Plan: | Sint Nicolaasdijk 2009 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991002-VB01 |
Algemeen
In het kader van de heroriëntering ruimtelijke ordening krijgen gemeenten steeds meer eigen verantwoordelijkheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ook op het gebied van archeologie en monumentenzorg komen er steeds meer taken bij gemeenten terecht. Archeologie is weliswaar vanaf de laatste jaren van de vorige eeuw door verschillende initiatieven steeds meer bij ruimtelijke ordening betrokken, maar door wetgeving in 2007 is archeologische monumentenzorg, op basis van de Wamz (Wet op de archeologische monumentenzorg) hiervan een vast onderdeel geworden. Met de Wamz is namelijk de Monumentenwet 1988 aangepast op het onderdeel archeologie.
Op grond van de aangepaste Monumentenwet is de gemeente thans verantwoordelijk voor de omgang met archeologische waarden in het eigen gemeentelijk grondgebied. De gemeente moet bijvoorbeeld bij de vaststelling van een bestemmingsplan (art. 3.1 Wro), het verlenen van een ontheffing (art. 3.6 eerste lid, onder c of 3.23 Wro) of het nemen van een projectbesluit (art. 1.1, eerste lid, onder f Wro), rekening houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. In de gemeente Kampen is archeologische monumentenzorg thans een standaard-onderdeel in de processen van ruimtelijke ordening.
Archeologie is het bestuderen van het bodemarchief. Dit zijn oude sporen en structuren die in bepaalde delen van de bodem achtergebleven zijn en informatiewaarde bevatten. Door correcte bestudering kunnen feiten en omstandigheden van vroeger achterhaald worden. De betekenis van het gemeentelijke bodemarchief is variabel en bestaat uit waarden en verwachtingen. Een aantal locaties met bekende waarden is geregistreerd als monument op de Archeologische MonumentenKaart (AMK-terreinen). Hierop staan de stadskern van Kampen, de terpen en de locaties van voorname buitenplaatsen (bijv. Buckhorst te Zalk) enz. Voor het overige gemeentelijke grondgebied geldt een indeling op basis van hoge, middelmatige tot lage verwachtingen. Deze gegevens zijn genoteerd op de IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden), die echter niet het gehele gemeentelijke grondgebied bestrijkt. Op basis van de Monumentenwet 1988 moeten onder andere gemeenten het archeologisch erfgoed in hun grondgebied zo goed mogelijk beheren. Dit betekent dat behoud ervan voorop staat, maar wanneer dit niet mogelijk is, in bepaalde gevallen onderzoek vereist is.
Het beheer van het eigen archeologisch erfgoed moet planologisch worden vastgelegd. In een bestemmingsplan moeten de eventueel aanwezige archeologische waarden zijn geregistreerd, de verwachtingswaarden zijn vermeld, en worden omschreven welke bepalingen er gelden bij planvorming. Voor het gehele grondgebied van Kampen is een 'Archeologische Verwachtingenkaart' in voorbereiding, waarin alle bekende waarden en verwachtingen zijn vermeld.
Het plangebied
Het plangebied behoort tot het rivierdeltaontginningsgebied en is misschien al vanaf de 12de eeuw in gebruik. Uit de 13de eeuw dateert de St. Nicolaasdijk, die - naast waterkering - van oudsher als verbindingsweg in gebruik moet zijn geweest. Het gebied behoorde vanaf de 13de eeuw tot de stadslanderijen en werd geëxploiteerd vanuit de stad, zodat bebouwing/ bewoning vanaf die tijd niet te verwachten is. Wel was in de late middeleeuwen, getuige de kaart van Van Deventer (1560), enige bebouwing aanwezig, geconcentreerd langs de zuidzijde van de dijk. Ten noorden van de dijk was een bebouwingslint aanwezig, waarvan de bewoning afgestemd was op exploitatie van de polder het Haatland.
Het belangrijkste cultuurhistorisch landschappelijk -bekende- element in het plangebied is het segment van de dijk. Aangezien deze als weg in gebruik is, zal deze gehandhaafd blijven. Op dit moment zijn geen archeologische indicatoren (sporen en/of objecten) uit het plangebied bekend. Het is evenwel niet uit te sluiten dat er archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn.
Hierbij valt te denken aan vindplaatsen uit de steentijd. De mogelijkheid bestaat ook dat er verzonken terpjes in het veen aanwezig zijn. De verwachting is verder dat gedurende historische tijden in het gebied diverse activiteiten zijn ontplooid: visserij, werkzaamheden in verband met zeevaart, scheepsreparaties, agrarische en ambachtelijke bedrijvigheid. Waarschijnlijk zijn de meeste niet-agrarische activiteiten uitgevoerd aan de noordzijde van het plangebied.
De ligging nabij een rivier kan voor het eventueel aanwezige bodemarchief een ongunstige werking hebben gehad. Lokaal kunnen de bodemlagen namelijk sterk aangetast zijn door erosie van de IJssel. De effecten van de rivier op de bodem van het plangebied zijn nog niet in kaart gebracht. Rekening houdend met de invloed van de IJssel, bezit het plangebied overwegend een lage verwachting. Een hoge verwachting geldt voor de strook nabij de St. Nicolaasdijk waar, getuige de kaart door Van Deventer bebouwing aanwezig was.
Behoud en beheer
Bij projectontwikkeling in onderhavig plangebied speelt archeologische monumentenzorg, op basis van de Monumentenwet 1988, in de volgende gevallen.
Wanneer op een locatie met een hoge archeologische verwachting een bodemroerende ingreep van 100 m² of groter wordt gepland is onderzoek verplicht in de vorm van een Inventariserend VeldOnderzoek (IVO). Voor het overige deel van het plangebied (met een lage verwachting) geldt dat bij planvorming van 2.500 m² of meer archeologisch onderzoek is vereist in de vorm van een IVO
Het IVO wordt uitgevoerd met behulp van boringen, proefputjes of proefsleuven. De keuze van onderzoeksmethode wordt bepaald door het bevoegd gezag. Voorafgaand aan het veldonderzoek wordt een bureaustudie opgesteld waarin alle relevante locatiekennis is verzameld, op basis waarvan een verwachtingsmodel wordt opgesteld om onderhavige locatie te toetsen op de aanwezigheid van archeologische waarden.
Op basis van het verrichte IVO vindt een evaluatie plaats door het bevoegd gezag en kan besloten worden: tot behoud van het lokaal bodemarchief, vrijgave voor planvorming of aanvullend onderzoek (Definitief Archeologisch Onderzoek, DAO of Archeologische Begeleiding, AB). Door middel van een DAO of AB vindt conservatoir beheer plaats van het opgegeven deel van het locale bodemarchief; sporen en objecten zijn verdwenen uit de bodem, maar de gegevens worden bewaard in de vorm van documentatie en de objecten in het gemeentelijk archeologisch depot.
In beginsel zijn de kosten van het archeologisch onderzoek, op grond van de Monumentenwet 1988, voor de initiatiefnemer tot de planvorming.
Voor bepaalde locaties/ gebieden gelden vrijstellingen, maar blijft de plicht tot melding van archeologische sporen of objecten, volgens de Monumentenwet, van kracht.