direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Watertorengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0129-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Het watertorengebied maakt deel uit van het Watertorenpark. Het doel is om van het watertorengebied een levendige, eigentijdse locatie te maken bestaande uit twee nieuw te ontwikkelen woningbouwlocaties en het watertorenensemble. Het huidige bestemmingsplan laat deze ontwikkeling niet toe. Om de nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan Watertorengebied voorziet in deze herziening.

Het bestemmingsplan Watertorengebied bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied Watertorengebied betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Hengelo, sectie N, nummer 647 ged., nummer 1353 ged., nummer 1483 ged., nummer 1549 en nummer 1946 ged. De grens van dit plangebied wordt op de afbeelding hieronder aangegeven en wordt globaal gevormd door de Stadionlaan, Socratesstraat, Stroweg, de bebouwing aan de Parallelweg SS en de vijver in het Watertorenpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0129-0301_0001.png"

Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:

  • Waterpark Veldwijk Noord, vastgesteld op 10 november 2009;
  • Hengelo Zuid - Veldwijk e.o., vastgesteld op 26 maart 2013;
  • Kamerbewoning, vastgesteld op 6 juli 2010;
  • Parapluplan parkeren Hengelo, vastgesteld op 22 mei 2018.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Geschiedenis van het gebied

In opdracht van de firma Stork en de Maatschappij tot waterverschaffing werden in 1896, naar plannen van Ir. Schotel, de watertoren en bijbehorende gebouwen gebouwd. Het complete complex van bebouwing is inmiddels aangewezen als rijksmonument en bestaat uit een kolenschuur, een gebouw voor het elektrisch gemaal, een dienstwoning met werkplaats en een trafohuisje. Op het terrein bevinden zich ook twee cisternen. Deze maken echter geen deel uit van het rijksmonumentale watertorencomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0129-0301_0002.jpg"

Het watertorenensemble omstreeks 1896

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Stedenbouwkundig plan

De watertoren als kloppend hart

Rondom de voormalige watertoren ontstaat een uniek en bijzonder woongebied op steenworp afstand van de stad. Met een nieuwe functie in de watertoren wordt het gebied een nieuwe huiskamer in de stad, maar ook het 'thuis' van een kleine groep mensen die op deze bijzondere plek kunnen wonen op een van de ontwikkellocaties rondom de watertoren. In het gebied worden twee verschillende woonmilieus ontwikkeld, in het noordelijk deel een gebied met vrije kavels in een parkachtige setting en in het zuidelijk deel een compact woongebiedje met parkwoningen die deels aan het water grenzen en deels aan het park. Het doel hierbij is om van het watertorenterrein een levendige, eigentijdse locatie te maken die past bij zijn omgeving, maar wel zijn eigen karakter behoudt door het behouden van de geschiedenis. Rondom de watertoren kan een bijzonder woongebied ontstaan, een woonmilieu dat onderscheidend is in Hengelo.

3.1.1 Bebouwingsstructuur

In het watertorengebied worden twee woonvelden ontwikkeld. Net zoals in de openbare ruimte wordt gezocht naar samenhang om de identiteit van het gebied te versterken. Tussen de twee woonvelden is echter ook sprake van contrast. Daar waar het noordelijk veld bestaat uit een losse korrel van vrijstaande woningen, is het zuidelijk deel juist compact opgezet als één blok.

Wonen in het park

Ten noorden van de watertoren ligt een kleine enclave in het groen waar vrije kavels mensen de mogelijkheid bieden hun eigen huis te bouwen. Bijzonder aan deze plek is de ligging dicht bij het centrum van Hengelo, maar ook de groene context van het park. Een kort straatje ontsluit de verschillende percelen. De enclave is omzoomd door groen waardoor alle woningen rust en privacy hebben.

Parkwoningen

Ten zuiden van de watertoren ligt een tweede cluster woningen. Hier is juist gekozen voor een compacte opzet om zoveel mogelijk groen rondom de woningen te behouden. Je woont hier op een bijzondere plek in het park en aan het water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0129-0301_0003.png"

Stedenbouwkundig plan

3.2 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en wordt westelijk begrensd door de Socratesstraat, zuidelijk door de Stadionlaan en sluit oostelijk aan op het parkgebied Watertorenpark. Het plangebied ligt in een groene parkachtige omgeving midden in de 30-km zone van de wijk Veldwijk Noord. De wegen in de wijk hebben een 30 km/h functie met bijbehorende weginrichting en er is in principe geen sprake van een doorgaande verkeersverbinding. De Stadionlaan heeft wel een belangrijke functie als school-thuisroute naar MFA 't Berflo.

3.2.1 Fietsen

Het plangebied wordt dwars doorsneden door de regionale fietssnelweg F35 waardoor een noordelijk en een zuidelijk deelgebied ontstaat. De F35 biedt een directe en comfortabele fietsverbinding met onder andere de binnenstad van Hengelo. Ook Enschede is snel en goed bereikbaar via de F35.

3.2.2 Parkeren en ontsluiting

In het totale plangebied worden 24 woningen gerealiseerd. Aan de zuidelijke kant worden 16 geschakelde parkwoningen gerealiseerd die voorzien in parkeren op eigen terrein voor bewoners met in totaal 16 parkeerplaatsen. Met een bezoekersnorm van 0,3 worden er minimaal 5 bezoekersparkeerplaatsen voor dit deelplan aangelegd. Omdat het deelgebied voorziet in de eigen parkeerbehoefte, worden er geen parkeerproblemen in de omliggende straten verwacht. Het gebied ontsluit met een uitweg op de Stadionlaan.

Aan de noordelijke zijde van het plangebied, boven de fietssnelweg F35, worden 8 vrijstaande woningen gerealiseerd met elk 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. De bezoekersnorm van 0,3 is met 2 parkeerplaatsen dermate laag, dat deze op de openbare plaatsen op de Stroweg kunnen parkeren. Problemen in de omgeving worden hierdoor niet verwacht. Het deelplan wordt met een uitweg ontsloten op de Stroweg.

Beide ontsluitingen van het plangebied zullen op de omliggende wegen geen nadelige invloed hebben op de verkeersveiligheid of doorstroming van het verkeer. In de wijk Veldwijk Noord is geen parkeerregime aanwezig en is het parkeren vrij.

3.3 Wonen

In het plangebied worden twee verschillende woonmilieus ontwikkeld. In het noordelijk deel een gebied met vrije kavels in een parkachtige setting en in het zuidelijk deel een compact woongebiedje met zestien woningen die deels aan het water grenzen en deels aan het park.

3.4 Water

De toekomstige waterhuishouding van het plangebied is beschreven in paragraaf 5.1.

3.5 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Ruimte en Bouwen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan. Tevens valt het plangebied onder het concessiegebied van het warmtebedrijf waarvoor een aansluitplicht geldt.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het Rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn dertien rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden en zijn de zogenaamde 'treden' komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

4.1.2.1 Laddertoets Watertorengebied

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd:

Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan elf woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 23 woningen en daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Omdat de Laddertoets alleen geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen dient beoordeeld te worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het voorliggende plan maakt meer bebouwing (woningen) mogelijk dan de oorspronkelijke situatie, waarmee sprake is van 'nieuw beslag op de ruimte' en derhalve van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bij de beschrijving van de behoefte kan onderscheid worden gemaakt in enerzijds de kwantitatieve behoefte en anderzijds in de kwalitatieve behoefte.

Regionale woonafspraken

De Twentse gemeenten en de provincie Overijssel hebben gezamenlijk afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de woningvoorraad. Deze afspraken liggen vast in de Regionale Woonafspraken Twente (RWP Twente). Deze regionale woonafspraken zijn voor het eerst ondertekend op 29 januari 2016 en worden regelmatig geactualiseerd. De RWP 2017 is op dit moment het meest recente afsprakenkader tussen gemeenten en provincie. Een actualisatie van de RWP wordt momenteel voorbereid, maar is nog niet vastgesteld.

Het college heeft op 9 mei 2017 ingestemd met de RWP Twente 2017. In het kader van de regionale woonafspraken is afgesproken dat gemeenten in beginsel bouwen voor eigen behoefte. Dat betekent dat het aanbod aan plannen in lijn moet zijn met de geraamde huishoudensontwikkeling. De huishoudensontwikkeling wordt bepaald aan de hand van een prognose. Overijssel hanteert hiervoor de prognose van Primos als basis. Prognoses gaan altijd gepaard met een bepaalde mate van onzekerheid, reden waarom in de RWP Twente 2017 de behoefte als bandbreedte is benoemd. Voor Hengelo is de bandbreedte voor de periode 2017-2026 bepaald op 1.950 tot 2.240 woningen. Gemeenten mogen binnen deze bandbreedte bewegen. De bovenkant van de bandbreedte mag door gemeenten worden opgezocht indien het plannen betreft binnen de bebouwde kom van de gemeente, er een deprogrammeerplan is en het aantal huishoudens van de gemeente de komende tien jaar groeit. Hengelo heeft afspraken met de provincie over deprogrammeren en de komende tien jaar is sprake van groei van het aantal huishoudens. Daarmee wordt voldaan aan twee belangrijke voorwaarden om de bovenkant van de bandbreedte op te zoeken. Indien ook sprake is van een plan binnen de bebouwde kom, dan is aan alle voorwaarden voldaan. Het voorliggende plan is gelegen binnen de bebouwde kom van Hengelo.

Gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma

Het watertorengebied maakt deel uit van de herontwikkeling van Veldwijk Noord. Dit gebied is in de afgelopen jaren getransformeerd van een wijk met overwegend gestapelde sociale huurwoningen naar een wijk met een mix aan woonproducten. Het einde van deze ingrijpende herstructurering komt in zicht. De herontwikkeling van het watertorengebied vormt daarin 'de kers op de taart'.

Van oudsher is het watertorengebied een afgesloten gebied. Eigenlijk is het vreemd dat een gebied met een van oorsprong zo belangrijke publieke functie, altijd zo verborgen is geweest. De watertoren was zichtbaar vanuit de wijde omgeving, maar het terrein was niet toegankelijk. Sinds enige tijd is het gebied in gebruik gegeven aan de Stichting in Wording die het terrein heeft opengesteld door er tal van activiteiten te organiseren. Het gebied is daarmee ontdekt door de Hengeloërs. Het is de visie van de gemeente en de ontwikkelaar om het watertorengebied te transformeren naar een aantrekkelijk woongebiedje, waarbij de watertoren een publieke functie krijgt en daarmee toegankelijk is voor de bewoners en gebruikers van het gebied. Daarbij is gezocht naar producten die een toevoeging vormen voor het programma in de stad: niet meer van hetzelfde, maar een uniek en onderscheidend product. In het voorliggende bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling mogelijk gemaakt.

Het plan bestaat in hoofdlijn uit drie gebieden: 16 parkwoningen (deels aan het water), het cultuurhistorisch ensemble en 8 vrije kavels (waarvan 1 bestaande woning). De parkwoningen zijn een voor Hengelo uniek product. De woningen zijn maximaal georiënteerd op de openbare ruimte. Er is geen traditionele tuin. Privé buitenruimte is er in de vorm van een (dak)terras. De woningen worden gekenmerkt door een groot volume. Binnen het woningbouwprogramma van Hengelo zijn geen vergelijkbare woningen te vinden.

In het woningbouwprogramma van Hengelo zijn vrije kavels voorzien. Deze bevinden zich vooral in de groenstedelijke (van oorsprong) uitleglocaties zoals Dalmeden. Het zelf kunnen ontwikkelen van een eigen woning in bestaand stedelijk gebied is voor Hengelo een bijzondere toevoeging aan het programma.

Voor de herontwikkeling van het cultuurhistorisch ensemble zal een maatwerkoplossing nodig zijn. Vanuit het woonbeleid wordt sterk ingezet op behoud van cultuurhistorische waarden. Een invulling waar wonen onderdeel van is zal daarmee vanuit beleid ondersteund worden.

Bij het vaststellen van het woningbouwprogramma 2020-2029 zal de ontwikkeling van het watertorengebied als gewenste ontwikkeling in het woningbouwprogramma worden opgenomen. Voor het toevoegen van deze plancapaciteit is -afgezet tegen de geraamde behoefte in de planperiode- voldoende ruimte.

4.1.3 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de marinestrategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen marinestrategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed, zoveel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld (zie paragraaf 5.1).

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.

4.2.1.1 Sturingsfilosofie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0129-0301_0004.png"

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.

Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.

Norm, richting of inspiratie

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.

4.2.2 Omgevingsvisie met betrekking tot het Watertorengebied

Indien het concrete initiatief aan de hand van het uitvoeringsmodel wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel ontstaat het volgende beeld.

4.2.2.1 Of - Generieke beleidskeuzes

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. Deze Ladder voor duurzame verstedelijking stelt immers ook eisen aan het onderbouwen van de (regionale) behoefte en de regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. In paragraaf 4.1.2.1 is hierop al ingegaan. De algemene generieke beleidskeuzes belemmeren de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied niet.

4.2.2.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor Watertorengebied is op de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0129-0301_0005.png"

Uitsnede kaart Omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven (plangebied globaal blauw omcirkeld)

Het plangebied is aangemerkt als 'Stedelijke netwerken als motor; Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Stedelijke netwerken als motor; Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' is ruimte voor een multifunctioneel milieu gebaseerd op voorzieningen (winkels, cultuur etc.). Er wordt ingezet op versterking van de eigen identiteit gebaseerd op het historisch karakter, erfgoed en monumenten.

De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied past uitstekend binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Er is sprake van herontwikkeling van een binnenstedelijk gelegen gebied en transformatie. De nieuwe bebouwing is zowel functioneel als stedenbouwkundig goed in te passen.

4.2.2.3 Hoe - Gebiedskenmerken

De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een laag van de beleving.

Op basis van de natuurlijke laag is er sprake van 'dekzandvlakte en ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord. Deze natuurlijke elementen zijn voornamelijk van grote waarde voor de beleving in het buitengebied en spelen in bestaand gebied geen rol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0129-0301_0006.png"

Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen (plangebied globaal blauw omcirkeld)

Het plangebied is in de stedelijke laag aangewezen als 'Woonwijken 1955 - nu'. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere
bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen,
flatwijken, villawijken en wijk(winkel)centra.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0129-0301_0007.png"

Stedelijke laag: 'Woonwijken 1955 - nu' (plangebied globaal blauw omcirkeld)

Herstructurering van naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. Nieuwe functies voor markante gebouwen zoals leegkomende kerken dragen bij aan behoud van het karakter van de wijk.

Het doel is om van het watertorengebied een levendige, eigentijdse locatie te maken bestaande uit twee nieuw te ontwikkelen woningbouwlocaties en het watertorenensemble.

De nieuwe bebouwing voegt zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. Tevens wordt een markant gebouw (de watertoren) behouden, waarbij het karakter van het momument behouden blijft en ruimtelijk wordt versterkt. Derhalve is de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming met de uitgangspunten vanuit de stedelijke laag.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap en de laag van de beleving zijn niet van toepassing op het plangebied.

4.2.3 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening;
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.
4.2.4 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit.
4.3.2 Woonvisie Hengelo 2016-2026

De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0129-0301_0008.png"

Kwalitatieve waardering

Voor de beoordeling of een initiatief gewenst is, wordt gebruikgemaakt van het afwegingskader. Dit afwegingskader is als onderdeel van het woonbeleid vastgesteld (zie verder paragraaf 4.1.2.1).

4.3.3 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland vijftien jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen.

Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van vergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen- en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.

4.3.4 GroenPlan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

4.3.5 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2018-2022)

Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte, bijvoorbeeld in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

  • 1. Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • 2. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • 3. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd; Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur. De afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
  • 4. Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is;
  • 5. De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi's en/of retentievijvers. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI;
  • 6. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken;
  • 7. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar en goed te beheren is;
  • 8. Bewoners en bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de regenwaterriolering of andere hemelwatervoorzieningen op het perceel. Als de gemeente voor het hemelwater zorgt dan moeten bewoners en bedrijven er zelf voor zorgen dat het hemelwater op de juiste wijze op de perceelsgrens wordt aangeboden. De manier waarop is afhankelijk van het type riolering in de openbare weg. Bij gescheiden riolering moeten afvalwater en hemelwater ook gescheiden worden aangeboden (aparte buizen). Als er een bovengronds systeem is, dan moet het regenwater ook bovengronds worden aangeboden (bijvoorbeeld via een goot);
  • 9. Bij de aanleg van nieuwe woningen en bedrijventerreinen en bij het opnieuw inrichten daarvan is de initiatiefnemer of projectontwikkelaar verplicht om duurzame hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Er moet tenminste gezorgd worden voor gescheiden hemelwatervoorzieningen en voor berging van hemelwater. Voor berging gelden de volgende eisen: bij in- en uitbreidingen moet de berging een netto inhoud hebben voor tenminste 40 mm neerslag. Bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied kan worden volstaan met een inhoud van tenminste 20 mm neerslag;
  • 10. Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.
4.3.6 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent voorziet na een volledige realisatie in de Verlengde Laan van Driene, een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat. Een volledige reconstructie van het tracé van de Westtangent is in 2016 afgerond;
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001);
  • De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (onder andere door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio, maakt samen met de veertien Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn: Centraal station Hengelo en de regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).

4.3.7 Nota Autoparkeren (2008-2012)
4.3.7.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de 'Nota Autoparkeren 2008-2012' vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo wil evenwicht bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De 'Nota Autoparkeren 2008-2012' heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde 'Nota Evaluatie parkeerbeleid' en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de 'Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009)', alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

4.3.7.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze 'Nota Autoparkeren' voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de 'Nota Evaluatie parkeerbeleid' door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde 'Nota Autoparkeren 2008 - 2012', zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken.

Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar.

Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.

4.3.8 Erfgoedverordening (2018)

Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met deze verordening kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening), alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede bij een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan een aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.

4.3.9 Welstandsnota (2018)

Op 1 februari 2018 is de aangepaste 'Welstandsnota' in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel), materiaal- / kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes) en de locatie van de massa (rooilijnen).

Voor sommige bouwplannen / locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau. Ook voor het plangebied Watertorengebied zijn ontwikkelcriteria opgesteld. Deze criteria zijn op 3 september 2019 vastgesteld door de gemeenteraad.

4.3.10 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De 'Nota Geluid' geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd.

Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent onder andere dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidwerings-eis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

4.3.11 Bodembeleid (2011)

De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die aan de bodemkwaliteit worden gesteld verschillen per bestemming. Voor 'wonen' gelden bijvoorbeeld strengere normen dan voor 'industrie'. Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerend te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming en het is niet nodig om elke bodemverontreiniging weg te nemen.

Op grond van (bedrijfs)activiteiten in het verleden kan een locatie verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de totstandkoming van een bestemmingsplan worden de verdachte locaties geïdentificeerd en wordt geïnventariseerd of (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek nog wel nodig zijn bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Het Hengelose bodembeleid is afgestemd met andere Twentse gemeenten en richt zich op behoud van de goede bodemkwaliteit in de regio. Dit beleid is beschreven in de 'Nota bodembeheer'. De bodemkwaliteitsnormen zijn afgestemd op de locatiespecifieke kenmerken in Hengelo en zijn onderverdeeld in de klassen: Schoon, Wonen met tuin, Stedelijk wonen, Tuindorp en Industrie. Voor elke klasse zijn lokale maximale waarden bepaald die vastliggen in de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart geldt net als meer verordeningen naast het bestemmingsplan (voor grondverzet met name).

4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Watertoets

Met de ondertekening van de 'Startovereenkomst waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Het inbreidingsplan Watertorengebied ligt aan de zuidoostkant van Hengelo in de wijk Veldwijk. Het plangebied is opgedeeld in twee delen. Op het terrein van de voormalige watertoren worden zestien parkwoningen gebouwd. Dit deel grenst aan een bergingsvijver welke afvoert middels de nieuw gegraven Veldbeek. Op het deel gelegen ten noorden van de fietssnelweg F35 worden zeven vrijstaande woningen gebouwd. Een bestaande woning blijft gehandhaafd. Het huishoudelijk afvalwater van de zestien parkwoningen kan onder vrijverval worden aangesloten op de bestaande DWA riolering van de wijk Veldwijk. Het afvalwater van de zeven nieuwe woningen en de bestaande woning ten noorden van de F35 kan worden afgevoerd middels het bestaande DWA riool in de Stroweg.

Door de wegen onder gering afschot te leggen kan het hemelwater van het zuidelijk deel via goten in de weg worden afgevoerd naar de bestaande bergingsvijver. In de vijver is voldoende retentie aanwezig. Er hoeft dan ook geen waterberging in het gebied zelf te worden aangelegd. Het noordelijk gebied voert het hemelwater af via een roostergoot bij de Stroweg. Dit HWA riool voert het water af naar de Veldbeek.

Bij enkele peilbuizen zijn langdurige grondwaterstanden gemeten. Op basis van deze gegevens en de toekomstige weg- en vloerpeilen kan worden geconcludeerd dat de ontwateringsdiepte in het gehele gebied ruim voldoende is. Binnen het plangebied hoeft dan ook geen drainage te worden aangelegd.

In het kader van de wettelijk verplichte watertoets heeft op 18 juli 2019 overleg plaatsgevonden met het waterschap Vechtstromen. Het waterschap kan instemmen met de waterhuishoudkundige en rioleringstechnische uitgangspunten zoals verwoord in de notitie van adviesbureau Roelofs, d.d. 7 januari 2020 (zie bijlage 1 bij de toelichting).

5.2 Flora en fauna

De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.

De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.

Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.

In de Wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.

Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 3 kilometer afstand van het plangebied.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming.

Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.

Het plangebied ligt op ruime afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort. Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.

De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.

5.2.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.

In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.

  • Vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt verleend door de minister en door de provincie. Een lijst met vrijgestelde soorten is per provincie in de provinciale verordening opgenomen.
  • Een WABO omgevingsvergunning met verklaring van geen bedenking houdt in dat in de aanvraag voor de activiteit het onderdeel natuurwetgeving wordt opgenomen (omgevingsvergunning 'met aanhaking Wet Natuurbescherming'). Het bevoegd gezag (de provincie of Omgevingsdienst) moet een verklaring van geen bedenking afgeven, die wordt verwerkt in de vergunning.
  • Een gedragscode flora en fauna beschrijft het proces en de richtlijnen voor zorgvuldig handelen tijdens het verrichten van werkzaamheden op locaties met groeiplaatsen en/of (vaste) rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten. De gedragscode moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Advies voor het plangebied

In het kader van de betreffende ontwikkeling is een quickscan uitgevoerd (Quickscan natuurwaardenonderzoek Watertorenlaan (ong.) Hengelo), zie bijlage 1 bij de toelichting). Hieruit blijkt dat de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Wel dient bij uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden rekening gehouden te worden met de in het gebied voorkomende amfibieën.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.3.2 Archeologische verwachting

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0129-0301_0009.png"

Uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart (plangebied globaal rood omlijnd)


Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 250 m2 binnen de verwachtingswaarde type erf, ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

5.3.3 Archeologie; het plangebied
5.3.3.1 Verwachtingswaarden

Het plangebied ligt binnen een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Geomorfologisch gezien ligt het plangebied in een zone met dekzandwelvingen en -vlakten. Het betreft een relatief vlak gebied tussen de hogere dekzandruggen en lage gebieden waar vooral kleinere en wat lagere dekzandopduikingen aanwezig waren. Dergelijke gebieden kennen niet de lange bewonings- en gebruikscontinuïteit van hogere en grotere dekzandruggen, maar werden in tijden van grotere bevolkingsdruk benut. Dergelijke gebieden hebben dan ook een middelhoge verwachtingswaarde.

5.3.3.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen terreinen van archeologische waarde geregistreerd. In het zuidoostelijke deel van het plangebied is één archeologische waarneming geregistreerd (nr. 25, zie de afbeelding in paragraaf 5.3.2). Het gaat hier om een vuurstenen Fles-Ovalbeil uit het midden / laat neolithicum (4200 - 2000 v Chr.). Het is onduidelijk of de vondst samenhangt met een nederzetting. Dergelijke bijlen zijn namelijk vaak solitair, omdat ze ritueel gedeponeerd kunnen zijn in een laagte of "slechts" zijn verloren. Ter hoogte van Het Berflo (circa 150 meter ten zuidoosten van het plangebied) zijn in de jaren '70 van de vorige eeuw op een kunstmatig opgeworpen heuvel (mogelijke grafheuvel) archeologische resten aangetroffen die samenhangen met een urnenveld uit de late bronstijd - vroege ijzertijd. Zo zijn er onder meer crematieresten, als urnen en bronzen ringen aangetroffen. Kanttekening bij deze vindplaats is echter dat de vondsten administratief geplaatst zijn, waarmee niet bekend is of de vindplaats op exact de juiste plek geregistreerd is.

5.3.3.3 Uitgevoerde onderzoeken

In het plangebied is in 2016 in het kader van een risico-inventarisatie een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie ook bijlage 1 bij de toelichting en de volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0129-0301_0010.png"
Locatie van het plangebied dat in 2016 is onderzocht


In het plangebied werden nederzettingsterreinen, grafvelden en sporen van landgebruik verwacht. Op grond van het veldonderzoek is vastgesteld dat, als gevolg van de aanleg van het waterwinterrein, de oorspronkelijke bodem (en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten) volledig verstoord is. De mate van verstoring is zodanig dat er naar verwachting niets meer aanwezig zal zijn. Het lijkt er namelijk op dat vergraving tot diep (minimaal 70 cm) in het oorspronkelijke dekzand heeft gereikt. Op een tweetal plaatsen is de bodem voor een klein deel intact, maar de aanwezigheid van een roestkleurige horizont wijst op overwegend natte, drassige en voor bewoning ongunstige omstandigheden.

Beoordeeld is of de onderzoeken nog actueel zijn, omdat ze deels meer dan twee jaar geleden zijn opgesteld. Gezien het laag-dynamische onderwerp en de constatering dat er in de tussentijd geen aanleidingen zijn geweest om aanvullend onderzoek uit te voeren, zijn de onderzoeken nog voldoende actueel.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is aan het plangebied een lage archeologische verwachting toegekend.

5.3.3.4 Vertaling naar de planregels

Vanwege het eerder uitgevoerde onderzoek is het terrein vrijgegeven voor wat betreft het omgevingsaspect archeologie. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het opnemen van planregels is dan ook geen vereiste.

5.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

5.3.5 Cultuurhistorie; het plangebied
5.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Het plangebied ligt in de voormalige marke van Groot Driene. Deze marke behoorde oorspronkelijk tot de voormalige gemeente Lonneker. De oorsprong van Driene gaat terug tot in ieder geval het eind van de 10e eeuw. In de bronnen wordt vanaf het eind van de 18e eeuw onderscheid gemaakt tussen Dryne en Kleine Dryne. De marke was opgedeeld in verschillende 'hoeken': de Bergerinkhoek, de Morshoek, de Dorperhoek, de Anninkshoek en de Nijhofshoek. In 1881 heeft de gemeente Hengelo voor het eerst een stukje van de gemeente Lonneker geannexeerd. Op 1 mei 1937 vond een volgende grenscorrectie plaats van de, inmiddels, gemeente Enschede naar de gemeente Hengelo, met onder andere het resterende deel van de huidige wijk Groot Driene.

Met de komst van de spoorbaan Hengelo-Enschede eind 19e eeuw werd het gebied steeds meer in ontwikkeling gebracht. Ten opzichte van de landelijke omgeving die binnen het plangebied bestond voorafgaand aan de ontwikkeling, zijn uiteindelijk weinig elementen uit de situatie van voor 1900 behouden gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0129-0301_0011.png" 

Situatie van het plangebied rond 1906 (plangebied globaal blauw omlijnd)

5.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Zoals vermeld resteren er behalve de erfinrichting geen historisch-geografische kenmerken en structuren meer in het plangebied.

5.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), circa 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 10 met de status voorgedragen), 35 beschermde gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink circa 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit.

5.3.5.4 Watertorencomplex

Binnen het plangebied zijn meerdere rijksmonumenten aanwezig. Het betreft hier een groter complex (Rijksmonument-complexnummer: 511439). In opdracht van de firma Stork en de Maatschappij tot Waterverschaffing werd naar plannen van Ir. Schotel in 1896 de watertoren gebouwd. Het reservoir werd in de oorlog beschadigd en in 1959 vervangen waardoor alleen de onderbouw nog kenmerken van de oorspronkelijk neo-renaissancistische watertoren vertoont. Ten oosten van de watertoren staat een kolenschuur. Ten noorden van de toren staat een elektrisch gemaal uit 1922 waarvan de hoofdbouw na de oorlog aan de voorzijde is uitgebreid. Ten oosten daarvan staat een dienstwoning met werkplaats uit 1914, het trafohuisje staat hier tegenover. Op het terrein bevinden zich twee cisternen.

Het meest kenmerkende monument betreft de oude watertoren (monumentnr. 511440). De watertoren heeft een hoogte van 29,2 meter en een waterreservoir van 300 m³. In 1948 is de toren gerenoveerd. De ronde bakstenen toren is geplaatst op een basement met een uitkragende, geprofileerde natuurstenen plint. De ronde onderbouw is uitgevoerd in siermetselwerk met horizontale banden en wordt beëindigd met een brede geprofileerde waterlijst. In de onderbouw enkele en tweelichtvensters onder rondbogen met natuurstenen traceringen en deelzuiltjes en stalen diagonale kruisroeden. De vensteropeningen hebben verder brede natuurstenen onderdorpels met neuten. Daarboven de ronde schacht die, in de aansluiting met het uitkragend reservoir, is voorzien van betonnen consoles en lisenen. De vlakke bovenkant van het reservoir is versierd met betonnen modrillons. De risalerende entreepartij (aan de noordzijde) heeft een tuitgevel met natuurstenen schouderstukken, deklijst en bekroning. De dubbele deur heeft een rondboog afdekking met hoek- en sluitstenen in de gemetselde boog. Aan weerszijden van de toren verdiepingloze aanbouwen onder zadeldaken gedekt met tuile du nordpannen met horizontaal gelede hoeklisenen en een bakstenen geveltop op een console. Zuidelijk de machinekamer met segmentboogvensters en een rozetvenster met natuurstenen sluitstenen in de geveltop; oostelijk een klein kantoor met drie rondboogvensters met natuurstenen aanzetstenen en neuten in de eindgevel. Het oorspronkelijke interieur waaronder een pijlschaal is voor een belangrijk deel nog aanwezig. De onderbouw heeft een betegelde lambrizering met daarboven blokpleisterwerk. De verdiepingsvloer is uitgevoerd met troggewelfjes tussen ijzeren balken. De stalen spiltrap die zich vanaf de begane grond omhoog windt wordt na de eerste verdieping als steektrap doorgezet naar de in staal uitgevoerde bordessen.

Daarnaast zijn de voormalige dienstwoning met werkplaats, de kolenschuur, het trafohuisje en het elektrische gemaal aangemerkt als rijksmonument (monumentnummers 511441-511444).

5.3.5.5 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Ruimtelijke kwaliteit als vertrekpunt

Het watertorengebied is een bijzondere plek in Hengelo en verdient een bijzondere invulling, waarmee de plek letterlijk en figuurlijk weer op de kaart komt te staan. Dat betekent dat de kwaliteit van de plek centraal staat en er alleen ontwikkeld kan worden als er ook echt een invulling komt die past bij de groene en parkachtige setting. Dat vraagt om een zekere mate van lucht en ruimte op het perceel, een grote mate van openbaarheid en bijzondere bebouwingstypologieën waarbij op een andere manier wordt omgegaan met buitenruimtes, de overgang tussen privé-openbaar en parkeren.

Waardering

Watertoren met dienstgebouwen van cultuur-, architectuurhistorisch en stedenbouwkundig belang:

  • als uiting van de invloedrijke rol van de Firma Stork voor de ontwikkeling van Hengelo;
  • vanwege de gaafheid van de onderdelen van het complex;
  • als gaaf complex van functioneel en ruimtelijk bij elkaar horende gebouwen;
  • vanwege de zeldzaamheidswaarde van een dergelijk bij een watertoren horend complex van dienstgebouwen.

5.4 Milieu

In de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening is milieuhygiëne een belangrijk aspect. In de milieuaspectenstudie (zie bijlage 1 bij de toelichting) zijn de relevante milieuaspecten in relatie tot de ontwikkeling van het plangebied in beeld gebracht en beoordeeld. Hierna worden de beoordelingen van de verschillende milieuaspecten samengevat.

5.4.1 Geluid

De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail-, weg- en industrielawaai. Indien er nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd binnen de zone van de weg, het spoor of het gezoneerde industrieterrein dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het onderzoek dient aan te tonen of kan worden voldaan aan de wettelijke normen en welke maatregelen eventueel getroffen moeten worden.

Verder moet worden getoetst aan de “Nota geluid” van de gemeente Hengelo. Deze nota heeft als uitgangspunt dat de geluidbelasting het goede woon- en leefklimaat niet mag verstoren. Hiertoe worden verschillende gebiedstypen onderscheiden. Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Kuipersdijk. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege de Kuipersdijk wordt voldaan aan de voorkeurs-grenswaarde en de ambitiewaarde.

De overige wegen nabij het plangebied zijn 30 km/uur wegen. Deze wegen hebben geen wettelijke zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van deze wegen wel in beeld gebracht. De geluidbelasting van de 30 km/uur wegen is niet onacceptabel hoog. Verdere maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Railverkeerslawaai

De geluidbelasting vanwege het spoor voldoet aan de voorkeursgrenswaarde en ambitiewaarde. Maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Dit aspect is daarom niet van belang.

5.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Er moet voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden tussen milieubelastende activiteiten en woningen om te voorkomen dat:

  • a. Bij woningen ontoelaatbare overlast ontstaat;
  • b. Bedrijven onevenredige maatregelen moeten treffen om aan milieuregels te kunnen voldoen.

Voor deze beoordeling is gebruik gemaakt van de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” (uitgave 2009).

De afstand tussen het projectgebied en het bedrijf Jongeneel B.V. en het spoorwegemplacement is onvoldoende groot om te kunnen voldoen aan de richtafstanden. Er kan niet worden voldaan aan de richtafstand voor het aspect geluid. Daarom is aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor Jongeneel blijkt de kortere afstand geen belemmering te vormen.

Vanwege het emplacement wordt ter plaatse van de nieuwe woningen voldaan aan de normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. In de nachtperiode wordt het maximale geluidniveau op de gevel met ten hoogste 3 dB(A) overschreden. Echter, vanwege de eis uit het bouwbesluit dat de gevel een minimale geluidwering van 20 dB(A) dient te hebben, kan worden voldaan aan het vereiste binnenniveau.

5.4.3 Bodem

Voor het bestemmingsplangebied is met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Hengelo een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging binnen het betreffende gebied.

Daarnaast is een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteitgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij zijn de volgende documenten geraadpleegd:

  • Verkennend bodemonderzoek Ongenummerde locatie aan de Stroweg te Hengelo (watertorenterrein) (Geofox-Lexmond; 20151142_a1RAP; 2 juli 2015, zie bijlage 1 bij de toelichting);
  • Verkennend bodemonderzoek Waterpark te Hengelo (Tauw; R001-1236495SCK-srb-V01-NL; 10 maart 2016, zie bijlage 1 bij de toelichting).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen het plangebied geen bodembedreigende (historische) activiteiten zijn uitgevoerd. Daarnaast vormt de kwaliteit van de bodem, zoals deze in bovengenoemde onderzoeken is vastgesteld, geen belemmering voor de wijziging van de bestemmingen/functies in het plangebied.

5.4.4 Luchtkwaliteit

De ontwikkelingen binnen het plangebied dragen 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering.

5.4.5 Natura 2000-gebieden en stikstofdepositie

Met het programma Aerius is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat zowel tijdens de bouwfase als de gebruiksfase geen depositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op een Natura 2000-gebied zal optreden.

5.4.6 Niet Gesprongen Explosieven (NGE)

Op sommige plaatsen in Nederland bevinden zich nog onontplofte explosieven in de bodem. Deze leveren een gevaar op, vooral als deze verplaatst of aangeraakt worden bij bijvoorbeeld graaf- of baggerwerkzaamheden. In gebieden die verdacht zijn op dergelijke onontplofte explosieven wordt, bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een 'Niet Gesprongen Explosieven (NGE) onderzoek' uitgevoerd. Met een dergelijk onderzoek worden de risico’s in kaart gebracht.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek 'Niet Gesprongen Explosieven (NGE)' uitgevoerd door Bombs Away (zie bijlage 1 bij de toelichting). Gebleken is dat het plangebied in de CE-bodembelastingkaart van Hengelo verdacht verklaard is op het aantreffen van kleinkalibermunitie, geschutmunitie, handgranaten, munitie voor granaatwerpers en geweergranaten. Dit vanwege de bevrijdingsgevechten begin april 1945. Op basis van de resultaten van het aanvullend vooronderzoek kan echter worden vastgesteld dat het gebied onverdacht is op het aantreffen van CE (conventionele explosieven) in de bodem. De voorgenomen werkzaamheden in het plangebied kunnen dan ook plaatsvinden zonder dat er vervolgstappen ondernomen hoeven te worden in de explosievenopsporing.

5.4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het plangebied ligt op circa 600 meter van het doorgaande spoor richting Oldenzaal. Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Gezien deze afstand en de geringe toename van het aantal personen draagt het project slechts verwaarloosbaar bij aan het groepsrisico. De 10-6-contour van het plaatsgebonden risico ligt op het spoor en is daarom niet relevant.

Tevens ligt het plangebied op korte afstand van het spoorwegemplacement. Op het emplacement wordt gerangeerd met gevaarlijke stoffen. In de QRA behorend bij de milieuvergunning is de veiligheidssituatie in beeld gebracht. De interactiepunten zoals genoemd in de QRA liggen op circa 350 meter afstand van het plangebied. Gelet op deze afstand kan zonder verdere berekening worden gesteld dat de ontwikkelingen geen relevante bijdrage leveren aan het groepsrisico. De 10-6-contour van het plaatsgebonden risico ligt op het spoor en is niet van invloed op het plan.

Op circa 400 meter van het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding. Gelet op de afstand, de diameter en druk van de leiding is deze leiding niet relevant voor het plan.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

5.4.8 Trillingen

Bij de beoordeling van het aspect trillingen is gebruikgemaakt van de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen' van het ministerie van I&W. Eén van de bouwvlakken, waarin maximaal 4 wooneenheden zijn toegestaan, ligt gedeeltelijk binnen 100 meter van het spoortraject naar Enschede. Over dit traject rijden alleen personentreinen. Er is een trillingsonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1 (bladzijde 14, punt 13) bij de toelichting). Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat in een nieuwe woning in de hoek van het bouwvlak dat het dichtst bij het spoor ligt, een lichte overschrijding van de richtwaarde A2 voor nieuwe situaties in de dag- en avond niet kan worden uitgesloten. De trillingen die dit veroorzaken treden slechts incidenteel op en worden veroorzaakt door bepaalde treinen richting Enschede die een kruiswissel aldaar passeren. Omdat deze relatief sterke trillingen slechts incidenteel optreden, kan een overschrijding van de grenswaarde A3 voor de gemiddelde trillingssterkte (Vper) worden uitgesloten.

In paragraaf 4.3.5 van het trillingsonderzoek worden enkele haalbare en niet onevenredig kostbare maatregelen genoemd die overwogen kunnen worden om mogelijke overschrijdingen van de richtwaarde te voorkomen. Daarom is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen (zie artikel 6.3.3).

5.4.9 Besluit Milieueffectrapportage

Voor dit plan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Deze beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maken.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief en de kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is in een overeenkomst (d.d. 15 oktober 2015) vastgelegd. In deze overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken is de herontwikkeling van het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.

6.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

6.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.3.1.2 Wijze van meten

De 'wijze van meten' geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hierna worden de verschillende bestemmingen toegelicht.

6.3.2.1 Gemengd

De bestemming 'Gemengd' is onder andere bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen. In het plangebied hebben de gebouwen behorende bij het watertorenensemble deze bestemming gekregen.

6.3.2.2 Groen

Gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting en ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', ook voor parkeerterrein.

6.3.2.3 Verkeer-Verblijfsgebied

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' is het onder andere toegestaan om wegen, straten, paden, voet- en rijwielpaden aan te brengen. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.

6.3.2.4 Wonen

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is het toegestaan om woningen te realiseren. Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen en bouwhoogten opgenomen. De voormalige dienstwoning is eveneens bestemd als 'Wonen'. In de regels zijn de overige bebouwingsregels aan te treffen.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.3.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.3.3.3 Overige regels

In dit artikel zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.4 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

6.5 Vooroverleg en verder verloop van de procedure

6.5.1 Vooroverleg en zienswijzen

Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden.

Het voorontwerp bestemmingsplan Watertorengebied is in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan het waterschap, de Provincie Overijssel, Gasunie, Vitens, ProRail, Het Oversticht, Erfgoedcommissie Hengelo en de Natuur- en Milieuraad Hengelo. Van de provincie en ProRail is een reactie ontvangen. Deze reacties zijn samengevat in het 'Verslag vooroverleg - Voorontwerp bestemmingsplan Watertorengebied'. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat deze instanties instemmen met het plan.

Zienswijzen

Na voorafgaande publicatie in het Hengelo's Weekblad en de Staatscourant heeft het ontwerp bestemmingsplan Watertorengebied van 4 maart 2020 tot en met 14 april 2020 ter inzage gelegen. Binnen de termijn van terinzagelegging zijn twee schriftelijke zienswijzen ingediend. In de "Nota zienswijzen - Ontwerp bestemmingsplan Watertorengebied" is de inhoud van de zienswijzen verkort weergegeven en van commentaar voorzien. In de nota wordt aangegeven op welke wijze met de zienswijzen dient te worden omgegaan.

6.5.2 Verder verloop van de procedure

Conform het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • het bestemmingsplan wordt gezamenlijk met de ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan inclusief wijzigingen vast;
  • 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.