direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Broek Oost 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0131-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Het oorspronkelijke plan voor het gebied Broek Oost bestond uit de realisatie van 73 grondgebonden woningen, circa 20 appartementen en een verpleeghuis. Echter, in het kader van deprogrammeren is opnieuw een afweging gemaakt ten aanzien van het gewenste aantal nog te realiseren woningen en is dit aantal naar beneden bijgesteld.

Met de voorliggende herziening komen de appartementen en het verpleeghuis geheel te vervallen en wordt het aantal nog te realiseren grondgebonden woningen teruggebracht naar maximaal 31 halfvrijstaande en vrijstaande woningen. Een groot gedeelte (23) van deze 31 woningen past binnen het bestemmingsplan Broek Oost uit 2009. De voorliggende herziening van het bestemmingsplan is echter noodzakelijk om de overige acht woningen ruimtelijk gezien ook goed in te passen. Tegelijkertijd maakt een groot deel van de woonbestemming, evenals de bestemmingen 'Gemengd' en 'Maatschappelijk' uit het bestemmingsplan Broek Oost uit 2009, nu plaats voor de bestemming 'Groen' en zijn de reeds aanwezige woningen binnen het plangebied ook ingepast. Op deze wijze wordt voorzien in een gepaste afronding van het gebied én is het deprogrammeren ook planologisch geborgd.

Het bestemmingsplan Broek Oost 2019 bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied is op de afbeelding hieronder aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door de Deurningerstraat, de bergingsvijver in het Broekpark, de Parelmoervlinder en de Beneluxlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0131-0301_0001.jpg"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:

  • Broek Oost, vastgesteld op 3 februari 2009;
  • Kamerbewoning, vastgesteld op 6 juli 2010.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Ruimtelijke karakteristiek

Het Broek maakt onderdeel uit van de stadsuitbreiding Hengelo Noord. Toch heeft Het Broek een eigen gezicht en identiteit gekregen. Het noordelijk en zuidelijk deel zijn van elkaar gescheiden door het Broekpark, maar er is een duidelijke samenhang tussen de twee deelgebieden.

Broek Oost is kleinschalig verkaveld, ingebed in het groen. Het plangebied heeft een moderne en eigentijdse uitstraling, gebruikmakend van de bestaande karakteristieken in het gebied. De bebouwingsstructuur van Broek Oost is afgestemd op de noord- en oostflank van Broek Noord. De wand langs de verzamelweg, de Duizendpoot en de noordrand langs de Bijenkorf bestaat uit vrijstaande woningen.

Het plangebied bestaat uit vrijstaande en twee onder één kap woningen. De vrijstaande woningen zijn gepositioneerd langs de Bijenkorf en de Duizendpoot en begeleiden deze twee wegen. De twee onder één kap woningen sluiten aan bij de bestaande bebouwingsstructuur, gepositioneerd in een kom, omringd door groen.

Uitvoerige studies hebben geresulteerd in een groene wijk met als bijzonder kenmerk de wadi's die het oppervlaktewater absorberen en eventueel afvoeren. Hagen, nieuw aangeplante boomgroepen, bestaande houtwallen en een ecologische verbindingszone completeren het groene beeld. In het stedenbouwkundige plan worden de bestaande houtwallen en de bomen in het plangebied ingepast.

2.2 Verkeer en infrastructuur

Het woongebied Broek Oost ligt in de wijk Slangenbeek. De wijk Slangenbeek is ingericht als verblijfsgebied met een maximale snelheid voor alle wegen van 30 km/h. Een uitzondering hierop vormt de route van het hoogwaardig openbaar vervoer. Hier geldt een maximale snelheid van 50 km/h. Een halte van het hoogwaardig openbaar vervoer ligt op loopafstand van het plangebied.

De wegen in het plangebied maken onderdeel uit van een 30 km/h zone. Ontsluiting vindt plaats via de Duizendpoot. Dit is een erftoegangsweg waar ook een maximale snelheid geldt van 30 km/h. De Duizendpoot sluit aan op de Beneluxlaan. Op deze gebiedsontsluitingsweg geldt een maximale snelheid van 50 km/h. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een belangrijke fietsroute in oost-west richting. Via deze fietsroute zijn de voorzieningen in het centrumgebied Slangenbeek goed bereikbaar. Deze fietsroute sluit aan op de stadsfietsroute Slangenbeek. Via de stadsfietsroute heeft men een directe verbinding met het centrum van de stad.

2.3 Wonen

In het plangebied is reeds een aantal woningen aanwezig, maar daarnaast was ook voorzien in de realisatie van 73 grondgebonden woningen, circa 20 appartementen en een verpleeghuis. In voorliggend plan komen de appartementen en het verpleeghuis geheel te vervallen en wordt het aantal nog te realiseren grondgebonden woningen teruggebracht naar maximaal 31 halfvrijstaande en vrijstaande woningen.

2.4 Water

De toekomstige waterhuishouding van het plangebied is beschreven in paragraaf 4.1.

2.5 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Ruimte en Bouwen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het Rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn dertien rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden en zijn de zogenaamde 'treden' komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Het bestemmingsplan Broek Oost 2019 voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De mogelijkheid voor woningbouw was al voorzien in het voorgaande bestemmingsplan, echter de feitelijke ontwikkeling heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden. Uit jurisprudentie blijkt dat onbenutte planologische mogelijkheden die bij recht waren voorzien in het voorgaande bestemmingsplan niet worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor niet hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, lid 2 Bro genoemde eisen.

Regionale woonafspraken

De Twentse gemeenten en de provincie Overijssel hebben gezamenlijk afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de woningvoorraad. Deze afspraken liggen vast in de Regionale Woonafspraken Twente (RWP Twente). Deze regionale woonafspraken zijn voor het eerst ondertekend op 29 januari 2016 en worden regelmatig geactualiseerd. Het RWP 2017 is op dit moment het meest recente afsprakenkader tussen gemeenten en provincie. Het college heeft op 9 mei 2017 ingestemd met het RWP Twente 2017. Een actualisatie van de het RWP wordt momenteel voorbereid, maar is nog niet vastgesteld.

In het kader van de regionale woonafspraken is afgesproken dat gemeenten in beginsel bouwen voor eigen behoefte. Dat betekent dat het aanbod aan plannen in lijn moet zijn met de geraamde huishoudensontwikkeling. De huishoudensontwikkeling wordt bepaald aan de hand van een prognose. Overijssel hanteert hiervoor de prognose van Primos als basis. Prognoses gaan altijd gepaard met een bepaalde mate van onzekerheid, reden waarom in het RWP Twente 2017 de behoefte als bandbreedte is benoemd. Voor Hengelo is de bandbreedte voor de periode 2017-2026 bepaald op 1.950 tot 2.240 woningen. Gemeenten mogen binnen deze bandbreedte bewegen.

De bovenkant van de bandbreedte mag door gemeenten worden opgezocht indien het plannen betreft binnen de bebouwde kom van de gemeente, er een deprogrammeerplan is en het aantal huishoudens van de gemeente de komende tien jaar groeit. Hengelo heeft afspraken met de provincie over deprogrammeren en de komende tien jaar is sprake van groei van het aantal huishoudens. Daarmee wordt voldaan aan twee belangrijke voorwaarden om de bovenkant van de bandbreedte op te zoeken.

3.1.3 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 4.1).

3.1.4 Erfgoedwet (2016)

Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.

3.2.2 Sturingsfilosofie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0131-0301_0002.png"

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.

Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in onze omgevingsverordening.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen.

Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.

Norm, richting of inspiratie

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.

3.2.3 Omgevingsvisie met betrekking tot Broek Oost 2019
3.2.3.1 Generieke beleidskeuze

Bij de afwegingen in de fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op deze artikelen ingegaan.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: 'de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied'.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' nader gedefinieerd als: 'de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro'.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De ontwikkeling is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan Broek Oost dat op 3 februari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Het bestemmingsplan Broek Oost kent onder andere de bestemmingen 'Wonen', 'Gemengd' en 'Maatschappelijk'. Op grond van het vigerende bestemmingsplan Broek Oost is dan ook reeds sprake van een stedelijke bestemming van het plangebied.

Als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan Broek Oost vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. Integendeel, de voorliggende locatie is één van de locaties waar de gemeente, in het kader van deprogrammeren, het aantal woningen naar beneden bijstelt, waardoor juist veel minder sprake zal zijn van ruimtebeslag op de groene omgeving. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Woonvisie die de gemeenteraad op 22 november 2016 heeft vastgesteld. Op 30 januari 2018 heeft het college van Burgemeester en Wethouders het woningbouwprogramma 2018-2027 vastgesteld. De behoefte is daarbij voor Hengelo bepaald op een bandbreedte van 1.944-2.238 woningen. De woningen in Broek Oost passen binnen de behoefte zoals deze regionaal is afgestemd en is onderdeel van de harde plancapaciteit.

Gelet op het feit dat dit plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie en de regionale afspraken over woningbouw, is er van strijd met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel geen sprake. Voor een nadere uitleg over de woonvisie en het woningbouwprogramma wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor het plangebied is hierna in kaart en tekst weergegeven. Het plangebied heeft als ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' / 'Stads- en dorpsrandgebieden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0131-0301_0003.png"

Uitsnede kaart Omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Stads- en dorpsrandgebieden

De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat, kunnen nieuwe woon- en werkmilieus worden ingezet om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden te verhogen en de landschappelijke structuur in deze gebieden te versterken.

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan Broek Oost is in het plangebied wonen reeds mogelijk. Het onderhavige bestemmingsplan vergroot de woningbouwmogelijkheden niet. Integendeel, op grond van het bestemmingsplan Broek Oost kunnen binnen het plangebied 73 grondgebonden woningen, circa 20 appartementen en een verpleeghuis worden opgericht. Met de voorliggende herziening komen de appartementen en het verpleeghuis geheel te vervallen en wordt het aantal grondgebonden woningen significant teruggebracht naar maximaal 31 halfvrijstaande en vrijstaande woningen.

Ondanks dat de ontwikkeling van het woongebied niet past binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap', is de ontwikkeling reeds sinds 2009 juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan Broek Oost.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een laag van de beleving.

Op basis van de natuurlijke laag is sprake van 'Dekzandvlakte en ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0131-0301_0004.png"

Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen

Voor dit landschapstype schrijft de provincie een norm voor; dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Het plangebied is echter tegen het bestaand stedelijk gebied gelegen. Er is geen sprake (meer) van natuurlijk reliëf, waardoor in het plangebied geen hoogteverschillen aanwezig zijn die beter zichtbaar en beleefbaar kunnen worden gemaakt.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Voor het plangebied geldt de typering 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. Kenmerkend voor dit type landschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0131-0301_0005.png"

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jong heide- en broekontginningslandschap

De ambitie is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen.

Binnen de laag van de beleving is het plangebied aangemerkt als 'Stads- en dorpsranden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0131-0301_0006.png"

Laag van de beleving: Stads- en dorpsranden

De stadsrand is een overgangsgebied waar sprake is van twee elkaar overlappende invloedssferen en waarbij de randen bepalend zijn voor de identiteit van zowel de stad als het landschap eromheen. Hier sluiten recreatieve routes van buiten de stad aan op de binnenstedelijke structuur. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.

De stedelijke laag is niet van toepassing op het plangebied.

3.2.4 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening;
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.
3.2.5 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

Versterking van de economische structuur;

Een binnenstad voor ontmoetingen;

De sociale opgave;

Het landschap de stad in;

Ruimtelijke kwaliteit.

3.3.2 Woonvisie Hengelo 2016-2026

Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Woonvisie en vormt het afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0131-0301_0007.png"

Het woningbouwprogramma, dat in beginsel jaarlijks door het college van Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld, is een nadere uitwerking van het woonbeleid. Het woningbouwprogramma kijkt steeds tien jaar vooruit en geeft inzicht in de woningbouwplannen die de gemeente in deze periode wil realiseren. Het college heeft op 30 januari 2018 het woningbouwprogramma 2018 vastgesteld. Dit woningbouwprogramma heeft een looptijd van tien jaar en beslaat de periode 2018-2027. In de aanloop naar de RWP Twente 2019 heeft het college op dit moment nog geen woningbouwprogramma 2019 vastgesteld. Blijkens de RWP en het woningbouwprogramma zijn vraag en aanbod in kwantitatief opzicht met elkaar in balans. In kwalitatief opzicht is een verschuiving in het programma gewenst.

Hengelo kent een aanzienlijke binnenstedelijke opgave, met name gericht op de binnenstad en Hart van Zuid. Deze opgave is nog niet volledig vertaald in het woningbouwprogramma van de gemeente. Om invulling te kunnen geven aan deze opgave is een verschuiving in het programma nodig. Waar mogelijk en gewenst wordt het programma in de groen stedelijke / suburbane woonmilieus naar beneden bijgesteld (deprogrammeren) zodat nieuwe stedelijke plannen kunnen worden toegevoegd. Hiermee blijven vraag en aanbod in balans en voldoet de gemeente aan de voorwaarden van de provincie om de bovenkant van de bandbreedte te mogen opzoeken.

De voorliggende locatie is één van de locaties waar de gemeente, in het kader van deprogrammeren, het aantal woningen naar beneden bijstelt.

Wonen

In het kader van de woningbouwprogrammering is opnieuw gekeken naar het programma op voorliggende locatie. De locatie wordt gekwalificeerd als een geschikte locatie voor een groen stedelijk / suburbaan woonmilieu, in lijn met het programma dat op deze locatie wordt voorzien. De locatie is dan ook opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Hengelo als gewenste ontwikkelingslocatie.

Wel is opnieuw een afweging gemaakt ten aanzien van het gewenste aantal woningen. Het vigerende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor het realiseren van 73 grondgebonden woningen, circa 20 appartementen en een verpleeghuis. Met de voorliggende herziening komen de appartementen en het verpleeghuis geheel te vervallen en wordt het aantal grondgebonden woningen significant teruggebracht naar maximaal 31 halfvrijstaande en vrijstaande woningen. Hiermee wordt een stevige (extra) bijdrage geleverd aan het deprogrammeerplan, immers: ten opzichte van het woningbouwprogramma (41 woningen) is het aantal woningen nog iets verder teruggebracht.

Een groot gedeelte (23) van deze 31 woningen past binnen het vigerende bestemmingsplan Broek Oost uit 2009. De voorliggende herziening van het bestemmingsplan is echter noodzakelijk om de overige acht woningen ruimtelijk gezien goed in te passen in de bestaande omgeving. Tegelijkertijd maakt een groot deel van de bestaande woonbestemming, evenals de bestemmingen 'Gemengd' en 'Maatschappelijk' nu plaats voor de bestemming 'Groen'. Hiermee voorziet de gemeente in een stedenbouwkundig aanvaarde afronding van het gebied én is het deprogrammeren ook planologisch geborgd.

3.3.3 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.

Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van omgevingsvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3.

3.3.4 Erfgoedverordening

Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.

3.3.5 Groenplan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.

Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie en besproken met de externe groene partners. Een kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

3.3.6 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2018-2022)

Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bijvoorbeeld in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe de volgende beleidsregels:

  • 1. Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • 2. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • 3. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd. Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur. De afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
  • 4. Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is;
  • 5. De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi’s en/of retentievijvers. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI;
  • 6. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken;
  • 7. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is;
  • 8. Bewoners en bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de regenwaterriolering of andere hemelwatervorzieningen op het perceel. Als de gemeente voor het hemelwater zorgt dan moeten bewoners en bedrijven er zelf voor zorgen dat het hemelwater op de juiste wijze op de perceelsgrens wordt aangeboden. De manier waarop is afhankelijk van het type riolering in de openbare weg. Bij gescheiden riolering moet het afvalwater en het hemelwater ook gescheiden worden aangeboden (aparte buizen). Als er een bovengronds systeem is, dan moet het regenwater ook bovengronds worden aangeboden (bijvoorbeeld via een goot);
  • 9. Bij de aanleg van nieuwe woningen en bedrijventerreinen en bij het opnieuw inrichten daarvan is de initiatiefnemer of projectontwikkelaar verplicht om duurzame hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Er moet tenminste gezorgd worden voor gescheiden hemelwatervoorzieningen en voor berging van hemelwater. Voor berging gelden de volgende eisen: bij in- en uitbreidingen moet de berging een een netto inhoud hebben voor tenminste 40 mm neerslag. Bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied kan worden volstaan met een inhoud van tenminste 20 mm neerslag;
  • 10. Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.
3.3.7 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren.

Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent voorziet na een volledige realisatie in de Verlengde Laan van Driene, een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat. Een volledige reconstructie van het tracé van de Westtangent is in 2016 afgerond.
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).

De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De Provincie Overijssel maakt samen met de veertien Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie-/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn:

  • 1. Centraal station Hengelo;
  • 2. Regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).
3.3.8 Nota Autoparkeren (2008-2012)
3.3.8.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én voor de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo wil evenwicht bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW.

De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone.

Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota 'Evaluatie parkeerbeleid' en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

3.3.8.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012, zoals het betaald avond-parkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond-parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.

3.3.9 Uitvoeringsnota Fietsen (2003-2006)
3.3.9.1 Algemeen

Het bevorderen van het fietsgebruik heeft een hoge prioriteit binnen het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid. In de beleidsnota Fietsen (1993) staat het gemeentelijke fietsbeleid nader omschreven. In de "Uitvoeringsnota Fietsen 2003-2006" zijn beleidsvoornemens nader uitgewerkt tot een breed pakket van concrete maatregelen met als doel het fietsklimaat in Hengelo te verbeteren. Speerpunten hierin zijn: het verbeteren van de belangrijkste fietsroutes naar het centrum van de stad (stadsfietsroutes), het fietsvriendelijker maken van verkeersregelinstallaties en de verbetering van het fietsparkeren.

3.3.9.2 Fietsactieplan (2015-2018)

Om de ingezette koers van bovenvermelde vast te houden en om minder sterke punten in het Hengelose fietsklimaat te verbeteren, is het Fietsactieplan 2015-2018 opgesteld. Maar ook omdat maatregelen uit het uitvoeringsplan inmiddels zijn uitgevoerd, benoemt het Fietsactieplan een vervolg pakket aan acties en maatregelen tot en met 2018. Actuele thema's zoals fietsveiligheid, fietsparkeren in de binnenstad en de nog ontbrekende schakels op de fietssnelweg F35 hebben prioriteit.

3.3.10 Nota Duurzaam Veilig (2001)

Op het gebied van verkeersveiligheid conformeert de gemeente Hengelo zich aan de afspraken die de gezamenlijke wegbeheerders in 1997 hebben gemaakt, welke zijn vastgelegd in het overheidsprogramma "Startprogramma Duurzaam Veilig". In de gemeentelijke nota Duurzaam Veilig (2001) zijn de maatregelen vertaald naar de Hengelose situatie.

Fase I van deze nota wordt gekenmerkt door het realiseren van een duurzaam veilig wegennet en is zo goed als afgerond. Verder is de aanpak van VerkeersOngevallen Concentraties (VOC) een belangrijk middel in de strijd tegen de verkeersonveiligheid. Verkeersongevalpunten in de stad worden bij deze aanpak onderzocht en aangepakt. Jaarlijks worden de VOC's geactualiseerd.

In Fase II zijn verkeerseducatie en gedragsbeïnvloeding terugkerende onderwerpen. De verkeerseducatieprogramma's die in de provincie en in Hengelo worden uitgevoerd, komen onder andere voort uit de CROW-KpVV toolkit 'permanente verkeerseducatie' en staan opgenomen in een geprioriteerde gedrags- en educatielijst. De programma's zijn onderverdeeld naar de verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën en worden jaarlijks opnieuw opgesteld.

Een belangrijke bijdrage in de uitvoering van verkeersveiligheidscampagnes wordt in Hengelo al jaren achtereen geleverd door de vrijwilligers van VVN. In hun werkplan worden jaarlijks activiteiten en projecten beschreven die de afdeling Hengelo wil initiëren en uitvoeren. De nadruk van de projecten is gericht op educatie en gedragsbeïnvloeding.

Omdat verkeersveiligheid duurzaam dient te zijn, vereist het een integrale benadering. Andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, mobiliteit, infrastructuur, voorlichting, onderwijs en welzijn beïnvloeden de verkeersveiligheid.

3.3.11 Prostitutiebeleid (2005)

Ter voorkoming van het telkens moeten maken van een individuele en integrale ruimtelijke beoordeling en ter bevordering van eenduidige besluitvorming, heeft het college in 2005 een ruimtelijk afwegingskader voor de vestiging van seksinrichtingen vastgesteld. In dit afwegingskader zijn criteria opgesteld voor de beoordeling van een verzoek tot vestiging van een nieuwe seksinrichting, respectievelijk de verplaatsing van bestaande seksinrichtingen. Deze criteria kunnen een rol spelen bij de vraag of een exploitatievergunning voor een seksinrichting geweigerd kan worden. Ook kunnen de criteria een rol spelen indien de gemeentelijke medewerking vereist is, in die gevallen waarin het bestemmingsplan de vestiging van een seksinrichting niet toestaat, in de vorm van een vrijstelling of een herziening van een bestemmingsplan. De ruimtelijke criteria kunnen ten slotte ook een rol spelen bij de wijze waarop bestaande seksinrichtingen in een bestemmingsplan worden bestemd.

De vestigingen van de huidige seksinrichtingen blijven weliswaar toegestaan, maar vallen onder het overgangsrecht. Dat betekent dat zodra de huidige exploitanten de exploitatie van die seksinrichting beëindigen, voortzetting daarvan niet meer mogelijk zal zijn, tenzij deze (op de nieuwe vestigingslocatie) voldoen aan de genoemde criteria.

In het plangebied Broek Oost 2019 is geen seksinrichting aanwezig.

3.3.12 Welstandsnota

Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel), materiaal- / kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes) en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen / locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.

Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; één met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en één met het toetsingsniveau.

De bebouwing binnen het plangebied wordt getoetst aan het 'Beeldkwaliteitsplan Broek Oost 2019'.

3.3.13 Kadernota Spelen 2016

De kadernota Spelen is opgesteld vanuit de blijvende behoefte aan voorwaarden en criteria voor de aanleg en het onderhoud van speel- en ontmoetingsplekken op stads-, wijk- en buurtniveau. Geregeld komen kinderen, jongeren en volwassenen met verzoeken voor de herinrichting of uitbreiding van speelplekken, of juist het opheffen daarvan. Daarin moeten afwegingen en keuzes gemaakt worden, die het algemeen belang voorop stellen en goed zijn uit te leggen. In de kadernota worden vanuit een onderbouwde visie de doelstellingen, uitgangspunten en beleidsaanbevelingen op het gebied van spelen voor de gemeente Hengelo vastgelegd. Hiermee kan integrale afstemming plaatsvinden met de andere gemeentelijke disciplines.

3.3.14 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden: 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidweringseis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

3.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied geldende beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

In deze paragraaf wordt aangegeven welke rol water vervult in het voorliggende bestemmingsplan. Onderwerpen die aan bod komen zijn de beschrijving van het huidige watersysteem en een beschrijving van de nieuwe situatie. Voor Broek Oost is in 2008 een waterstructuurplan opgesteld waarin de bovenstaande aspecten nader zijn uitgewerkt (zie bijlage 1 bij de toelichting). De uitgangspunten voor de waterhuishouding en de riolering zoals verwoord in het vorengenoemde waterstructuurplan zijn onverminderd van kracht voor het voorliggende bestemmingsplan Broek Oost 2019.

4.1.1 Huidige situatie

Bodem en grondwater

Regionaal gezien bevindt het plangebied zich in de overgang van de hoger gelegen stuwwal van
Oldenzaal naar de lagere beekdalen rondom Borne en Almelo. Daarmee overeenkomend infiltreert het grondwater op de stuwwal, waarna het vervolgens in de beekdalen weer opkwelt. Het plangebied ligt in de overgangszone van infiltratie naar kwel. Het grondwater stroomt globaal in noordwestelijke richting.

De ondiepe bodemopbouw bestaat veelal uit lemig fijn tot matig grof zand met al dan niet een lemige of humeuze bijmenging. Vanaf circa 1,5 à 2,0 meter -mv komt een leemlaag voor die in dikte van plaats tot plaats verschilt. Onder de leemlaag komt veelal fijn (siltig) zand voor. In Het Broek zijn doorlatendheden gemeten, die een spreiding vertonen van 0,2 tot 3 m/dag (onverzadigd) en van 0,2 tot 5 m/dag (verzadigd). Deze doorlatendheden worden ook aangehouden voor Broek Oost.

De GHG bedraagt circa 0,6 meter -mv (NAP +18,3 meter). Gezien het verschil in maaiveldhoogten en een dalende stijghoogte in noordwestelijke richting zal de GHG in het gebied variëren van 0,2 tot 0,8 meter -mv. Uit de geohydrologische gegevens volgt dat er zowel "droge" als "nattere" delen in het gebied voorkomen. Dat wil zeggen gebieden met lage en hoge grondwaterstanden. Het natte gebied ligt langs de laag gelegen bergingsvijver en langs de zuidwestrand. In natte perioden kunnen ook op de hogere delen hoge grondwaterstanden voorkomen, waardoor infiltratie niet altijd mogelijk is.

Oppervlaktewater

Er lopen geen grote watergangen door het plangebied. Wel zijn periodiek droogvallende greppels
aanwezig die afwateren op de retentievijver (Broekvijver). Door Het Broek stroomt de verlegde
Slangenbeek. Ten noorden stroomt de Rouwenerbeek door het plangebied Dalmeden.

4.1.2 Toekomstige situatie

Grondwater

Door ophogen van lage plandelen en de aanleg van drainage om de hoogste grondwaterstanden af te
toppen zal grondwater geen overlast veroorzaken in dit plan en niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan 'grondwaterneutraal' worden ontwikkeld.

Hemelwatersysteem

Het watersysteem van Broek Oost sluit aan bij het watersysteem voor heel Het Broek. Het verharde oppervlak van wegen en gebouwen wordt niet aangekoppeld op de riolering. In het plangebied worden wadi's aangelegd om het afstromend hemelwater van de verharde oppervlakken te kunnen bergen. Er zal geen extra oppervlaktewater worden gecreëerd. Het afstromend hemelwater wordt bovengronds afgevoerd naar de wadi's.

De wadi's voeren af naar de retentievijver (Broekvijver). Een deel van de waterberging wordt binnen het plangebied gerealiseerd. Het tekort aan berging wordt opgevangen in de retentievijver. Vanuit het plangebied (en de retentievijver) zal pas na vulling van de berging (40 mm) een maximale afvoer van 2.4 l/s/ha naar de beken plaatsvinden.

Door de toepassing van wadi's zal hemelwater kunnen infiltreren in de bodem. Bij de dimensionering van de wadi's is rekening gehouden met een infiltratiecapaciteit van 0,2 m/dag. Vanwege de (periodiek) ondiepe grondwaterstanden en lemige zandlagen in de ondergrond wordt bij alle wadi's grondverbetering en drainage toegepast. Door de wadi's onderling te koppelen worden de goed
doorlatende delen in het gebied beter benut.

Vuilwaterriool

In het gebied kan het DWA-stelsel onder vrijverval worden aangelegd. Door het hellende
maaiveldverloop van oost naar west leent het gebied zich uitstekend voor vrijverval riolering. De riolering kan onder vrijverval worden aangesloten op de bestaande DWA riolering zoals die in de wijk Het Broek is gerealiseerd.

4.2 Natuurwetgeving

4.2.1 Wet Natuurbescherming

De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.

De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.

Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.

In de Wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.

Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 3 kilometer afstand van het plangebied.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming.

Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.

Soortenbescherming

Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort.

Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.

De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.

4.2.2 Ruimtelijke ontwikkeling

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.

In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO-omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.

  • Vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt verleend door de minister en door de provincie. Een lijst met vrijgestelde soorten is per provincie in de provinciale verordening opgenomen.
  • Een WABO-omgevingsvergunning met verklaring van geen bedenking houdt in dat in de aanvraag voor de activiteit het onderdeel natuurwetgeving wordt opgenomen (omgevingsvergunning 'met aanhaking Wet Natuurbescherming'). Het bevoegd gezag (de provincie of Omgevingsdienst) moet een verklaring van geen bedenking afgeven, die wordt verwerkt in de vergunning.
  • Een gedragscode flora en fauna beschrijft het proces en de richtlijnen voor zorgvuldig handelen tijdens het verrichten van werkzaamheden op locaties met groeiplaatsen en/of (vaste) rust- en verblijfsplaatsen van beschermde soorten. De gedragscode moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Advies voor het plangebied

In het kader van de betreffende ontwikkeling is een ecologische toetsing uitgevoerd (Aanvullende ecologische toetsing Broek Oost, september 2019, Eelerwoude). Hieruit komt naar voren dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het NNN. Het NNN kent ook geen externe werking.

Een toetsing aan het NNN-beleid is niet noodzakelijk. Tijdens de werkzaamheden moet wel rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels en met de zorgplicht.

De Wet Natuurbescherming vormt derhalve geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.3.2 Archeologische verwachting

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0131-0301_0008.png"
Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart met het plangebied globaal rood omlijnd

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het Verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachten dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 250 m2 binnen de verwachtingswaarde type 'erf', ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

4.3.3 Archeologie; het plangebied
4.3.3.1 Verwachtingswaarden

Binnen het plangebied liggen drie verschillende archeologische verwachtingswaarden (zie de afbeelding in paragraaf 4.3.2). In het centrale deel ligt een gebied met dekzandhoogten met enkeerdgronden (plaggendekken of esdekken). Het betreft hier een relatief hoge dekzandrug waarop sinds de middeleeuwen bouwlanden zijn aangelegd en waarop vanaf het einde van de late middeleeuwen dikke enkeerdgronden zijn ontstaan. Dergelijke dekzandruggen met oude bouwlanden blijken van oudsher de meest gunstige condities voor vroege landbouwers geboden te hebben en doorgaans worden op die ruggen, onder een dik plaggendek, sporen van bewoning, landbouw en begravingen gevonden, soms teruggaand tot in het Midden-Neolithicum. Gezien de grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen hebben deze gebieden een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bovendien zijn eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen door de beschermende werking van een dik plaggendek ook vaak redelijk goed in de bodem behouden. Het grootste deel van het plangebied ligt in een gebied met dekzandwelvingen en -vlakten. Het betreft een relatief vlak gebied tussen de hogere dekzandruggen en lage gebieden waar vooral kleinere en wat lagere dekzandopduikingen aanwezig waren. Dergelijke gebieden kennen niet de lange bewonings- en gebruikscontinuïteit van de hogere en grotere dekzandruggen, maar werden in tijden van grotere bevolkingsdruk benut. Dergelijke gebieden hebben een middelhoge verwachtingswaarde.

In het uiterste noordwesten en in het zuiden van het plangebied is een beekdal (of overige laagten) aanwezig. In het zuiden gaat het hier om het beekdal van de Hasselerbeek. Vanwege de lage ligging en veelal natte omstandigheden van deze locaties is hier sprake van een lage archeologische verwachting voor alle perioden. Als er in deze gebieden archeologische resten aanwezig zijn, zullen dit hoofdzakelijk reflecties zijn van beekdalgebonden activiteiten zoals bruggen, voordes, watermolens en mogelijk ook resten als bijvoorbeeld afvaldumps van bewoning op de nabij gelegen hogere gronden.

Binnen het plangebied ligt één verdwenen boerderijerf die reeds aan het einde van de late middeleeuwen vermeld wordt. Oudere voorgangers van deze erven, uit de volle middeleeuwen of de vroege middeleeuwen lagen doorgaans binnen een straal van 100 meter rond de vermelde erven. Daarvan kunnen nog de archeologische resten en sporen aanwezig zijn. Rond deze erven is een bufferzone opgenomen die een hoge archeologische verwachting heeft.

4.3.3.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen terreinen van archeologische waarde geregistreerd. In de directe nabijheid van het plangebied zijn meerdere archeologische waarnemingen bekend. Deze hangen allen samen met een nederzettingslocatie ten noordwesten van het plangebied, gelegen aan de Duizendpoot. Hier ligt een grote dekzandkop waar in voorgaande jaren middels diverse onderzoeken is aangetoond dat er een nederzetting ligt uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd. Bovendien zijn er op deze dekzandkop ook sporen van grafheuveltjes aangetroffen die vermoedelijk uit de Late Bronstijd of de Vroege IJzertijd dateren.

In het najaar van 2018 heeft hier een grote archeologische opgraving plaatsgevonden over een oppervlakte van meer dan 1,6 hectare. Uit de voorlopige resultaten (d.d. november 2018) is duidelijk geworden dat het plangebied - met de aanwezigheid van huisplattegronden, bijgebouwtjes en crematiegraven - gedurende de IJzertijd en de Romeinse Tijd langdurig bewoond is geweest. Tevens zijn er mogelijk ook archeologische sporen in het mesolithicum, neolithicum en bronstijd te plaatsen. De hoogste dichtheid aan archeologische sporen ligt op de hogere delen van de dekzandrug. De opgraving heeft plaatsgevonden binnen de boven de Duizendpoot gelegen, blauw gearceerde zone op de afbeelding in paragraaf 4.3.2. De rapportage van dit onderzoek is op dit moment in voorbereiding.

4.3.3.3 Uitgevoerde onderzoeken

In het plangebied zelf is in het verleden een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In 2006 is door Synthegra een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor een groter gebied, waar een deel van het huidige plangebied deel van uit maakte (ten westen van de Deurningerstraat en ten noorden van de Meester Molendijkweg). Tijdens dit onderzoek zijn de eerste vondsten gedaan die uiteindelijk hebben geresulteerd in de opgraving aan de Duizendpoot (zie paragraaf 4.3.3.2). Binnen het huidige plangebied zijn her en der intacte bodemprofielen aangetroffen. Voor enkele locaties werd een vervolgonderzoek geadviseerd. Dit vervolgonderzoek, in de vorm van een proefsleuvenonderzoek is in 2008 door RAAP uitgevoerd. Dit onderzoek heeft geen directe aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van waardevolle archeologische resten binnen het huidige plangebied. Daarom is door RAAP geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te laten voeren. Dit advies is door het bevoegd gezag overgenomen en het gebied is vervolgens vrijgegeven. Dit is op de archeologische verwachtingskaart aangegeven door een horizontale arcering (zie de afbeelding in paragraaf 4.3.2).

4.3.3.4 Vertaling naar planregels

Op grond van gemeentelijk beleid bij de archeologische waarden- en verwachtingskaart geldt een onderzoeksplicht indien bij bodemingrepen dieper dan 40 cm wordt gegraven en over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 bij een hoge archeologische verwachting en bij meer dan 5.000 m2 bij een middelhoge verwachting. Voor de verwachtingswaarde 'bufferzone' geldt een vrijstellingsgrens van 250 m2. Vrijstelling van archeologisch onderzoek geldt voor bodemingrepen met oppervlaktes en dieptes die onder de bovengenoemde diepte- en oppervlaktegrenzen liggen. De zones met deze verwachtingswaarden moeten in het bestemmingsplan met de medebestemming "archeologische waarde middelhoog", "archeologische waarde hoog" en "archeologische waarde bufferzone" worden aangeduid. Voor deze bestemmingen gelden bestemmingsregels en dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden indien bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen uitkomen.

Het kan zijn dat van de onderzoeksverplichting afgeweken mag worden. Aan de hand van historische gegevens en recente activiteiten en bouwgeschiedenis ter plaatse kan blijken dat onderzoek niet nodig is. Daartoe dient de regio-archeoloog geconsulteerd te worden en kan de initiatiefnemer worden gevraagd om relevante gegevens aan te leveren.

Voorschriften en vrijstellingsgrenzen in verband met archeologische waarden en verwachtingen - geldend voor het huidige plangebied (zuidelijk deel):

  • Zones met een verwachtingswaarde: bufferzone

In de zones van het plangebied die binnen de bufferzone van een historisch erf vallen dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 250 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.

  • Zones met een hoge verwachtingswaarde

In zones met een hoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 2.500 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.

  • Zones met een middelhoge verwachtingswaarde

In de zones met een middelhoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 5.000 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Ook hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.

Voor het reeds onderzochte en vrijgegeven deel hoeven geen archeologische planregels te worden opgenomen. Omdat de voorgenomen ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplan plaats zullen vinden in het reeds vrijgegeven deel van het plangebied hoeft er - om de ontwikkeling mogelijk te maken - geen archeologisch onderzoek meer uitgevoerd te worden.

4.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

4.3.5 Cultuurhistorie; het plangebied
4.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Het plangebied ligt in de voormalige Marke Hasselo. Deze marke behoorde oorspronkelijk tot de voormalige gemeente Weerselo. Marke Hasselo werd in 1972 aan de gemeente Hengelo afgestaan zodat Hengelo verder kon uitbreiden. Ondanks de realisatie van de omliggende woonwijken is dit deel van het buitengebied van Hengelo redelijk ongeschonden gebleven. De huidige topografie van het gebied komt grotendeels overeen met de situatie van rond 1900. Doordat in het gebied geen grootschalige ingrepen hebben plaatsgevonden heeft het gebied voor een groot gedeelte nog zijn oorspronkelijke karakter behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0131-0301_0009.png"

Situatie van het plangebied rond 1906, waarop plangebied globaal rood omlijnd is

Binnen het plangebied is één historische boerderij aanwezig. Het gaat hier om erve Vollenbroek, een erf dat al sinds 1416 als leen van Graafschap Steinfurt bekend is. De locatie van het erf is in bovenstaande afbeelding blauw omlijnd. Op de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Hengelo is aan dit erf met bufferzone een hoge archeologische verwachting toegekend.

4.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Zoals vermeld is de historisch-geografische hoofdstructuur nog in het plangebied aanwezig. Middels het huidige bestemmingsplan zullen deze grotendeels behouden blijven en worden ze niet aangetast.

4.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), circa 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 3 met de status voorgedragen), 35 beschermde gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink circa 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit. Binnen het plangebied zijn geen van deze elementen aanwezig.

4.3.5.4 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen specifieke aanbevelingen.

4.4 Milieu

Milieuhygiëne is een belangrijk onderdeel van ruimtelijke ordening. Het is van belang dat in het kader van een zorgvuldige en integrale afweging milieurelevante aspecten in beeld zijn gebracht. Om inzicht te verschaffen in de relevante milieuhygiënische aspecten is een milieuaspectenstudie gemaakt. Deze studie is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd (zie bijlage 2 bij de toelichting) en geeft aan hoe is omgegaan met bedrijven en hun zoneringen en diverse hinderaspecten die binnen de ruimtelijke ordening een rol spelen zoals gevaar, lucht en geluid. De samenvattende conclusie volgt hierna.

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Er moet voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden tussen milieubelastende activiteiten en woningen om te voorkomen dat a) bij woningen ontoelaatbare overlast ontstaat en/of b) bedrijven onevenredige maatregelen moeten treffen om aan milieuregels te kunnen voldoen. Hierbij is gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (uitgave 2009).

Binnen het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een richtafstand die zich uitstrekt tot over het plangebied. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.4.2 Bodem

In het kader van de herziening van het bestemmingsplan Broek Oost is een bodemtoets uitgevoerd. Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de Duizendpoot te Hengelo. Het betreft het zuidoostelijk deel van perceel U 4044 (circa 1,4 hectare).

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening en de toekomstige uitgifte is binnen het plangebied een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3 bij de toelichting). Op basis van het verkennend
bodemonderzoek kan worden gesteld dat het grootste deel van het plangebied vrij is van verontreinigingen. Uitzondering hierop vormt de zuidwesthoek waar twee verontreinigingspots met
minerale olie in zowel de grond als in het grondwater zijn aangetoond. Op basis van de omvang van deze verontreinigingen kan worden gesteld dat er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De geconstateerde verontreinigingen vormen geen belemmering voor de
voorgenomen aanpassing van het bestemmingsplan. Daarnaast wordt verwacht dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de financiële haalbaarheid van de geplande ontwikkeling.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat het terrein geschikt is voor het toekomstige gebruik. Wel wordt geadviseerd om de aangetroffen bodemverontreinigingen voor de kaveluitgifte te saneren.

4.4.3 Geluid

De “Nota geluid” van de gemeente Hengelo heeft als uitgangspunt dat de geluidbelasting het goede woon- en leefklimaat niet mag verstoren. In Hengelo worden verschillende gebiedstypen onderscheiden waarvoor ambitie- en plafondwaarden zijn vastgesteld.

Het plangebied ligt binnen de wettelijke zone van de Beneluxlaan en Deurningerstraat. De geluidbelasting vanwege deze wegen ter plaatse van woningen ligt onder de voorkeursgrenswaarde en ambitiewaarde.

Het gebied ligt niet binnen de wettelijke zone van een spoorweg. In of rond het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen.

De geluidzone vanwege Airport Twente valt ruim buiten het plangebied. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

4.4.4 Luchtkwaliteit en stikstofdepositie

De ontwikkelingen binnen het plangebied dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering.

4.4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).

Binnen het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werking van het Bevi. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van transportroutes, buisleidingen of Bevi-bedrijven die liggen buiten het plangebied.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.4.6 Hoogspanningsleidingen

In het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.

4.4.7 Hoogtebeperking i.v.m. radarverstoring en vliegveiligheid

In hoofdstuk 7 van de milieuaspectenstudie is onderbouwd dat de maximale bouwhoogte ruim ligt onder het radarverstoringsgebied en de hoogtebeperkingen die gelden vanwege de vliegveiligheid van Twente Airport.

4.4.8 Vormvrije mer-beoordeling

Omdat het plan minder activiteiten toestaat (geen verpleeghuis en minder woningen) en geen nieuwe activiteiten toevoegt, is er geen sprake van een situatie zoals bedoeld in de bijlage bij het Besluit mer. Een vormvrije mer-beoordeling is daarom niet nodig.

4.4.9 Natura 2000 en stikstofdepositie

Het aantal te realiseren woningen neemt af en een verpleeghuis wordt niet gerealiseerd (t.o.v. het vigerende bestemmingsplan). Hierdoor zal de totale stikstofemissie afnemen. Met het programma AERIUS is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat er in de gebruiksfase geen depositie op Natura 2000 gebieden zal plaatsvinden. Het aspect stikstofdepositie vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

In het kader van de economische uitvoerbaarheid gaat het erom dat wordt vastgesteld, dat het ruimtegebruik - zoals uit onderhavig bestemmingsplan kan worden afgeleid - past binnen de uitgangspunten, welke voor het plan Broek Oost in de vigerende grondexploitatie zijn opgenomen. Bepalend is dat het ruimtegebruik zodanig dient te zijn, dat de geraamde opbrengsten op basis van het grondgebruik daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd en anderzijds, dat de openbare ruimte niet groter is dan in dezelfde exploitatieopzet is voorzien. Dit laatste om te voorkomen dat op basis van het ruimtebeslag met het bouw- en woonrijp maken, hogere dan voorziene uitgaven zijn gemoeid.

Voor het plan Broek Oost heeft de gemeente het initiatief genomen en een grondexploitatie vastgesteld. Jaarlijks worden de grondexploitaties herzien. Op 25 juni 2019 is de nieuwe grondexploitatie van Broek Oost herzien (per 01.01.2019) met de uitgangspunten van het nieuwe bestemmingsplan. Met de vaststelling van de grondexploitatie zijn de middelen gereserveerd om het plan te realiseren.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Uitgangspunten

Het stedenbouwkundig plan (zie onderstaande afbeelding) ondersteunt de kwaliteit van de wijk die groen voor rood kiest. Binnen de bestaande bebouwingsstructuur, wordt de kleinschalige bebouwing die de wegenstructuur begeleidt, gepositioneerd tussen bestaande houtwallen. Qua uitstraling en bebouwingsregels is de nieuwe bebouwing zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande bebouwing binnen en in de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0131-0301_0010.png"

5.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

5.3.1.2 Wijze van meten

De 'wijze van meten' geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

5.3.2.1 Groen

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen, beplanting, fiets- en/of voetpaden. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.

5.3.2.2 Verkeer-Verblijfsgebied

Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' worden woonstraten en woonerven bedoeld. Ook pleinen en dergelijke worden onder deze bestemming geschaard. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 30 km/u gereden mag worden. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.

5.3.2.3 Wonen

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is het toegestaan om woningen te realiseren. Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen, minimale en maximale goot- en bouwhoogten opgenomen. In de regels zijn de overige bebouwingsregels aan te treffen.

5.3.2.4 Waarde - Archeologie bufferzone

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie bufferzone' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

5.3.2.5 Waarde - Archeologie hoog

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

5.3.2.6 Waarde - Archeologie middel

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middel' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.3.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

5.3.3.3 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

5.3.3.4 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een wijziging van het plan.

5.3.3.5 Overige regels

In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

5.4 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.5 Retrospectieve toets

5.5.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

5.5.2 Plangebied

Het plangebied betreft een grotendeels nieuw te ontwikkelen gebied met een nagenoeg geheel nieuwe invulling. Voor een aantal percelen is de huidige situatie bestemd. Deze huidige situatie komt overeen met de toegestane bestemming die het vigerende bestemmingsplan mogelijk maakt.

5.6 Vooroverleg en verder verloop van de procedure

5.6.1 Vooroverleg en zienswijzen

Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden.

Het voorontwerp bestemmingsplan 'Broek Oost 2019' is in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan onder andere het waterschap, de Provincie Overijssel, de Gasunie, Vitens, Het Oversticht en de Natuur- en Milieuraad Hengelo. Van het Ministerie van Defensie en de provincie is een reactie ontvangen. Deze reacties zijn samengevat in het 'Verslag vooroverleg - Voorontwerp bestemmingsplan Broek Oost 2019'.

Van de overige instanties is geen reactie ontvangen. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat deze instanties instemmen met het plan.

Zienswijzen 

Op 10 maart 2020 heeft een inloopavond plaatsgevonden in Wijkcentrum Slangenbeek. Tijdens deze avond kon men het ontwerp bestemmingsplan bekijken en vragen stellen.

Na voorafgaande publicatie in het Hengelo's Weekblad en de Staatscourant heeft het ontwerp bestemmingsplan Broek Oost 2019 van 4 maart tot en met 14 april 2020 ter inzage gelegen. Binnen de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.

5.6.2 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.