direct naar inhoud van 4.2 Ecologie
Plan: Wilsum en Nieuwstad 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991074-VB01

4.2 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De op 1 oktober 2005 vastgestelde gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.

Aan de zuid en westkant van Wilsum en Nieuwstad ligt het Natura 2000 gebied “Uiterwaarden IJssel” (bruine horizontale arcering) dat ook onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied is in zijn geheel aangewezen voor Ganzengebied (rode diagonale arcering) en de gronden aan de noord en oostkant zijn mede aangeduid als Weidevogelbeheergebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991074-VB01_0016.jpg"

Ehs (groen) en Natura 2000 (strepen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991074-VB01_0017.jpg"

Ganzengebied (diagonale arcering) Weidevogelbeheergebied (groen)

De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de uitvoering en bewaking van het door de Rijksoverheid uitgestippelde beleid en een doorwerking van dat beleid. De provincie heeft daarbij een aantal doelstellingen geformuleerd.

Voor natuur in het algemeen is de ambitie om een Vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden te verkrijgen (EHS, robuuste verbindingszones en Natura 2000).

Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS waarbij rekening gehouden wordt met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Dat betekent dat er geen ruimte is voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van de EHS, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Dergelijke ontwikkelingen worden binnen dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

Voor Natura 2000-gebieden is een beheerplan gemaakt. Een dergelijk plan geeft een uitwerking van de doelstellingen en de maatregelen die nodig zijn om die doelen te halen. De inzet is om bestaande activiteiten zoveel mogelijk ongewijzigd door te laten gaan en de externe werking (wettelijke bescherming buiten de begrenzing) tot een minimum te beperken. Voor nieuwe plannen of projecten in en nabij de Natura 2000-gebieden is een vergunningstelsel ingesteld. De provincie is hiervoor in veel gevallen het bevoegd gezag.

De provincie besteedt daarnaast speciale aandacht aan de instandhouding en bescherming van weidevogel- en ganzengebieden. Deze graslanden zijn in gebruik van de landbouw die daarbij voorrang heeft. Via het benoemen van specifieke gebiedskenmerken wordt de waarde geborgd voor weidevogels en ganzen. Verbetering van inrichting en beheer vindt op vrijwillige basis plaats via weidevogelgebiedsplannen.

Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn meegenomen die een negatieve uitstralende werking hebben op natuurgebieden zijn er geen significante effecten te verwachten. Er hoeft om deze reden ook geen natuurtoets ten behoeve van de Gebiedsbescherming plaats te vinden.

Soortbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Gelet op het feit dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is hoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek plaats te vinden in het plangebied. Initiatiefnemers van nieuwe plannen die vallen binnen het plangebied moeten zelf zorg dragen voor een natuurtoets.