook we ook hier het toepassingskader van bovengenoemde leidraad niet gebruiken.

2.7.4 Luchtkwaliteit

Voor het beoordelen van de luchtkwaliteit in de huidige situatie hebben we aangesloten bij de in maart 2013 vastgestelde grootschalige achtergrondconcentraties. In figuur 1 en 2 zijn de vastgestelde achtergrondconcentraties weergegeven voor de in Nederland relevante stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) voor het beoordelingsjaar 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0031.png"

Figuur 1: Achtergrondconcentratie NO2 (2013) in ìg/m3

Uit figuur 1. blijkt dat de achtergrondconcentraties NO2 in de Gemeente Kampen in de huidige situatie minder dan 20 ug/m3 bedragen en hiermee ruim onder de maatgevende grenswaarde van 40 ug/m3 liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0032.png"

Figuur 2: Achtergrondconcentratie PM10 (2013) in ìg/m3

Uit figuur 2. blijkt dat de achtergrondconcentraties PM10 in de Gemeente Kampen in de huidige situatie minder dan 25 ug/m3 bedragen en hiermee ruim onder de maatgevende grenswaarde van 31,2 ug/m3 liggen.

Autonome ontwikkeling

Voor een beoordeling van de autonome ontwikkeling sluiten we aan bij de vastgestelde achtergrondconcentraties. In figuur 3 en 4 staan de vastgestelde achtergrondconcentraties weergegeven voor de in Nederland relevante stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) voor het toekomstige beoordelingsjaar 2020. In de achtergrondconcentraties voor 2020 houden we enerzijds rekening met (autonome) planontwikkelingen in de omgeving en anderzijds met de effecten van bijvoorbeeld steeds schoner wordende motorvoertuigen en industrie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0033.png"

Figuur 3: Achtergrondconcentratie NO2 (2020) in ìg/m3

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0034.png"

Figuur 4: Achtergrondconcentratie PM10 (2020) in ìg/m3

Uit figuur 3 blijkt dat de achtergrondconcentraties NO2 in de Gemeente Kampen in 2020 minder dan 15 ug/m3 bedragen en hiermee ruim onder de maatgevende grenswaarde van 40 ug/m3 liggen.

Uit figuur 4 blijkt dat de achtergrondconcentraties PM10 in de Gemeente Kampen in 2020 vrijwel in de gehele gemeente minder dan 20 ìg/m3 bedragen en hiermee ruim onder de maatgevende grenswaarde van 31,2 ug/m3 liggen.

Wettelijk kader.

De Wm biedt o.a. de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit.

  • Het project leidt niet tot een overschrijding van de grenswaarden (art. 5.16 lid 1 sub a)
  • Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art 5.16 lid 1 sub b onder 1)

Gelet op de forse marges die er zowel in de huidige als in de toekomstige situatie aanwezig zijn ten opzichte van de grenswaarden, kunnen we stellen dat ook door een verdubbeling of zelfs verdriedubbeling van het verkeer (alleen aan de orde als alle planologische ruimte bij alle bedrijven maximaal benut wordt – hetgeen een hoogst onwaarschijnlijke situatie zal zijn) een en ander niet zal leiden tot een overschrijding van de genoemde grenswaarde op geen van de wegen in of buiten het gebied.

Ook andere onderzoeken (zoals het onderzoek ten behoeve van het bestemmingplan IJsseldelta Zuid) bevestigen dat in Kampen ook langs de drukste wegen in het buitengebied (de N50) geen normen zullen worden overschreden (mits geen stagnatie van het verkeer optreedt)

Het verkeer dat dit plan extra kan genereren zal ter plaatse van de N50 overigens van ondergeschikt belang zijn in verhouding tot de overige verkeersstromen.

2.7.5 Geur

Elke gemeente mag voor delen van haar grondgebied ruimer of stringenter geurbeleid voeren, binnen gegeven bandbreedtes en op voorwaarde van een onderbouwing in een structuurvisie. In Kampen hebben we - bewust - geen geurbeleid vastgesteld. In juni 2008 is door de milieudienst van het samenwerkingsverband regio Eindhoven (SRE) (welke landelijk als een expert op dit gebied wordt gezien) een quick-scan uitgevoerd naar de geurbelasting door veehouderijen. Met het doel een onderbouwde afweging te kunnen maken of de gemeente, op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (verder: Wgv), over zou moeten gaan tot het opstellen van een geurgebiedsvisie en geurverordening waardoor ongewenste verslechtering van de cumulatieve geurbelasting zou kunnen worden voorkomen. De conclusie uit dit onderzoek was dat rondom Zalk en in het buitengebied in het Slagenlandschap knelpunten kunnen ontstaan door de aanwezigheid (en uitbreidingsmogelijkheden) van intensieve veehouderijen (Zalk) en de mogelijkheden voor omschakeling van extensieve veehouderijen naar intensieve veehouderijen (Slagenlandschap). Gesteld kon worden dat reeds opgelegde beperkingen voor de groei van veehouderijen, dat wil zeggen het verbod op omschakeling en groei buiten het Slagenlandschap en de scherpe normen ten aanzien van de geurbelasting in niet concentratiegebieden voor het niet-concentratiegebied, in de gemeente Kampen er nauwelijks een verandering van het leefklimaat gaat plaatsvinden. Er was geen aanleiding voor het opstellen van een geurgebiedsvisie en dus ook geen aanleiding over te gaan tot het in verordening vaststellen van een andere normstelling voor individuele geurbelasting.
afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0035.png" Figuur 10.5: achtergrondconcentratie geur in de feitelijke situatie

Achtergrondconcentratie geur

Het grootste deel van de gemeente Kampen kent een leefklimaat variërend tussen 'zeer goed' en 'goed'. Alleen in de directe omgeving van de intensieve veehouderijen wordt het leefklimaat minder goed en varieert dan ook van 'redelijk goed' tot 'extreem slecht'. De bebouwde kommen van zowel Kampen, IJsselmuiden, Wilsum en Grafhorst zijn te omschrijven als 'zeer goed'. Het leefklimaat van de bebouwde kommen Zalk 's-Heerenbroek en Mastenbroek zijn te omschrijven als 'redelijk goed'.

Het bestemmingsplan buitengebied is een in hoofdzaak conserverend plan en voorziet niet in een toename van het aantal geurgevoelige objecten. Wel komt het voor dat een bestaande agrarische bedrijfswoning van functie verandert naar burgerwoning. Nieuwbouw - en daarmee een toename van het aantal geurgevoelige objecten - maakt dit plan niet mogelijk. Agrarische bedrijfswoningen kennen een ander(lager) beschermingsniveau dan burgerwoningen. Dit geldt ook voor voormalige agrarische bedrijfswoningen. (Peildatum is de bestemming per 9 maart 2000 bij functiewijzigingen voor die datum geldt het beschermingsniveau voor een burgerwoning). Bij toetsing van een mogelijke uitbreiding van bedrijven in de omgeving gaan we uit van de normering zoals die in de Wgv staat en die geldt voor vergunningsplichtige bedrijven en zoals die eensluidend is opgenomen in het Activiteitenbesluit voor meldingsplichtige bedrijven.In het MER is een variant berekend waarbij we uitgaan van een maximale invulling van (alle) bouwblokken die voor agrarische bedrijven bestemd zijn. Ook hebben we een variant laten berekenen waarbij in de maximale situatie met het gebruik van mitigerende maatregelen per saldo minder stikstofemissie plaatsvindt ten opzichte van de huidige situatie. Analoog daarn kunnen we ten aanzien van het aspect geur stellen dat uitbreiding ten opzichte van de huidige situatie in algemene zin kan, mits mitigerende maatregelen genomen worden (bijvoorbeeld luchtwassers). De geurbelasting zal daardoor niet toenemen en kan zelfs per saldo afnemen. Wel spelen bij uitbreiding andere criteria een rol die voortvloeien uit o.a. de Meststoffenwet en de Natuurbeschermingswet. Het eerste staat los van de planologische mogelijkheden omdat via de meststoffenwet ook compensatie buiten het plangebied tot de mogelijkheden behoort en blijft daarom in dit kader buiten beschouwing.
Het tweede, met name de stikstofdepositie op natuurgebieden, heeft wel met de planologische mogelijkheden te maken. Dit vraagt een beoordeling per geval. Meestal worden de maximaal toegestane planologische uitbreidingsmogelijkheden niet gebruikt. De in het MER in beeld gebrachte maximumvariant is daarom per saldo gezien geen reële maar een worst case situatie. Geuraspecten blijven een aandachtspunt maar staan de vaststelling van dit plan niet in de weg.

2.7.6 Bodem

Algemeen

Het beleid voor wat betreft duurzaam bodembeheer en bodemkwaliteit staat in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit.

Bij een bestemmingsplan moeten we de bodemkwaliteit van het plangebied inzichtelijk maken. Hierbij denken we aan of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan hinderen, of dat er door bodemverontreiniging gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn. En vervolgens wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om hier helderheid over te krijgen, moet men doorgaans een bodemonderzoek laten doen conform de richtlijnen NEN 5740. Ons uitgangspunt voor wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie.

Onderzoeken

Dit bestemmingsplan heeft voornamelijk betrekking op het conserveren van een bestaande situatie. Voor bestaande situaties hebben we in principe geen bodemonderzoek nodig. Wanneer er toch nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemgesteldheid. Men moet dan in ieder geval minimaal een historisch onderzoek van de locatie die van bestemming verandert en de directe omgeving ervan laten onderzoeken. Als uit het historisch onderzoek blijk dat de locatie verdacht is, dan kunnen we een nader bodemonderzoek vragen.

Binnen het gebied zijn de afgelopen jaren al verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Zo zijn er bijvoorbeeld onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van bouwaanvragen (verkennend bodemonderzoek) of vanwege bepalingen uit vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer (nul-situatie/BSB-onderzoek). Uit de rapportages van deze onderzoeken blijkt dat over het algemeen lichte overschrijdingen van de onderzochte componenten in de grond en in het grondwater worden aangetroffen. Op locaties zoals Boerderij-erven wordt vaak (sterk) verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK's, minerale olie en/of asbest aangetroffen. In sommige gevallen kan dit leiden tot het moeten uitvoeren van een bodemsanering.

Bodemkwaliteitskaart

De gemeenten en de waterschappen van de regio IJsselland hebben samen voor hun gebied een bodemkwaliteitskaart gemaakt. Nu hebben we dus een actueel en dekkend beeld van de 'diffuse chemische bodemkwaliteit'. De deelnemende gemeenten zijn: Dalfsen, Deventer (deels), Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Staphorst, Steenwijkerland en Zwartewaterland. De Waterschappen zijn Waterschap Groot Salland en Waterschap Velt en Vecht. De bodemkwaliteitskaart voor de betreffende gemeenten biedt hulp bij:

  • het toepassen van grond op en in de bodem;
  • bewijs voor de kwaliteit van de vrijkomende grond en de ontvangende bodem;
  • het wegnemen van mogelijke knelpunten bij grond- en/of baggerstromen.

De bodemkwaliteitskaart voldoet aan de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten en de Handreiking opstellen bodemkwaliteitskaarten binnen de regio IJsselland. Dit betekent onder andere dat locaties die 'verdacht' zijn van ernstige bodemverontreiniging niet op de bodemkwaliteitskaart staan. Zo staan boerderij-erven in het landelijk gebied niet op de kaar omdat deze zijn aangemerkt. Dat houdt in dat voordat er grondverzet op deze locaties plaats gaat vinden, men altijd eerst onderzoek moet verrichten om de kwaliteit van de grond vast te stellen.

De bodemkwaliteitskaart geeft de feitelijke situatie weer. Het buitengebied krijgt de bodemklasse AW2000. Dat wil zeggen dat het buitengebied relatief schoon is en dat er bij grondverzet ook alleen maar AW2000 grond mag worden toegepast.

Conclusie

Het bestemmingsplan Buitengebied heeft een overwegend conserverend karakter. Met het plan maken we geen ontwikkelingen mogelijk waarbij de bodem een belemmering kan vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de beperkte ontwikkelingen die we wel rechtstreeks mogelijk maken, moet u bij de bouwaanvraag een historisch (conform NEN 5725) onderzoek en een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) laten uitvoeren. De juridische waarborging hiervoor ligt bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking op ten aanzien van onderhavig plan.

In het plangebied zijn een paar locaties waar er vroeger vuilnisbelten waren te weten de Schansdijk, de Zwartendijk en bij Wilsum twee.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0036.png"

Voormalige stortplaats gesloten voor 1996, Zwartendijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0037.png"

Voormalige stortplaatsen gesloten voor 1996 bij Wilsum

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0038.png"

Voormalige stortplaats gesloten voor 1996, Schansdijk.

http://gisopenbaar.overijssel.nl/website/bodematlas/bodematlas.html

2.7.7 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet we binnen redelijke grenzen waarborgen dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten we inventariseren en beoordelen om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen zich verschillende ramptypen voordoen. Hoe risico's we risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten verantwoorden staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2007 de beleidsnota "Kampen IJsselsterk Veilig" vastgesteld waarin specifiek staat hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan Buitengebied zuid valt onder de gebiedstypering "overig gebied".

We beschrijven niet alle veiligheidsaspecten omdat hiervoor specifieke regels gelden we moeten toepassen bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als we kunnen voorzien dat door de mogelijkheden die het plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, moet het plan voldoende waarborgen bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ruimtelijk niet relevante aspecten laten we in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat eent bestemmingplan moet voorkomen dat er onveilige situaties kunnen ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet geborgd is binnen (specifiekere) regelingen. Om te bepalen of we een situatie wel of niet verantwoord vinden maken we een onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor wat betreft het plaatsgebonden risico geldt bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi). Hierin staat dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan.

Voor het groepsrisico bestaat geen norm, alleen een oriënterende waarde. Wanneer het groepsrisico groter wordt dan moeten we dit verantwoorden. Bij een dergelijke verantwoording houden we onder andere rekening met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied. (Zelfredzaamheid is belangrijk bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij een ruimtelijk plan kijken we niet alleen naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect (kans*effect=risico).

Hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest voor de hand liggende scenario dat hoort bij de aanwezige of geplande risicobron. Het advies richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. Een calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen.

Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan maken we nadrukkelijk de afweging tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft gaan we niet in op bluswatervoorzieningen. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Bij de aanleg van de waterleiding in overleggen we met Vitens om te kunnen voorzien in een basiscapaciteit, die wordt afgestemd op de aard van het gebied. Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (bouwvergunning/milieuvergunning) een grotere capaciteit vereist is wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen.

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's.

In het Buitengebied liggen een LPG tankstation, drie gasleidingen, de N50 en de Hanzelijn. Deze vallen onder wettelijke regelingen met betrekking tot veiligheidsrisico's.

Hieronder beschrijven we risico's en het de regeling waarin het risico valt. Waar nodig geven we een verantwoording van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer nemen we in dit plan niet mij. We vinden deze voor dit plangebied niet relevant. De kans op een calamiteit als gevolg van een ongeluk met luchtverkeer is zo klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

In het plangebied ligt de spoorlijn 'Hanzelijn'. Over dit baanvak vervoert men gevaarlijke stoffen. Voor het bestemmingsplan hebben we een onderzoek laten uitvoeren om te kijken wat de veiligheidsrisico's zijn van de Hanzelijn die door het plangebied loopt. Dit onderzoek naar Externe veiligheid uitgevoerd door bureau Save zit bij de bijlagen van dit bestemmingsplan. Op basis van het onderzoek kunnen we zeggen dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de 'oriëntatiewaarde' niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over het spoor zijn voor het plangebied vanwege de afstand verwaarloosbaar klein. Eventuele groepsrisico's wordt veroorzaakt door bevolking in de bestemmingsplangebieden IJsseldelta zuid en de stationslocatie.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Ook de Rijksweg N50 ligt in het plangebied. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan hebben we een onderzoek laten uitvoeren om te kijken wat de veiligheidsrisico's zijn van de Rijksweg N50 die door het plangebied loopt. Dit onderzoekis uitgevoerd door bureau Save zit bij de bijlagen van dit bestemmingsplan. Op basis hiervan kunnen we zeggen dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de 'oriëntatiewaarde' niet wordt overschreden.

Transport over water 

Langs het plangebied lopen twee vaarwegen de IJssel en het Vossemeer/Drontemeer. Voor het bestemmingsplan is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de IJssel en het Vossemeer/Drontemeer op het plangebied. De Qra van bureau Save is toegevoegd aan de bijlagen. Aan de hand van de QRA kunnen we stellen dat geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over het water zijn voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Inrichtingen

In het plangebied liggen twee LPG tankstations (Zwolseweg, N50). Voor het bestemmingsplan is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van deze LPG tankstations op het plangebied. Aan de hand van de QRA kunnen we stellen dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Buisleidingen

Dichtbij het plangebied liggen een viertal aardgas transportleidingen op diverse afstanden. Voor het bestemmingsplan is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de aardgastransportleidingen op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd aan de bijlagen. Aan de hand van de QRA kunnen we stellen dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein. Tevens kunnen we stellen dat het groepsrisico wordt veroorzaakt door bevolking in de bestemmingsplannen IJsseldelta zuid en de stationslocatie.Ten aanzien van de bestrijdbaarheid geldt dat het plangebied in algemene zin goed bereikbaar is voor hulpdiensten.  Bij een leidingbreuk van een hoge druk gasleiding waarbij ontsteking plaatsvindt zal de brandweer voornamelijk inzetten op de bestrijding van mogelijke secundaire branden. Om de kans op een explosie te voorkomen wordt een eenmaal ontstoken gaslekkage niet geblust, maar wordt gewacht tot het NUTS-bedrijf de toevoer heeft afgesloten. De zelfredzaamheid van omwonenden die dichtbij een gasleiding verblijven blijft erg belangrijk.  Bij een leidingbreuk en ontsteking in een hoge druk gasleiding zal het door de intense hitte waarschijnlijk niet mogelijk zijn om het leiding trace zelf te bereiken. De omliggende bebouwing buiten de 3 kW warmtestralingsgrens is wel voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten.


Bestrijdbaarheid / zelfredzaamheid algemeen

We hebben de brandweer gevraagd advies te geven over de mate van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in geval van een ramp voor het plangebied. Ten aanzien van de bestrijdbaarheid geldt dat het plangebied in algemene zin goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Ook zijn er genoeg opstelplaatsen voor hulpdiensten aanwezig binnen het plangebied. Er is voldoende bluswater capaciteit aanwezig en dit bluswater is goed bereikbaar. Ten aanzien van de zelfredzaamheid valt op te merken dat nabij het LPG tankstation een Hotel ligt. Hierin verblijven voornamelijk zelfredzame personen. Verder zijn er voldoende mogelijkheden om van de risicobron af te vluchten. Het Advies van de Brandweer is toegevoegd aan de bijlagen.

Conclusie

Uit het onderzoek van bureau Save blijkt dat in ieder geval aan de wettelijke normen en aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van het groepsrisico voldaan kan worden. Gelet op alle bovenstaande bevindingen wordt de veiligheidssituatie met betrekking tot het groepsrisico verantwoord geacht.

2.7.8 Duurzaamheid en energie

Het plan betreft vooral een conserverend plan. Het plaatsen van zonnepanelen op daken heeft geen ruimtelijk relevante aspecten. Wel gelden er beperkingen voor het plaatsen van zonnepanelen op monumenten (dit staan we in principe niet toe). Ook speelt de beeldkwaliteit een rol, met name in het Nationaal Landschap Ijsseldelta. Op het moment van dit schrijven is er voor agrarische bedrijven een mogelijkheid om asbest daken met subsidie te saneren mits zonnepanelen worden teruggeplaatst (op daken binnen hetzelfde perceel). Zonneparken staan we in principe niet toe. Voor concrete initiatieven maken we dan een beoordeling, er zal in ieder geval een procedure voor nodig zijn.

Dit plan laat geen grootschalige windenergie toe. Dit heeft deels een pragmatische reden omdat onderzoek naar gebiedsbrede toepassing van windenergie forse onderzoekskosten met zich meebrengt. Mocht de situatie zich voordoen dat op locaties concrete plannen zijn dan zal op gaan we op dat moment de aanvraag beoordelen. De provincie heeft als beleid dat windenergie in principe is toegestaan langs hoofdinfra ( in een lijn opstelling) individuele turbines kunnen alleen op industrieterreinen worden geplaatst. In in dit plangebied liggen geen windparken.

Mestvergisting - voor zover gekoppeld aan het bedrijf staan we via een wijzigingsprocedure toe, dit hebben we ook in het MER meegenomen als potentiële bron van stikstofemissie. Vergisting op industriële schaal staan we niet toe. Het plan maakt geen onderscheid tussen monovergisters en co- vergisters. De eerstgenoemden zijn vaak kleinschalige vergisters waarbij het om het vergisten van één stof (mest) gaat. Co-vergisters zijn vaak grotere installaties waarbij diverse stoffen gecombineerd vergist worden, vaak is aanvoer van elders nodig. Het plan regelt de toepassing van warmtekrachtkoppeling (WKK - vaak gekoppeld aan vergisting) niet als zijnde niet ruimtelijk relevant. Dit zal voor zover relevant worden beoordeeld in het kader van de omgevings(milieu)vergunning (of melding) Andere vormen van duurzame energie en het gebruik van bodembronnen wordt in het plan niet geregeld - niet ruimtelijk relevant. De nieuwe AmvB bodemenergie stelt eisen aan bodembronnen en kent een registratieplicht. De in het buitengebied gesitueerde bebouwing is doorgaans ruimtelijk zo open dat interferentie van bronnen (het onderling storen van bronnen waardoor minder rendement) zo goed als uitgesloten is ook omdat nauwelijks sprake is van een verstorend effect door grondwaterstroming.

2.8 Water

Watertoets

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht ons ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een instrument dat er voor zorgt ervoor dat we de 'waterbelangen' in een vroegtijdig stadium meenemen het planproces. Het is daarmee een waarborg voor 'water' in ruimtelijke plannen en besluiten.


Beleid Waterschap Groot Salland

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013 - 2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee we in ruimtelijke plannen rekening moeten houden. Op gemeentelijke niveau gebruiken we het samen met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP).

Nationaal Beleid

In de Vierde Nota Waterhuishouding van de Rijksoverheid staat dat in we zowel het landelijk als het stedelijk gebied het zogenoemde 'gewenste grondwaterregime' moeten vaststellen. Dit gewenste grondwaterregime is gekoppeld aan de toegekende functies natuur, landbouw en bebouwd gebied. Later is in het Nationaal Bestuursakkoord Water de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen van het watersysteem benadrukt.

In de polder Mastenbroek voldoet het watersysteem aan de norm die in het kader van het (geactualiseerde) Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2008) is afgesproken. Binnen het Kampereiland ligt nog een opgave voor waterberging van ongeveer 40 hectare. Waar deze wateropgave ingevuld gaat worden is nu nog niet bekend. Dit werken we na 2015 nader uit. Gezien de onbekendheid is het nu nog niet noodzakelijk dat we binnen dit bestemmingsplan rekening houden met mogelijk locaties voor waterberging. Voor het overige is er binnen het plangebied voldoende ruimte voor waterberging en is er dan ook geen kwantitatieve wateropgave.

Het Nationaal Waterplan vervangt sinds eind 2009 de Vierde Nota Waterhuishouding. Belangrijke beleidsthema's van het nieuwe waterplan zijn: waterveiligheid; watertekort en zoetwatervoorziening; wateroverlast; waterkwaliteit; en gebruik van water. Uitgangspunten voor deze beleidsthema's van het Nationaal Waterplan zijn onder andere afspraken uit het (geactualiseerde) Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (2008) en de KRW (Europese kaderrichtlijn Water). Met de herinrichting van de waterlichamen (zoals benoemd in de KRW) streeft het waterschap Groot Salland naar een waterhuishoudkundige situatie die zo goed mogelijk is afgestemd op alle functies in het gebied, daarmee geeft het waterschap invulling aan de gemaakte afspraken vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water, aan het stroomgebiedbeheerplan Rijn-Oost en daarmee aan het Nationaal Waterplan.

Met de herinrichting van (onder andere) de waterlichamen geeft het waterschap Groot Salland invulling aan WB21 (Waterbeheer 21e eeuw). Water wordt door de herinrichting langer vastgehouden in het stroomgebied en minder snel afgevoerd. De noodzaak tot de inlaat van gebiedsvreemd water wordt daarmee beperkt, hetgeen de waterkwaliteit ten goede komt.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan gaat het om de volgende waterlichamen:

  • Waterlichaam Mastenbroek (Bisschopswetering, Kerkwetering, Nieuwe Wetering en de Oude Wetering).
  • Waterlichaam Goot / Ganzendiep
  • Buiten Reeve
  • Uitwateringskanaal

Voor een groot deel van het plangebied is sprake van veenweidegebieden, zoals de polder Mastenbroek. Het peilbeheer moet daarom worden afgestemd op het gebruik als grasland. Diepere ontwatering is niet toegestaan. Het belang van het water is hier zwaarwegend, zoals aangegeven in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Het waterbelang is dienend aan de landbouwfunctie. Voor de inrichting en de waterkwaliteit gelden de normen voor wateroverlast uit het (geactualiseerde) Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2008) en de eisen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water als ondergrens.

Beleidsregels Grote Rivieren

In het kader van een goede afvoer van het rivierwater en het borgen van de bergingscapaciteit van overtollig water heeft het Rijk beleidsregels ontwikkeld die gelden voor het rivierbed van de grote rivieren. In het plangebied betreft dit het water en de uiterwaarden (buitendijks gebied) van de IJssel, het Zwarte Meer en het Zwartewater. Het gaat samengevat om het volgende:

  • Bestaande bebouwing mag eenmalig met 10% worden uitgebreid;
  • Nieuwbouw is niet toegestaan indien het functies betreft die niet specifiek rivier- of waterberginggebonden zijn. Echter:

- Functieverandering binnen de bestaande bebouwing is toegestaan. Vervangende nieuwbouw niet.

- Voorzieningen voor recreatie(toer)vaart zijn wel toegestaan. Dit betreft jachthavens, losse aanlegplaatsen, bootreparatie- en servicebedrijven en bunkerstations.

- Zwaarwegend bedrijfseconomisch belang van grondgebonden agrarische bedrijven is een grond voor het toestaan van nieuwe, gerelateerde activiteiten in het rivierbed, mits elders niet mogelijk.

Voor alle nieuwe functies geldt dat deze niet minder ruimte voor de rivier mogen opleveren. Als nieuwe ontwikkelingen ten koste gaan van ruimte voor de rivier (de afvoer- en bergingscapaciteit), dan moet deze ruimte gecompenseerd worden. De waterveiligheid en het veilig functioneren van waterstaatswerken (waterkeringen) mogen niet in gevaar komen.

Deltaprogramma

Het Deltaprogramma heeft ook een relatie met de IJssel-Vecht-delta. In het IJsselmeer en in de randgebieden, zoals het Zwarte Meer, het Vossemeer en de rivier de IJssel, zullen de gevolgen van klimaatverandering merkbaar worden. Om in te spelen op de ontwikkelingen vanuit het landelijke Deltaprogramma is het programma IJssel-vechtdelta opgestart. Hiermee wordt door de regionale overheden (provincie, gemeenten en waterschap) invulling gegeven aan de vraagstukken met betrekking tot klimaatverandering en de effecten hiervan op de waterhuishouding en regio's.

Buitendijks gebied

Voor de peilontwikkeling van het Ketelmeer gaat het vigerende beleid uit van een peilstijging van 1m ten opzichte van het huidige streefpeil. In het kader van het Deltaprogramma zijn inmiddels andere voorstellen gedaan. Richting 2100 gaat RWS voor het IJsselmeer (incl. Ketelmeer) uit van het meestijgen met de zeespiegel tot NAP +30cm als worst-case scenario als gevolg van de klimaatsontwikkeling. Aangezien er in het plangebied enkele regionale keringen zijn die buiten de primaire keringen zijn gelegen is overleg met het waterschap nodig indien er bouwplannen zijn.

Formeel heeft Rijkswaterstaat geen bevoegdheden om veiligheidseisen te stellen aan buitendijkse ontwikkelingen. Hiermee samenhangend acht Rijkswaterstaat zich dus ook niet op voorhand verantwoordelijk voor eventuele schade (aan nieuwe ontwikkelingen) die in het buitendijks gebied wordt geleden en ook niet voor de veiligheid van het buitendijkse gebied. De initiatiefnemer dient zich bewust te zijn van het grotere overstromingsrisico in het buitendijkse gebied.

Primaire watergebieden en waterbergingsgebieden

In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel staan "waterbergingsgebieden" en "primaire watergebieden" aangewezen. Waterbergingsgebieden en primaire watergebieden hebben (van nature) een primaire functie voor waterberging. In deze gebieden weren we functies die strijdig zijn met het behoud van ruimte voor water. De polders ten noorden van de Kamperzeedijk ook wel de Kampereiland en Mandjeswaard genoemd zijn als 'waterbergingsgebied' aangewezen. Dit betekent niet we hier waterberging realiseren, maar dat we het belang van waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen als kader stellen. De Omgevingsverordening laat concreet geen ontwikkelingen toe die de wateropvangfunctie van het gebied belemmeren.

Agrarische ontwikkelingen zijn hier wel mogelijk, maar ondernemers moeten zelf bepalen hoe ze willen omgaan met kapitaalintensieve investeringen met het oog op veiligheid tegen overstroming, denk hierbij aan meerlaagse veiligheid: 1. Preventie, 2. duurzame ruimtelijke inrichting 3. Rampenbeheersing. Waterbergingsgebieden en primaire watergebieden laten zich vooral combineren met ruimtelijke functies die niet kapitaalintensief zijn zoals: landvoorziening, sport en recreatie, natuur en ecologie. In bepaalde situaties zijn er mogelijkheden voor wonen en water, met kansen voor hoge ruimtelijke kwaliteit. De "waterbergingsgebieden" en "primaire watergebieden" hebben een bestemming gekregen op de Verbeelding.

Invloed op de waterhuishouding

Het waterschap Groot Salland gebruikt als uitgangspunt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen, waar sprake is van een toename van verharding met meer dan 1500 m2, compenserende waterberging gerealiseerd moet worden om afwenteling van wateroverlast te voorkomen. Zonder compenserende waterberging kan namelijk door de toename van verhard oppervlak en de versnelde afvoer van regenwater wateroverlast worden afgewenteld op aangrenzende percelen of op het regionale watersysteem en dit is niet toegestaan. Binnen de regels van dit (consoliderende) bestemmingsplan kunnen dergelijke ontwikkelingen ook niet direct worden uitgevoerd. Het kan eventueel wel via een omgevingsvergunning met gebruik van een wijzigingprocedure. Wanneer een aanvrager vervolgens hiervan gebruik wil maken gaan we toetsen aan de voorwaarden die bij het Omgevingsvergunningenstelsel en de Wijzigingsbevoegdheid horen, zodat we zeker weten dat een dergelijke ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Het realiseren van compenserende waterberging is bijvoorbeeld een optie. Indien u initiatief neemt voor grotere ontwikkelingen, moeten we het bestemmingsplan ter plaatse wijzigen, waarbij we de watertoets doorlopen. In het kader van de watertoets vraagt het waterschap aandacht voor het realiseren van compenserende waterberging.

Bij ontwikkelingen adviseren we voor de aanleghoogte een ontwateringsdiepte van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem adviseren we, in het geval er nieuwe ontwikkelingen plaats vinden, om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied of door het plaatsen van nieuwe peilbuizen. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen adviseren we een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet men aandacht schenken aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies moet aandacht worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied liggen beschermingszones van primaire, regionale en overige waterkeringen die op de Legger van het Waterschap Groot Salland staan. De functie/ stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland staan eisen met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet u een Watervergunning aanvragen. Indien een Watervergunning noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. De primaire en regionale waterkeringen zijn, conform het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) op de Verbeelding opgenomen met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". De beschermingszone langs de waterkering heeft op de plankaart een gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk".

Binnen het plangebied kan er onderscheid gemaakt worden tussen het hoofdwatersysteem (Ketelmeer, De IJssel en Goot/Ganzendiep) en het regionale watersysteem. Beheerders van het hoofdwatersysteem zijn Rijkswaterstaat Oost-Nederland voor de IJssel en Rijkswaterstaat Midden Nederland (Randmeren) voor het Ketelmeer. De provincie Overijssel is de beheerder van Goot/Ganzendiep. De beheerder van het regionaal watersysteem is het waterschap Groot Salland.

Binnen het plangebied liggen beschermingszones van hoofdwatergangen of watergangen van het Waterschap Groot Salland. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij hebben we rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland staan beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet u een Watervergunning aanvragen. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. De hoofdwatergangen hebben we op de Verbeelding bestemd met "Water".

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Binnen de agrarisch-agrarisch bedrijf bestemmingen maken we door middel van een wijzigingsbevoegdheid de uitbreiding van agrarische bouwblokken mogelijk. Bij een toename van het verharde oppervlak moet u aandacht geven aan het bergen en afvoeren van hemelwater. Hiervoor toetsen we aan het voorkeursbeleid hemel- en afvalwater. De mogelijkheden hiertoe zijn onder meer afhankelijk van de gebiedskenmerken, zoals de bodemeigenschappen. Bij de afvoer van overtollig hemelwater is 'oppervlakkige' infiltratie in de bodem, indien mogelijk, het uitgangspunt. Hierbij moet u denken aan 'oppervlakkige' afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. In het voorkeursbeleid besteden we speciale aandacht aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Het rioleringssysteem in het plangebied bestaat voor het grootste gedeelte uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.

Grondwaterbescherming

Een deel van het plangebied valt binnen een 'potentieel intrekgebied voor oppervlaktewaterwinning'. In dit gebied is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. In artikel 2.13.3 van de omgevingsverordening staat dat bestemmingsplannen alleen mogen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarin alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor drinkwatervoorziening.

Volgens de artikelen 2.13.4 tm 2.13.8 kunnen we bepaalde functies toch toestaan als er wordt voldaan aan het 'stand-still principe' of het stap-vooruitprincipe'. Aan welk principe voldaan moet worden is afhankelijk van de functie. Indien er voldaan moet worden aan het stand-still dan wel het stap-vooruitprincipe dan moet dit volgens artikel 2.13.9 verantwoord worden op basis van toepassing van de methodiek 'gebiedsgerichte grondwaterbescherming'. Het gaat bij het voorliggende plan om een consoliderend plan waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. Een toetsing op basis van de methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming is hierdoor niet nodig.

Watertoetsproces

Het waterschap is intensief betrokken geweest bij het uitvoeren van de watertoets voor het plangebied. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

2.8.1 Overstromingsrisicoparagraaf

Het plangebied ligt in dijkring 10 (Mastenbroek) en dijkring 11 (IJsseldelta). Dijkring 10 wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Dijkring 11 wordt aan de noord- en oostzijde begrenst door de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Omdat het plangebied gelegen is in zowel dijkring 10 als dijkring 11 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Dijkring 10

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009). Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op meer dan 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0039.png"
Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 Bron: Provincie Overijssel

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Er is geen maatgevend scenario aan te geven voor het plangebied. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt is sterk afhankelijk van de locatie van de dijkdoorbraak en de plek waar zich men in het plangebied bevind.

Dijkring 11

Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/ 2.000 per jaar. Dat betekend dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen "meergedomineerd"en "riviergedomineerd" zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.


Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0040.png"
Figuur B Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 11 Bron: Provincie Overijssel

Voor dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Er is geen maatgevend scenario aan te geven voor het plangebied. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt is sterk afhankelijk van de locatie van de dijkdoorbraak en de plek waar zich men in het plangebied bevind. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die gelegen zijn binnen de dijkring Mastenbroek kunnen alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden als er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Het bestemmingsplan stelt in dit geval zodanige voorwaarden dat de veiligheid ook op de lange termijn voldoende is gewaarborgd. Omdat het gaat om een consoliderend plan, waarin de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt, is er geen sprake van voorwaarden voor de lange termijn. Het gaat hier om bewustwording. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden binnen het plangebied.

2.9 Sport + Manege

In het bestemmingsplan hebben we naast de manege aan de Zwartendijk, ook het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Multisportterrein Schansdijk opgenomen. In genoemd bestemmingsplan is de realisatie van een aantal sportlocaties in combinatie met de sanering van de voormalige vuilstort aan De Schansdijk in Kampen mogelijk gemaakt. Dit betreft de locatie tussen de Schansdijk, de Flevoweg en de N50. Op deze locatie zijn modelvliegclub Cumulus en drie hondenverenigingen, te weten HC De Steller, VHV IJsselmond en HC Kampen, gevestigd. Hiernaast wordt De Kamper Wieler Club vanuit het bedrijventerrein Haatland naar deze locatie verplaatst.

Landschappelijke inpassing

De vorm van het nieuwe recreatieve cluster verwijst naar een boerenerf. Zoals de bestaande erven als verdichte groene eilanden liggen in het open landschap van De Melm, zo zijn de nieuwe sportfuncties op een compacte wijze geclusterd op en rond de voormalige stortplaats, ingebed in opgaande beplanting. Het erf is aan de Schansdijk gesitueerd en ontsloten vanaf de dijk. De bestaande hoogteverschillen van de voormalige stortplaats worden gebruikt bij de vormgeving van het wielerparcours. De beplanting zorgt ervoor dat de verhardingen en opgaande elementen niet zichtbaar zijn vanuit het landschap. De lange zichtlijnen in het open landschap zijn zoveel mogelijk in stand gehouden. Door een brede groene berm houdt de N50 een landschappelijk karakter. Aan de zijde van de N50 en bij het knooppunt met de Flevoweg wordt het bestaande slotenpatroon in stand gehouden.

De bebouwing is gesitueerd in een cluster op een terp. Hoofd- en bijgebouwen vormen samen een ensemble aan een verhard erf waar het parkeren gesitueerd is. De voorzijde van het hoofdgebouw is gericht op het omringende landschap. De omringende ruimte aan deze zichtzijde (tevens de zichtzijde vanaf de N50) behoudt een open en groen karakter.

Rond de wielerbanen en de hondenclubs zorgen streekeigen omringende beplantingen ervoor dat de opdeling in percelen voor verschillende functies aan het oog onttrokken wordt. Het erf presenteert zich aan het omringende landschap als één geheel van bebouwing en beplanting.

2.10 Recreatie

De IJsseldelta is gewaardeerd als Nationaal Landschap, met in de directe nabijheid interessante historische kernen met diverse publiekstrekkers. Het buitengebied is een uitloopgebied vanuit de stad en daarmee een aantrekkelijk gebied om te fiets, wandelend, per boot of kano te verkennen en tussendoor te verpozen in landelijke accommodaties of horecagelegenheden. Een derde van de verblijfsaccommodaties bestaat uit Bed en Breakfast met een kleinschalig karakter.

Beleid

Ons beleid richt zich op het toegankelijker maken van het buitengebied voor inwoners en toeristen. We trachten het landschap meer beleefbaar te maken door de vestiging van kleinschalige recreatie, bed&breakfasts en mini-campings te bevorderen, met name bij agrarische bedrijven. Verbetering van de ontsluiting krijgt vorm in de realisatie van routestructuren zoals een fietspadennetwerk, rustpunten, wandel- en kanoroutes. We geven ook aandacht aan de totstandkoming van lokale ommetjes. Naast een toeristisch-recreatieve functie heeft het buitengebied tevens de functie van een uitloopgebied voor de kernen en steden. Toerisme en recreatie moeten bij voorkeur aansluiten bij de gebiedskenmerken. Omdat het plangebied een sterk agrarische economie heeft, geven we de voorkeur aan recratievormen die niet in de ruimte ingrijpen zoals het kleinschalige kamperen bij de boer en bed & breakfasts langs fietsroutes. De ontsluiting voor recreatieve onderdelen staat verbeeld op de kaarten (zie hieronder) uit de AtlasOverijssel. Zowel de bestaande routes als de toekomstige, gewenste verbindingen zijn aangeven. Het gaat om recreatieve wandelroutes, fietspaden, pontjes en een kanoroutenetwerk. De fietspaden worden gebruikt door recreanten en door 'functioneel verkeer' (bijvoorbeeld scholieren en woonwerkverkeer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0041.png"

De vele kernen in het gebied, zijn pleisterplaatsen van waaruit u het buitengebied kunt beleven. Hier worden de grotere voorzieningen zoals horecapleinen, campings en jachthavens geconcentreerd. In de uiterwaarden is ontwikkeling van struinnatuur mogelijk. Toerisme en recreatie moeten bij voorkeur aansluiten bij de gebiedskenmerken. Hoe meer recreanten het landschap beleven, des te groter is het draagvlak en daarmee behoud en duurzame ontwikkeling van de kernkwaliteiten. In gebieden met een sterke agrarische economie genieten vooral recreatievormen zoals het kleinschalige kamperen bij de boer, bed & breakfast en dergelijke de voorkeur. In natuurgebieden kunnen bepaalde recreatieve activiteiten in de minst kwetsbare zones onder voorwaarden plaatsvinden. Intensievere vormen van recreatie kunnen een plek krijgen in de nabijheid van en met voldoende ontsluiting op de grotere kernen zoals Kampen, IJsselmuiden, Hasselt, Genemuiden en Zwolle.

2.8.3 Uitgangspunten

  • Bestaande recreatieve functies bestemmen we als zodanig.
  • Het bestemmingsplan stimuleert de ontwikkeling van nieuwe recreatieve functies voor zover passend bij en ondersteunend aan de gebiedskwaliteiten. Maatwerk is dus vereist, we hebben niet op voorhand een limitatieve lijst gemaakt van toegestane activiteiten.
  • Het bestemmingsplan stimuleert de completering van recreatieve routes en netwerken. In gebiedsbestemmingen en agrarische bestemmingen wordt onder voorwaarden de realisatie van ontbrekende schakels of routes mogelijk gemaakt met extensieve routegebonden recreatieve voorzieningen.

2.11 Wonen

Wonen in het buitengebied in het algemeen is bij velen geliefd. Het gebied van de IJsseldelta en omgeving is zeer aantrekkelijk om te wonen. Je kunt er 'recreatief wonen' op korte afstand van steden en dorpen. De rust van de polders of de schoonheid van kronkelende landschappen aan de rivieroevers en Kampereilanden vormen een tegenstelling met het drukkere leven in de steden en kernen. Ter bescherming en behoud van de kenmerkende gebiedswaarden is verdere verdichting door nieuwe woningbouw ongewenst. Dit staat op gespannen voet met de belangstelling die bestaat om te wonen 'midden in het landschap'. Van oorsprong is wonen functie die bij het buitengebied hoort, enerzijds als nederzetting op strategische locaties in het landschap, anderzijds gekoppeld aan agrarische activiteiten. In het buitengebied, dus buiten de bebouwde kom, zijn de meeste woningen gesitueerd in de bedrijfswoning bij landbouwbedrijven, in vrijgekomen boerderijen, in buurtschappen en in lintbebouwing. Enkele woningen zijn daarbuiten gebouwd, in de tijd toen dit nog mogelijk was.

2.11.1 Provinciaal beleid

Uit het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt dat de woonfunctie in stedelijk gebied beter past dan in het buitengebied. De Provincie Overijssel ziet de uitbreiding van het wonen in het plangebied dan ook niet als passend. Alleen indien de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar verbeterd kan worden –in aansluiting op de waarden zoals genoemd in de Catalogus Gebiedskenmerken- kan nieuwbouw in het buitengebied onder voorwaarden mogelijk zijn.

2.11.2 Situatie en beleid per gemeente

In het plangebied komen circa 275 burgerwoningen voor, een deel hiervan was 'vroeger' een boerderij. Een aantal van deze woningen hebben nog bijbehorende bedrijfsgebouwen. De bouwvorm is meestal karakteristiek. Bestaande woningen mogen worden vergroot tot 750m3. Grotere woningen zijn gefixeerd naar de inhoudsmaat.

Het Woonplan van Kampen geeft aan dat het toekomstbeleid is gericht op behoud en daar waar nodig verbetering van de woonkwaliteit in relatie tot de landschappelijke kwaliteit. Incidentele woningbouw in het kader van kwaliteitsbehoud en -herstel zal onder strikte condities mogelijk zijn. Hierbij valt onder meer te denken aan behoud van karakteristieke boerderijen door ombouw tot (enkele) woning(en) en lintversterking door ongewenste of verpauperde bedrijfsbebouwing te vervangen door woonbebouwing.

Uitgangspunt

Nieuwe burgerwoningen staan we niet toe. Onder voorwaarden kunnen karakteristieke bijgebouwen tot woning worden verbouwd en is woningsplitsing mogelijk, afhankelijk van het landschaptype. Voor rood-voor-rood transformaties wordt in dit plan geen ruimte geboden.

Vrijkomende agrarische bebouwing (VAB)

Door ontwikkelingen in de landbouwsector komen steeds meer voormalige bedrijfswoningen van boerderijen vrij voor een woonfunctie of bedrijfsmatige activiteit. Hiervoor is beleid ontwikkeld, zie voor meer informatie hoofdstuk 2.3 over landbouw. Daar waar we behoud, bescherming en /of herstel van de cultuurhistorische waarden van belang vinden geven we dit aan met de aanduiding 'karakteristiek'.

Nevenactiviteiten vanuit de woonfunctie

In het buitengebied is het soms zo dat bij de woning verschillende andere, aan het buitengebied te relateren, activiteiten en functies voorkomen. We staan voor deze aanvullende activiteiten een gebruik van gebouwen van maximaal 25% van de aanwezige vloeroppervlakte toe, tot een maximum van 40m2. Dit geldt ook voor een Bed & Breakfast. Via een afwijking van de gebruiksregels kunnen we een gebruik van ten hoogste 25% van de aanwezige vloeroppervlakte, tot een maximum van 100m2 toestaan. Bij percelen waar we de hierboven genoemde aanduiding 'karakteristiek' hebben aangebracht kan dit maximum 250 m2 worden.

Uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied

  • Bestaande woningen geven we een woonbestemming.
  • Bestaande activiteiten en functies op het bouwvlak van de woonbestemming worden overgenomen uit de bestaande bestemmingsplannen voor wat betreft type activiteiten, maatvoering en randvoorwaarden.
  • Het realiseren van nieuwe woningen is in principe niet mogelijk.
  • Uitzonderingen hierop is een woonfunctie in de bedrijfswoning van Vrijkomende Agrarische Bebouwing.

2.12 Voorzieningen

'Voorzieningen' vormt een containerbegrip waaronder we veel verschillende functies verstaan. Maatschappelijke voorzieningen zoals een school, buurthuis, sportvoorzieningen zoals clubhuis/kantine en speelvelden, zorgvoorzieningen zoals een rode kruisgebouw, verpleeghuis, recreatieve voorzieningen die van picknickbank of informatiepaneel kunnen gaan tot commerciële recreatieve voorzieningen zoals horeca of museum. Onder commerciële voorzieningen kunnen ook winkels of een postkantoor vallen.

In het buitengebied komt maar een zeer beperkt aantal niet-commerciële voorzieningen voor. De meeste zijn in de stads- of dorpskernen en linten gelegen. Voorzieningen kunnen een belangrijke bijdrage leveren voor de leefbaarheid op het platteland.

In het buitengebied komen diverse zorgboerderijen voor. Het betreft hier zowel dagbesteding/ -opvang als begeleid wonen.

Uitgangspunten:

  • De bestaande maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied worden als zodanig bestemd.
  • Nieuwe maatschappelijke functies (bijvoorbeeld zorgboerderijen) worden bij voorkeur als opvolgfunctie in een VAB gesitueerd. Voor nieuwe functies in VAB's geldt het specifieke VAB-beleid.

2.13 Niet agrarische bedrijven

Naast agrarische bedrijvigheid zijn er ook andere ondernemingen in het buitengebied aanwezig. Vaak zijn ze ontstaan uit agrarishe bedrijven of hebben ze zich gevestigd op voormalige agrarische bouwvlakken. Zij zijn van belang voor de sociale en economische vitaliteit van het platteland. Sommige bedrijven zijn direct gerelateerd aan het gebied, zoals een loonbedrijf of rietdekkersbedrijf. Andere commerciële activiteiten kunnen in ook in mindere mate van het gebied afhankelijk zijn, doordat ze producten of diensten buiten het gebied betrekken of afzetten. Binnen de bestaande bebouwing en in geval van vergunde activiteiten kunnen de bedrijven worden voortgezet. Men kan dus niet uitbreiden ten behoeve van de niet agrarische functie.

Beleid

We hanteren het standpunt dat we in beginsel niet-agrarisch functies in het buitengebied voor wat betreft nieuwe bebouwing en nieuwe grondgebruiksvormen die niet functioneel aan het landelijk gebied zijn verbonden niet toestaan. Agrarische hulpbedrijvigheid duiden we specifiek aan, deze staan op een lijst in de bijlage. Sommige bedrijven hebben op de huidige locatie al een 'eindsituatie' bereikt.

Omschakeling

Ons uitgangspunt bij een bedrijfsbestemming is dat we milieucategorie 1 en 2 toestaan. Daarbinnen mag men uitwisselen. Daarbij is wel van belang dat de nieuwe bedrijfsactiviteit naar aard en omvang gelijk te stellen is aan de bestaande activiteit of bij voorkeur minder (milieu)belastend is dan de eerdere activiteit of bedrijvigheid.

Nieuwvestiging

Nieuwvestiging van niet-agrarische en agrarisch aanverwante bedrijven in het buitengebied staan we niet op voorhand toe (uitgezonderd nieuwe bedrijven in vrijkomende agrarische bebouwing). Voor nieuwe functies in Voormalige Agrarische Bedrijven geldt het specifieke VAB-beleid.

Uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied

  • Bestaande niet-agrarisch bedrijven bestemmen we als bedrijf, waarbij een aanduiding het specifieke karakter van de activiteit aangeeft.
  • Bij omschakeling geldt dat we streven naar het gelijk blijven of afnemen van de belasting van het milieu. Aard, hinder en ruimtelijke omvang van de nieuwe bedrijfsactiviteit moeten gelijkwaardig zijn met de oude activiteiten.
  • Nieuwvestiging van niet-agrarische en agrarisch aanverwante bedrijven in het buitengebied staan we niet toe (uitgezonderd nieuwe bedrijven in vrijkomende agrarische bebouwing). Voor nieuwe functies in VAB's geldt het specifieke VAB-beleid.
  • Bestaande, positief bestemde, bedrijven houden hun bestemming. Voor alle niet-agrarische bedrijven geldt dat verdere uitbreiding alleen door middel van een planherziening kan plaatsvinden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
  • Uitbreiding van het aantal bedrijfswoningen is niet toegestaan.

2.14 Verkeer

Huidige situatie

Weg

De ontsluiting van de IJsseldelta en Kampen Zuid is in de loop der jaren sterk gewijzigd. Voor het tijdperk van de auto heeft het water een belangrijke rol gespeeld in de bereikbaarheid van dorpen en steden. De IJssel, de voormalige Zuiderzee, het Zwartewater, het Zwartemeer en de kleinere rivierarmen vormden de verkeersaders. Nu zijn de (auto)wegen en spoorlijnen vooral van belang. De wegenstructuur geeft nog altijd een goed beeld van de verkavelingstructuur die door de eeuwen heen ontstaan is in de verschillende landschappen. Binnen het hoofdwegennet maken we onderscheid in een drietal wegencategorieën. De categorisering is gebaseerd op het Startprogramma Duurzaam Veilig Verkeer (1997). Dit startprogramma is opgesteld door VNG, UvW, IPO en Rijk en omvat afspraken over maatregelen om het verkeer structureel veiliger te maken. De rode draad is het voorkomen van verkeersonveiligheid in plaats van deze achteraf te bestrijden.

Een belangrijke voorwaarde voor een duurzaam veilig ingericht wegennet is herkenbaarheid. Deze wordt verkregen door een eenduidige vormgeving van essentiële kenmerken. Voor het wegenwet is functioneel onderscheid gemaakt in Stroomwegen, Gebiedsontsluitingswegen en Erftoegangswegen.

Stroomwegen

Deze wegen zijn bedoeld voor een continue, ongestoorde verkeersafwikkeling met een snelheid van 100 km/u of hoger. De weginrichting is met gescheiden rijbanen en de aansluitingen zijn in beginsel ongelijkvloers. Stroomwegen hebben meestal een parallelstructuur.

Gebiedsontsluitingswegen

Deze wegen hebben een functie voor enerzijds het stromen en anderzijds het uitwisselen. Snelheden liggen op 50 km/u binnen de bebouwde komen en 80 km/u buiten de bebouwde kom. Het uitwisselen gebeurt op kruispunten die bij voorkeur als rotonde zijn vormgegeven.

Erftoegangswegen

Deze wegen zijn bedoeld voor het toegankelijk maken van erven. Alle verkeersdeelnemers zijn gelijkwaardig. Keren, draaien, in- en uitstappen en oversteken moeten zo veilig mogelijk kunnen worden uitgevoerd. De snelheid is 60 km/u buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom

Binnen het plangebied zijn verschillende steden met elkaar verbonden en worden gebieden ontsloten. De onderverdeling in de bovengenoemde categorieën is als volgt.

Stroomwegen

N50 vanuit Zwolle via Kampen naar Emmeloord met verbindingen naar de snelwegen. Bij Zwolle de A28 (Amersfoort/Groningen en de A50 (Apeldoorn) en bij Emmeloord de A6 (Lelystad/Joure)

N307 vanuit Kampen richting Dronten/Lelystad

Gebiedsontsluitingswegen

N763 of de Kamperstraatweg naar De Zande/Wezep

N764 of de Zwolseweg van Kampen naar Zwolle

N765 of de Frieseweg van Kampen naar Emmeloord

N331 van Zwolle naar Hasselt/Zwartsluis

N759 van Genemuiden naar Hasselt

N377 van Hasselt naar Lichtmis/A28

N375 van Zwartsluis naar Meppel/Steenwijk

Erftoegangswegen

N760 of de Kamperzeedijk van Kampen naar Genemuiden

Alle overige wegen in het plangebied die een snelheidsregime hebben van 60 km buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom. Het plangebied heeft een zeer uitgebreid netwerk van fietspaden voor utilitair en toeristisch gebruik. Tussen Zwolle en Kampen ligt langs de Zwolseweg een fietssnelweg.

Water

Aanvullend op het wegennet is er een belangrijke verbinding over water tussen Genemuiden en Zwartsluis. Een veerpont verzorgt hier de oversteek voor veel scholieren op de fiets.

Spoor

In het plangebied liggen er tussen Kampen en Zwolle nu nog twee spoorverbindingen. Deze zgn. Kamperlijn pendelt gedurende een reistijd van 10 minuten tussen beide steden. De exploitatie is in handen van de provincie. De gemeenten Zwolle en Kampen wensen op dit traject een hoogwaardige openbare vervoersvoorziening te handhaven. In december 2012 is de Hanzelijn, de nieuwe verbinding tussen Zwolle en de Randstad geopend. Het landelijk spoorwegnetwerk is met dit nieuwe deel tussen Zwolle, Kampen, Dronten en Lelystad, uitgebreid. Bestemmingen in het westen zijn met de Hanzelijn aanzienlijk sneller bereisbaar. Op het traject rijdt de intercity tussen Zwolle en Lelystad v.v. en de sprinter rijdt de stopverbinding tussen Zwolle, Dronten en Lelystad v.v.

Openbaar vervoer

In het plangebied is er een busnetwerk dat het openbaar vervoer verzorgt tussen de steden onderling en de dorpen. De provincie is de concessieverlener van dit openbaar vervoer. Mede door de nieuwe Hanzelijn heeft men verbindingen geschrapt om te voorkomen dat er parallelliteit in het vervoer ontstaat. Een bus en een trein op hetzelfde traject is niet de bedoeling. Busvervoer in het buitengebied is uit kostenoverwegingen zeer beperkt. De vervoervraag staat vaak niet in verhouding tot de kosten.Wel is er in het plangebied sprake van een buurtbus die door inzet van vrijwilligers als vervoersvoorziening tussen Wilsum en Zalk in stand wordt gehouden.

Landbouwverkeer

In het plangebied zijn er veel bestemmingen die een relatie hebben met de landbouw, akkerbouw en veeteeltbedrijven. Het is belangrijk om rekening te houden met landbouwverkeer. Veelal vinden de verkeersbewegingen van het landbouwverkeer plaats buiten de bebouwde kom. De combinatie van langzaam fietsverkeer en landbouwverkeer is vaak een knelpunt bij smallere wegen in het buitengebied. Een optimalisatie van de routering van landbouwverkeer bij die knelpunten verdient aandacht.Het platteland is volop in ontwikkeling. Schaalvergroting in de landbouw, een lager voorzieningenniveau op het platteland en de toename van recreatie en toerisme leiden tot andere verplaatsingen en een andersoortig gebruik van de wegen in het buitengebied. Landbouwvoertuigen worden steeds groter en zwaarder. Daarnaast worden de wegen op het platteland steeds meer gebruikt door recreatieve fietsers en wandelaars. Deze ontwikkelingen rond ruimte en mobiliteit beïnvloeden de leefbaarheid en verkeersveiligheid. Nieuwe ontwikkelingen leiden tot grote drukte op het wegennet in het buitengebied. Deze wegen zijn niet ingericht op intensief gebruik met onveilige situaties als gevolg. De verkeersveiligheid op plattelandswegen is een belangrijk aandachtspunt. Er ontstaan nieuwe of nevenfuncties die een verkeersaantrekkende werking hebben en er is dan meer ruimte nodig om te kunnen voldoen aan de parkeervraag. Voorbeelden zijn kinderdagverblijven in voormalige boerderijen, zorgfuncties, campings, museumboerderijen. Bij deze zogenaamde 'andere' functies zullen we dan ook stilstaan bij de werking die de functie heeft op de verkeersveiligheid.

2.15 Kabels, leidingen en straalpaden

2.15.1 Hoogspanningsverbindingen

Door de gemeente Kampen lopen diverse hoogspanningsverbindingen zowel ondergronds als bovengronds.

  • 380 kV Zwolle - Ens
  • 220 kV Zwolle - Ens
  • 150 kV Hattem - Lelystad
  • 110 kV Zwolle - Kampen - Ens met een aftakking naar de Koekoekspolder

Deze hoogspanningsverbindingen worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding' danwel 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' voor respectievelijk de ondergrondse en bovengrondse tracés.

2.15.2 Watertransportleidingen
  • Zwolle - IJsselmuiden
  • Wezep - Kampen

Deze transportleidingen worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding'.

2.15.3 Gastransportleidingen
  • Hattem - Lelystad
  • Wezep - Kampen

Deze transportleidingen beschermen we door middel van de dubbelbestemming 'Leiding'.

2.15.4 Straalpaden

Boven het grondgebied van de gemeente Kampen bevonden zich twee straalpaden van KPN en Ministerie van Defensie. Beide straalpaden zijn opgeheven. Er zijn geen nieuwe straalpaden ingesteld.

Hoofdstuk 3 Juridische regeling

3.1 Inleiding

We hebben de juridische regeling van dit bestemmingsplan gemaakt op basis van de standaard regelingen van de gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle waarbij we steeds hebben gezocht naar de best passende oplossing. Verder is de regeling gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. We hebben de noodzakelijke aanpassingen, door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de opname in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van de verplichting tot bescherming van cultuurhistorische waarden, in de regels opgenomen. De regels van Buitengebied 2014 zijn aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied 2014.

De inleidende regels zijn algemeen en bestaan uit de volgende regels:

Toelichting op de opbouw van een artikel in de regels voor enkelbestemmingen:

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De regels die bij deze bestemmingen horen hebben we per bestemming in een apart artikel aangegeven. Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn staan daar zoveel mogelijk in. Op deze manier ziet u bij de digitale versie van het plan, wanneer u de bestemming aanklikt op adres of bestemmingsvlak, zoveel mogelijk informatie die daar van toepassing is zonder dat u hoeft door te klikken.

De opbouw van een artikel over een bestemmingsregel ziet er als volgt uit:

  • 1. De bestemmingsomschrijving;
  • 2. De bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Eventueel een wijzigingsbevoegdheid.

Hieronder staan de bestemmingsonderdelen met een korte toelichting.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In dit bestemmingsartikel geven we een nadere omschrijving van de functie(s) die op de gronden liggen. De hoofdfunctie noemen we als eerste. Als het van toepassing is, maken we aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk. Deze ondergeschikte functies staan altijd ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels regelen we de bebouwingsregels die voor alle 'bouwwerken' van toepassing zijn. Bij woningen maken we een verschil tussen;

  • 'hoofdgebouwen',
  • 'bijbehorende bouwwerken';
    de definitie van een bijbehorend bouwwerk is 'een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd bouwwerk met een dak'. Deze definitie is verplicht voorgeschreven in de imro-richtlijn SVBP 2012.
  • 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, moet voldoen staat ook in deze regel. De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte geven we in meters weer en de dakhelling in graden.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen we in het bestemmingsplan aangeven dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Het gaat hier om nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling geeft de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te sturen door het stellen van nadere eisen. De criteria staan in de bepaling van nadere eisen zelf.

We kunnen in het bestemmingsplan bepalen dat we bij het verlenen van een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kunnen afwijken. In deze bepaling staat een opsomming van de bouwregels waarvan we kunnen (hoeft dus niet) afwijken. Een dergelijke afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels nemen we alleen op, als we dit noodzakelijk vinden in verband met ons beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria staan in de afwijkingsregel zelf.

  • 4. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking sluiten we in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik in ieder geval uit. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan we op voorhand al aangeven dat we deze in ieder geval niet toestaan. Dit neemt niet weg dat gebruiksvormen die niet specifiek zijn omschreven, ook niet toegestaan zijn in de bestemming.

  • 5. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels staat in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid staan ook de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro.

  • 6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen we specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning verbinden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen staat niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning hebben we opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning staat met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingregel opgenomen.

  • 7. Wijzigingsbevoegdheid:

Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Het betreft de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen. Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UoV) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Toelichting op de opbouw van een artikel met regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming staat in een bestemmingsplan wanneer er twee of meer functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming doen we ter bescherming van een specifiek belang van het betreffende gebied.

Het betreft in dit plan de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1,2 en 3, Waterstaat - Waterkering, Waterstaat-Waterstaatkundige functie, Waterstaat-waterberging, Waarde - landschap, Waarde - natuur, Waarde - beschermd stadsgezicht, Waarde - cultuurhistorie, leiding, en leiding - hoogspanningsverbinding.

Deze bestemmingen liggen als het ware over de gewone (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, ook voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar we nemen alleen regels ter aanvulling op die we noodzakelijk vinden. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

3.2 Inleidende regels

In het artikel begrippen staan de begrippen omschreven die we in de regels gebruiken. Ze staat op alfabet met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan die we verplicht zijn als eerste te noemen. We proberen hiermee misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.

In het artikel wijze van meten staat de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

3.3 Algemene regels

3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moeten we op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opnemen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

3.3.2 Algemene gebruiksregels
3.3.3 Algemene aanduidingsregels
3.3.4 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is de bevoegdheid opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels staan hier ook in.

3.3.5 Algemene wijzigingsregels

Deze regel maakt het mogelijk bestemmings- bouwvlakken onder de in deze regel omschreven voorwaarden te wijzigen. Ook is het mogelijk om aanduidingen te wijzigen of te verwijderen. het is niet mogelijk om nieuwe aanduidingen aan te brengen.

3.4 Bestemmingsregels

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' komen enkelbestemmingen voor:

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Leiding;
  • Leiding - Hoogspanningsverbinding;
  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Archeologie 3;
  • Waarde - Beschermd stadsgezicht;
  • Waarde - Cultuurhistorie;
  • Waarde - Landschap;
  • Waarde - Natuur;
  • Waterstaat - Waterberging;
  • Waterstaat - Waterkering;
  • Waterstaat - Waterstaatkundige functie.
3.4.1 Agrarisch

Het grootste deel van de gronden in het bestemmingsplan heeft de bestemming Agrarisch. Deze bestemming regelt de onbebouwde agrarische gronden (weilanden). Op deze gronden staan we in principe geen bebouwing toe. Binnen deze bestemming staan we ook hobbymatige veehouderij nabij woningen toe. Op deze manier is het ook mogelijk voor burgers om hobbydieren in de nabijheid van de woning te weiden.

Bebouwing

Bestaande schuilstallen en vergelijkbare bouwwerken bestemmen we positief door het opnemen van een bouwvlak op maat en een maatvoeringsaanduiding. Nieuwe schuilstallen staan we niet toe. Op deze manier regelen we het uitsterfbeleid voor schuilstallen. Het gaat hier om de volgende gebouwen:

  • Cellesbroeksweg 8, nabij dit adres;
  • Kamper Wetering, solitaire hooiberg (karakteristiek);
  • Kamperzeedijk 14, de "Bolleschuur" (karakteristiek);
  • Kamperzeedijk tussen 5 en 7;
  • Keteleiland;
  • Koppelerwaard;
  • Oosterholtseweg 38, tegenover dit adres;
  • Tasveld 26D.

Afwijkende functies

Binnen de bestemming staan we een aantal afwijkende functies toe. Deze functies geven we aan met diverse aanduidingen. De functie fixeren we vervolgens door de ligging en de maatvoering van de aanduiding. Zo regelen we via aanduidingen bijvoorbeeld bestaande bomentelers, bestaande rijbakken buiten het bouwvlak en de ijsbanen.

Het gaat hier vaak om de legalisering van bestaande functies. Nieuwvestiging van deze functies is ongewenst. Zo bestemmen we bestaande paardrijbakken positief als ze op minimaal 25 meter liggen van omliggende woningen. Nieuwe rijbakken staan we alleen toe binnen een woon- of agrarische bedrijfsbestemming.

Ontwikkeling

In de bestemming Agrarisch maken we het mogelijk via een wijzigingsprocedure om bouw- en bestemmingsvlakken van agrarische bedrijven te vergroten. Het bestemmingsvlak mag maximaal 2,5 ha bedragen, het bouwvlak maximaal 2,0 ha. Het bestemmingsvlak kan iets ruimer zijn dan het bouwvlak, om de mogelijkheid te bieden kuilvoerplaten e.d. buiten het bouwvlak te leggen. Bebouwing waarin dieren worden gehouden mag alleen binnen het bouwvlak tot maximaal 2,0 ha. Voor grotere bouwvlakken moet u een aparte planprocedure doorlopen.

Het gaat hier om een maximale grootte. Dat betekent niet dat elke uitbreiding het maximale aantal ha. moet hebben. Bij elke aanvraag moet u door middel van een bedrijfsplan aantonen welke hoeveelheid ha uitbreiding voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is. Het kan dus ook zo zijn dat we niet de maximale 2,0 ha. maar uitbreiding met een kleinere oppervlakte dan 2 ha. toestaan.

Bij deze wijzigingsbevoegdheid horen een aantal voorwaarden. Een wijziging mag niet plaatsvinden binnen Natura2000 gebieden. Hiernaast wijzigen we alleen maar wanneer u onderbouwt dat de uitbreiding stikstofneutraal uitgevoerd kan worden. Hierover meer onder paragraaf 3.4.2.Agrarisch - Agrarisch bedrijf.

Daarnaast vragen we een goede landschappelijke inpassing conform de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het Landschapsontwikkelingsplan. Een landschapsinrichtingsplan is een verplicht onderdeel van de aanvraag, waarbij bijvoorbeeld de Ervenconsulent van Het Oversticht een rol kan vervullen. Wanneer we het landschapsinrichtingsplan hebben goedgekeurd, wordt het een onderdeel van het wijzigingsplan via een voorwaardelijke verplichting. Hiermee garanderen we de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

Het vergrote bouw- en bestemmingsvlak mag niet meer dan 75 m. van het bestaande bouwvlak worden verlegd. Bij deze verlegging moet u rekening houden met de maximale bouwvlakdiepte in het bestemmingsplan, waarbij we de bouwvlakken maximaal 200 m. diep vanaf het hart van de weg hebben neergelegd.

Kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak kunnen we mogelijk maken met een wijzigingsbevoegdheid, mits buiten Natura2000 gebieden. Deze wijziging geldt specifiek alleen voor agrarische bedrijven als nevenactiviteit. De bevoegdheid gebruiken we niet bij burgerwoningen.

Ons uitgangspunt is dat kamperen plaats moet vinden binnen het bouwvlak. Wanneer dit niet kan, kunnen we het kamperen (gedeeltelijk) buiten het bouwvlak mogelijk maken door het neerleggen van de aanduiding 'kampeerterrein'. Het totaal aantal kampeerplaatsen per bedrijf binnen en buiten het bouwvlak Agrarisch - Agrarisch Bedrijf mag in totaal niet meer dan 25 bedragen. Voorzieningen als toiletten en douches moeten binnen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf worden gebouwd. Ook hier geldt dat er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing en aansluiting bij de ervenstructuur van het boerenerf.

Aanleggen van een werk

In het agrarisch gebied kunt u niet zonder een omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 aanbrengen. Verhardingen die horen bij het normale agrarische gebruik vallen hier niet onder, zoals het aanleggen van kavel- of koepaden of verhardingen die bij een normale exploitaitie horen. Kuilvoerplaten en dergelijke moeten binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf worden geconcentreerd, dus niet in de bestemming Agrarisch. Oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 zijn dus eventueel mogelijk, maar hiervoor moet u een omgevingsvergunning aanvragen.

3.4.2 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

welke agrarische bedrijven zijn toegestaan?

In principe staan we uitsluitend grondgebonden bedrijven toe. Legale niet-grondgebonden agrarische bedrijven bestemmen we door middel van de aanduiding 'intensieve veehouderij' (iv). Ook de bestaande intensieve neventakken zijn toegestaan tot de maximaal vergunde dierenaantallen. Deze bedrijven zijn met de vergunde dierenaantallen opgenomen in een bijlage bij de regels. Omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijfsvoering staan we niet toe. In een grondgebonden agrarische bedrijf vindt de bedrijfsvoering hoofdzakelijk buiten gebouwen plaats, zoals een melkveehouderij of een akkerbouwbedrijf. Het gebruik van 'agrarische' gronden is noodzakelijk voor het functioneren van het bedrijf. Tuinbouwbedrijven staan we in deze bestemming niet toe, deze maken we mogelijk binnen de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw.

De definities voor grondgebonden en intensieve veehouderij (zie artikel 1 van de regels) geven aan welke diersoorten-veehouderij in welke categorie vallen. De meeste veehouderijen vallen daardoor in de linker kolom in onderstaand schema ('grondgebonden bedrijf') of in de rechter kolom ('intensieve veehouderij').

Bedrijven die geiten, rosékalveren of vleesrundvee houden, zijn niet op voorhand in een van beide categorieën te plaatsen, maar moeten per bedrijf beoordeeld worden (middelste kolom). De mate van grondgebondenheid varieert sterk door verschil in bedrijfsvoering.

Bedrijfstypering voor diersoorten

Grondgebonden veehouderij   Beoordeling per bedrijf o.b.v. ruimtelijke criteria   Intensieve vee- / dierhouderij  
Melkrundvee   Geiten   Varkens  
Kalveren van melkvee
(tot 2 jaar)  
Rosékalveren   Pluimvee
(kippen, kalkoenen, eenden)  
Schapen   Vleesrundvee   Witvleeskalveren  
Paarden     Pelsdieren  
Biologisch gehouden dieren     Maden / wormen  
Dieren t.b.v. natuurbeheer     Kweekvis  

Melkrundvee en hun jongvee tot 2 jaar is grondgebonden

Tot de grondgebonden landbouw horen jongvee-opfokbedrijven in de melkveehouderij, die kalveren van melkvee –ook evt. van derden- de eerste twee jaar laten opgroeien op hun melkveebedrijf. Dit jongvee van de melkrunderen wordt in de praktijk vrijwel altijd beweid.

Geiten-, rosékalveren- en vleesrundveehouderijen

Voor bedrijven die geiten, rosékalveren of vleesrundvee houden, kan de mate van grondgebondenheid sterk verschillen door verschillen in de bedrijfsvoering. Een algemene indeling van deze veehouderijen is daarom niet mogelijk; we moeten per bedrijf beoordelen of de veehouderij intensief of grondgebonden is. Bij een biologische bedrijfsvoering is altijd sprake van grondgebondenheid.

De beoordeling op grondgebondenheid van geiten-, rosékalveren- en vleesrundveehouderijen baseren we op ruimtelijke criteria:

Ruimtelijke criteria voor grondgebondenheid

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk buiten gebouwen plaatsvindt en waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals in ieder geval melkrundvee, kalveren van melkvee tot 2 jaar, schapen, paarden, en dieren die worden gehouden op biologische wijze (conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer. Geiten-, rosékalveren en vleesrundveehouderijen worden als grondgebonden aangemerkt, wanneer er sprake is van een aanzienlijke mate van:

  • beweiding op de huiskavel of nabijgelegen gronden;
  • mestafzet van het eigen bedrijf hoofdzakelijk op eigen grond;
  • voorzien in de voederbehoefte met producten van plaatselijke eigen grond.

Bij de ontvangst van een aanvraag om een omgevingsvergunning beoordelen we aan de hand van genoemde ruimtelijke criteria of er sprake is van een grondgebonden activiteit of niet. In dit kader kunnen we de aanvrager verplichten om via een bedrijfsrapport de grondgebondenheid te onderbouwen.

Volwaardig, reeël en deeltijd agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf kan volwaardig, reeël of in deeltijd zijn activiteiten uitoefenen. In het laatste geval maken we het niet mogelijk uitbreiding te plegen door gebouwen te bouwen. Deze uitbreidingsmogelijkheden bieden we aan volwaardige bedrijven of aan bedrijven die de potentie hebben om op termijn volwaardig te worden. In dit kader kunnen we de aanvrager verplichten om via een bedrijfsrapport de volwaardigheid te onderbouwen. Het is bij deeltijd bedrijven overigens wel mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen.

Overige agrarische bedrijfsactiviteiten

Naast een akkerbouwbedrijf, grondgebonden of intensieve veehouderij, maken we ook een productiegerichte paardenhouderij bij recht mogelijk binnen deze bestemming. Hiernaast hebben we een aantal bestaande en vergunde activiteiten via een aanduiding specifiek mogelijk gemaakt. Het gaat hier om de al aanwezige bomentelers, agrarische loonbedrijven en de gebruiksgerichte paardenhouderijen. Ook bestaande co-mestvergistingsinstallaties hebben we aangeduid. Met deze aanduiding hebben we de locatie en de oppervlakte van de afwijkende activiteit vastgelegd. Deze activiteit staan we dan ook alleen binnen het vlak van deze aanduiding toe.

Nevenactiviteiten

Bestaande nevenactiviteiten maken we mogelijk met een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit' (sb-aa). Hiernaast maken we het bij alle bedrijven mogelijk om een aantal nevenactiviteiten bij recht uit te oefenen, namelijk kleinschalige beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis, Bed&Breakfast, kleinschalige horeca-activiteiten (zoals een theehuis ed) en de verkoop van streekeigen producten. Deze activeiten staan we tot een gezamenlijke bruto-vloeroppervlakte van maximaal 40 m2 bij recht toe.

Daarnaast maken we het via een afwijkingsprocedure onder voorwaarden (die vooral zien op een goede landschappelijke inpassing) mogelijk, inpandig nevenactiviteiten uit te oefenen met een oppervlakte van 250 m2 of voor statische opslag maximaal 500 m2. Ook maken we het met een afwijking mogelijk om een mini-camping met een maximum van 25 kampeerplekken te realiseren. In eerste instantie vragen we u een mini-camping binnen het bouwvlak te realiseren. Met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming Agrarisch maken we het mogelijk om kamperen ook buiten het bouwvlak te realiseren, mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en het gebied niet binnen een Natura 2000 gebied ligt. Ook met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid blijft het aantal kampeerplekken per agrarisch bedrijf maximaal 25.

Locatie opslag en bebouwing

Binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf werken we met een bestemmingsvlak en een bouwvlak. binnen een bouwvlak staan we grootschalige bebouwing toe. Het bestemmingsvlak is in veel gevallen groter dan het bouwvlak. Binnen dit bestemmingvlak staan we lagere bouwwerken voor opslag zoals sleufsilo's toe. Ook paardrijbakken staan we binnen het bestemmingsvlak toe. Gebouwen zijn alleen binnen het bouwvlak en dus niet binnen het bestemmingsvlak toegestaan.

Bedrijfswoning

In het bestemmingsplan staat een specifieke regeling voor bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken. De bedrijfswoning mag in totaal niet meer dan 750 m3 bedragen. Deze inhoud ziet op het hoofdgebouw, e.e.a. in lijn met de bestemming Wonen. Ondergeschikte aangebouwde bijbehorende bouwwerken met een woonfunctie hoeven we dus niet mee te rekenen bij deze inhoud. De totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 100 m2 zijn. Per agrarisch bedrijf staan we maximaal één bedrijfswoning toe. Waar in de bestaande situatie al meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, regelen we deze extra bedrijfswoningen met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

We hebben in het plan een regeling opgenomen voor de zogenaamde 'plattelandswoningen'. Dit zijn de voormalige agrarische bedrijfswoningen die nu door burgers worden bewoond. In sommige gevallen zien we geen mogelijkheid om deze woning om te zetten naar een officiële woonbestemming, omdat dan de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf worden belemmerd waarvan de bedrijfswoning oorspronkelijk deel uit maakte. Onder voorwaarden is het dan toch mogelijk om bewoning door een burger mogelijk te maken zonder dat er een belemmering optreedt, door het geven van de aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfswoning'. De belangrijkste voorwaarde is dat het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoorde nog wel in werking moet zijn.

Bij nieuwbouw van een bedrijfswoning kijken we eerst of er al sprake is van een bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning. Deze tellen mee bij het aantal aanwezige bedrijfswoningen. We maken nieuwbouw niet mogelijk, als er al een bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning aanwezig is op het bedrijf. Zo voorkomen we dat bedrijfswoningen worden afgestoten, waarna weer een nieuwe bedrijfswoning wordt gebouwd.

Ontwikkelingen binnen het bouwvlak: stikstofneutraal

Binnen de bouwvlakken staan we nieuwbouw en uitbreiding van bedrijfsgebouwen in principe toe. Voorwaarde is wel dat de stikstofdepositie op natuurgebieden hierbij niet toeneemt. Het gaat hier om bedrijfsgebouwen waarin dieren verblijven. Via de specifieke gebruiksregels verbieden we in eerste instantie een uitbreiding van het dierenaantal, zoals is opgenomen in de geldende milieuvergunning of melding op grond van het Activiteitenbesluit. Van dit verbod kunnen we afwijken als u kunt aantonen dat de uitbreiding van het dierenaantal stikstofneutraal plaatsvindt. In de begripsomschrijving staat uitgelegd wat stikstofneutraal inhoudt, namelijk dat er geen extra stikstofdepositie plaatsvindt op nabij gelegen Natura-2000 gebieden. Ten opzichte van de feitelijke situatie mag bij uitbreiding geen extra emissie plaatsvinden. In de veehouderij betekent dit dat wanneer u als bedrijf wilt uitbreiden u aan de bestaande situatie 'emissiebeperkende' maatregelen moeten treffen. Deze bepaling is van toepassing wanneer u het bestaande aantal dieren zoals aangegeven in de bijlage zoals bedoeld in artikel 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij gaat uitbreiden. Het gaat hier om rundvee, schapen, geiten, varkens, kippen, kalkoenen, eenden, pelsdieren, konijnen, parelhoenders, paarden en struisvogels.

Bedrijfsgebouwen 'moet' u met een kap bouwen. We hebben een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat ook nieuwe staltypen zoals serrestallen mogelijk zijn, mits dit type ter plaatse goed in het landschap past.

We maken het via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk om binnen het bouwvlak ook co-mestvergisting te realiseren en mestverwerking ten behoeve van energieproductie. Deze bevoegdheid gebruiken we alleen buiten het Nationaal Landschap IJsseldelta en buiten de Natura2000 gebieden. Het moet gaan om een kleinschalige co-mestvergisting, waarbij van maximaal drie andere omliggende bedrijven de mest verwerkt mag worden. Omdat co-mestvergisting onder het Bevi kan vallen, vragen we een goede afweging op het gebied van externe veiligheid en landschappelijke inpassing.

Een vergroting van het bouw- en bestemmingsvlak is onder voorwaarden mogelijk binnen de bestemming Agrarisch.

Bedrijfsbeeindiging en opvolgfuncties

Bij bedrijfsbeeindiging maken we het mogelijk om met een wijzigingsprocedure een opvolgfunctie te realiseren in de vrijkomende agrarische bebouwing. Een dergelijke wijziging vraagt maatwerk: er is een groot scala aan opvolgende bestemmingen mogelijk, waarbij verkleining van het bestaande bouwvlak in veel gevallen een eis zal zijn. Binnen de diverse bestemmingen kunnen we hiernaast ook nog met aanduidingen werken (zoals karakteristiek, houtsingel e.d.), om bijvoorbeeld een landschapsinrichtingsplan planologisch goed te verwerken. Dit doen we zodat de complexiteit van het voormalige boerenerf niet wordt aangetast.

Opvolgfuncties kunnen zijn Wonen, Maatschappelijk, Bedrijf of een gebruiksgerichte paardenhouderij. Binnen de maatschappelijke bestemming zijn functies als een zorgboerderij, kampeerboerderij, zorgwoningen ed. goed mogelijk. Bij omzetting naar Wonen maken we het bij karakteristieke panden mogelijk een extra wooneenheid toe te voegen tot een maximum van twee woningen. Binnen de bedrijfsbestemming staan we bedrijven met een lichte milieucategorie (maximaal categorie 2) toe, waarbij we met name ambachtelijke bedrijvigheid mogelijk maken.

Een belangrijke eis bij gebruikmaking van deze bevoegdheid is dat alle overtollige niet-karakteristieke bebouwing gesloopt moet worden. Zonder deze sloop is de VAB-regeling niet mogelijk. Karakteristieke gebouwen hebben een aanduiding karakteristiek. We kunnen hierbij gebruik maken van de uitgevoerde cultuurhistorische inventarisaties door het Oversticht. De sloopopgave bepalen we intern met behulp van advisering van het 'team Cultuurhistorie'. Opvolgfuncties mogen alleen inpandig plaatsvinden en de functie mag geen verzwaring van hinder op de omgeving tot gevolg hebben. Ook willen we dat de infrastructuur op de opvolgfunctie berekend is. Buitenopslag staan we niet toe.

3.4.3 Agrarisch - Glastuinbouw

De glastuinbouw ter hoogte van Meerzicht heeft deze bestemming. Hier vindt nog kleinschalig glastuinbouw plaats. Voor deze bestemming sluiten we aan bij de regels zoals deze in het bestemmingsplan voor het glastuinbouwgebied Koekoekspolder worden opgenomen.

Bebouwing

Binnen deze bestemming staan we kassen en bedrijfsgebouwen ten dienste van een glastuinbouwbedrijf toe. Hiernaast staan we een bedrijfswoning bij het bedrijf toe ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. U mag alleen een bedrijfswoning bouwen wanneer u aantoont dat ter plekke echt een bedrijf aanwezig is, bijvoorbeeld doordat u eerst de bedrijfsgebouwen bouwt. De bedrijfswoning mag in totaal niet meer dan 750 m3 bedragen. Deze inhoud ziet op het hoofdgebouw, e.e.a. in lijn met de bestemming Wonen. Ondergeschikte aangebouwde bijbehorende bouwwerken met een woonfunctie hoeven we niet mee te rekenen bij deze inhoud.

In het plan staat een regeling voor de zogenaamde plattelandswoningen. Dit zijn de voormalige agrarische bedrijfswoningen die nu door burgers worden bewoond. In sommige gevallen kunnen we deze woning niet omzetten naar een woonbestemming, omdat dan de bedrijfsactiviteiten van het agrarische bedrijf worden belemmerd waarbij de bedrijfswoning oorspronkelijk hoorde. Onder voorwaarden maken we het nu dan mogelijk om toch bewoning door een burger toe te laten zonder dat er een belemmering optreedt. De woning krijgt de aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfswoning'. De belangrijkste voorwaarde hiervoor is dat het bedrijf waarbij de bedrijfswoning hoorde nog wel in werking moet zijn.

Bij de nieuwbouw van een bedrijfswoning kijken we eerst of er al sprake is van een bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning. Deze tellen namelijk mee bij het aantal aanwezige bedrijfswoningen. Als er al een bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning aanwezig is op het bedrijf, staan we nieuwbouw niet toe. Op deze wijze voorkomen we dat mensen bedrijfswoningen afstoten, waarna vervolgens weer een nieuwe bedrijfswoning wordt aangevraagd en gebouwd.

Bedrijfsbebouwing kunt u alleen ten dienste van een reeël of volwaardig agrarisch bedrijf bouwen.

Gebruik

Met een afwijkingsprocedure kunnen we onder voorwaarden de bewoning van een bedrijfswoning door seizoensarbeiders toestaan. Ook maken we het mogelijk om een aantal nevenactiviteiten bij recht uit te oefenen, namelijk kleinschalige beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis, Bed&Breakfast, kleinschalige horeca-activiteiten (zoals een theehuis ed) en de verkoop van streekeigen producten. Deze activiteiten staan we toe tot 25% van de bruto-vloeroppervlakte van de gebouwen met een maximum van 40 m2.

Hiernaast is het met een afwijkingsprocedure mogelijk om onder voorwaarden (die vooral zien op een goede landschappelijke inpassing) inpandig nevenactiviteiten uit te oefenen met een bruto-vloeroppervlakte van 250 m2 of voor statische opslag maximaal 500 m2.

Bedrijfsbeeindiging en opvolgfuncties

Bij bedrijfsbeeindiging kunnen we met een wijzigingsprocedure een woonfunctie als opvolgfunctie mogelijk maken in de vrijkomende agrarische bebouwing. Een dergelijke wijziging vraagt maatwerk waarvoor we een aantal bestemmingen kunnen toepassen, zoals Water, Tuin, Agrarisch ed. Verkleining van het bouwvlak zal vaak een eis zijn. Binnen de diverse bestemmingen kunnen we hiernaast ook nog met aanduidingen werken (zoals karakteristiek, houtsingel e.d.), om bijvoorbeeld een landschapsinrichtingsplan planologisch goed te verwerken.

Wanneer we gebruik maken van deze bevoegdheid eisen we dat u alle overtollige niet-karakteristieke bebouwing sloopt. Zonder deze sloop is de VAB-regeling niet mogelijk. Om te bepalen welke bebouwing karakteristiek is, kijken we eerst of er sprake is van karakteristieke bebouwing. We kunnen hierbij de uitgevoerde cultuurhistorische inventarisaties door het Oversticht gebruiken. De sloopopgave wordt door het cluster Cultuurhistorie van de gemeente Kampen bepaalt. Hiernaast mogen opvolgfuncties alleen inpandig plaatsvinden en mag de functie geen verzwaring van hinder op de omgeving tot gevolg hebben. De infrastructuur moet op de opvolgfunctie berekend zijn. Buitenopslag staan we niet toe.

3.4.4 Bedrijf

We hebben bestaande bedrijven die niet agrarisch gerelateerd zijn (en dus eigenlijk niet in het buitengebied horen) een bedrijfsbestemming gegeven. Nieuwvestiging van bedrijven staan we niet toe, tenzij er sprake is van een VAB-locatie. We staan in het buitengebied alleen lichtere vormen van bedrijvigheid toe, maximaal milieu-categorie 2 uit de VNG brochure. Bestaande bedrijven die in een hogere milieucategorie zitten, staan we toe met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit'. Wanneer een nieuw bedrijf zich binnen een bestaande bedrijfsbestemming vestigt, mag alleen de lichte categorie bedrijvigheid worden uitgeoefend of de specifieke aanvullende activiteit. Grote lawaaimakende en Bevi bedrijven sluiten we uit. Ook detailhandel staan we niet toe.

Met een afwijkingsprocedure kunnen we eventueel categorie 3 bedrijvigheid toestaan, wanneer de invloed op de omgeving naar haar aard gelijk is aan die van een lagere categorie bedrijvigheid. Ook kunnen we via een afwijking productiegebonden detailhandel en detailhandel in landbouwwerktuigen, landbouwmachines en meststoffen in groothandelsverpakking toestaan.

Bedrijfswoning

Bij bedrijven mag u een bedrijfswoning bouwen, mits deze woonfunctie noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering ter plaatse. Dit staat in de begripsbepaling 'bedrijfswoning'. Het kan dus zijn dat er bedrijfsvormen zijn waarbij geen bedrijfswoning mag worden gebouwd.

Bedrijfswoningen staan we alleen toe ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. In principe staan we één bedrijfswoning toe, tenzij op de verbeelding staat dat we meer wooneenheden toestaan.

3.4.5 Bedrijf - Nutsvoorziening

Hiermee bestemmen we de kleine nutsvoorzieningen, welke niet onder de vergunningsvrije categorie vallen. Nutsvoorzieningen tot 15 m2 en een bouwhoogte van 3 meter bestemmen we niet specifiek. Hiernaast gebruiken we deze bestemming voor hoogspannings- en schakelstations aan de Hagendoornweg.

3.4.6 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen

We gebruiken deze bestemming voor de tankstations binnen de gemeente Kampen. Wanneer er sprake is van lpg-verkoop moeten we de diverse onderdelen waar op grond van het Bevi een risicocontour geldt, aanduiden met de genoemde aanduidingen (vulpunt, gastank en afleverzuil). Op deze manier hebben we deze locaties gefixeerd, dit omdat we de contour vanuit de specifieke locatie van deze onderdelen meten. Alleen de pr 10-6 -contouren staan op de verbeelding. Aangezien we het groepsrisico in een bestemmingsplan moeilijk moeilijk kunnen controleren en handhaven, staat deze contour enkel in de toelichting. Hiernaast staan we in deze bestemmingsomschrijving detailhandel in weggebonden artikelen en een autowasinrichting toe. Voor de luifel van de stations gebruiken we de specifieke bouwaanduiding 'overkapping', aangezien deze luifels een hogere bouwhoogte hebben dan de gebruikelijke bouwwerkenregeling. Met deze aanduiding fixeren we tevens de locatie van de luifel.

Wijziging

We kunnen via de algemene wijzigingsbevoegdheid onder de Algemene Regels aanduidingen verwijderen, zodat met deze mogelijkheid kunnen inspelen op het verwijderen van de lpg-mogelijkheden van tankstations of het veranderen van de pr-contour, of wijziging van de locatie van het vulpunt, gastank of afleverzuil.

3.4.7 Cultuur en Ontspanning

Hiermee bestemmen we de museumboerderij. De beheerderswoning bij de boerderij hebben we als 'specifieke vorm van wonen - beheerderswoning' bestemd. De bunker bij de IJssel krijgt ook de bestemming cultuur en ontspanning.

3.4.8 Groen

De bestemming Groen leggen we op gebieden met specifieke groenwaarden. U kunt hierbij denken aan parken, speelvoorzieningen, groenstroken tussen woningen en groenstroken naast wegen. Ons uitgangspunt is dat we alleen openbaar groen (dwz geen particulier eigendom) als groen bestemmen. Bermen of tussenstroken bij fietspaden en wegen regelen we in de bestemming Verkeer of Verkeer-verblijfsgebied. In de bestemming Groen hebben we specifiek fiets- en voetpaden opgenomen. Deze hebben we dus niet apart bestemd met Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen de bestemming groen staan we parkeervoorzieningen niet toe. Deze bestemmen we als Verkeer (- Verblijfsgebied).

Afwijking en wijziging

Met een wijzigingsprocedure kunnen we het plan wijzigen van Groen naar Verkeer of Verkeer - Verblijfsgebied. Zo kunnen we op een makkelijke manier medewerking verlenen aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl we wel borgen dat omwonenden hun mening kenbaar kunnen maken.

3.4.9 Horeca

Deze bestemming ligt op het wok restaurant bij de Roggebotsluis en het wegrestaurant en het motel bij de N50, waarbij wehoreca tot en met categorie 2 toestaan. De diverse horeca-categoriëen staan in de begripsomschrijving.

3.4.10 Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is breed. In verband met flexibiliteit en uitwisselbaarheid van functies laten we deze bestemming ook breed (ook omdat de ruimtelijke uitstraling van de diverse functies in hoofdzaak hetzelfde is). U kunt hierbij denken aan een kerk, moskee, verzorgingstehuis, bejaardentehuis, gehandicaptenzorg, verenigingsgebouwen, onderwijs, openbare dienstverlening, bibliotheek, zwembad e.d. In de begripsomschrijving die hoort bij 'maatschappelijke voorzieningen' regelen we ondergeschikte horeca (kantines, theeschenkerij e.d.) bij recht. In dit plangebied ligt deze bestemming op het wijkcentrum 'Ons Erf', de school en de kerk bij Kampereiland. Ook de zorgboerderij aan de Kattewaard heeft deze bestemming.

De bestaande bedrijfswoning regelen we met de aanduiding 'bedrijfswoning'. Via de aanduiding zorgwoning hebben we de zorgappartementen bij de Kattewaard mogelijk gemaakt. Hiernaast is de kampeerboerderij via de aanduiding 'Kampeerboerderij' bestemd.

3.4.11 Maatschappelijk - Militair terrein

Via deze bestemming is het militair oefenterrein van de genie bij De Zande bestemd.

3.4.12 Natuurwaarden

Natuurgebieden binnen het plangebied beschermen we met de bestemming Bos of Natuur.

Bos

De bestemming Bos ligt op die gebieden waarbij het bos een afschermende functie heeft of particulier bezit is. Voor deze gebieden vinden we het belangrijk dat het bos in stand blijft. Deze instandhouding regelen we door in de bestemming Bos een vergunningstelsel voor o.a. het kappen van bomen op te nemen. Mede gelet op de grote mate van openheid als kernwaarde van het Nationaal Landschap IJsseldelta, zijn er ook bosgebieden (meestal ruilverkavelingsbosjes) waarbij een inrichting die de openheid ten goede komt wenselijk is. Deze gebieden hebben een bestemming Natuur gekregen, zodat ook een andere natuurinrichting dan bos mogelijk is.

Natuur

De gebieden die als hoofdfunctie voor natuur zijn ingericht, hebben de bestemming Natuur.

Waarde - Natuur

Met deze dubbelbestemming hebben we de Natura-2000 en EHS gebieden in het plangebied beschermd. Binnen deze dubbelbestemming zijn een aantal werken die de instandhoudingsdoelstellingen en natuurlijke waarden van de gebieden zouden kunnen schaden aan een omgevingsvergunning verbonden. Hiernaast is het in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming Agrarisch binnen deze dubbelbestemming mogelijk om nieuwe natuur te realiseren.

3.4.13 Recreatie - Dagrecreatie

De bestemming Recreatie - Dagrecreatie ligt op gronden die horen bij recreatieplassen, aanlegplaatsen en jachthavens. Voor de scoutingvereniging bij het Ganzendiep staan we met de aanduiding 'scouting' kortdurend nachtverblijf toe. Deze bestemming gebruiken we vooral in combinatie met de bestemming Water, met name de aanduidingen 'jachthaven' en 'steiger' binnen deze bestemming. Gebouwen binnen deze gebieden staan we alleen binnen bouwvlakken toe.

3.4.14 Recreatie - Verblijfsrecreatie

In het hele plangebied liggen meerdere recreatiegebieden waar we recreatieve bewoning toestaan. Permanente bewoning staan we zeer zeker niet toe! Omdat de gebieden van elkaar verschillen qua aard, hebben we voor elk van deze gebieden een aparte regeling opgenomen, door per gebied een specifieke aanduiding neer te leggen. Eventuele recreatiewoonschepen hebben we geregeld in de bestemming Water. We hebben de volgende onderverdeling gebruikt:

  • verblijfsrecreatie 1: individuele recreatiewoningen en het gebied Roggebotsluis-Noord;
  • verblijfsrecreatie 2: Camping Seveningen;
  • verblijfsrecreatie 3: de recreatiepercelen aan de oostzijde van het Ganzendiep;
  • verblijfsrecreatie 4: de gronden die naast de ligplaatsen van de recreatiewoonschepen aan de Seveningseweg liggen.

Verblijfsrecreatie 1 - Roggebotsluis-Noord en losse woningen

De oppervlakte van recreatiewoningen hebben we hier vastgelegd door het bouwvlak. Binnen dit bouwvlak mag u tot 3,5 m hoog bouwen. Bijbehorende bouwwerken mag u binnen het bouwvlak en buiten het bouwvlak in het gebied van de aanduiding 'bijgebouw' bouwen. We hebben een aparte oppervlakteregeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken bij de losse recreatiewoningen die binnen de Uiterwaarden van de IJssel liggen, deze hebben we gebaseerd op de bestaande bouwrechten.

Verblijfsrecreatie 2 - Camping Seveningen

Kampeermiddelen mogen hier een oppervlakte van maximaal 60 m2 hebben, waarbij een onderlinge afstand van 6 m geldt. De bestaande dienstgebouwen en sanitaire voorzieningen regelen we met een bouwvlak. Hiernaast mag u buiten de bouwvlakken ook nog 400 m2 voor onderhoudsgebouwen en sanitaire voorzieningen bouwen. De bestaande bedrijfswoning hebben we geregeld via de aanduiding 'bedrijfswoning' .

Verblijfsrecreatie 3 - Recreatiegebied Ganzendiep

Voor de bouwregeling van dit gebied sluiten we aan bij de bestaande regeling van het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Recreatiegebied Ganzendiep. We hebben een aantal wijzigingen doorgevoerd om de regeling eenduidig te maken met de andere recreatiegebieden in het plan. Ook is hierdoor de toetsing en de handhaafbaarheid van de regels gemakkelijker. Waar voor recreatiewoningen een inhoudsmaat gold, hebben we deze inhoudsmaat omgezet naar een oppervlaktemaat. Het resultaat blijft in combinatie met de maximale bouwhoogte hetzelfde. Daarnaast is het mogelijk om één bijbehorend bouwwerk van maximaal 10 m2 te hebben. Waar we eerder met een bebouwingsvrije zone hebben gewerkt om aan te geven waar u niet mag bouwen, werken we nu met een bouwvlak om aan te geven waar u wel mag bouwen. Met de bestemming tuin en de figuur Gevellijn geven we aan dat de voorgevelrooilijn aan het Ganzendiep ligt. Dit is belangrijk voor het vergunningsvrij bouwen.

Met een afwijkingsmogelijkheid kunt u bij brede percelen of bij samenvoeging van percelen een iets bredere en/of grotere recreatiewoning of kampeermiddel bouwen. Verder hebben we een afwijkingsregeling opgenomen om het mogelijk te maken de bestaande recreatiewoningen en kampeermiddelen die dichter dan 2,5 m op de perceelsgrens staan, uit te breiden. Met de voorwaarde dat de afstand tot de perceelsgrens ten opzichte van de bestaande situatie niet kleiner wordt. Bij complete nieuwbouw moet u wel aan de eis van 2,5 m vanaf de perceelsgrens voldoen.

Verblijfsrecreatie 4 - Seveningseweg

Dit ziet op het bijgebouwengebied dat hoort bij de recreatiewoonschepen die aan de Seveningseweg liggen. In dit gebied mag u per recreatiewoonschip 1 bijbehorend bouwwerk met een oppervlakte van 20 m2 bouwen.

Persoonsgebonden overgangsrecht

In het kader van het bestemmingsplan Recreatiegebied Ganzendiep is voor een aantal personen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij voor 31 oktober 2003 al permanent in het gebied woonden, een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht hebben we in dit bestemmingsplan overgenomen, hierbij hebben we de lijst geactualiseerd met een aantal nieuwe gevallen.

3.4.15 Recreatie - Volkstuin

Deze bestemming ligt op de volkstuinen bij Zendijk naast de Zwolseweg.

3.4.16 Sport

Deze bestemming ligt op de manege aan de Zwartendijk en de Schansdijk. Binnen het bouwvlak staan we gebouwen toe, waarbij we de goot- en bouwhoogte en de maximale oppervlakte via aanduidingen op de verbeelding hebben geregeld. Bij het multisportterein is via de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - beheerderswoning' een beheerderswoning toegestaan.

3.4.17 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ ligt op gronden waarvan we het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk vinden deze te bebouwen. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. In het geval van karakteristieke bebouwing en/of cultuurhistorische waardevolle erven hebben we de bestemming 'Tuin' meer nauwkeurig om de bebouwing gelegd om deze waarden beter te kunnen beschermen. Binnen de bestemming tuin hebben we wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige kunt u in de bestemming tuin niet bouwen, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

3.4.18 Verkeer

Deze bestemming ligt op de in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan aangewezen gebiedsontsluitingswegen, Provinciale wegen en Rijkswegen (stroomwegen). De bestemming verkeer ligt vooral op wegen met zwaar (vracht)verkeer en de 50 km+ wegen. Kruisingen met andere wegen of railverkeer via viaducten regelen we met de aanduiding 'brug'. Kruisingen met vaarwegen in de bestemming Water regelen we ook met de aanduiding 'brug' . Met de aanduiding 'antennemast' maken we de UMTS- en GSM masten langs de N50 mogelijk.

3.4.19 Verkeer - Railverkeer

Deze bestemming ligt op de Hanzelijn en het Kamperlijntje. Viaducten regelen we met de aanduiding 'brug'. Met de aanduiding 'antennemast' maken we de UMTS- en GSM masten langs de Hanzelijn mogelijk.

3.4.20 Waterhuishouding

De waterhuishuiding regelen we met verschillende bestemmingen in het plangebied. beschermd en gereguleerd. Zo voorkomen we dat er activiteiten plaatsvinden die de waterhuishouding aantasten.

Water

Deze bestemming omvat al het water dat van primair belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, hebben we opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.

Binnen deze bestemmingen maken we met gebruik van aanduidingen specifieke watergerelateerde activiteiten mogelijk. We hebben de bestaande (recreatie)woonschepen in de IJssel en het Ganzendiep bestemd. Met de aanduiding 'woonschepenligplaats' en 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoonschepenligplaats' hebben we de locatie en de maatvoering vastgelegd, in een bijlage bij de regels staan de specifieke maten per schip.

Het bunkerstation dat in de IJssel bij de Loswal ligt, hebben we de aanduiding 'bunkerstation' gegeven.

De twee drijvende horecapontons aan de IJsselkade hebben we aangeduid als 'horeca tot en met categorie 2 en 3'. Bij de palingboot staan we categorie 2 toe, binnen het café 'Het Ponton' staan we categorie 3 toe.

De jachthavens regelen we met de aanduiding 'jachthaven'. Binnen deze aanduiding staan we kortdurend nachtverblijf op pleziervaartuigen toe. Gewone aanlegplaatsen waar we geen nachtverblijf toestaan duiden we aan met 'steiger'.

Bruggen zijn binnen de bestemming Water opgenomen met de aanduiding 'brug', waarbij we de bestaande maatvoering als maximale maatvoering hebben opgenomen. Bij het neerleggen van deze aanduiding op de IJsselbrug hebben we alvast rekening gehouden met de verbreding van de N50.

Water - Waterstaat

Deze bestemming ligt op die gebieden waar bebouwing ten behoeve van de waterhuishouding noodzakelijk is. Deze bebouwing bestaat uit sluizen, gemalen en dergelijke. De gebouwen maken we binnen een bouwvlak mogelijk tot een maximale bouwhoogte van 5 meter.

Waterstaat - Waterkering

Deze bestemming beschermt de primaire waterkeringen in het plangebied. Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, die met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen alleen worden gebouwd met toepassing van een afwijking, op voorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder. Naast deze dubbelbestemming geldt de keur van het waterschap Groot Salland. Op basis van de keur heeft is voor een aantal werken en werkzaamheden een Watervergunning van het waterschap nodig. Om dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten met het Waterschap Groot Salland te voorkomen staan de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming moeten niet alleen de belangen van deze bestemmingen worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningsvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Deze bestemming ligt op de buitendijkse gronden, deze gronden fungeren als waterberging bij overstroming. Via deze bestemming hebben we gegarandeerd dat bouwactiviteiten met goedkeuring van het waterstaatsgezag plaatsvinden.

Gebiedsaanduiding: Vrijwaringszone - dijk

Conform het Barro moeten we de beschermingszone van de dijk aanduiden met deze gebiedsaanduiding. Deze zone bestaat uit een binnenbeschermingszone van tot 20 m uit de teen van de dijk en een buitenbeschermingszone van 80 m uit de binnenbeschermingszone. Omdat aan de buitenbeschermingszone geen regels zijn gekoppeld, staat alleen de binnenbeschermingszone op de verbeelding.

Waterstaat - Waterberging

Op verzoek van de provincie is op het Kampereiland de dubbelbestemming Waterstaat - Waterberging gelegd alsmede een aanlegvergunning. Dit gebied fungeert naast de buitendijkse gronden ook als waterbergingsgebied bij extreme overstromingen.

3.4.21 Wonen

Wonen is onderverdeeld in twee bestemmingen: 'Wonen - 1' en 'Wonen 2'.

Wonen - 1

Wonen - 1 is een bestemming die geldt voor de rijtjes met arbeiderswoningen in het Buitengebied (o.a. op Kampereiland). De stedenbouwkundige structuur van deze rijtjes lijkt op de woonbebouwing in de bebouwde kom, zodat de bestemmingsregeling van de bebouwde kom op deze woningen van toepassing is. Zo geldt hier onder andere de maximale inhoudsmaat niet en is sprake van een minder mogelijkheden qua nevenactiviteiten en bebouwing in het bijgebouwengebied, omdat deze percelen hierop niet zijn ingericht.

Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 ligt op de overige woningen die door particulieren worden bewoond. Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe, waarbij we per woning één huishouden toestaan. Deze woningen zijn in de meeste gevallen vrijstaand. Wanneer er toch meerdere woningen aanwezig zijn in één gebouw, bijvoorbeeld doordat in het verleden woningsplitsing heeft plaatsgevonden, hebben we het aantal woningen aangegeven met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

Met een afwijkingsprocedure kunnen we karakteristieke woningen van meer dan 1000 m3 opsplitsen zodat bewoning met twee huishoudens mogelijk is. Op deze manier wordt het financieel gemakkelijker om het onderhoud van deze karakteristieke panden te betalen. De splitsing moet wel plaatsvinden met respect voor de karakteristieke waarden van het pand.

Hoofdbebouwing

Een woning mag u bouwen in een bouwvlak. Bouwvlakken hebben we net als bij agrarische bedrijven afgestemd op de plaatselijke situatie en ze variëren in principe in diepte van minimaal 15 meter tot 30 meter maximaal. De bouwvlakken lopen waar mogelijk door tot 6 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit laatste is gelijk aan de grotere woonpercelen in de randen van de bebouwde kom zodat de manier van bestemmen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe. Waar we meerdere woningen binnen één bouwvlak toestaan, kan deze bebouwing alleen aan-ééngebouwd plaatsvinden, zodat de karakteristieke vorm van de bebouwing (zoals bijvoorbeeld de boerderij met deel) behouden blijft. Een hoofdgebouw mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Deze inhoud slaat alleen op het hoofdgebouw; eventuele aangebouwde ondergeschikte bijbehorende bouwwerken hoeven we dus niet mee te rekenen bij de inhoudsmaat.

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 100 m2. Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 3 en 6 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij er sprake is van een aanduiding 'bijgebouwen'.

Via een sloop- en vervangingsregeling kunt u bestaande landschapsontsierende bebouwing vervangen, voor zover uw bouwplan niet past binnen de oppervlakte van 100 m2. Het gaat hier vaak om voormalige VAB-locaties. We hebben hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundige en landschappelijke verbetering. Dit kan bestaan uit een landschapsinrichtingsplan of de sloop van verpauperde bebouwing of bebouwing die niet binnen de karakteristieken van het gebied passen. Er mag 1 op 1 worden teruggebouwd tot 250 m2, dus sloop van 250 m2 bebouwing en nieuwbouw van 250 m2. Hiernaast is een maximaal terug te bouwen oppervlakte van 350 m2 mogelijk, mits u een grotere sloopinspanning levert: alle oppervlakte die boven de 250 m2 wordt gesloopt, mag u voor 1/3 terugbouwen. Dus bij sloop van 400 m2 mag u 250 m2 en 1/3 van 150 m2, dus in totaal 300 m2 terugbouwen. Met andere woorden, de minimale sloopinspanning voor de maximale 350 m2 is 550 m2.

Uiterwaarden

In het geldende bestemmingsplan voor de Uiterwaarden van de IJssel, hebben we destijds samen met Rijkswaterstaat de bestaande bebouwing met een beperkte uitbreiding als maximale oppervlakte vastgelegd. Dezelfde oppervlaktes staan ook in dit bestemmingsplan opgenomen via de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)'. Dit maximum geldt voor de totale bebouwing; de onderverdeling tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken is aan de eigenaar van het perceel.

Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. We hebben dit bij recht mogelijke gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woningen in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien. De oppervlakte van 40 m2 kunnen we met een afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

Binnen karakteristieke bebouwing (aangeduid met 'karakteristiek') staan we via een afwijkingsprocedure onder voorwaarden ruimere mogelijkheden voor nevenactiviteiten toe, zowel qua functies als qua oppervlakte. Tot maximaal 250 m2 mogen er inpandige nevenactiviteiten plaatsvinden. We hebben geen specifieke functies genoemd, zodat u deze regeling flexibel kunt invullen. Het kan gaan om bed&breakfast of een beroep- en bedrijf aan huis, maar ook om bijvoorbeeld een kinderdagverblijf, dierenpension ed. We vinden het alleen van belang dat de impact op het landschap en de omgeving nihil is of dat sprake is van een verbetering. Op deze manier bieden we aan eigenaren van karakteristieke panden de mogelijkheid om extra inkomsten te genereren waarmee het onderhoud van de panden kan worden betaald.

Bestaande nevenactiviteiten bestemmen we met specifieke aanduidingen: bijvoorbeeld met de aanduiding 'dierenpension', 'kinderdagverblijf' of de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit'. Deze laatste aanduiding verwijst naar een in de bijlage opgenomen lijst met de specifieke adressen en nevenactiviteiten.

3.4.22 Leidingen

Leiding

De bestemming leiding valt samen met andere bestemmingen en heet daarom een dubbelbestemming. Deze dubbelbestemming ligt op het ondergrondse net van hoofdtransportleidingen voor de drinkwater-, elektriciteits- en rioleringvoorziening in het plangebied. Deze bestemming heeft een wat bredere zone rond de leidingen zodat we deze beschermen tegen activiteiten die de leidingen kunnen schaden.

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, die met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen alleen maar worden gebouwd met toepassing van een afwijking, nadat advies van de leidingbeheerder is gevraagd. Ter bescherming van de leidingen hebben we voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel geschreven.

Leiding - Hoogspanningsleiding

Met deze bestemming hebben we de bovengrondse elektriciteitsleiding beschermd. Ook hier geldt een beschermingsregime voor bouwen en het uitvoeren van werken.

3.4.23 Cultuurhistorie en landschap

In dit bestemmingsplan geven we extra aandacht en bescherming aan de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden. Het verschil en de grens tussen landschappelijke en cultuurhistorische waarden is niet scherp te stellen; ze vloeien als het ware in elkaar over. Een dijklichaam heeft bijvoorbeeld gelet op zijn ligging in het landschap kenmerkende landschapswaarden. Daarnaast ligt er een hoge verwachting op archeologische vondsten wanneer er in een dijklichaam wordt gegraven. Ook heeft een dijklichaam als voorbeeld van menselijke ingreep in het landschap cultuurhistorische waarden. Omdat we met verschillende bestemmingen werken om deze waarden te beschermen, hebben we in het bestemmingsplan een verschil gemaakt in ondergrondse waarden (Waarde - Archeologie), bovengrondse waarden -niet zijnde bebouwing- (Waarde - Landschap) en bovengrondse waarden in de vorm van bebouwing en het erfensemble (Waarde - Cultuurhistorie, Waarde - Beschermd stadsgezicht en de aanduiding 'karakteristiek'):

Waarde - Archeologie 1, 2 en 3: ondergrondse bescherming

Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.

Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2)

Waarde - Landschap: bovengrondse bescherming van landschapselementen

Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta. Hiermee beschermen we de kernkwaliteiten van het NLIJ. Hiernaast hebben we ook aan enkele gebieden binnen het zuidelijke deel van het buitengebied de bestemming Waarde - Landschap gegeven. Het gaat hier dan om de diverse dijklichamen die in het gebied liggen, zoals de Zwartedijk, Schansdijk etc. Ook de oude lanenstructuur van voormalige landgoederen hebben we beschermd.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden kunnen aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten mogelijk binnen de bestemming, maar wij kunnen als gemeente zelf actie ondernemen wanneer we dat noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast verbieden we om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten, vijvers en poelen. Dit zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat het voor het Nationaal Landschap IJsseldelta kenmerkende verkavelingspatroon wordt aangetast. Om de kenmerkende openheid van het nationaal landschap te beschermen hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.

Om de regeldruk voor agrariërs niet al te groot te maken, geldt het verbod niet voor dwarssloten (hierdoor wordt het verkavelingspatroon niet aangetast) en hebben we de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf van het verbod uitgesloten. Werkzaamheden op het bedrijfserf kunnen dus gewoon plaatsvinden. De echt waardevolle boerenerven hebben we beschermd met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie, zodat we deze erven via deze bestemming al voldoende hebben beschermd. Ook kunnen we bij niet cultuurhistorisch waardevolle erven met de aanduiding 'houtsingel' binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf waardevolle singelbeplanting beschermen.

Waarde - Cultuurhistorie: bescherming van ervenstructuur

Deze bestemming ligt op cultuurhistorisch waardevolle boerenerven. Het kan hier gaan om agrarische bedrijven die nog in werking zijn en om voormalige boerenerven die nu door particulieren worden bewoond. Via deze bestemming beschermen we de ervenstructuur. De ervenstructuur bestaat uit het erfensemble dat is opgebouwd uit:

  • de samenhang van de bebouwing (opzet hoofd- en bijgebouwen),
  • de aanwezige beplanting (singelbeplanting, boomgaard, losse bomen)
  • en de onbebouwde ruimte (siertuin, moestuin, erfbestrating ed).

Omdat een erfensemble vaak in meerdere bestemmingen ligt (Water, Tuin, Wonen, Verkeer etc.), hebben we dit beschermd via een dubbelbestemming.

In de toelichting staat in paragraaf 2.3.4.18 Ervenstructuur voor de verschillende landschapstypen schetsmatig weergeven waaruit de kenmerkende ervenstructuur van het type landschap bestaat.

Bij vergunningverlening kunnen we aan de hand van deze schetsen toestsen of een beoogd bouwplan past binnen de ervenstructuur van het desbetreffende cultuurhistorisch waardevolle erf.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid van de gemeente om nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten dus mogelijk binnen de bestemming, maar we kunnen dus als gemeente actie ondernemen wanneer we dit noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast hebben we het verboden om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het aanbrengen van grotere oppervlakteverhardingen (> 150 m2), het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden en het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

Aanduiding 'karakteristiek': bescherming individuele bebouwing

In de diverse enkelbestemmingen hebben we karakteristieke bebouwing beschermd via de aanduiding 'karakteristiek'. Deze gebouwen zijn aangewezen naar aanleiding van twee cultuurhistorische inventarisaties die Het Oversticht heeft uitgevoerd. Het gaat hier allereerst om de beschermde monumenten, zoals rijks- en gemeentelijke monumenten. Overigens hebben we voor deze panden geen extra regels gesteld, omdat deze al voldoende beschermd worden door de eisen vanuit de Monumentenwet 1988. Hiernaast gaat het om panden waarvan het naar de openbare ruimte gekeerde gevelbeeld van cultuurhistorische waarde is.

Via deze aanduiding is de massa, dakvorm en gevelindeling beschermd. Via nadere eisen kunnen we eisen stellen aan de gevelindeling, situering, omvang en nokrichting van gebouwen. Ook geldt er een sloopverbod voor deze panden. Met omgevingsvergunning is (gedeeltelijke) sloop wel mogelijk, wanneer voldoende is gewaarborgd dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast, bijvoorbeeld doordat nieuwe bebouwing plaatsvindt die qua omvang, materialisering en indeling vanuit cultuurhistorisch oogpunt voldoet. Dit is ter beoordeling van het Cluster Cultuurhistorie van de eenheid Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Kampen.

Waarde - Beschermd stadsgezicht

Een klein deel van het Beschermd Stadsgezicht ligt ook in het plangebied, namelijk het deel van de IJssel rond de binnenstad. We hebben besloten de IJssel als geheel in het bestemmingsplan Buitengebied te regelen, waardoor ook dit stukje met Beschermd Stadsgezicht in het bestemmingsplan ligt. Feitelijk ligt binnen deze dubbelbestemming geen bebouwing, behalve enkele schepen en ponton's.

3.5 Overgangs- en slotregels

3.5.1 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing zoals in het Bro staat voorgeschreven. Daarnaast hebben we een persoonsgebonden overgangsrecht voor permanente bewoning van recreatiewoningen opgenomen zoals we dit al eerder hebben geregeld in het bestemmingsplan Recreatiegebied Ganzendiep. In haar uitspraak van 29 augustus 2012 heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij twee percelen aan het Ganzendiep geoordeeld dat opnieuw beoordeeld moest worden of de bewoners in aanmerking komen voor een persoonsgebonden overgangsrecht. Deze beoordeling is in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerd en is opgenomen als bijlage (Bijlage 10 Beoordeling persoonsgebonden overgangsrecht Ganzendiep). Deze beoordeling heeft tot gevolg gehad dat de bewoners van één van de twee percelen alsnog onder het persoonsgebonden overgangsrecht vallen.

3.5.2 Slotregel

Als laatste nemen we de slotregel op. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan en de vaststellingregel van het plan.

3.6 Bijlagen

3.7 Handhaving

De bestemmingsregels zijn op een dusdanige manier geformuleerd, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor iedereen duidelijk kan zijn. Dit ligt met name in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming staat van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.

Hoofdstuk 4 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter gezien dit conserverende karakter dat binnen het plangebied geen ontwikkelingen met grote financiële gevolgen mogelijk maakt, is het niet nodig om een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan te schrijven. Kosten van initiatieven van derden moeten zijzelf betalen en worden gedekt uit de gemeentelijke legesheffing. Wij hebben tevens een risicoanalyse planschade uit laten voeren door de Anteagroup (voorheen Oranjewoud) die dit ondersteund. Deze analyse is toegevoegd aan de bijlagen van de toelichting.

Hoofdstuk 5 Overleg en inspraak

5.1 Uitkomsten overleg

Nota van Uitgangspunten

Het schrijven van een bestemmingsplan voor een buitengebied is een redelijk omvangrijk en meerjarig traject. De Nota van Uitgangspunten (NvU) was een belangrijke eerste inhoudelijke stap in het totstandkomingsproces. Tijdens het schrijven van de uitgangpunten hebben we regelmatig overleg en afstemming gehad met de LTO, de Stadserven, de Pachtersbond en Overijsselse stichting Natuur en Milieu Op 18 oktober 2010 hebben we een speciale dag georganieseerd over agrarische bouwvlakken en nieuwe activiteiten. Eind 2011 hebben we de concept-uitgangspunten gepresenteerd aan het ambtelijke uitvoeringsteam, het bestuurlijk Kernteam en de Adviesraad van het Nationaal Landschap IJsseldelta.

De raden van de gemeente Kampen en Zwartewaterland hebben in het voorjaar van 2011 de Nota van Uitgangspunten vastgesteld (met amendement / motie t.a.v. intensieve veehouderij en t.a.v. functies buiten het bouwvlak). Daarna hebben we de inhoudelijke keuzes in meer detail uitgewerkt in de regels en de verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan. De raad van Kampen heeft vervolgens op 2 februari 2013 de nota van uitgangspunten vastgesteld voor dat deel van het buitengebied van Kampen dat buiten het Nationaal Landschap IJsseldelta ligt.

Waterparagraaf

Dit geactualiseerde bestemmingsplan buitengebied betreft een conserverend plan voor het buitengebied, waarin we geen grootschalige, nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. Omdat het een betrekkelijk groot gebied betreft waarin wateraspecten van groot belang zijn, is een volledige watertoetsprocedure van toepassing. Vanwege de gezamenlijke aanpak voor het Nationaal Landschap IJsseldelta is er gedurende het gehele totstandkomingsproces van dit bestemmingsplan ambtelijk overleg gevoerd met het waterschap en de provincie in een werkgroep. De diverse wateraspecten worden in het bestemmingsplan buitengebied geborgd voor zover ze ruimtelijk van belang zijn. Hiermee voorkomen we dubbele regelgeving.

Ontwerp

Dit intensieve proces heeft als resultaat een bestemmingsplan dat we zorgvuldig en in overleg met betrokkenen hebben geschreven. Natuurlijk blijven er altijd punten waarop de gemeentes van mening verschillen met belanghebbenden, vanwege de verschillende invalshoeken en verantwoordelijkheden. Wel is in de afgelopen tijd is de inzet van beide kanten voor draagvlak en afstemming groot geweest.

We hebben een concept ontwerp bestemmingsplan aan de vooroverlegpartners voorgelegd ter becommentariering.

Na aanpassing naar aanleiding van het vooroverleg leggen we het ontwerp ter visie en dan is het voor iedereen mogelijk een zienswijze in te dienen.

5.2 Vooroverleg reacties

Vooroverlegreactie bestemmingsplan buitengebied Kampen

Augustus 2013

We hebben het concept- ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verzonden en de volgende reacties ontvangen.

Overzicht reacties:

  • LTO Noord afdeling NW Overijssel
  • Provincie Overijssel
  • Landschap Overijssel
  • Veiligheidsregio Kampen
  • Tennet
  • Waterschap Groot Salland

Hieronder een overzicht van de ingediende reacties, de gemeentelijke reactie daarop en de eventuele aanpassing in het ontwerpbestemmingsplan. We hebben hierbij zoveel mogelijk een gelijke reactie gegeven als in de gemeentes Zwartewaterland en Zwolle.

Reactie van LTO Noord afdeling West-Overijssel

  Opmerking   Reactie Gemeente   Aanpassing  
1a   Verzoek om in de toelichting ook andere agrarische sectoren te benoemen, ter aanvulling op de beschrijving dat in het plangebied “vrijwel alleen melkveehouderij voorkomt”.

 
Akkoord, we voegen de volgende tekst toe aan de toelichting.:
“De grond in de gemeente Kampen wordt vooral door de melkveehouderij (60% van de oppervlakte) en schapenhouders (20%) gebruikt. Voor akkerbouw wordt ongeveer 12% van de cultuurgrond ingezet. Sinds 2009 is het aantal koeien in het buitengebied afgenomen met 11%. Langzamerhand worden schapen vervangen door geiten.

Van de agrarische bedrijven is ongeveer 90% een melkveebedrijf. Het aantal bedrijven is in Kampen tussen 1983 en 2003 met een kwart gedaald, de werkgelegenheid liep terug van 383 naar 256 voltijdbanen in dezelfde periode. Het aantal bedrijfsopvolgers in Kampen is landelijk gezien hoog (92%). Wel heeft één vijfde van de agrarische bedrijven een ouder bedrijfshoofd zonder opvolging en met een benedengemiddeld inkomen. Het LEI (Landbouw Economisch Instituut) verwacht dat deze bedrijven veel 'afbouwers' zal kennen.”
 
Toevoegen
tekst.  
1b   De verwachting voor schaalvergroting is subjectief van aard. Beschrijving v/d landbouwtrend aanpassen o.b.v. de trendanalyse van Trendbureau Overijssel.
 
Samengevat schetst de trendanalyse van Trendbureau Overijssel de ontwikkelingen binnen de landbouw als volgt:
De landbouw heeft zich steeds meer beperkt tot de primaire activiteiten in de vorm van veeteelt of plantenteelt. De bewerking van die agrarische grondstoffen is in toenemende mate terecht gekomen bij de V+G-sector. De toenemende schaalvergroting en specialisatie die nodig waren om de toegevoegde waarde op peil te houden heeft in beide
sectoren geleid tot de toepassing van allerlei machines, apparaten en werktuigen, en het uitbesteden van allerlei vormen van dienstverlening.”(pag. 21)
“De Groene Kracht van Overijsel zit in ieder geval niet in de verwerking van buitenlandse agrarische grondstoffen en in de agrologistiek en -distributie, de twee agro-activiteiten die de laatste decennia vooral in het Westen en het Zuiden van Nederland voor veel extra werkgelegenheid hebben gezorgd. Wat betreft de primaire sector zijn de tuin- en akkerbouw van weinig betekenis in Overijssel. Het zwaartepunt ligt hier overduidelijk bij de veeteelt, zowel de grondgebonden als de intensieve veehouderij.”(pag 31)

Voor Overijssel geldt dus dat de primaire activiteiten, met de daarbij horende specialisatie en schaalvergroting het meeste voorkomen. De Toelichting van het bestemmingsplan beschrijft dit ook en geeft hiernaast ook trends als 'verdieping' en 'verbreding' aan. Het bestemmingsplan en de Trendanalyse zijn dus niet met elkaar in tegenspraak.
   
Geen  
2   In de gebiedsbeschrijving meer aandacht voor de bijzondere situatie op Kampereiland besteden.   Akkoord, we voegen de onderstaande tekst toe aan paragraaf 2.4.2:
De Kamper Eilanden
Het noordelijk deel van het plangebied ligt in de delta van het mondingsgebied van de IJssel. Hier stroomde het IJsselwater via een aantal geulen in de Zuiderzee. De eerste vermeldingen van deze delta dateren uit de veertiende eeuw.Het gebied Kampereiland heeft zich door de eeuwen heen ontwikkeld door langzame landaanwas.De grondsamenstelling bestaat niet alleen uit veen zoals in Kamperveen en Mastenbroek, maar ook uit klei. In 1364 schonk bisschop Jan van Arkel de eilanden in de delta met het eraan gekoppelde recht op aanwas aan Kampen. Daarnaast kon de stad behouden wat het tot dusverre had verworven, namelijk het Sint Nicolaasbroek en de Kruishoop (het latere Haatland). Hierdoor kreeg de stad een aanzienlijk grondgebied in handen, dat tot op heden wordt verpacht, waardoor een andere bedrijfsstructuur dan elders is ontstaan en de bedrijven zijn kleiner zijn dan gemiddeld
Hoofdstuk 2.3 (Landschap) geeft meer beschrijvingen van de Kampereilanden.
 
Paragraaf 2.4.2. aanvullen  
3   Verzoek om nokhoogte van agrarische gebouwen van 12 meter (i.p.v. 10) bij recht op te nemen en van 15 meter via een afwijkingsbevoegdheid.
 
De bouwhoogte van 10 meter is vastgelegd in de door de gemeenteraad vastgestelde Nota's van uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied. Tevens is dit de vigerende bouwhoogte. Voor de vaststelling van deze nota van Uitgangspunten hebben we overleg gehad met LTO Noord. LTO heeft ingestemd met een bouwhoogte van 10 meter.
Het bestemmingsplan bevat een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor een vergroting van de bouwhoogte van agrarische bedrijfsgebouwen met 10% tot maximaal 11 meter.  
Geen  
4a   Meerdere windturbines van met een ashoogte van 40 meter toestaan.   De Provinciale Verordening staat in het Nationaal Landschap helemaal geen windmolens toe.
Daarbuiten vindt de gemeente windmolens met grote hoogte ook zoveel invloed over grote afstanden hebben, dat het alleen mogelijk is middels een planherziening die het type molens en de situering regelt.
 
Geen
 
4b   Mestvergisting verbreden naar andere vormen van mestverwerking, zoals mestraffinage.   Wij willen andere verwerkingsmethoden van mest op een agrarisch bedrijf niet op voorhand al bij recht mogelijk maken.
Dat zou betekenen dat we dan alle nu bestaande technieken op een rij moeten zetten waarvan we vervolgens de milieubelasting per verwerkingsmethode zouden moeten bepalen, wat een ingewikkeld voorschriftencircus geeft.

Momenteel liggen er geen initiatieven, wanneer deze er wel komen dan wordt dat maatwerk.
Een voorbeeld: we hebben een mestverwerkingsbedrijf met milieucategorie 5 binnen de gemeente Kampen, een dergelijk bedrijf willen we niet bij recht in het buitengebied mogelijk maken.
Bovendien: nog sterker dan voor vergisting geldt (afhankelijk van de methode) dat er massa (=aanvoer van derden) nodig is om een bedrijf rendabel te krijgen wat extra verkeersbewegingen op zal leveren.

Met de MER hebben we geen rekening gehouden met andere (meer belastende) vormen van mestverwerking. Op dit moment kunnen we andere vormen van mestverwerking dan mestvergisting nu niet toestaan.
 
Geen
 
5   LTO pleit voor een flexibele houding van de gemeente Kampen. De wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het bestemmingsvlak (3.6.1) beperkt de agrarische sector.
 
We hebben de ontwikkelingsruimte voor bestaande agrarische bedrijven gerelateerd aan de bedrijfsomvang. Naarmate een bedrijf grotere uitbreidingsplannen heeft, is ook meer aandacht nodig voor de balans met de omgeving in brede zin.
Bedrijfsbebouwing op meer dan 2 hectare is niet mogelijk. Wij vinden dit zo ingrijpend, dat een planherziening nodig is, waarin de consequenties en meest geschikte uitvoering nog nauwkeurig kunnen worden afgewogen.
 
Geen
 
6   De voorwaarde dat er geen sprake mag zijn van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn dan wel in het kader van de Habitatrichtlijn, is onterecht en hoort niet thuis in het ruimtelijk afwegingskader van het bestemmingsplan, wordt niet onderbouwd en gaat voorbij aan het toetsingskader van de provincie Overijssel.
   
Het bestemmingsplan legt geen extra beperking op, maar geeft juist nog ontwikkelingsruimte. Deze ruimtelijke ontwikkelingen zijn echter alleen mogelijk wanneer deze niet leiden tot significant negatieve effecten op de Natura 2000 gebieden. Dit komt voort uit de MER die we hebben laten maken. Conform artikel 7.35 lid 3 van de wet milieubeheer mogen we vervolgens uitkomsten van de MER verwerken in het bestemmingsplan. De ondernemer wordt hierdoor niet extra belast want die verplichting bestaat nu ook al in het kader van de natuurbeschermingswetgeving. Deze randvoorwaarde kunt u vergelijken met bijvoorbeeld het niet mogen veroorzaken van beperking van nabij gelegen agrarische bedrijfsvoering of woonfuncties, of van onevenredige verkeersaantrekkende werking.

De mogelijk effecten op natuurwaarden werden getoetst aan de hand van het provinciale toetsingskader, maar door rechterlijke uitspraken kan die beleidsregel niet meer gehanteerd worden en valt de toetsing op tot de inwerkingtreding van het PAS terug op het wettelijk kader.  
Geen









 
7   Tweede bedrijfswoning via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk maken.   We vinden dat een planherziening een meer passend instrument is, omdat er slechts zelden gedurende langere tijd twee bedrijfswoningen noodzakelijk zijn voor gelijkwaardig bij het bedrijf betrokken ondernemers. Uit het verleden blijkt dat de tweede woningen slechts korte tijd daadwerkelijk als bedrijfswoning zijn gebruikt en op de langere termijn ongewenste gevolgen hebben voor de eigen bedrijfsvoering of die van de buren.
 
Geen  
8   De overheid dient te onderzoeken of er archeologische waarden aanwezig zijn en dan te bepalen welke gebieden beschermingswaardig zijn.

Onderzoeksplicht voor verstoringen zoals drainage en ruilverkavelingen schrappen.  
De archeologische verwachtingswaarden zijn gebaseerd op nader archeologisch onderzoek. Archeologische verwachtingswaarden van meer dan 50% dienen we via een dubbelbestemming op te nemen. Wanneer u concrete plannen heeft in een gebieden met die dubbelbestemming, dan vragen we meer gedetailleerd onderzoek dat aansluit op de concrete activiteiten. Hierbij vragen we de initiatiefnemers aan te tonen dat er geen bijzondere archeologische waarden zijn ofwel dat deze niet geschaad worden. Dit geldt ook voor ingrepen als drainage.

Een ruilverkaveling betreft soms een proces waarin bijvoorbeeld percelen, sloten en wegen veranderingen ondergaan. Die ingrepen mogen eventuele archeologische waarden niet onevenredig aantasten. Dit onderzoeken we bij de voorbereiding van het herinrichtingsproces.
 
Geen







Geen  
9a   Bloembollenteelt wel toestaan binnen de agrarische bestemming. Toelichting en planregels aanpassen.
   
We verbieden geen bloembollenteelt in de bestemming agrarisch in de regels.   Geen  
9b   Verzoek om de boomkwekerij als agrarische bestemming op te nemen.
 
Boomkwekerijen kunnen visueel verdichtend werken en daarmee de openheid en weidsheid van het buitengebied mogelijk aantasten. Daarom hebben we boomkwekerijen alleen toegestaan op Agrarische bedrijfsbestemmingen met de aanduiding 'bomenteelt'. Alleen bestaande boomkwekerijen krijgen die aanduiding. Nieuwe boomkwekerijen vragen een nieuwe belangenafweging.
 
Geen
 
10   Verzoek om paardenbakken aangrenzend aan het bouwvlak toe te staan.   Het bestemmingsplan streeft naar concentratie van bebouwing en andere verdichting in het open platteland. Daarom staan we (nieuwe) paardenbakken alleen toe binnen het bouwvlak.
Bestaande rijbakken die nu al buiten het bouwvlak liggen en geen omliggende woningen hinderen op een afstand van minder dan 25 meter, fixeren we op de bestaande plek met een aanduiding.  
Geen
 
11   Verzoek om op een vrijkomend erf meer dan 2 wooneenheden mogelijk te maken i.v.m. de leefbaarheid.
 
Alleen karakteristieke panden die groter zijn dan 1000 m3 komen in aanmerking voor splitsing (met een afwijkingsprocedure). Bewoning met twee huishoudens maakt het volgens ons financieel gemakkelijker om het onderhoud van deze karakteristieke panden te betalen. De splitsing moet wel plaatsvinden met respect voor de karakteristieke waarden van het pand. Meer dan twee wooneenheden staan we niet op voorhand al bij recht toe.   Geen  
12   Verzoek om een intensieve neventak van 500m2 mogelijk te maken op een grondgebonden bouwvlak.

 
Wij hebben het standpunt dat bestaande intensieve veehouderijen dezelfde uitbreidingsruimte hebben als grondgebonden bedrijven. We willen echter geen nieuwe intensieve veehouderijen, dat houdt in, ook geen nieuwe neventakken intensieve veehouderij   Geen  
13   Verzoek om omschakeling naar geitenhouderij en kalverhouderij mogelijk te maken.
 
Bij Geitenhouderij en kalverhouderij is vaak sprake van intensieve veehouderij. We hebben het standpunt dat we omschakeling van een grondgebonden naar een intensieve agrarische bedrijfsvoering in het nieuwe bestemmingsplan niet meer toestaan.
Alleen wanneer een bedrijf aantoonbaar de geiten of kalveren op grondgebonden wijze houdt, kan het wel. In dat geval is er feitelijk geen sprake van omschakeling, maar van het op grondgebonden wijze houden van meerdere soorten vee.
Wanneer de hoofdtak al intensief is, dan is de intensieve neventak op het bouwvlak wel toegestaan. Er blijft immers sprake van het intensief houden van meerdere soorten vee.  
Geen  
14   Verzoek om etagestal mogelijk te maken.
 
Agrarische bebouwing in meerdere bouwlagen kan tot onaanvaardbare aantasting van de openheid en landelijke uitstraling leiden. Dit zou eveneens leiden tot een potentiële toename van vee die onaanvaardbare effecten voor natuur en milieu met zich mee brengt.
In de regels staan we daarom maximaal 1 bouwlaag toe. Er kan wel sprake zijn van meerdere bouwlagen zolang de bouwlaag maar niet wordt gebruikt voor het houden van vee.  
Geen  
15   Verzoek om 40 (ipv 25) kampeerplaatsen toe te staan bij een mini-camping.
 
Bij een agrarisch bedrijf hebben we ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' kleinschalig kamperen mogelijk gemaakt tot max. 25 plaatsen. Grotere campings vinden we niet passen binnen Agrarisch, deze zouden een eigen bestemming (een vorm van verblijfsrecreatie) moeten krijgen i.p.v. de agrarische bestemming.   Geen
 
16   Het regime van de foerageergebieden schrappen omdat het in oktober 2013 vervalt.

 
Fourageergebieden zijn in de bestaande bestemmingsplannen niet beschermd via planregels. Dit was niet zo en dat doen we in het nieuwe bestemmingsplan ook niet.   Geen  
17   Verzoek om rekening te houden met landbouwontwikkelingen (schaalvergroting en grotere machines) in relatie tot aantasting van landschapselementen en patronen.

Relatie met vraag 3 van Landschap Overijssel  
We denken dat we een goede balans hebben gevonden tussen de bedrijfseconomische belangen en behoud van landschappelijke waarden. Daarbij erkennen we de rol die de landbouw heeft gespeeld en nog speelt in het beheren van het landschap, daarnaast bouwen we zekerheden in voor de bescherming van waarden die onvervangbaar zijn. Maatwerk geeft straks invulling per situatie en kan in plaats van of/of ook een win/win situatie opleveren.
 
Geen
 

Reactie van provincie Overijssel

  Opmerking   Reactie   Aanpassing  
1.   Binnen het Nationaal Landschap is voor het aanleggen van verhardingen tot 1000m2 geen vergunning vereist, dit staat op gespannen voet met de kwaliteiten van het nationaal Landschap.
Verzoek om de maat te heroverwegen en aan te passen tot en meer gangbare norm.  
We gebruiken 1000 m2 net als , Zwartewaterland en Zwolle. Dit baseren we op redelijke agrarische bedrijfsvoering. Het betreft hier vooral verharding en geen opgaande of verdichtende elementen die de openheid en landschapsstructuren niet aantasten.   Geen  
2.   De bosperceeltjes die aangeplant zijn in het kader van de ruilverkaveling zonder ecologische of landschappelijke waarde, zijn bestemd als 'bos' en kennen een wijzigingsbevoegdheid.
Voor de provincie is wijziging in een vergelijkbaar grondgebruik acceptabel, zoals water, moeras, natuurgrasland) onder voorwaarde dat alleen het verwijderen van niet-karakteristieke opgaande beplanting wordt mogelijk gemaakt.  
In de bestemming Bos voorkomt een vergunningstelsel voor o.a. het kappen van bomen dat opgaande beplanting `zomaar` kan verdwijnen. We hebben de ruilverkavelingspercelen de bestemming natuur gegeven zodat ook een andere natuurinvulling mogelijk is.
 
Geen  
3.   U heeft aangegeven in het plan een regeling op te nemen die verplicht tot het “stikstofneutraal” bouwen indien er sprake is van een toename van het aantal dieren op een agrarische bedrijfslocatie, om effecten op Natura2000-gebieden te voorkomen
 
Klopt, in de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van een bestemmings- en bouwvlak stellen we bijvoorbeeld dat de initiatiefnemer moet aantonen dat de wijziging stikstofneutraal plaatsvindt.
Daarnaast verbieden we via de specifieke gebruiksregels in eerste instantie een uitbreiding van het dierenaantal. Van dit verbod kunnen we afwijken als de initiatiefnemer kan aantonen dat de uitbreiding van het dierenaantal stikstofneutraal plaatsvindt. In de begripsomschrijving staat wat stikstofneutraal inhoudt, namelijk dat er geen toename van stikstofdepositie optreed op nabij gelegen Natura-2000 gebieden. Overigens moet een aanvrager dit al in het kader van de natuurbeschermingswet vergunning onderzoeken, dus er is geen sprake van extra onderzoekslast.
 
Geen  
4.   Aan de buitendijkse gronden is de dubbelbestemming “waterstaat – waterstaatkundige functie” toegekend. Voor die buitendijkse gronden die vallen onder de werkingssfeer van de Beleidslijn grote rivieren geldt een specifiek afwegingskader t.a.v. de bouwmogelijkheden. Verzoek om de regels uit de vigerende bestemmingsplannen over te nemen.   Het regime in het vigerende bestemmingsplan regelt hetzelfde als de regels in voorliggend plan. Deze sluiten qua formulering beter aan bij de gezamenlijkheid met de gemeente Zwolle en Zwartewaterland.   Geen  
5.   Verzoek om een specifieke bestemmingsregeling op te nemen voor de buitendijkse gronden van het Kampereiland c.a. dit gericht is op het aangeven van de waterbergingsfunctie van het gebied zoals op de kaarten van de provinciale verordening staat.
 
We hebben een dubbelbestemming `waterstaat – waterberging' opgenomen.   Dubbelbestemming toevoegen  
6.   Verzoek om de waterhuishouding als af te wegen belang op te nemen in de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden van met name de agrarische bestemmingen.
 
Bij wijziging en afwijkingprocedures hebben we waterhuishouding als af te wegen belang opgenomen.   Aanpassen  
7.   Verzoek om te pogen de hiërarchie van de 8 dubbelbestemmingen te groeperen in een eenvoudiger hiërarchie die recht doet aan de onderlinge verhouding van de betrokken belangen.   We hebben dit aangepast. We hebben het nu gegroepeerd in thema's.   Aanpassen  
8.   Voor de bestemming van de recreatiewoningen aan het Ganzendiep gebruikt u de uitgangspunten van de Omgevingsverordening.   Ons standpunt komt overeen met de Omgevingsverordening, nl. nieuwe recreatiewoningen staan we niet toe. De regelgeving van het vigerende plan Ganzendiep hebben we overgenomen.   Afwachten  

Reactie van Landschap Overijssel

  Opmerking   Reactie   Aanpassing  
1   Graag meer toelichting op de verschillende kleuren op de kaart 'Landschap' in bijlage 2 van de Toelichting.   Akkoord, we passen de legenda op de kaart uit bijlage 2 aan, zodat blijkt welke kleur een bepaalde landschapswaarde vertegenwoordigt.
De toelichting (zowel de planbeschrijving als de juridische regeling) beschrijft in meer detail welke landschappelijke waarden in de verschillende gebieden van belang zijn en hoe deze beschermd en waar mogelijk verder ontwikkeld worden.  
Legenda uitbreiden bij kaart uit bijlage 2  
2   De dubbelbestemming “waarde – Landschap” (WR-L) graag op meer plekken op de kaart aangeven, overeenkomstig kaart 'Landschap' in bijlage 2 van de Toelichting.   We hebben de dubbelbestemming aangepast overeenkomstig met de kaart landschap uit bijlage 2.   Geen  
3   Verzoek om dwarssloten en poelen ook vergunningplichtig te maken in de dubbelbesteming dubbelbestemming “waarde – Landschap”.

Relatie met vraag 17 van LTO  
Wij zijn van mening dat we een goede balans hebben gevonden tussen de bedrijfseconomische belangen en behoud van landschappelijke waarden. Daarbij erkennen we de rol die de landbouw heeft gespeeld en nog speelt in het beheren van het landschap, maar bouwen we ook zekerheden in voor de bescherming van waarden die onvervangbaar zijn, zoals bijvoorbeeld slotenpatronen. We kiezen voor een realistisch en handhaafbaar vergunningenstelsel, en vinden dat dwars - sloten minder bepalend zijn voor het landschap en daarom niet vergunningplichtig moeten worden. Poelen zijn al vergunningplichtig.
Hierdoor worden de agrarisch ondernemers verplicht niet met álle landschapselementen rekening te houden, maar alleen met de meest belangrijkste.  
Geen
 
4   Verzoek om aandacht te besteden aan de bescherming van weidevogels voor de betreffende gebieden zoals vermeld op de Natuurkaart (bijlage 3 van de Toelichting), op te nemen in het bestemmingsplan.   Weidevogels hebben belang bij open graslanden (en akkers) met een hoge grondwaterstand. Het bestemmingsplan beschermt deze omstandigheden vooral door het tegengaan van verdichting (met riet, struweel of bomen) en door de landbouwkundige functie van de agrarische gronden als zodanig te bestemmen.
Een natuurfunctie zou verdere verruiging kunnen opleveren, hetgeen de habitat van de weidevogels niet ten goed komt.  
Geen
 
5   Verzoek om voor alle agrarische erven tot een landschappelijk afgewogen erfinrichting te komen, waarbij niet alleen gebiedskenmerken verkend en behouden worden, maar ook ontwikkeling van landschapswaarden tot de mogelijkheden behoort.   Agrarische bouwvlakken zijn er om de bedrijfseconomische ontwikkeling van ondernemers mogelijk te maken tot de gestelde grenzen. Extra aandachtspunten of vereisten koppelen aan bestaande rechten is onwenselijk en onhaalbaar.
Wel kunnen landschappelijke ontwikkelingen op en rond het erf gestimuleerd worden, dat hebben we ook voor ogen met bijvoorbeeld het LandschapsOntwikkelingsPlan (LOP), de groen-blauwe diensten en het volgen van de provinciale Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Inspiratie o.b.v. de analyse van erfinrichtingen (door Het Oversticht) is opgenomen en biedt handvatten voor de aanpak.
Buiten de agrarische erven worden de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in verschillende dubbelbestemmingen beschermd. We erkennen hierbij de rol die de landbouw heeft gespeeld en nog speelt in het beheren van het landschap, en dat maakt dat we vertrouwen hebben in hun beheer in de toekomst. Overigens hebben we alle bouwvlakken al landschappelijk ingepast bij het tekenproces. Dit betreft maatwerk bedrijf versus landschap.  
Geen  

Reactie van veiligheidsregio IJsselland

  Opmerking   Reactie   Aanpassing  
1   Advies om de risicolocaties buiten het plan, waarvan de invloedsgebieden en/of effectgebieden in het plangebied vallen, te verantwoorden en te vermelden op de verbeelding.   Akkoord, op de digitale verbeelding zijn de invloedsgebieden en/of effectgebieden gecompleteerd. In de toelichting worden de bronnen ervan vermeld, namelijk eventuele risicolocaties buiten het plangebied.
 
Aanpassen  
2   Advies om de PR 10-6contouren en invloedsgebieden op de verbeelding weer te geven.
 
De PR 10-6contouren worden op de verbeelding weergegeven.
Het groepsrisico hoeft niet te worden weergegeven op de kaart.  
Aanpassen  
3   Advies om de verantwoording van het groepsrisico en de analyse van de van de risico's op te stellen in samenspraak met de daarvoor verantwoordelijke afdelingen en instanties.
 
We hebben de verantwoording van het groepsrisico en de analyse van de risico's geschreven met de betrokken afdelingen inclusief de brandweer.
 
 
Geen  
4   Advies om de bijgevoegde QRA (projectnummer: 250087 130115-HD72) ter beoordeling voor te leggen
aan de EV deskundigenpool (contactpersoon dhr. R. Kuipers gemeente Enschede).
 
We hebben de QRA zelf beoordeeld, inzet van de EV deskundigenpool was daarom niet noodzakelijk.
 
Geen  
5   Advies om de beoordeling van de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid en de verantwoording van het
groepsrisico te baseren op het effectgebied. Hierbij samen te werken met de hulpdiensten.
 
De risicobronnen liggen in dunbevolkte gebieden, waar de personendichtheid erg laag is. De gemeente en de brandweer Kampen hebben gezamenlijk de externe veiligheidsparagraaf en een Memo QRA Buitengebied 2013 geschreven waarin de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid aan bod komen. De Memo is toegevoegd als bijlage bij de Toelichting.
 
Geen  
6.   Advies om de oude afstanden van de LPG tankstations te vermelden op de verbeelding.
 
De risicoparagraaf is vernieuwd. De opgenomen afstanden staan correct op de kaart. De veiligheidscontouren van LPG stations zijn daarmee voldoende geregeld in het bestemmingsplan. U refereert aan oude veiligheidsafstanden.
 
Geen
 
7   Advies om de (blus)watercapaciteit in overleg met de gemeentelijke brandweer te controleren.
 
De brandweer Kampen heeft geadviseerd over de bluswatercapaciteit nabij de risicobronnen, dit staat ook in de Memo QRA buitengebied 2013, onder het hoofdstuk bestrijdbaarheid.   Geen
 
8   Advies om naast de toetsing aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen ook de gevolgen van een
incident met een buisleiding te analyseren.
 
Ten aanzien van de gevolgen van een incident met een buisleiding hebben we het volgende aangevuld in de Memo QRA buitengebied 2013:
 
Bestrijdbaarheid/bereikbaarheid buisleiding:
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid geldt dat het plangebied in algemene zin goed bereikbaar is voor hulpdiensten.  Bij een leidingbreuk van een hoge druk gasleiding waarbij ontsteking plaatsvindt zal de brandweer voornamelijk inzetten op de bestrijding van mogelijke secundaire branden. Om de kans op een explosie te voorkomen wordt een eenmaal ontstoken gaslekkage niet geblust, maar wachten we tot het NUTS-bedrijf de toevoer heeft afgesloten. De zelfredzaamheid van omwonenden die dichtbij een gasleiding verblijven blijft erg belangrijk.  Bij een leidingbreuk en ontsteking in een hoge druk gasleiding zal het door de intense hitte waarschijnlijk niet mogelijk zijn om het leiding tracé zelf te bereiken. De omliggende bebouwing buiten de 3 kW warmtestralingsgrens is wel voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten.  
Memo aanpassen  
9   Advies om een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen aan de hand van de handreiking “Overstromingsrisicoparagraaf voor bestemmingsplannen” van de provincie Overijssel.
 
We hebben de overstromingsrisicoparagraaf in samenspraak met provincie en waterschap geschreven.   Geen  
10   Advies om samen met de ter zake deskundigen (zoals waterschap en politie) de consequenties van (de voorbereiding op) een evacuatie te toetsen aan de Informatiekaart Overstromingen (voorheen
Coördinatieplan Overstromingen).
 
Er zit een overstromingsrisicoparagraaf in het bestemmingsplan. Buiten de ruimtelijk aspecten heeft de gemeente ander beleid m.b.t. overstromingen.   Geen  
11   Advies om omwonenden van risicolocaties op hoogte brengen van zelfredzaamheid en handelingsperspectieven bij evt. incident.   Niet aan de orde, omdat er in dit conserverend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen en dus geen nieuwe risicolocaties mogelijk zijn.   Geen  

Reactie van TenneT

  Opmerking   Reactie   Aanpassing  
1   Verzoek om belemmerende stroken met eigen maten op te nemen die horen bij genoemde 5 bovengrondse en 2 ondergrondse verbindingen en het hoogspanningsstation in het plangebied.
 
De belemmerende stroken staan goed op de kaart.   Aanpassen  
2
 
Verzoek om de bouwhoogte voor hoogspanningsverbinding (25.2) aan te passen naar 63 meter.
 
We hebben de bouwhoogte aangepast tot maximaal 65 meter.   Aanpassen  
3   Bij de uitvoering van werkzaamheden en/of activiteiten binnen de belemmerde stroken is een toestemming van TenneT noodzakelijk (bijvoorbeeld ook voor het houden van evenementen). Dit om gevaarlijke situaties voor personen en de hoogspanningsverbinding te kunnen voorkomen.
 
In de regels staat dat afwijken van de bouwregels alleen mogelijk is na overleg met de leidingbeheerder.

 
Aanpassen  

Reactie van Waterschap Groot Salland

  Opmerking   Reactie   Aanpassing  
1   Suggestie om beknoptere versie van de waterparagraaf op te nemen in de Toelichting, inclusief de opmerkingen van het waterschap op deze nieuwe korte paragraaf.   De beknopte waterparagraaf is opgenomen.
 
Aanpassen
 
2   Verzoek om regels op te nemen voor compenserende waterberging realiseren bij uitbreidingen van het verharde oppervlak tot meer dan 1500 m2 om de afwenteling van wateroverlast op aangrenzende percelen te voorkomen.
Bijvoorbeeld door voorwaarde op te nemen in het omgevingsvergunningenstelsel dat de waterhuishouding niet onevenredig aangetast mag worden bij de wijzigingsbevoegd voor het vergroten van agrarische bouwvlakken.  
Akkoord, want dit is nog niet in de Keur van het waterschap geregeld. In artikel 3.4.11 wordt een 10e voorwaarde opgenomen gericht op het voorkomen van aantasting van de waterhuishouding.
 
Lid 10 toevoegen aan 3.4.11  
3.   Verzoek om in de regels tegemoet te komen aan toekomstige (na 2015) opgave voor waterberging van 40 ha, dat waarvoor de locatie nog niet is vastgesteld.
 
Pas wanneer de opgave inhoudelijk en qua locatie concreet is, en de eventuele gevolgen voor de omgevingen beeld zijn gebracht en voldoende (privaatrechtelijk) geregeld, kan het bestemmingsplan deze afspraken vertalen in regels.   Geen  
4.   Verzoek om de buitenbeschermingszones (van 20 tot 100 meter uit de teen van de waterkering), bijvoorbeeld door ze als zodanig te beschermen maar zonder daar een omgevingsvergunningenstelsel aan te koppelen.
 
Aangezien er geen regels verbonden zijn aan de buitenbeschermingszones, nemen we in het bestemmingsplan geen regeling op.
 
Geen  
5.   In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel zijn het Kampereiland en de Mandjeswaard aangewezen als "waterbergingsgebied". Deze gebieden hebben een primaire functie voor waterberging tijdens extreme omstandigheden. Dit houdt in dat er geen ontwikkelingen toegestaan zijn die de wateropvangfunctie van het gebied belemmeren.
Graag hiervoor in overleg een
dubbelbestemming vastleggen op de Verbeelding met bijbehorende Regels.  
Voor de buitendijks gelegen gronden, welke bij overstroming als waterberging fungeren, geldt de dubbelbestemming `Waterstaat - Waterstaatkundige functie`.

Eerder is vastgelegd dat de agrarische functie geen belemmering vormt voor de rol van deze gebieden voor wateropvang.

Daarnaast hebben we een dubbelbestemming opgenomen.  
Geen  
6.   Aanpassen van de verwijzing naar de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier in een verwijzing naar de Beleidslijn Grote Rivieren.
 
Akkoord.   Aanpassen  

5.3 Inspraak

Nieuwsbrieven

We hebben vier nieuwsbrieven verspreid in oktober 2011, mei 2012, juni 2013, en september 2013 waarin we de voortgang van het bestemmingsplan en de diverse deelonderwerpen hebben toegelicht, we hebben in die nieuwsbrieven ook informatie gegeven over het waarom van de nieuwe bestemmingsplannen en advies over te volgen procedures.

Overleg agrarische bouwvlakken

De gemeenten hebben een intensief informeel voortraject van afstemming met belanghebbenden en overlegpartners opgezet en doorlopen. We hebben een communicatietraject ingezet om de inventarisatiekaart van het bestemmingsplan buitengebied kloppend, actueel en zo goed mogelijk in overeenstemming met de Nota van Uitgangspunten te maken. Sinds begin 2012 hebben we voorstellen voor nieuwe bouwvlakken ingetekend op basis van integrale afweging van ondernemersruimte, landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en andere waarden. De voorstellen en een vragenlijst over de toekomstplannen zijn naar de eigenaren gestuurd. Zij reageerden door akkoord te gaan met het voorgestelde bouwvlak of door een tegenvoorstel. In de meeste gevallen kon dat gehonoreerd worden, soms met een kleine aanpassing. Soms waren de wensen wezenlijk in strijd met de Nota van Uitgangspunten, waardoor honorering niet mogelijk was en daarover zijn de betreffende eigenaren geïnformeerd.

Inloopbijeenkomsten

In juni 2012 zijn vier inloopbijeenkomsten georganiseerd voor eenieder die geïnteresseerd was in de inventarisatiekaarten. In juni 2013 hebben we twee inloopbijeenkomsten voor de agrariers in het plangebied 'buitengebied Zuid' gehouden. De eigenaren konden zien hoe hun perceel ingetekend was, en ze konden vragen stellen over de reden waarom/hoe hun evt. wensen verwerkt waren. De plankaarten waren (interactief) te bekijken en gemeentemedewerkers waren aanwezig om vragen over de kaarten of over bepaalde onderzoeken te beantwoorden. Indien nodig zochten de gemeenten nog e.e.a. na, de vragen werden genoteerd op afzonderlijke reactieformulieren. In elke gemeente zijn die vragen of verzoeken intern besproken. De gevraagde informatie is verzameld c.q. beantwoording is afgewogen en dit is teruggekoppeld aan de vragensteller. Veel bouwvlakken zijn alsnog aangepast aan de wensen van de ondernemers en nu overgenomen op de plankaart van het voorontwerp bestemmingsplan. Op uitnodiging van LTO hebben we deze werkwijze nog eens toegelicht op een afdelingsvergadering in januari 2013.

5.4 Zienswijzen

We hebben het ontwerpbestemmingsplan samen met de concept MER vanaf 2 oktober 2013 zes weken ter inzage gelegd. Hierop hebben we circa 67 zienswijzen ontvangen. In de zienswijzereactienota 'buitengebied 2014' hebben we de zienswijzen kort samengevat en van een reactie voorzien. Mede naar aanleiding van de zienswijzen hebben we een aantal wijzigingen in het bestemmingsplan aangebracht. Deze staan aangegeven achter de gemeentelijke reactie in de zienswijzereactienota buitengebied 2014Zienswijzereactienota, deze nota is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.