direct naar inhoud van 5.2 Nadere toelichting op de bestemmingen
Plan: Stationsomgeving Hanzelijn
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991005-OH01

5.2 Nadere toelichting op de bestemmingen

Centrum

Deze bestemming betreft de eerste fase van de centrumbestemming en kan meteen in uitvoering worden genomen. Het is een mengbestemming waarbinnen diverse functies kunnen worden toegestaan. De functies zijn in beginsel vrij uitwisselbaar, zij zijn niet aan een nadere locatie gebonden. Wel is in de uitwerkingsregels voor diverse functies een maximale oppervlakte opgenomen.

De bouwregels zijn vrij beperkt. In elk geval wordt voorzien in een maximale bouwhoogte en - voor zover dat nodig is geacht - maximale oppervlaktematen. Ten aanzien van de aanduiding "gevellijn" is de gedachte, dat de voorgevel van de gebouwen gericht moet zijn op de uitgiftegrens waarop de gevellijn is getekend, met dien verstande dat niet meer dan 15% van de breedte van de gevels die in deze lijn worden gebouwd zijgevels mag betreffen.

De maat van 15% wordt gemeten over de totale breedte van de in de lijn te bouwen gevels, niet over de breedte van de lijn. Deze lijn kan immers openingen bevatten, die niet hoeven te worden meegerekend. De lijn betreft namelijk geen bouwverplichting.

Verder moet voldaan worden aan de eisen ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico.

Groen

Deze bestemming betreft structurele openbare groenelementen die in beginsel vrij van bebouwing moeten blijven. Hiernaast is er een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van "Groen" naar "Verkeer" of "Verkeer - Verblijfsgebied". Op deze wijze wordt het mogelijk gemaakt om indien noodzakelijk medewerking te verlenen aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl wel geborgd is dat omwonenden hun zegje kunnen doen.

Omdat een deel van de te realiseren brugverbinding ook door de bestemming "Groen" loopt, is deze op de verbeelding met de aanduiding 'brug' weergegeven. In de regels wordt hiernaar verwezen.

Maatschappelijk

Deze bestemming betreft de te realiseren scholengemeenschap en is toegespitst op het feitelijke gebruik ter plekke.

Verkeer

Deze bestemming is toegekend aan de wegen met een doorgaand karakter, in tegenstelling tot de wegen met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied".

Verkeer - Railverkeer

Deze bestemming regelt het spoor met bijbehorend spoorgebouw. Omdat er sprake is van een brug, een tunnel en een kruising met de N50, is er ter plaatse van deze functies een drietal aanduidingen op de verbeelding opgenomen. Verder is langs het spoor een veiligheidszone gelegen. Deze veiligheidszone is geregeld in het artikel over de algemene aanduidingsregels.

Verkeer - Verblijfsgebied

Bij de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" kan gedacht worden aan fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen en wegen in woonwijken en 30km/h-gebied, alsmede fietsenstallingen, abri's, straatmeubilair en dergelijke. Binnen de bestemming zijn groenvoorzieningen en bermen mogelijk, zodat tussenbermen en grasstroken gewoon gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast is één gebouw toegestaan, een kiosk, dat in de buurt van het station kan worden geplaatst. Voor het overige mogen binnen deze bestemming geen gebouwen worden geplaatst.

In de bestemming zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de aanduiding "markt" of de aanduiding "evenemententerrein" op een gebied te leggen.

Water

Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn verspreid door het plangebied mogelijk. De aanwezige watergang aan de noord-westkant van het plan is echter specifiek bestemd in verband met het structurele karakter daarvan.

Centrum - Uit te werken

Deze bestemming betreft een nader uit te werken bestemming; de uitwerking moet worden uitgevoerd door burgemeester en wethouders. De regels geven de kaders aan waarbinnen de uitwerking mag plaatsvinden. Totdat het plan is uitgewerkt geldt er een bouwverbod. Hiervan kan worden afgeweken door middel van het afwijken bij een omgevingsvergunning, mits de bouwplannen in overeenstemming zijn met een ontwerpuitwerkingsplan. De procedure voor uitwerking is in de Wet ruimtelijke ordening geregeld en daarom niet in dit bestemmingsplan opgenomen.

De bestemming "Centrum - Uit te werken" betreft een mengbestemming waarbinnen diverse functies kunnen worden toegestaan. De functies zijn in beginsel vrij uitwisselbaar, zij zijn niet aan een nadere locatie gebonden. Wel is in de uitwerkingsregels voor diverse functies een maximale oppervlakte opgenomen.

Het totale aantal woningen van de binnen de bestemmingen "Centrum", "Centrum - Uit te werken" en "Wonen - Uit te werken" te bouwen woningen mag niet meer dan 740 bedragen.

Binnen de bestemming "Centrum - Uit te werken" kan een Brede School in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. De school heeft een bruto vloeroppervlakte van maximaal 2.000 m2. Het schoolgebouw wordt uitgevoerd in twee bouwlagen. Aangezien de locatie nog niet bekend is wordt deze mogelijkheod ook geschapen in de bestemming "Wonen - Uit te werken". De planregels laten echter maar één van deze mogelijkheden toe.

Ook zijn er bijzonder bepalingen opgenomen ter voorkoming van geluidhinder en milieuhinder. De veiligheidszone langs het spoor is in een afzonderlijk artikel geregeld.

De bouwregels zijn beperkt en moeten (binnen de aangegeven kaders) in het uitwerkingsplan verder worden geformuleerd. Ten aanzien van de aanduiding "gevellijn" is de gedachte, dat de voorgevel van de gebouwen gericht moet zijn op de uitgiftegrens waarop de gevellijn is getekend, met dien verstande dat niet meer dan 15% van de breedte van de gevels die in deze lijn worden gebouwd zijgevels mag betreffen.

De maat van 15% wordt gemeten over de totale breedte van de in de lijn te bouwen gevels, niet over de breedte van de lijn. Deze lijn kan immers openingen bevatten, die niet hoeven te worden meegerekend. De lijn betreft namelijk geen bouwverplichting.

Voor geluidgevoelige functies is van belang dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde zoals opgenomen in de Wet geluidhinder dan wel aan een vastgestelde hogere waarde. Door de Crisis- en herstelwet is het door wijziging van de Wet geluidhinder mogelijk geworden om hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan. Vóór deze wijziging moest bij het moederplan (waarin de uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen) eventueel noodzakelijke hogere waarden worden vastgesteld. In het geval dat er geen hogere waarde wordt vastgesteld bij het moederplan kan worden volstaan met een meer globale akoestische beschouwing waarin in ieder geval wordt onderbouwd dat de gewenste wijzigings- en/of uitwerkingsbevoegdheid akoestisch mogelijk is. Voor wegverkeerslawaai is in de artikelen 76 en 77 Wgh de passage "de vaststelling van een bestemmingsplan" vervangen door "vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening".

Verder is per 17 juli 2010 is het "Besluit van 13 juli 2010, houdende regels ter uitvoering van de Crisis- en herstelwet, eerste tranche" in werking getreden. Hiermee is, via artikel 14, ook het Besluit geluidhinder aangepast. Door toevoeging van "of van een wijzigings- of uitwerkingsplan" in de artikelen 4.1, eerste lid, tweede lid, aanhef, en derde lid, en 4.3, eerste en derde lid, is het ook voor situaties die betrekking hebben op spoorweglawaai mogelijk hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan.

In de Wgh is niet vastgelegd hoe de koppeling (in tijd) plaatsvindt tussen een ontwerpwijzigings- of ontwerpuitwerkingsbesluit en het ontwerpbesluit hogere waarde. Het ontwerpbesluit hogere waarde behoeft dus niet gelijktijdig met het ontwerpwijzigings- of ontwerpuitwerkingsbesluit ter inzage worden gelegd.
Hoewel er formeel geen koppeling is tussen beide procedures, wordt wel aanbevolen om beide ontwerpbesluiten tegelijkertijd ter inzage te leggen. Om het ontwerpbesluit hogere waarde goed te begrijpen is immers de informatie behorende bij het ontwerpwijzigings- of ontwerpuitwerkingsbesluit nodig.

Wonen - Uit te werken

Deze bestemming betreft het door burgemeester en wethouders uit te werken woongebied. Totdat het plan is uitgewerkt geldt er een bouwverbod, waarvan afgeweken kan worden als er sprake is van een ontwerpuitwerkingsplan. Voor de procedure geldt de Wet ruimtelijke ordening.

De regeling voorziet in een woongebied met alle daaraan direct gelieerde functies, zoals groen, wegen, garageboxen en dergelijke. Ook is er nadrukkelijk ruimte voor geluidwerende voorzieningen. Beroepen en bedrijven aan huis zijn mogelijk, waarbij verwezen wordt naar de aan de regels gekoppelde lijst "beroep en bedrijf aan huis". Bij de uitwerking kunnen hieraan nog nadere voorwaarden gekoppeld worden (ten aanzien van maximale oppervlaktes/percentages/verkeersaantrekkende werking en dergelijke).

Ook binnen deze bestemming kan een Brede School mogelijk worden gemaakt tot een bruto vloeroppervlakte van maximaal 2.000 m2. In het uitwerkingsplan zal een exacte locatie worden gekozen.

Het totale aantal woningen van de binnen de bestemmingen "Centrum", "Centrum - Uit te werken" en "Wonen - Uit te werken" te bouwen woningen mag niet meer dan 740 bedragen.

Van belang is dat er een differentiatie is aangebracht in woningbouwcategorieën (sociale huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap). De desbetreffende begrippen zijn in de begripsomschrijvingen opgenomen en sluiten aan bij het Besluit ruimtelijke ordening. Voor wat betreft de parkeernormen moet aangesloten worden bij de aangegeven parkeerkencijfers. Verder is ook hier een bepaling opgenomen ten aanzien van geluid- en milieuhinder. Net als in de bestemming "Centrum - Uit te werken" is sprake van de aanduiding "gevellijn". Hierbij is de gedachte dat de voorgevel van de gebouwen gericht moet zijn op de uitgiftegrens waarop de gevellijn is getekend, met dien verstande dat niet meer dan 15% van de breedte van de gevels die in deze lijn worden gebouwd zijgevels mag betreffen.

De voorgevels van de woningen moeten in beginsel in deze lijn worden gebouwd. Hiervan mag zoals eerder al aangegeven iets worden afgeweken, doordat 15% van de in deze lijn te realiseren gevelbebouwing geen voorgevels hoeft te betreffen. De maat van 15% wordt gemeten over de totale breedte van de in de lijn te bouwen gevels, niet over de breedte van de lijn. Deze lijn kan immers openingen bevatten, die niet hoeven te worden meegerekend. De lijn betreft namelijk geen bouwverplichting.

Verder geldt ook hier dat voldaan dient te zijn aan de voorkeursgrenswaarde zoals opgenomen in de Wet geluidhinder dan wel aan een vastgestelde hogere waarde. Een hogere waarde kan nog worden vastgesteld bij de procedure voor het uitwerkingsplan. Een en ander is hierboven bij de toelichting op de bestemming Centrum - Uit te werken nader uitgelegd.

Leiding

Met deze dubbelbestemming worden ondergrondse gas- respectievelijk hoogspanningsleidingen bestemd. Niet alle leidingen worden bestemd, dit gebeurt pas vanaf een bepaalde grootte:

  • a. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
  • b. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3- categorie met een diameter van meer dan 4";
  • c. hoogspanningsleidingen;
  • d. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 kilometer of meer.

Leidingen anders dan bovenstaand worden niet bestemmingsplantechnisch geregeld, in die zin dat ze in de Algemene gebruiksregels niet als strijdig gebruik worden aangemerkt.

Door het neerleggen van een bepaalde breedte van deze bestemming, wordt de bij de leiding-behorende vrijwaringszone geregeld.

Waarde - Archeologie 3

Voor één type locatie in het plangebied is een dubbelbestemming archeologie opgenomen te weten Archeologie 3.

Deze bestemming regelt dat wanneer er bodemroerende ingrepen worden gepleegd die archeologische waarden kunnen schaden, er voorwaarden aan de bouwvergunning kunnen worden verbonden of een archeologisch onderzoek geeist kan worden. Hoewel ongebruikelijk, is dit mogelijk op grond van artikel 40 van de Monumentewet 1988.

Selectiebeleid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt planvorming ook getoetst op archeologische monumentenzorg. In verband met beheer van archeologische waarden in het eigen grondgebied past de gemeente een selectiebeleid toe, bestaande uit: vrijgave voor planvorming, onderzoek als voorwaarde voor planvorming of behoud waarbij archeologische waarden in de bodem niet verstoord mogen worden en dit behoud geborgd dient te zijn in de planvorming.

Bij bestemming van gebieden met een 'archeologische waarde', wordt uitgegaan van de in 2009 vervaardigde gemeentelijke archeologische waardenkaart. Met behulp hiervan kan voor ieder willekeurig plangebied in de gemeente de archeologische betekenis –volgens de huidige inzichten- op perceelsniveau worden aangegeven.

De waardenkaart is ingedeeld met terreincategorieën bestaande uit: monumenten en gebieden met verwachtingswaarden. De monumenten zijn bekende vindplaatsen; hiervan staat vast dat de lokale bodem archeologische waarde heeft. Voor locaties met verwachtingswaarden bestaat het vermoeden dat de lokale bodem archeologische waarde heeft.

De monumenten in het grondgebied van de gemeente zijn als topografische eenheden duidelijk te identificeren: de stadskern, de dorpskernen, de havezateterreinen, twee voormalige kerklocaties, prehistorische vindplaatsen en meer dan 200 terpen. Afgezien van de dorpskernen zijn deze vindplaatsen geregistreerd op de AMK.

Voor het overige gemeentelijke grondgebied gelden verwachtingswaarden die variëren van laag, middelmatig tot hoog. Verwachte objecten in het 'overige gebied' betreffen objecten zoals boerderijen, waterbouwkundige werken (bijv. sluizen), scheepswrakken etcetera waarvan sporen in het bodemarchief kunnen zijn opgenomen. Een belangrijke categorie verwachtingswaarden betreffen de prehistorische vindplaatsen.

Voor de bekende vindplaatsen wordt een duidelijke begrenzing gehanteerd. De stadskern is gelegen binnen de (deels voormalige) 17de -eeuwse vestingwerken aan de landzijde, en de IJssel. Voor de dorpsgebieden geldt de begrenzing op basis van de kadastrale kaart uit 1832. De havezateterreinen, de verlaten kerklocaties en de meer dan 200 terpen worden afgebakend door perceelsgrenzen. De omvang van de prehistorische vindplaatsen is niet bekend. De begrenzing van de bekende vindplaatsen is planologisch van aard; de precieze omvang van de hier binnen gelegen archeologische waarden is alleen mogelijk door gericht bodemkundig onderzoek.

Op grond van de waardenkaart wordt nu een drietal terreincategorieën onderscheiden: waarde 1: terreinen met een middelmatige verwachting, waarde 2: terreinen met een hoge verwachting en waarde 3: terreinen met een hoge archeologische waarde (monumenten).

Waarde 3-locaties zijn: AMK-terreinen, vindplaatslocaties en de historische dorpskernen.

Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze vindplaatsen ligt in het geval bij ingrepen kleiner dan 100 m2 en niet dieper dan 0.3 m –min maaiveld.

Waarde - 1 en Waarde -2 komen niet voor in het plangebied.

Bij de vergunningverlening speelt de archeologische deskundige een belangrijke rol. De verantwoordelijkheid voor beslissingen ligt uiteindelijk bij burgemeester en wethouders.Voor een omgevingsvergunning is meestal een archeologisch rapport nodig. In bepaalde gevallen is een archeologisch rapport niet nodig ('uitzondering bouwregels'). Ook voor het uitvoeren van werken is een omgevingsvergunning nodig, tenzij hierop een uitzondering van toepassing is ('uitzondering op verbod').

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van bebouwing te voorkomen. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van het maximale bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij zo'n berekening, maar nu ten behoeve van een ander bouwperceel, wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

Voor de redactie van de gebruiksbepaling is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend. Voor het gehele plangebied is het gebruik (dan wel laten gebruiken) van gronden voor een seksinrichting als strijdig gebruik aangemerkt. Als niet strijdig gebruik gelden kortstondige evenementen (mist mogelijk op basis van onder andere APV) en ondergeschikte leidingen zoals aangegeven.

Algemene aanduidingsregels

De aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. In dit geval is sprake van een veiligheidszone langs het spoor. Deze is op de verbeelding aangegeven ter bescherming van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (in de begripsbepalingen omschreven).

Algemene afwijkingsregels

Op basis van de Wabo is aan burgemeester en wethouders een afwijkingsbevoegdheid toegekend voor een aantal met name genoemde gevallen.

Wanneer de verbeelding licht afwijkt van de werkelijke afmetingen in het terrein kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van het plan. De regeling geeft de voorwaarden aan waaronder een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend.

Ook afwijkingen (maximaal 10%) van de in de planregels opgenomen of op de verbeelding aangegeven afmetingen kunnen met behulp van deze algemene regel mogelijk worden gemaakt. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt niet voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.

Algemene wijzigingsregels

Binnen deze bestemming is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt het plan op (ondergeschikte) onderdelen te wijzigen. Binnen dit artikel is een afwegingskader aangegeven, alvorens tot wijziging van het bestemmingsplan kan worden overgegaan.

Overgangs- en slotregels

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een algemeen geldende regeling opgesteld, die in elk bestemmingsplan moet worden opgenomen. Gekozen is voor een regeling in een aantal standaardbepalingen. De eerste standaardbepaling heeft betrekking op het overgangsrecht ten aanzien van bouwmogelijkheden, de tweede op het overgangsrecht ten aanzien van (andere) gebruiksmogelijkheden van de grond (gebruik in enge zin). Deze onderscheiding is klassiek binnen het ruimtelijk bestuursrecht. Gekozen is voor een zo min mogelijk uiteenlopende aanpak van beide onderdelen van het overgangsrecht in bestemmingsplannen, ten aanzien van de peildatum. Dat is het tijdstip dat als ijkpunt wordt aangehouden bij de vaststelling van de feitelijke en juridische situatie waarvan zal worden uitgegaan bij het vaststellen van de uit het overgangsrecht ten aanzien daarvan voortvloeiende rechten en verplichtingen. In beide artikelen is als peildatum gekozen voor het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan waarvoor het overgangsrecht geldt. Voor een verdere interpretatie van het overgangsrecht wordt verwezen naar de Memorie van toelichting bij het Bro.