direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elisabethstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0122-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Plegt-Vos en Bemog projectontwikkeling, samen Elisahof VOF, hebben het initiatief om op de locatie aan de Elisabethstraat woningen te ontwikkelen. De woningen die op de locatie stonden zijn al enige tijd geleden gesloopt. De herontwikkeling is destijds stil komen te liggen waardoor de locatie al geruime tijd braak ligt.

De herontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan Wilderinkshoek en dient derhalve te worden herzien. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste woningbouwontwikkeling mogelijk.

Het bestemmingsplan Elisabethstraat bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied Elisabethstraat is op de afbeelding aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door de Elisabethstraat, Laurastraat, Andreastraat/Laurapark en de Krabbenbosweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0122-0301_0001.jpg"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan Wilderinkshoek. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 10 mei 2005.

In het bestemmingsplan Wilderinkshoek heeft het plangebied de bestemming 'Woondoeleinden', Verkeer en verblijf', 'Groen', Water en 'Nutsdoeleinden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0122-0301_0002.jpg"

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Bestaande ruimtelijke situatie

In 1802 wordt officieel de gemeente Hengelo opgericht. In de periode tot 1850 bestond Hengelo voornamelijk uit kleine agrarische nederzettingen verspreid over het landelijk gebied.

Een belangrijke ontwikkeling in deze periode vormde de aansluitingen van Hengelo op het spoorwegnet (in 1865 Almelo-Hengelo-Salzbergen; in 1866 Zutphen-Hengelo- Enschede). De familie en later firma Stork 1850 vestigde zich mede hierdoor in Hengelo. De bedrijfsactiviteiten breidden zich vanwege de goede vervoersmogelijkheden verder uit en vormden uiteindelijk de basis voor de groeiimpuls van de werkgelegenheid en uiteindelijk de gemeente Hengelo. De ontwikkeling van de woningbouw hield geen gelijke tred met de ontwikkeling van het groeiend aantal arbeiders uit met name de agrarische omgeving. Daarom werd bij de vestiging van een nieuwe machinefabriek van de Gebroeders Stork en Co., tevens de “Hengelose Bouwvereniging” opgericht. Deze stelde zich ten doel het gebrek aan goede burgerwoningen op te lossen door gronden aan te kopen en daarop arbeiderswoningen te bouwen. In de loop van de tijd werd door deze bouwvereniging ook in de Wilderinkshoek en elders in Hengelo woningen gebouwd en verhuurd. In de periode vanaf 1928 werden binnen de Wilderinkshoek de eerste plandelen van de Nijverheid gerealiseerd. Een duidelijk onderscheid tussen dit gebied en Tuindorp ‘t Lansink was dat in de Nijverheid met name sprake is van een arbeidersbuurt waarbij geen menging plaatsvindt met woningen van hogere beambten. Aan de rand van de wijk bevond zich op de kruisingMagdalenalaan /Venderinksweg een stationshalte. Na de tweede wereldoorlog zijn er aan de Elisabethstraat portieketage woningen gebouwd. Deze zijn in 2006 gesloopt. In 2002 zijn aan de Andreastraat in een rationele opzet en afwijkend van stedenbouwkundige structuur van de omgeving vrijstaand geschakelde woningen gebouwd.

2.2 Ruimtelijke karakteristiek

Het plangebied maakt deel uit van de wijk Wilderinkshoek. Deze woonwijk ligt in het westelijk deel van Hengelo, tussen het centrum van Hengelo en de rijksweg A-35.

Aan de noordkant van het plangebied ligt de woonwijk "De Nijverheid". Dit is een arbeiderstuindorp uit het begin van de vorige eeuw. Aan de zuidkant ligt nieuwbouw van enkele jaren oud. De woongebieden in de omgeving van het plangebied zijn planmatig aangelegd. Sommige straten dateren al uit de 19e eeuw, zoals de Breemarsweg en de Oelerweg/Haaksbergerstraat. De verschillende woongebieden rondom het plangebied hebben elk een eigen karakteristieke structuur.

Het groene karakter van de woongebieden (Wilderinkshoek, Tuindorp 't Lansink, Vikkerhoek en 't Genseler) rondom het plangebied, met zorgvuldig ontworpen buitenruimten en de kleinschalige bebouwing, is karakteristiek voor dit gedeelte van Hengelo.

De hoofdgroenstructuur van Hengelo bestaat uit een aantal groene wiggen die de stad indringen. Daarnaast is een groot aantal groene "eilanden" binnen het stedelijke gebied te vinden. Deze "eilanden" worden onder andere verbonden door de beplanting langs de radiale hoofdwegen.

Het plangebied vormt met haar parkje en de vijver een van de groene "eilanden" in de stad. De langsstromende Woolderbinnenbeek is met haar kruidenrijke bermen en bomen een belangrijke ecologische schakel tussen het plangebied en de Tuindorpvijver richting waterpark 't Genseler.

Het plangebied is circa 2,5 hectare groot. Voorheen waren op de locatie enkele naoorlogse portiekflats en grondgebonden woningen gelegen. Deze woningen en portiekflats waren echter verouderd en voldeden niet meer aan de huidige eisen. Om deze reden is deze bebouwing gesloopt. Momenteel is de locatie geheel braakliggend en kan de locatie worden herontwikkeld met vooral woningbouw. Het streven is een zo groot mogelijk aantal woningen terug te bouwen, waarbij de ruimtelijke kwaliteit minstens zo belangrijk is als het aantal woningen.

Stedenbouwkundig plan

Vijf planessenties

1. Het Elisahof is een nieuwe buurt in de wijk Wilderinkshoek, waarbij waardevolle bestaande landschapelementen zoals bestaande bomengroepen en de Wolderbinnenbeek de schikking van de bebouwing bepaalt.

2. Het Elisahof is een open parklandschap, dat met los gecomponeerde volumes aansluit bij alle omliggende buurten.

3. De gebruikte materialen en kleuren zijn natuurlijk en in harmonie met het groen van het parklandschap.

4. De beek zorgt voor afvoer van water en is belangrijk voor de kwaliteit van de flora en fauna in de buurt. Door de bebouwing te betrekken bij de beek krijgt zij extra aandacht.

5. Hemelwater wordt zichtbaar opgevangen in de buurt. Middels wadi's en bovengrondse afvoer.

Het Elisahof is ontwikkelt vanuit de bestaande kwalititeiten van het landschap. De waarde van het parklandschap, de bomen, de Woolderbinnenbeek en haar oevers, en de samenhang tussen de buurten zijn het uitgangspunt. Zo blijft het groen in het park van alle kanten zichtbaar en toegankelijk. Dat verhoogt het gevoel van welzijn, met rust en ruimte. Met losse volumes in het park benadrukken we de ruimtelijke structuur van het park. De buurt krijgt door deze structuur een eigen identiteit ten opzichte van de aangrenzende buurten binnen de wijk. De twee hoge bestaande woongebouwen in het park vormen een aanknopingspunt voor het Elisahof. Die twee gebouwen staan beide op een terp en zijn acht woonlagen hoog. Robuust en zelfs een beetje iconisch. In het plan sluit een derde appartementengebouw hierop aan. De twee bestaande appartementengebouwen en het nieuwe versterken elkaar, en samen benadrukken ze de ruimtelijkheid van het landschap. Dit derde appartementengebouw ligt lager, niet op een terp, en ook het gebouw zelf is minder volumineus dan de twee landmarks. Met vier woonlagen vormt dit gebouw een mooie, zachte overgang naar de grondgebonden woningen in het park. Het bouwt af. Die grondgebonden woningen in het Elisahof zijn gepositioneerd in een heel eigen structuur. Los gecomponeerd tussen de bestaande bomen en het water, waarbij de structuur van de bestaande paden zoveel mogelijk is voortgezet. Die losse structuur helpt om de omliggende buurten, met ook elk een eigen structuur, aan elkaar te verbinden. De hemelwateropvang van het Elisahof is bovengronds georganiseerd met wadi's en geulen. Door ze in het zicht te houden, blijft het belang van water in dit parkgebied actueel. Het is niet alleen functioneel voor de retentie van de steeds vaker verwachte kortstondige en heftige regenval, maar het versterkt ook de diversiteit van de flora en fauna in het park. Het maakt het park landschappelijk. 'Het parklandschap is in de beeldkwaliteit het uitgangspunt. Het gaat uit van dat wat er al is, de kwaliteit van de plek. De kracht van het groen, de structuur van de paden en de rust van water' Stedenbouwkundig plan Elisahof losse volumes in een parkachtig landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0122-0301_0003.jpg"

2.3 Verkeer en infrastructuur

2.3.1 Ontsluiting

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Krabbenbosweg, Elisabethstraat, Laurastraat en Andreastraat. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van de gemeente Hengelo en maakt onderdeel uit van een 30 km/ uur zone. Door de ontsluitingsstructuur van de diverse deelgebieden is er in principe geen sprake van doorgaand verkeer en komt er nagenoeg alleen bestemmingsverkeer in het plangebied.

Plandeel West

In dit deelgebied worden 12 woningen gerealiseerd. Twee woningen worden rechtsreeks ontsloten op de Krabbenbosweg. Op dit deel van de Krabbenbosweg rijden op een gemiddelde weekdag ca. 2.500 motorvoertuigen. De overige 10 woningen worden ontsloten op een nieuw aan te leggen bedieningsweg, welke ontsloten wordt op de Elisabethstraat. Op de Elisabethstraat rijden op een gemiddelde weekdag ca. 2.500 motorvoertuigen.

De toename van verkeer op de Krabbenbosweg en de Elisabethstraat zal niet leiden tot verkeersproblemen. De grenswaarde van een 30 km/ uur weg van ca. 5.000 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag wordt na realisatie van de woningen in dit deelgebied niet overschreden.

Op de nieuw aan te leggen bedieningsweg wordt éénrichtingsverkeer ingesteld. Voor langzaam verkeer wordt een brug gerealiseerd tussen de bedieningsweg en de Elisabethstraat.

Plandeel appartementen

In dit deelgebied worden 22 appartementen gerealiseerd. Het parkeerterrein van de appartementen wordt ontsloten op de Elisabethstraat. Op de Elisabethstraat rijden op een gemiddelde weekdag ca. 2.500 motorvoertuigen.

De toename van verkeer op de Elisabethstraat zal niet leiden tot verkeersproblemen. De grenswaarde van een 30 km/ uur weg van ca. 5.000 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag wordt na realisatie van de appartementen in dit deelgebied niet overschreden.

Voor langzaam verkeer wordt een brug gerealiseerd tussen het deelgebied en de Elisabethstraat.

Plangebied Oost

In dit deelgebied worden 28 woningen gerealiseerd die ontsloten worden op een nieuw aan te leggen weg, welke ontsloten wordt op de Andreastraat.

Op de Andreastraat rijden op een gemiddelde weekdag ca. 250 motorvoertuigen. De toename van verkeer op de Andreastraat zal niet leiden tot verkeersproblemen. De grenswaarde van een 30 km/ uur weg van ca. 5.000 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag wordt na realisatie van de woningen in dit deelgebied niet overschreden.

Op de nieuw aan te leggen weg ter ontsluiting van de woningen in dit deelgebied wordt éénrichtingsverkeer ingesteld. Inrijden dient plaats te vinden vanaf de westelijke inrit en vanaf de uitrit mag worden uitgereden richting de Andreastraat. Voor langzaam verkeer wordt een brug gerealiseerd tussen de nieuwe weg in het deelgebied en de Elisabethstraat.

2.3.2 Parkeren

Binnen het plangebied worden woningen gerealiseerd. Volgens de Nota Autoparkeren Hengelo gelden voor de functie wonen op deze locatie de volgende parkeernomen:

- Woning goedkoop: 1,6 parkeerplaats per woning
- Woning midden duur: 1,7 parkeerplaats per woning
- Woning duur: 1,9 parkeerplaats per woning

Van de parkeernorm dient minimaal 0,3 parkeerplaats per woning openbaar te zijn, waardoor deze parkeerplaats beschikbaar is voor bezoekers.

Binnen het plangebied worden appartementen, twee-onder-een kap-woningen en vrijstaande woningen gerealiseerd. Voor appartemeten geldt de parkeernorm voor goedkope woningen. De parkeernorm voor midden-dure woningen is van toepassingen voor de twee-onder-een-kapwoningen. Voor vrijstaande woningen geldt de parkeernorm voor dure woningen.

Plandeel West
In dit deelgebied worden 10 twee-onder-een-kapwoningen en 2 vrijstaande woningen gerealiseerd. Op basis van de geldende parkeernormering moeten in dit deelgebied minimaal 21 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarvan minimaal 4 openbare parkeerplaatsen. Het deelplan voorziet in 29 parkeerplaatsen, waarvan 5 openbare parkeerplaatsen.

Plandeel appartementen
In dit deelgebied worden 22 appartementen gerealiseerd. Op basis van de geldende parkeernormering moeten in dit deelgebied minimaal 35 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarvan minimaal 7 openbare parkeerplaatsen. Het deelplan voorziet in 35 openbare parkeerplaatsen.

Plangebied Oost
In dit deelgebied worden 18 twee-onder-een-kapwoningen en 10 vrijstaande woningen gerealiseerd. Op basis van de geldende parkeernormering moeten in dit deelgebied minimaal 50 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarvan minimaal 9 openbare parkeerplaatsen. Het deelplan voorziet in 70 parkeerplaatsen, waarvan 17 openbare parkeerplaatsen.

Van de openbare parkeerplaatsen worden er 10 gerealiseerd in de Andreastraat. Op dit moment wordt hier ook al geparkeerd door bewoners van de Andreastraat. De huidige vraag naar openbaar parkeren in de Andreastraat is op basis van parkeernormering ongeveer 8 (12 woningen x 1,7 – 12 parkeerplaatsen beschikbaar op eigen terrein). Nadat deze parkeerplaatsen in mindering worden gebracht op het totaal aantal openbare parkeerplaatsen is de conclusie dat het deelplan in voldoende openbare parkeerplaatsen voorziet.

Voor alle deelgebieden geldt dat de gehele parkeervraag in de deelgebieden wordt opgelost. De ontwikkeling van woningbouw in deze deelgebieden leidt hierdoor in principe niet tot een toename van de parkeerdruk in de bestaande omliggende omgeving.

Binnen de deelgebieden geldt geen parkeerregime. Het betreft vrij parkeren. Bewoners dienen zo veel mogelijk op eigen terrein te parkeren en voor bezoekers zijn openbare parkeerplaatsen aanwezig.

2.3.3 Bereikbaarheid door openbaar vervoer

De wijk Wilderinkshoek heeft goede openbaar vervoersmogelijkheden. Het treinstation Gezondheidspark ligt op loopafstand van maximaal 850 meter en buslijn 12 rijdt door de wijk. Buslijn 12 heeft o.a. een bushalte aan de Krabbenbosweg. Hiernaast rijdt buslijn 53 op de nabijgelegen Oelerweg met o.a. een bushalte ter hoogte van de Dorastraat.

De goede bereikbaarheid door middel van openbaar vervoer kan in de praktijk resulteren in een iets lagere parkeervraag en verkeersgeneratie. Hier is echter niet van uitgegaan.

2.4 Wonen

Voorheen waren in het plangebied naoorlogse portiekflats en ongeveer 30 grondgebonden woningen gelegen. Deze zijn in het kader van de eerdere herstructureringsplannen gesloopt, waardoor de locatie enkele jaren geheel onbebouwd is.

In het plangebied worden 40 grondgebonden koopwoningen en 22 sociale huur appartementen gerealiseerd.

2.5 Water

De toekomstige waterhuishouding van het plangebied is beschreven in paragraaf 4.1 en bijlage 8 behorende bij het voorliggende bestemmingsplan.

2.6 Groen

Voor het plan dienen een aantal bomen verwijderd te worden. Voor alle bomen die gekapt worden, worden nieuwe bomen geplant. Dit zorgt ervoor dat er een balans ontstaan tussen oude en nieuwe groenstructuren in het landschap.

Er is een Boom Effect analyse (BEA) uitgevoerd. Het doel van een BEA is, om inzichtelijk te krijgen welke invloeden de (civiele en bouw) werkzaamheden hebben, op de aanwezige bomen. Tevens wordt bepaald hoe om te gaan met de bomen, zodat deze duurzaam gehandhaafd kunnen blijven.

De BEA is te vinden in bijlage 1 van deze toelichting.

Onderzoeksvraag

Kunnen de aanwezige bomen, in de huidige verschijningsvorm en op de huidige standplaats, in relatie met de voorgenomen werkzaamheden, duurzaam behouden worden.

Conclusie:

Vrijwel alle bomen die we in het plangebied als te behouden hebben aangegeven kunnen in het nieuwe plan ook behouden worden. Aan de noordzijde langs de beek kunnen de eiken, uitgezonderd van één boom, behouden blijven door gebruik te maken van het bestaande wegcunet en riolering. De nieuwbouw komt op voldoende afstand.

Bij de bomen in het park is er genoeg ruimte om op voldoende afstand nieuwe paden en kabels en leidingen aan te leggen zonder daarbij de bomen schade toe te brengen.

Langs 'het achterpad' wordt ook gebruik gemaakt van het bestaande pad met fundering. Dit pad blijft liggen, krijgt een nieuwe toplaag en vormt een goede buffer tussen openbaar groen en nieuwe erfgrenzen. Op plekken waar (grote) bomen erg dicht op het pad staan worden de erfgrenzen wat verder van het pad gelegd om voldoende doorwortelbare ruimte te houden. Uitwerking van de erfafscheidingen moet in overleg met een bouwtechnisch adviseur gebeuren.

In het plan mag binnen de invloedssfeer van bomen maximaal 10cm opgehoogd worden. Daarnaast zullen bij de werkzaamheden de 10 geboden in acht genomen moeten worden om de bomen goed te beschermen.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk to 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden, en zijn de zogenaamde "treden"komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

3.1.3.1 Laddertoets Elisabethstraat

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 40 grondgebonden woningen en 22 appartementen en daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

De eerste vraag is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling: de Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het een functiewijziging betreft, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.

Het voorliggende plan maakt minder woningen mogelijk dan in de oorspronkelijke situatie, weliswaar worden woningen op andere plekken gebouwd dan oorspronkelijk, maar daarmee is er geen sprake van 'nieuw beslag op de ruimte'. Ook is er geen sprake van een grote functiewijziging. Het gebied was bestemd ten behoeve van wonen, met de daar bijbehorende functies (verkeer, parkeren, groen, spelen, tuin en erf) en ook in de nieuwe situatie is dat het geval. Het ruimtebeslag verandert niet wezenlijk.

Voor het voorliggende plan hoeft geen laddertoets te worden doorlopen. Overigens is het plan wel meegenomen in het gemeentelijk woningbouw programma (hard plan) en maakt het onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken. In dat verband is afgesproken dat sloop-nieuwbouw opgaven (zoals herstructurering) geen nadere regionale afstemming vragen en dat het aantal minder terug te bouwen woningen elders mag worden ingezet (uitgangspunt is 1 op 1 terugbouwen). Er zijn circa 90 woningen gesloopt. De bebouwing wordt verdund teruggebouwd.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 4.1).

3.1.5 Erfgoedwet (2016)

Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.

3.2.1.1 Sturingsfilosofie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0122-0301_0004.png"

Afbeelding 5: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.

Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in onze omgevingsverordening.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.

Norm, richting of inspiratie

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.

3.2.2 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.
3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (inclusief regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving')

Indien het concrete initiatief aan de hand van het uitvoeringsmodel wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (inclusief regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving') ontstaat het volgende beeld.

3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes - of

Bij de afwegingen in de eerste stap 'generieke beleidskeuzes' gaat het om de vraag of er beleidsmatig sprake is van grote belemmeringen.

In artikel 2.1.1 onder l van de Omgevingsverordening zijn stedelijke ontwikkelingen als volgt gedefinieerd: het realiseren van stedelijke functies zoals woningbouw, bedrijventerreinen, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve en religieuze voorzieningen met de daarbij behorende infrastructuur met bijbehorende groen en water en het hiertoe bouwrijp maken van gronden;

Artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening regelt dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

De groene omgeving wordt in artikel 2.1.1 onder j. van de Omgevingsverordening gedefinieerd als de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Bestaand bebouwd gebied wordt in artikel 2.1.1. onder h. van de Omgevingsverordening als volgt gedefinieerd: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Er is sprake van een herontwikkeling ten behoeve van 40 grongebonden woningen en 22 appartementen binnen bestaand stedelijk gebied. Er is geen sprake van een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving en is gelegen buiten de hoofdgroenstructuur van de gemeente Hengelo. De herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied past binnen de kaders van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Voorliggend plan is dan ook in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.3.2 Toets van het initiatief aan de generieke beleidskeuzes

Behoefte woningbouw

Hiervoor wordt verwezen naar de onderbouwing in paragraaf 3.1.3.

3.2.3.3 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.4 Toets van het initiatief aan de ontwikkelingsperspectieven - waar

Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelperspectief: woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0122-0301_0005.jpg"

Afbeelding 11: Ontwikkelingsperspectief Omgevingsvisie

Het plangebied is aangemerkt als 'woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Het gaat hier om bestaand woongebied, waar ruimte is voor herstructurering en transformatie. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

3.2.3.5 Gebiedskenmerken - hoe

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

3.2.3.6 Toets van het initiatief aan de gebiedskenmerken

In de stedelijke laag is het plangebied aangewezen als Bebouwingsschil 1900 - 1955.

De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken. De schil is op te delen in wijken met indviduele panden, gekenmerkt door veel variatie in bebouwing en veel ( individueel en openbaar) groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0122-0301_0006.jpg"

Afbeelding 12: Gebiedskenmerk stedelijke laag, Bebouwingsschil 1900 - 1955

Het plangebied is in de natuurlijke laag gelegen in het gebiedskenmerk dekzandvlakten en -ruggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0122-0301_0007.jpg"

Afbeelding 13: Gebiedskenmerk natuurlijke laag, dekzandvlakten en ruggen

De dekzandvlakten en ruggen worden gekenmerkt door de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van de ruggen en dalen. Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In het plangebied en in de omgeving daarvan zijn door de functionele en efficiënte inrichting geen natuurlijke kenmerken meer aanwezig. Het terrein en omgeving is vlak en functioneel ingericht en van grote verschillen in reliëf is geen sprake meer.

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap gelden geen specifieke gebiedskenmerken voor het plangebied. Het plangebied is aangeduid als bebouwing.

Ook in de lust en leisurelaag gelden geen specifieke gebiedskenmerken voor het plangebied.

3.2.4 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit;
3.3.2 Woonvisie Hengelo 2016-2026

De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0122-0301_0008.png"

Het voorliggende plan maakt minder woningen mogelijk dan in de oorspronkelijke situatie, weliswaar worden woningen op andere plekken gebouwd dan oorspronkelijk, maar daarmee is er geen sprake van 'nieuw beslag op de ruimte'. Ook is er geen sprake van een grote functiewijziging. Het gebied was bestemd ten behoeve van wonen, met de daar bijbehorende functies (verkeer, parkeren, groen, spelen, tuin en erf) en ook in de nieuwe situatie is dat het geval. Het ruimtebeslag verandert niet wezenlijk.

Voor het voorliggende plan hoeft geen laddertoets te worden doorlopen. Overigens is het plan wel meegenomen in het gemeentelijk woningbouw programma (hard plan) en maakt het onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken. In dat verband is afgesproken dat sloop-nieuwbouw opgaven (zoals herstructurering) geen nadere regionale afstemming vragen en dat het aantal minder terug te bouwen woningen elders mag worden ingezet (uitgangspunt is 1 op 1 terugbouwen). Er zijn circa 90 woningen gesloopt. De bebouwing wordt verdund teruggebouwd.

3.3.3 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgerond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3.

3.3.4 Erfgoedverordening (2018)

Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018' Gemeente Hengelo vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.

3.3.5 Groenplan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

3.3.6 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2018-2022)

Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

  • 1. Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • 2. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • 3. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd; Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur. De afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • 4. Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is.
  • 5. De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi's en/of retentievijvers. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • 6. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.
  • 7. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.
  • 8. Bewoners en bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de regenwaterriolering of andere hemelwatervorzieningen op het perceel. Als de gemeente voor het hemelwater zorgt dan moeten bewoners en bedrijven er zelf voor zorgen dat het hemelwater op de juiste wijze op de perceelsgrens wordt aangeboden. De manier waarop is afhankelijk van het type riolering in de openbare weg. Bij gescheiden riolering moet het afvalwater en het hemelwater ook gescheiden worden aangeboden (aparte buizen). Als er een bovengronds systeem is, dan moet het regenwater ook bovengronds worden aangeboden (bijvoorbeeld via een goot).
  • 9. Bij de aanleg van nieuwe woningen en bedrijventerreinen en bij het opnieuw inrichten daarvan is de initiatiefnemer of projectontwikkelaar verplicht om duurzame hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Er moet tenminste gezorgd worden voor gescheiden hemelwatervoorzieningen en voor berging van hemelwater. Voor berging gelden de volgende eisen: bij in- en uitbreidingen moet de berging een een netto inhoud hebben voor tenminste 40 mm neerslag. Bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied kan worden volstaan met een inhoud van tenminste 20 mm neerslag.
  • 10. Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.
3.3.7 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent voorziet na een volledige realisatie in de Verlengde Laan van Driene, een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat. Een volledige reconstructie van het tracé van de Westtangent is in 2016 afgerond.
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).

De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De Provincie Overijssel maakt samen met de 14 Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn:

  • 1. Centraal station Hengelo;
  • 2. Regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).
3.3.8 Nota Autoparkeren (2008-2012)
3.3.8.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo wil evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

3.3.8.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012., zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.

In paragraaf 2.3.2 staat beschreven hoe het parkeren voor onderhavige ontwikkeling wordt gerealiseerd.

3.3.9 Uitvoeringsnota Fietsen (2003-2006)
3.3.9.1 Algemeen

Het bevorderen van het fietsgebruik heeft een hoge prioriteit binnen het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid. In de beleidsnota Fietsen (1993) staat het gemeentelijke fietsbeleid nader omschreven. In de "Uitvoeringsnota Fietsen 2003-2006" zijn beleidsvoornemens nader uitgewerkt tot een breed pakket van concrete maatregelen met als doel het fietsklimaat in Hengelo te verbeteren. Speerpunten hierin zijn: het verbeteren van de belangrijkste fietsroutes naar het centrum van de stad (stadsfietsroutes), het fietsvriendelijker maken van verkeersregelinstallaties en de verbetering van het fietsparkeren.

3.3.9.2 Fietsactieplan (2015-2018)

Om de ingezette koers van bovenvermelde vast te houden en om minder sterke punten in het Hengelose fietsklimaat te verbeteren, is het Fietsactieplan 2015-2018 opgesteld. Maar ook omdat maatregelen uit het uitvoeringsplan inmiddels zijn uitgevoerd, benoemt het Fietsactieplan een vervolg pakket aan acties en maatregelen tot en met 2018. Actuele thema's zoals fietsveiligheid, fietsparkeren in de binnenstad en de nog ontbrekende schakels op de fietssnelweg F35 hebben prioriteit.

3.3.10 Nota Duurzaam Veilig (2001)

Op het gebied van verkeersveiligheid conformeert de gemeente Hengelo zich aan de afspraken die de gezamenlijke wegbeheerders in 1997 hebben gemaakt, welke zijn vastgelegd in het overheidsprogramma "Startprogramma Duurzaam Veilig". In de gemeentelijke nota Duurzaam Veilig (2001) zijn de maatregelen vertaald naar de Hengelose situatie.

Fase I van deze nota wordt gekenmerkt door het realiseren van een duurzaam veilig wegennet en is zo goed als afgerond. Verder is de aanpak van VerkeersOngevallen Concentraties (VOC) een belangrijk middel in de strijd tegen de verkeersonveiligheid. Verkeersongevalpunten in de stad worden bij deze aanpak onderzocht en aangepakt. Jaarlijks worden de VOC's geactualiseerd.

In Fase II zijn verkeerseducatie en gedragsbeïnvloeding terugkerende onderwerpen. De verkeerseducatieprogramma's die in de provincie en in Hengelo worden uitgevoerd, komen onder andere voort uit de CROW-KpVV toolkit 'permanente verkeerseducatie' en staan opgenomen in een geprioriteerde gedrags- en educatielijst. De programma's zijn onderverdeeld naar de verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën en worden jaarlijks opnieuw opgesteld.

Een belangrijke bijdrage in de uitvoering van verkeersveiligheidscampagnes wordt in Hengelo al jaren achtereen geleverd door de vrijwilligers van VVN. In hun werkplan worden jaarlijks activiteiten en projecten beschreven die de afdeling Hengelo wil initiëren en uitvoeren. De nadruk van de projecten is gericht op educatie en gedragsbeïnvloeding.

Omdat verkeersveiligheid duurzaam dient te zijn, vereist het een integrale benadering. Andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, mobiliteit, infrastructuur, voorlichting, onderwijs en welzijn beïnvloeden de verkeersveiligheid.

3.3.11 Nota Wijkeconomie Hengelo 2012 - 2015

In de Nota Wijkeconomie wordt het beleid weergegeven ten aanzien van het werken in de wijk, de wijkeconomie.

Een goede economie is belangrijk voor de stad. Hengelo wil de economie in de stad behouden en versterken. Ze wil een goed vestigingsklimaat bieden voor bedrijven en werkgelegenheid stimuleren. Daarnaast wil ze stimuleren dat er ruimte komt voor starters en creatieve ondernemers.

Een groot deel van de economie van de stad vindt in de wijken plaats. In Hengelo is 70% van de bedrijven in de wijken gevestigd. Naar verwachting wordt wijkeconomie steeds belangrijker. Wijkeconomie draagt bij aan de economische vitaliteit, veiligheid en leefbaarheid van de wijk. Het gaat hierbij vooral om bedrijven van zelfstandige ondernemers zonder personeel die het wonen combineren met werken of hun bedrijf starten vanuit huis. De wijk fungeert daarmee als broedplaats voor ondernemerschap. Bedrijven ontstaan in de wijk en groeien van daaruit verder. Wijkeconomie stimuleert daarmee de werkgelegenheid.

3.3.11.1 Ambitie en doelen

Hengelo heeft de volgende ambitie met betrekking tot wijkeconomie:
Hengelo heeft vitale wijken waarin ruimte is voor ondernemerschap en waarin werkgelegenheid wordt gestimuleerd.

Deze ambitie is vertaald naar de volgende doelen:

  • Stimuleren van werkgelegenheid in de wijken
  • De wijk als broedplaats voor ondernemerschap
  • Vitale wijken (levendig en multifunctioneel)
3.3.11.2 Plan van aanpak

Om deze doelen te bereiken gaat het vooral om het stimuleren en faciliteren van ondernemerschap in de wijk. Natuurlijk met behoud van de leefbaarheid in de wijk. We zetten hierbij in op twee strategische lijnen: huisvesting en het ondersteunen en stimuleren van ondernemerschap.

De huivestingslijn gaat met name om de ruimtelijke fysieke omgeving van bedrijven. Functiemenging is onlosmakelijk verbonden met wijkeconomie. De gemeente wil de mogelijkheden voor functiemenging verruimen, maar dat mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid in de wijk. Maar dit betekent ook aandacht voor bedrijfsruimte in nieuwe ontwikkelingen, stimuleren van combinaties wonen en werken en de regels hiervoor vereenvoudigen. Daarnaast richt de gemeente zich op het ondersteunen en stimuleren van ondernemerschap door onder meer begeleiding van startende ondernemers en het intensiveren van het accountmanagement voor ondernemers in de wijk.

3.3.12 Welstandsnota

Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes) en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen/locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' (beeldkwaliteitseisen) of een beeldkwaliteitplan vastgesteld, inclusief toetsingsniveau.

Er is een Beeldkwaliteitplan (zie bijlage 9) opgesteld omdat nu het plangebied binnen de welstandsnota onder 'Moderne Woonwijken' valt en de landschappelijke aanpak en bijbehorende bebouwing niet toetsbaar is binnen dit kader. Het Beeldkwaliteitplan is bedoelt om de ruimtelijke kwaliteit van het woongebied te toetsen en te bewaken en zal wordne vastgesteld door de gemeenteraad. De bedoeling is later, als alles ontwikkeld is, het binnen de welstandsnota op te nemen.

3.3.13 Kadernota Spelen 2016

De uitgangspunten voor spelen en speelvoorzieningen in Hengelo zijn beschreven in de gemeentelijke Kadernota Spelen 2016. Goede speelmogelijkheden zijn belangrijk. Het gaat om zowel formele als informele speelruimte. Onder formele speelruimte wordt verstaan: openbaar en vrij toegankelijk gebied in de openbare ruimte, die bewust voor spelen ingericht is met speeltoestellen of -attributen. Informele speelruimte is alle ruimte die kinderen voor hun spel gebruiken, maar die niet speciaal daarvoor ingericht is.

In de wijk Wilderinkshoek, waarvan het plangebied deel uitmaakt, zijn de formele openbare speelplekken gespreid aangelegd, waarbij ook de schoolpleinen een functie voor de buurt vervullen.

Aan de zuidzijde van het plangebied, direct daaraan grenzend, ligt het Laurapark. In het park zijn speelvoorzieningen aanwezig in de vorm van een met speeltoestellen ingerichte speelplek voor de jongere kinderen, een pannakooi en voetbaldoeltjes. Aan de andere zijde van de Krabbenbosweg ligt de speeltuin De Nijverheid aan de Paulinastraat.

In het plangebied zelf gaat het om informele speelruimte. In de openbare ruimte mag in principe overal gespeeld worden, daar waar dat mogelijk is. Het gaat daaarbij bijvoorbeeld om gazons of bredere grasstroken. Ook woonstraten met een 30 km-zone, voetpaden, stoepen en pleintjes zijn vaak geschikt als informele speelruimte.
Speelruimte wordt gevonden binnen de bestemmingen 'Groen' , 'Verkeer-verblijfsgebied' en 'Wonen'.

3.3.14 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidwerings-eis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

In paragraaf 4.4.3 wordt beschreven hoe in relatie tot de ontwikkeling Elisabethstraat met het gemeentelijk geluidbeleid wordt omgegaan.

3.3.15 Bodembeleid

De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die aan de bodemkwaliteit worden gesteld verschillen per bestemming. Voor Wonen gelden bijvoorbeeld strengere normen dan voor Industrie. Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerend te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming en het is niet nodig om elke bodemverontreiniging weg te nemen.

Op grond van (bedrijfs)activiteiten in het verleden kan een locatie verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de totstandkoming van een bestemmingsplan worden de verdachte locaties geïdentificeerd en wordt geïnventariseerd of er (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek nog wel nodig zijn bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Het Hengelose bodembeleid is afgestemd met andere Twentse gemeenten en richt zich op behoud van de goede bodemkwaliteit in de regio. Dit beleid is beschreven in de Nota bodembeheer. De bodemkwaliteitsnormen zijn afgestemd op de locatiespecifieke kenmerken in Hengelo en zijn onderverdeeld in de klassen: Schoon, Wonen met tuin, Stedelijk wonen, Tuindorp en Industrie. Voor elke klasse zijn lokale maximale waarden bepaald die vastliggen in de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart geldt net als meer verordeningen ed naast het bestemmingsplan (voor grondverzet met name).

Hoe er met de bodemkwaliteit voor het plangebied wordt omgegaan staat omschreven in paragraaf 4.4.2.

3.3.16 Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2014-2022

Cultureel erfgoed is tegenwoordig meer dan alleen de monumenten. Archeologie, funerair erfgoed, religieus en agrarisch erfgoed, maar ook cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het culturele erfgoed.

We bedoelen dan het culturele erfgoed in de ruimtelijke en gebiedsgerichte zin. De vernieuwde monumentenzorg richt zich op voorkantsturing, kennisvergaring, analyse en cultuurhistorische afweging vooraf in planprocessen.

Vanaf 2010 heeft de modernisering in de monumentenzorg voor nieuwe inzichten gezorgd: van behoud en conservering naar behoud door ontwikkeling. Herbestemming is hierbij het toverwoord in deze tijd van toenemende leegstand. Herbestemming is algemeen goed geworden en nu, anno 2017, vindt er een verschuiving plaats naar behoud door bewustwording.

De gemeente Hengelo vindt haar cultureel erfgoed belangrijk en wil haar kernkwaliteiten in de toekomst behouden. Hengelo is in het heden en verleden stad van verbindingen, de centrale plek in deze regio: het spoorwegnetwerk en de postweg van Deventer naar Münster liepen via Hengelo. De voormalige E8 die via de Deldenerstraat en de Europatunnel werd verbonden met het industriële hart van de stad.

Nu zijn Hart van Zuid en het Twentekanaal als drukke transportader hier het bewijs van. Hengelo; hart van Twente! Hengelo is de stad van het industriële erfgoed, zoals Tuindorp 't Lansink, maar zeker ook stad van de wederopbouwperiode. Het is nu juist deze wederopbouwperiode waar het Rijk al zijn aandacht aan besteedt. De bouwwerken uit deze periode staan onder grote druk, terwijl ze de basis hebben gevormd voor de nieuwe welvaartsstaat van na de Tweede Wereldoorlog. Dat Hengelo hoog scoort met twee belangrijke wederopbouwgebieden (binnenstad en Klein Driene) en drie rijksmonumenten (stadhuis, Europatunnel en Raphaëlkerk) bewijst dat de gemeente Hengelo nog iets bijzonders in handen heeft wat onze identiteit versterkt: Hengelo; wederopbouwstad van nationaal belang!

3.3.17 Nota Snippergroen

In 2013 heeft de gemeenteraad de Nota Snippergroen 2013 vastgesteld. Deze nota had tot doel om beleidsregels te bieden waarmee op een transparante wijze beoordeeld kan worden wat snippergroen is en of een strook gemeentelijk openbaar groen in aanmerking komt voor verkoop of het in gebruik geven (groenuitgifte). Dit gemeentelijke groen noemen we 'snippergroen'.

In 2014 heeft het college in het coalitieakkoord (2014-2018) bij het onderwerp 'snippergroen' het volgende gesteld. 'Een deel van de dossiers die hebben geleid tot enige onrust, gaat niet over het gebruik van snippergroen, maar over illegaal grondgebruik. Onze grondhouding is, dat we in die gevallen proberen een oplossing te vinden via bijvoorbeeld verkoop of verhuur'.

Op basis van deze wens van het college, is de Nota Snippergroen 2013 geactualiseerd; het nieuwe beleid betreft een versoepeling ten aanzien van de handhaving op illegaal grondgebruik. De versoepeling van het beleid biedt bewoners nu mogelijkheden om situaties die grenzen aan het eigen perceel, waarbij het gemeentelijk openbaar groen vóór de peildatum 11 maart 2013 illegaal in gebruik is genomen én nog niet is hersteld, te legaliseren.

De gekozen peildatum is het moment waarop er luchtfoto's zijn gemaakt van Hengelo ten tijde van de vaststelling van het Groenplan, de Hoofdgroenstructuur en de nota Snippergroen 2013. De luchtfoto's van 11 maart 2013 geven in veel situaties een duidelijk beeld van het gebruik van de grond om te beoordelen of al dan niet sprake is van illegaal grondgebruik. Met deze vaststelling (april 2013) heeft de gemeenteraad zich, na onder andere twee openbare inloopbijeenkomsten, een hoorzitting en een inspraaktermijn, uitgesproken voor het algemene belang van groen in de stad. Vanwege dit besluit, alsmede het feit dat het college dit actief kenbaar heeft gemaakt met gebruik making van de daarbij behorende media, is dit ook voor de inwoners van Hengelo een herkenbaar moment.

Het college heeft op 3 maart 2015 het voorlopig besluit genomen om de Nota Snippergroen 2015 vast te stellen, om hierover in gesprek te gaan met de externe groenpartners en de nota gedurende 6 weken ter inzage te leggen. De conceptnota Snippergroen heeft van 18 maart 2015 tot en met 29 april 2015 ter inzage gelegen. In deze periode zijn er 37 reacties ingediend. Een deel van deze reacties bevat meerdere vragen, opmerkingen of suggesties. Deze reacties zijn per brief beantwoord. Tevens is een reactienota opgesteld.

Mede op basis van de gesprekken met de groenpartners is het beleid nog aangepast. In situaties waarbij het gemeentelijk openbaar groen in de hoofdgroenstructuur, grenzend aan het eigen perceel, vóór de peildatum illegaal in gebruik is genomen én nog niet is hersteld, kan het gebruik alleen worden gelegaliseerd middels een groenuitgifteovereenkomst. De bewoner houdt hiermee het gebruiksgenot van de grond. Door het stellen van voorwaarden in deze overeenkomst, blijft het groene karakter van het betreffende perceel (en de wijk) gewaarborgd. De bestaande illegale situaties in de hoofdgroenstructuur worden in principe dus niet verkocht. Verkoop is immers onomkeerbaar, en door verkoop ontstaan er meer mogelijkheden om schuttingen of bouwwerken te plaatsen. Hiermee is tegemoet gekomen aan de wensen van de Wijkraad Hasseler Es en externe groenpartners.

Illegale situaties die (opnieuw) zijn ontstaan ná de peildatum, komen niet in aanmerking voor legalisatie. Tegen recentere en toekomstige gevallen van illegaal grondgebruik (die na de 11 maart 2013 zijn ontstaan) zal dus handhavend worden opgetreden. Illegaal grondgebruik is en blijft immers ongewenst. Als bewoners geen gebruik willen maken van de mogelijkheid tot legalisatie, dan wordt de grond teruggenomen en opnieuw ingericht als openbaar groen. Dit geldt ook als de bewoner niet wil voldoen aan de groenuitgiftevoorwaarden.

In specifieke situaties kan het college besluiten om af te wijken van de werkwijze zoals is beschreven in de Nota Snippergroen 2015. Deze specifieke situaties zijn aangeduid als 'complexe situatie', om aan te geven dat het een bijzondere situatie betreft die om een eigen aanpak vraagt. In die gevallen waar een afwijking van het beleid nodig of wenselijk is, zal het college een separaat besluit nemen.

Op 30 september 2015 heeft de gemeenteraad de Nota Snippergroen 2015 vastgesteld.

3.3.18 Handhavingsprogramma 2017

Op basis van de Wabo wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Hierin wordt voor o.a. het taakveld "bouwen" van de afdeling Handhaving de prioriteiten aangegeven. Het accent is komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid). Voor wat betreft het toezicht op overtredingen van de voorschriften uit dit bestemmingsplan moet worden opgemerkt dat geen object- en gebiedsgericht toezicht wordt uitgevoerd. Er wordt enkel gecontroleerd wanneer hiervoor een duidelijke aanleiding is zoals een klacht of een handhavingsverzoek.

Op basis van de missie en visie kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het handhavingsprogramma als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

Plangebied.

Het plangebied Elisahof wordt globaal begrensd door de Elisabethstraat aan de noordzijde, de Laurastraat aan de oostzijde, de Andreastraat en het Laurapark aan de zuidzijde en de Krabbenbosweg aan de westzijde. Aan de noordkant (parallel aan de Elisabethstraat) stroomt de Woolderbinnenbeek.

Huidig oppervlaktewatersysteem.

Het oppervlaktewater van het watersysteem in het plangebied wordt voornamelijk gevormd
door de Woolderbinnenbeek aan de noordkant en de retentievijver van het Laurapark aan de
zuidwestkant. De retentievijver aangrenzend aan het Laurapark fungeert als buffer in geval van
hevige neerslaggebeurtenissen.

Beleid waterhuishouding.

Het beleid van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Hengelo richt zich op het voorkomen van wateroverlast nu en in de toekomst. Klimaatverandering zorgt ervoor dat pieken (neerslag en droogte) extremer worden.
Deze ontwikkeling leidt ertoe dat de behoefte om water vast te houden toeneemt. Door het verwerken van regenwater binnen het plangebied, wordt de grondwatervoorraad beter op peil
gehouden en wordt het oppervlaktewatersysteem tijdens piekbuien niet extra belast. Het verwerken van regenwater in wadi's is een goed voorbeeld van klimaatrobuust ontwikkelen. De hoofdfunctie van een wadi is immers water vasthouden. Voor het goed functioneren van een wadisysteem is voldoende infiltratiecapaciteit een vereiste. Ten aanzien van de hoeveelheid te realiseren berging binnen het plangebied wordt aangeraden om indien mogelijk niet af wijken van de beleidsnorm van 55 millimeter met een ondergrens van 20 millimeter.

De afvoer van huishoudelijk afvalwater in het nieuwe plan.

Door het gebied ligt een transportriool beton ø 500 mm, tussen de Krabbenbosweg en de Laurastraat. Dit transportriool is noodzakelijk voor het goed functioneren van het gemengde rioolstelsel van de omliggende wijken. Het transportriool moet op een aantal plaatsen opnieuw
worden aangelegd om in het plan in te passen. De diepteligging en diameter blijven gelijk. Op het riool kan de DWA (droogweerafvoer) van de woningen en het appartementencomplex worden aangesloten.

De afvoer van hemelwater in het nieuwe plan.

Voor de verwerking van regenwater worden 3 wadi's in het plangebied aangelegd. Hierop wordt het verhard oppervlak (dakwater en water van wegverharding) van de nieuwbouwwijk aangesloten. De huispercelen die aan de beek grenzen wateren direct af op de beek. De wadi's hebben een maximale diepte van 0,40 meter. De huidige loop van de Woolderbinnenbeek blijft grotendeels intact. Op twee trajecten (beide ca. 50 meter lengte) wordt het bestaande profiel gewijzigd. Het profiel krijgt hier aan de planzijde een verticale keerwand, in plaats van een talud.

Grondwater en drooglegging in het nieuwe plan.

In augustus 2017 is door Envita een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bodemopbouw is matig tot slecht doorlatend. Door de gemeente Hengelo is aangegeven dat in het gebied sprake is van hoge grondwaterstanden en dat het terrein langdurig nat kan zijn. In een eerder opgesteld waterhuishoudkundig plan van 2008 is aangegeven dat het grondwater op minimaal 0,45 m onder maaiveld staat. Voor het plan Elisahof wordt geadviseerd om een drainagestelsel aan te leggen om grondwateroverlast te voorkomen en de ontwateringsdiepte lokaal te maximaliseren. Verder wordt geadviseerd om bij de woningen een drain aan te leggen, waarbij eventueel ook wateroverlast in achtertuinen voorkomen kan worden.

Waterhuishoudingsplan.

Voor het plangebied is een waterhuishoudingsplan opgesteld. (zie bijlage 8 , Roelofs, versie definitief/07, d.d. 21 november 2018). In het kader van de wettelijk verplichte watertoets is het waterschap Vechtstromen in een vroegtijdig stadium hierbij betrokken geweest. De gemeente Hengelo en het waterschap Vechtstromen kunnen instemmen met dit plan.

4.2 Flora en fauna

Wet Natuurbescherming

De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.

De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.

Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.

In de wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.

Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 5,5 kilometer afstand van het plangebied.

Soortenbescherming

Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort.

Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.

De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.

Ruimtelijke ontwikkeling

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.

In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.

- Vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt verleend door de minister en door de provincie. Een lijst met vrijgestelde soorten is per provincie in de provinciale verordening opgenomen.
- Een WABO omgevingsvergunning met verklaring van geen bedenking houdt in dat in de aanvraag voor de activiteit het onderdeel natuurwetgeving wordt opgenomen (omgevingsvergunning 'met aanhaking Wet Natuurbescherming'). Het bevoegd gezag (de provincie of Omgevingsdienst) moet een verklaring van geen bedenking afgeven, die wordt verwerkt in de vergunning.
- Een gedragscode flora en fauna beschrijft het proces en de richtlijnen voor zorgvuldig handelen tijdens het verrichten van werkzaamheden op locaties met groeiplaatsen en/of (vaste) rust- en verblijfsplaatsen van beschermde soorten. De gedragscode moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Advies voor het plangebied

In 2018 is een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd in het kader van de Wet Natuurbescherming, zie bijlage 2 (Quickscan Elisabethstraat e.o. te Hengelo, Natuurbank Overijssel, 14-6-2018). Uit dit onderzoek komt naar voren dat ‘mits bezette vogelnesten beschermd worden en bij de uitvoering van de activiteiten rekening gehouden wordt met de ecologie van amfibieën en grondgebonden zoogdieren, de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties leiden in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging van het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland en op enige afstand van Natura2000-gebied, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en –gebieden.'


De Wet Natuurbescherming vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

4.3.2 Archeologische verwachting

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in afbeelding 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0122-0301_0009.png" Afbeelding 7: Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

4.3.3 Archeologie in het plangebied
4.3.3.1 Verwachtingswaarden

Het plangebied Elisabethstraat ligt geheel in één zone met een lage archeologische verwachtingswaarde (zie afbeelding 7). Het plangebied ligt in een gebied met beekdalen en overige laagten. Binnen deze lagere delen van het landschap kunnen hoofdzakelijk archeologische resten worden aangetroffen die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen hoge gronden

4.3.3.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen archeologische waarnemingen geregistreerd. Tevens liggen binnen het plangebied geen terreinen van archeologische waarde.

4.3.3.3 Uitgevoerde onderzoeken

In het plangebied is in het verleden een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In 2009 is het plangebied door het ARC onderzocht middels een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase). Op basis van de geomorfologische situatie (ligging van het plangebied binnen dalvormige laagtes en beekdalen) is geconcludeerd dat er in het verleden sprake zal zijn gewest van vochtige en natte omstandigheden. Het booronderzoek heeft aangetoond dat het gebied inderdaad onder natte en vochtige omstandigheden is gevormd. Tevens is de top van de natuurlijke bodem verstoord. Het werd niet waarschijnlijk geacht dat het plangebied in het verleden als bewoningsterrein in gebruik is geweest. Geadviseerd is het plangebied vrij te geven voor wat betreft het omgevingsaspect archeologie.

De gemeente heeft het advies van het ARC overgenomen en het selectiebesluit genomen om het plangebied voor wat betreft het omgevingsaspect 'archeologische waarden' vrij te geven. Het plangebied is dan ook als zodanig opgenomen op de archeologische beleidskaart van de gemeente

4.3.3.4 Vertaling naar planregels

Vanwege het eerder uitgevoerd onderzoek is het reeds vrijgegeven. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het opnemen van planregels dan ook geen vereiste.

4.3.4 Cultuurhistorische waarden

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

4.3.5 Cultuurhistorie in het plangebied
4.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Tot in ver in de 20e eeuw lag het plangebied buiten de bebouwde kom van Hengelo en maakte het deel uit van de marke Woolde. In afbeelding 8 is de situatie omstreeks het begin van de 19e eeuw aangegeven. Te zien is dat het plangebied zich in de overgangszone bevond van de reeds in cultuur gebrachte bouwlanden en de nog woeste gronden. Het plangebied bestond in deze tijd uit grasland terwijl in het zuiden en westen nog onontgonnen heidegronden aanwezig zijn.


Tot aan de aanleg van de woonwijk in de jaren vijftig is het plangebied een landelijk gebied geweest. Met de aanleg van de woonwijk is de hele oude structuur feitelijk verdwenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0122-0301_0010.jpg" Afbeelding 8: Situatie van het plangebied rond 1830, waarop plangebied globaal met een rode cirkel is aangegeven (bron: Hisgis)

4.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Zoals vermeld resteren er geen historisch-geografische kenmerken en structuren meer in het plangebied.

4.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), ca. 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 3 met de status voorgedragen), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink ca. 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit.

Binnen het plangebied zelf zijn geen gebouwde monumenten en objecten.

4.4 Milieu

Milieuhygiëne is een belangrijk onderdeel van ruimtelijke ordening en vormt zodoende ook een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Het is van belang dat in het kader van een zorgvuldige en integrale afweging milieurelevante aspecten in beeld zijn gebracht. Om inzicht te verschaffen in de relevante milieuhygiënische aspecten is een vormvrije mer-beoordeling en milieuaspectenstudie gemaakt. Deze studie is opgenomen als bijlage 7 bij het voorliggende bestemmingsplan. In deze paragraaf zijn de conclusies uit de milieuaspectenstudie opgenomen. Voor een uitgebreide motivering wordt verwezen naar genoemde bijlage.

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Er moet voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies, zoals woningen, scholen en zorginstellingen. Door voldoende ruimtelijke scheiding moet worden voorkomen dat:

  • a. bij woningen en andere gevoelige functies ontoelaatbare overlast ontstaat en;
  • b. bedrijven onevenredige maatregelen moeten treffen om aan milieuregels te kunnen voldoen.

In de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009) worden voor een groot aantal bedrijfstakken en milieubelastende activiteiten richtafstanden geadviseerd. Deze VNG-uitgave wordt algemeen geaccepteerd als richtlijn voor de aan te houden richtafstanden in nieuwe situaties. Als wordt voldaan aan de geadviseerde afstanden tussen een bedrijf en een gevoelige functie, mag er in zijn algemeenheid van worden uitgegaan dat een bedrijf in redelijkheid aan de milieuregels kan voldoen en dat ontoelaatbare (milieu)hinder bij woningen en andere gevoelige functies worden voorkomen.

Beoordeling
Het plan betreft het realiseren van woningen; er worden geen bedrijven mogelijk gemaakt. In het plan wordt een reeds aanwezig transformatorgebouw ingepast. Aan de Laurastraat, net buiten het plangebied, is een basisschool gevestigd. Verder zijn er rondom het plangebied geen bedrijfsactiviteiten aanwezig die op het gebied van invloed zijn. Hieronder wordt ingegaan op het trafohuisje en de basisschool.

Transformatorgebouw
In het plangebied is een transformatorgebouw aanwezig; dit wordt in het plan ingepast. De naastgelegen kavel is geprojecteerd op ca. 2 meter van het transformatorgebouw, het daarin gelegen bouwvlak is geprojecteerd op ca 4 meter van het gebouw. In de uitgave Bedrijven milieuzonering wordt voor een transformator < 1 MVA een veiligheidsafstand en een afstand vanwege het (continue) geluid een afstand van 10 meter geadviseerd. De transformator staat opgesteld in een bakstenen gebouw. Dit gebouw biedt voor wat betreft het risico en het aspect geluid afscherming. Buiten het gebouw is echter wel geluid hoorbaar. Onderzocht moet worden of ter plekke van de geprojecteerde woning desondanks sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In ieder geval moet een afstand worden aangehouden waarbij wordt voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit (= 50 dB(A) in de dag-, 45 dB(A) in de avond- en 40 dB(A) in de nachtperiode. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening is het wenselijk dat een afstand wordt aangehouden waarin wordt voldaan aan de ambitiewaarde voor het gebiedstype wonen uit het gemeentelijk geluidbeleid, d.w.z. 5 dB lagere waarden dan de normen uit het Activiteitenbesluit.

Basisschool
Ten oosten van het plangebied, aan de overkant van de Laurastraat bevindt zich een basisschool. De uitgave Bedrijven en milieuzonering adviseert hiervoor een aan te houden afstand van 30 meter. De afstand van de schoolbestemming (= het schoolplein) tot het dichtstbijgelegen bouwvlak in het plangebied is ca. 25 meter. Ondanks dat dit wat minder is dan de geadviseerde afstand van 30 meter is er naar het oordeel van de gemeente toch sprake van een goede ruimtelijke ordening i.c. een goed woon en leefklimaat. Het betreft namelijk een bestaande school waaromheen al bestaande woningen op dezelfde en kortere afstand aanwezig zijn. Aan de Elizabethstraat bevindt zich een woning op ca. 25 meter. Aan de Laurastraat en de Dorastraat liggen woningen op ca. 20 meter van het schoolplein. Het betreft een basisschool; de school maakt daarom alleen in de dagperiode gebruik van het schoolplein. De gemeente is niet bekend met klachten of andere signalen dat ter plekke van die woningen het woon- en leefklimaat onevenredig wordt verstoord. Voor de school geeft het plan geen beperking. Zoals gezegd bevinden zich op kleinere afstand al woningen; bovendien zijn de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit waaraan de school moet voldoen niet van toepassing op het stemgeluid vanaf het schoolplein.

Tegenover de school, direct tegen het plangebied en op korte afstand (ca. 5 meter) van het dichtstbijgelegen bouwvlak bevindt zich een parkeerstrook bedoeld om de schoolkinderen af te zetten en op te halen. Het gebruik van deze strook tijdens het brengen en halen van schoolkinderen zal enige geluidbelasting geven van de dichtstbijgelegen woning, vooral door autobewegingen, dichtslaande autodeuren en stemgeluid. Het betreft evenwel vrij kortstondige hinder (van ongeveer twee keer een half uur) in de ochtend en de middag op werkdagen. Van nachtelijke slaapverstoring is dan ook geen sprake. Naar het oordeel van de gemeente is de te verwachten hinder en daarmee de verstoring van het goede woon- en leefklimaat dan ook beperkt. Voorzieningen zoals een geluidscherm of extra geluidwerende maatregelen aan de nieuw te bouwen woningen zijn, gelet op de beperkt hinder, naar het oordeel van de gemeente dan ook niet noodzakelijk.

4.4.2 Bodem

In het kader van een herziening van het bestemmingsplan aan de Elisabethstraat te Hengelo is een bodemtoets uitgevoerd. Het gebied is gelegen ten zuiden van de Elisabethstraat te Hengelo. Het betreft de kadastrale percelen I2141, I3084, I3085, I3314, I3315, I3316, I3317, I3325 & I3656 (ca. 21.000 m2). Er is bij onderhavig bestemmingsplan geen sprake van een gebruikswijziging (Wonen met tuin en openbaar groen). Wel is er sprake van een verschuiving van de bestemmingen en daarmee het beoogde gebruik.

Binnen het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van het verkennend bodemonderzoek (Envita; Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740 en NEN 5707) Nieuwbouwplan Elisabethstraat in Hengelo; 203539-11/R01; 2 oktober 2017) kan de conclusie worden getrokken dat er op het terrein meerdere bodemverontreinigingen (drie) aanwezig zijn. Naar aanleiding van het eerdergenoemde verkennend bodemonderzoek is ter plaatse van één deellocatie een nader bodemonderzoek (Ortageo; nader bodemonderzoek, Elisabethstraat in Hengelo; 203539-13/B01; 4 december 2018) uitgevoerd. Op basis van dit nader bodemonderzoek wordt veronderstelt dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voorafgaand aan de aan de geplande bestemmingswijziging zal een bodemsanering moeten worden uitgevoerd. De verwachting is dat deze saneringsmaatregelen geen invloed hebben op de financiële haalbaarheid van het project.

Ter plaatse van de overige twee geconstateerde verontreinigingen (verkennend bodemonderzoek) zal formeel nog nader bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om vast te stellen of er is sprake van een ernstig en/of historisch geval van bodemverontreiniging.

De twee voorgenoemde onderzoeken zijn te vinden in bijlagen 3 en 4 van de toelichting.

4.4.3 Geluid

De nota geluid van de gemeente Hengelo heeft als uitgangspunt dat de geluidbelasting het goede woon-en leefklimaat niet mag verstoren. Dit betekent niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van bijvoorbeeld de binnenstad of bewoners langs een drukke invalsweg zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Daarom zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden:

  • Wonen;
  • Binnenstad en winkelgebieden;
  • Industrie en bedrijven;
  • Buitengebied en stadsparken;
  • Verkeerszones.


Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan. De Wet geluidhinder definieert zones langs industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Bij het realiseren van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen een zone moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd en moet de wettelijke geluidgrenswaarde in acht worden genomen.

Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de wettelijke zones van 200 meter langs de Oelerweg en de Breemarsweg, beide 50-km wegen. De andere wegen in en om het plangebied, de betreffen 30 km-wegen en kennen geen wettelijke zone. De geprojecteerde bebouwing ligt binnen het gebiedstype "wonen" zoals bedoeld in het gemeentelijk geluidbeleid.

Conform de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport Akoestisch onderzoek bouwplan Elisabethstraat Hengelo, projectnummer 18.042, d.d. 23 november 2018 (zie bijlage 5). In het rapport wordt geconstateerd dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer over de Oelerweg en de Breemarsweg in het maatgevende jaar 2030 lager is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde en de ambitiewaarde in het gebiedstype wonen (48 dB). Er wordt dan ook voldaan aan de Wet geluidhinder.

De andere wegen in en rond het plangebied -de Elisabethstraat, de Woolderbeekweg, de Krabbenbosweg, de Berendinastraat, de Dorastraat, de Andreastraat en de Laurastraat- zijn zoals gezegd 30 km wegen zonder wettelijke zone. De bepalingen uit de Wet geluidhinder zijn op deze wegen niet van toepassing. In de praktijk kunnen 30 km-wegen echter wel degelijk geluidhinder veroorzaken. Daarom is in de nota geluid vastgelegd dat bij de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ook de geluidbelasting van deze wegen moet worden onderzocht en dat moet worden getoetst of het plafond voor het binnenniveau van 33 dB niet wordt overschreden. De gevel van een nieuwe woning moet op grond van het Bouwbesluit een geluidwering bezitten van minimaal 20 dB. Tot aan een geluidbelasting van 53 dB zal in een nieuwe woning dan ook altijd aan het binnenniveau worden voldaan. Is de geluidbelasting hoger dan 53 dB, dan zal extra aandacht aan de geluidwering van de gevel moeten worden besteed.

In het akoestisch onderzoek is de gecumuleerde geluidbelasting van alle genoemde wegen berekend. Bij verschillende bouwvlakken is de gecumuleerde geluidbelasting hoger dan 53 dB; de geluidbelasting is nergens hoger dan 56 dB. Bij een geluidbelasting van 56 dB is een geluidwering nodig van minimaal 23 dB om aan het binnenniveau te kunnen voldoen. Gelet op de thermische isolatie van nieuwe woningen, is het aannemelijk dat in de praktijk zonder extra voorzieningen aan deze geluidwerings-eis van 23 dB kan worden voldaan. Het enige punt van aandacht zijn eventuele ventilatieroosters in de gevel. Als deze aanwezig zijn, zullen geluid-gedempte ventilatieroosters moeten worden toegepast.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt niet binnen de zone van één van de spoortrajecten door Hengelo. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt ruim buiten de zone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

4.4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Aan het plaatsgebonden risico is een wettelijke contour verbonden waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden geprojecteerd. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen dodelijk wordt getroffen door een incident met gevaarlijke stoffen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle bedrijven. Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van de snelwegen, het spoor en buisleidingen. Op grond van de genoemde regelgeving is het daarom niet nodig om de hoogte van het groepsrisico te berekenen.

Alleen een eventuele calamiteit met giftige stoffen kent de mogelijke effectafstand die reikt tot over het plangebied. Gelet op de beperkte hoeveelheden die van deze stoffen kunnen worden vervoerd binnen de wettelijke risicoplafonds, is de kans dat deze effecten optreden zeer gering. Extra maatregelen zijn daarom niet nodig; de reguliere brandweerzorg volstaat.

4.4.5 Luchtkwaliteit en stikstofdepositie

In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen die het bevoegd gezag bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten in de besluitvorming moet betrekken.

Indien het project:
a. niet leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden en/of;
b. niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en of;
c. 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit en/of;
d. onderdeel is van het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit;
is luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan:

Een woningbouwplan draagt op grond van de ministeriële regeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit als minder dan 1500 woningen worden gerealiseerd. Voorliggend plan ligt ruim onder deze grens. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering.

Het Plangebied ligt op ruim 5 km van het Lonnekermeer, een Natura2000 gebied. De vigerende planologische situatie staat meer woningen toe dan de voorgenomen wijziging. De verkeersgeneratie neemt dan ook af ten opzichte van de dat wat het vigerende plan toestaat. De nieuw te bouwen woningen zullen niet worden aangesloten op het aardgasnet. De stikstofdepositie zal afnemen ten opzichte van dat wat op grond van het vigerende plan mogelijk is.

4.4.6 (Radar)Obstakel- en verstoringsgebieden

Het plangebied ligt op ca 9 km afstand van het radarstation Twente. Om een ongestoord functioneren van de radar- en communicatieapparatuur te waarborgen, gelden op grond van artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening in de omgeving van het radarstation beperkingen m.b.t de bouwhoogte. De beperkingen gelden voor een gebied met een straal van 15 km, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit gebied mag de bebouwingshoogte niet hoger zijn dan de denkbeeldige lijn die met 0,25 graden oploopt vanaf de radarantenne. De radarantenne ligt op 71 meter boven NAP. Ter plaatse van het plangebied mag de bouwhoogte daarom niet hoger zijn dan 110 meter boven NAP. Het maaiveld ligt op minder dan 20 meter boven NAP. De maximale bouwhoogte blijft dan ook ruim onder het radarverstoringsgebied.

Ook de hoogtebeperking vanwege de vliegveiligheid die geldt op grond van het Luchthavenbesluit Twente Airport vormt geen belemmering. Het plangebied ligt namelijk binnen de zone waarvoor een hoogtebeperking geldt van 150 tot 160 meter boven NAP.

4.4.7 Vormvrije Mer- beoordeling

Wettelijk kader

Uit de Wet milieubeheer in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) volgt dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject” (kolom 1 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer) beoordeeld moet worden of er zodanige belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten dat het nodig is om eerst milieueffectrapport (MER) op te stellen. Bij de beoordeling moeten worden betrokken de criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn.

De omvang van het project ligt ruim onder de drempelwaarden genoemd in kolom 2 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer waarboven een formele mer-beoordeling nodig is.

Om te kunnen beoordelen of een milieueffectrapport nodig is, moet op grond van artikel 7.16 Wet milieubeheer degene die een activiteit wil ondernemen, rekening houdend met de relevante criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn, een beschrijving verstrekken van :

  • de fysieke kenmerken van de activiteit;
  • de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn
  • de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, met specifieke aandacht, voor zover van toepassing, voor de gevolgen van emissies en productie van afvalstoffen en voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen (met name, bodem, land, water en biodiversiteit).
  • de eventuele maatregelen die zijn getroffen om nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen.

Beschikbare informatie

De initiatiefnemer heeft de volgende informatie verstrekt; de stukken zijn als bijlage bij deze beoordeling gevoegd:

  • Notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling/aanmeldnotitie herontwikkeling locatie Elisabethstraat Hengelo,
    d.d. 24 november 2018 (zie bijlage 6)
  • Akoestisch onderzoek bouwplan Elisabethstraat Hengelo, projectnummer 18.042,
    d.d. 23 november 2018.

Beoordeling en motivering

In de vormvrije m.e.r. beoordeling (bijlage 6) wordt door de initiatiefnemer in grote lijnen een goed beeld gegeven van de kenmerken en de locatie van het plan met betrekking tot de aspecten die in bijlage III worden genoemd. In hoofdstuk 4 van de aanmeldnotitie wordt aannemelijk gemaakt dat er voor wat betreft de aspecten verkeer, geluid, luchtkwaliteit, ecologie, water geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten.

Wat ontbreekt in de aanmeldnotitie is een beschrijving van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Het bouwbesluit stelt in afdeling 5.2 eisen aan de milieubelasting van de toe te passen materialen. Om die reden is het niet aannemelijk dat er als gevolg van de toe te passen bouwmaterialen belangrijke nadele milieugevolgen zijn te verwachten. Op grond van de gaswet is het niet toegestaan om de nieuw te bouwen woningen aan te sluiten op het aardgasnet.

Conclusie

Gelet op:

  • de kenmerken en locatie van het plan;
  • de (beperkte) gevolgen die het plan naar verwachting voor het milieu kan hebben;
  • de relevantie beoordelingscriteria hierbij uit bijlage III van de mer-richtlijn;
  • voorgaande overwegingen

wordt geconcludeerd dat het plan naar verwachting geen zodanig belangrijke gevolgen voor het milieu zal hebben dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

4.5 Integrale veiligheid

In Hengelo staat veiligheid hoog op de agenda. Veiligheid is immers één van de basistaken van de lokale overheid. Het is zaak om ook bij de ruimtelijke ordening rekening te houden met mogelijkheden om de integrale veiligheid te verbeteren.

Ten aanzien van de sociale veiligheid dient rekening te worden gehouden met het volgende. Het is een gegeven dat de aanwezigheid van potentiële daders en een aantrekkelijk en kwetsbaar doelwit de kans op criminaliteit verhogen. Door een zorgvuldig ontwerp en beheer van de gebouwde omgeving kan de veiligheid worden verbeterd en overlast worden verminderd. Het Politiekeurmerk voor Nieuwbouw biedt hier een goed handvat voor en dient, waar mogelijk, dan ook te worden toegepast. Het betekent onder meer dat aanwezigheid van sociale ogen de kans op onveiligheid vermindert. Dit betekent:

  • geen tussenliggende terreinen braak laten liggen;
  • de locatie van voorzieningen zorgvuldig organiseren binnen het gebouw d.w.z. presentatie van die functies aan openbare / semi-openbare ruimtes;
  • open karakter creëren, vermijden dat dichte gevels ontstaan langs routes;
  • doorgaande routes voor langzaam verkeer door gebieden met monofuncties vermijden;
  • zorg dragen voor eventuele alternatieve routes in de vorm van dag- en nachtroutes.

De kans op onveiligheid vermindert ook als de woonomgeving aantrekkelijk is vormgegeven, goed is onderhouden en bewoners en voorbijgangers zich betrokken voelen bij de omgeving. Dit laatste kan onder meer worden bereikt door zoveel mogelijk gebieden in te richten met zowel een verkeers- als een verblijfsfunctie.

Een gebied dient voor de gebruiker helder en duidelijk te worden ingericht. Zo moet er onder meer aandacht besteed worden aan zichtlijnen en verlichting. Op basis hiervan dient rekening te worden gehouden met de vormgeving van binnenterreinen, achterpaden, doorgaande wegen, parkeervoorzieningen voor de diverse vervoermiddelen, straatmeubilair en speelvoorzieningen. Ook moeten bedrijven en voorzieningen zorgvuldig worden ingepast. Ten slotte moet altijd rekening worden gehouden met de bereikbaarheid voor de hulpdiensten.

4.6 Duurzaam bouwen

Het plangebied wordt met drie thema's in een duurzaam ontwikkelingsperspectief geplaatst. Ten eerste worden de aanwezige landschappelijke kwaliteiten zoveel mogelijk bewaard en benut. Ten tweede is in het ontwerp sprake van voorbeelden van natuurlijke en ecologische aanleg. Ten derde worden een aantal ontwerprichtlijnen permanent toegepast zoals energiezuinig ontwerpen en verkeersprincipes waarin langzaam verkeer en openbaar vervoer zijn bevoordeeld.

Het Plan van Aanpak Duurzaam Bouwen voor Hengelo (vastgesteld door de raad op 16 december 1997) heeft de basis gelegd om in nieuw te ontwikkelen gebieden een aanmerkelijke bijdrage aan duurzaam bouwen te leveren, zowel op woningniveau als op alle andere schaalniveaus. Hiermee is ook het kader gegeven om in bestaande gebieden duurzaamheid vorm te geven.

De uitgangspunten zijn:

  • energiezuinigheid en het gebruik van warmte uit zonne-energie;
  • waterbesparing;
  • duurzaamheid van toegepaste bouwmaterialen in relatie met hun toepassing;
  • flexibiliteit in het gebruik van woningen;
  • binnenmilieu, comfort en gezondheid;
  • een integratie van bovenstaande punten.

De duurzame ontwikkeling is voor de gebouwde omgeving uitgewerkt in duurzaam bouwen en duurzame energie en energie-efficiency.

Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is bouwen op een wijze die past bij een duurzame ontwikkeling, een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien. Het uitgangspunt van de gemeente Hengelo voor duurzaam bouwen is de Trias Ecologica, het stimuleren van de gebouwgebonden maatregelen en het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen. Duurzaam bouwen op gebouwniveau wordt binnen de gemeente Hengelo meetbaar gemaakt met het instrument "Gemeentelijke praktijk richtlijn duurzaam bouwen", verkort GPR-Gebouw 3.2. Op basis van 6 thema's wordt de duurzaamheid van een gebouw gemeten. Op een schaal van 1 tot 10 wordt gemiddeld een score van 7,0 gevraagd. Door de ontwikkelaar dient onderbouwd te worden hoe invulling is gegeven aan deze uitgangspunten voor duurzaam bouwen.

Duurzame energie en energie-efficiency

Duurzame energie is energie die opgewekt wordt door de oneindige bronnen, zoals wind, water en zon. Het gebruik van biomassa valt ook onder de categorie duurzame energie. Energie-efficiency is het beter benutten van de fossiele brandstoffen en van restproducten zoals warmte uit rookgassen, waardoor vermindering van de CO2-emmissie ontstaat.

Het uitgangspunt van de gemeente Hengelo voor toepassing van duurzame energie en energie-efficiency is de Trias Energetica. Het energiebeleid is gericht op prestatiegerichte energievisies waarin de gestelde ambitie is vertaald in concrete uitgangspunten.

Bij het ontwikkelen van plannen voor nieuwbouw of wijkreconstructie verdient het aanbeveling in een vroeg stadium van de planontwikkeling een energievisie op te stellen, waarbij kansen en mogelijkheden worden geïnventariseerd voor een andere dan de conventionele energie-infrastructuur op basis van gas en elektra.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is in een overeenkomst vastgelegd. In deze overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is. Aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Uitgangspunten

5.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

5.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

5.3.2.1 Groen

De groenvoorzieningen/groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als Groen. Op gronden met deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, trapveldjes, speelplekken, speelterreinen, sport-, spel- en jeugdvoorzieningen en waterberging, watergangen en waterpartijen en dergelijke) aan te leggen en in stand te houden. Het aanleggen van voet- en fietspaden is eveneens toegestaan. Gelet op het toenemende belang van waterberging is ook de afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater toegestaan binnen de bestemming. Nutsvoorzieningen zijn eveneens toegestaan binnen de bestemming.

5.3.2.2 Verkeer-Verblijfsgebied

Gronden met de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied zijn veelal bedoeld voor woonstraten, woonerven, voet- en rijwielpaden. Ook pleinen en dergelijke worden onder deze bestemming geschaard. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 30 km/uur mag worden gereden.

5.3.2.3 Water

Op de gronden met de bestemming Water is het toegestaan om waterlopen en waterpartijen aan te leggen en kunnen de gronden gebruikt worden voor voorzieningen ten behoeve van afvoer, berging en infiltratie van hemelwater, de waterhuishouding en waterberging. Daarnaast zijn ondergeschikte functies, zoals groen- en speelvoorziening en bruggen en taluds toegestaan.

5.3.2.4 Wonen

Op de gronden met de bestemming Wonen is het toegestaan om woningen te realiseren.

Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen, maximale bouwhoogte en maximaal aantal wooneenheden opgenomen.

Gelet op het feit dat de ontwikkeling plaatsvindt nabij het Laurapark is de beeldkwaliteit van de erfafscheidingen die grenzen aan het park en het water van belang. Om deze reden is er voor gekozen om voor bepaalde erfafscheidingen een voorwaardelijke erfafscheiding op te nemen die regelt dat er ter ter plaatse van de op een verbeelding aangegeven locaties schanskorven dienen te worden opgericht en in stand te worden gehouden. In de voorwaardelijke verplichting is dit gewaarborgd.

5.3.2.5 Waterstaat - Keur

Op de gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Keur zijn mede bestemd voor het onderhoud van naastgelegen watergang. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in deze dubbelbestemming ten behoeve van onderliggende bestemming, dient eerst advies in te worden ingewonnen van de beheerder van de watergang, in dit geval het Waterschap Vechtstromen.

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.3.3.2 Overige regels

In dit artikel zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

5.4 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.5 Inspraak, vooroverleg en verder verloop van de procedure

5.5.1 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invulling van het gebied, zal vooroverleg worden gevoerd met de provincie en andere overleginstanties.

Op 26 juni is het onderhavige bestemmingsplan besproken in het zogeheten 'Ruimtelijk overleg met de provincie Overijssel'. Op 18 december heeft de provincie aangegeven dat het plan niet in strijd is met het provinciale beleid en ook past binnen de met de gemeente Hengelo gemaakte aanvullende woonafspraken.

Verder heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap Vechtstromen.

5.5.2 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de eventueel ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.