Plan: | Dalmeden, CPO Kamers |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0164.BP0121-0301 |
De plannen van de gemeente Hengelo voor het bouwen van woningen in het gebied Dalmeden vloeien voort uit de regeling Ruimte voor ruimte, die in het voorjaar van 2000 door de regering is vastgesteld. Door gecontroleerd woningbouw toe te staan in het buitengebied worden de financiële middelen gegenereerd die nodig zijn om varkenshouders te compenseren, die bereid zijn hun bedrijf te beëindigen of elders voort te zetten. De gemeente Hengelo heeft gereageerd op een oproep van de provincie Overijssel om toepassing van de regeling. Dit heeft in 2001 geresulteerd in een Bestuursovereenkomst tussen de gemeente Hengelo en de provincie Overijssel. De afspraken uit de Bestuursovereenkomst zijn uitgewerkt in een nota van uitgangspunten en een stedenbouwkundig ontwerp, welke vervolgens juridisch zijn vertaald in het bestemmingsplan 'Dalmeden'.
In het deelgebied Kamers ligt een woongebied dat wordt ontwikkeld door middel van collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). CPO is een vorm van projectontwikkeling waarbij de toekomstige bewoners gezamenlijk opdrachtgever zijn voor hun eigen nieuwbouwproject. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van de CPO-woningen in woongebied Kamers mogelijk. Het betreft echter een herziening van het bestemmingsplan Dalmeden en geen uitwerkingsplan.
Het bestemmingsplan Dalmeden, CPO Kamers bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Voor de uit te werken bestemming Woondoeleinden (W-U XII) deelgebied Kamers Landgoed, gelden de volgende specifieke bepalingen: Centraal in dit deelgebied wordt een groot woongebouw met 20-25 appartementen gerealiseerd. Naast dit woongebouw kunnen er nog meerdere kleinere woongebouwen worden gerealiseerd.
Binnen het plangebied staat het bestemmingsplan Dalmeden 35 woningen toe met een maximale bouwhoogte van 15 meter.
In het bouwplan voor CPO Kamers is geen sprake van een groot woongebouw met 20-25 appartementen, maar van een woongebouw met een kleiner aantal appartementen, daarnaast worden een aantal grondgebonden woningen gerealiseerd. Er wordt dan ook niet voldaan aan de voorwaarden van het uitwerkingsplan.
Het plangebied CPO Kamers maakt deel uit van het deelgebied Kamers dat het meest oostelijk gelegen deelgebied vormt van Dalmeden. De groene Brink begrenst het deelgebied Kamers aan de westzijde.
Afbeelding 1: Overzicht deelgebieden Dalmeden
De grens van het plangebied Dalmeden, CPO Kamers is op de afbeelding aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door de Brink aan de westzijde, de woningen gelegen aan het Muiderslot aan de zuidzijde en de nog te realiseren woongebieden in Kamers aan de oost- en noordzijde.
Afbeelding 2: Ligging plangebied CPO Kamers
Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen, vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Dalmeden'. Het bestemmingsplan 'Dalmeden' is vastgesteld door de gemeenteraad van Hengelo op 29 januari 2008, gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel (GS) op 15 september 2008 en, na vernietiging door de Raad van State, opnieuw goedgekeurd door GS op 13 juli 2010. Op 25 januari 2012 is het bestemmingsplan 'Dalmeden' onherroepelijk geworden.
Afbeelding 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan Dalmeden
Voor de gronden gelegen binnen het plangebied CPO Kamers geldt de bestemming Wonen uit te werken. Het plangebied is op de verbeelding aangeduid als W-U (XII). Voor de uit te werken bestemming Woondoeleinden (W-U XII) deelgebied Kamers Landgoed, gelden de volgende specifieke bepalingen: Centraal in dit deelgebied wordt een groot woongebouw met 20-25 appartementen gerealiseerd. Naast dit woongebouw kunnen er nog meerdere kleinere woongebouwen worden gerealiseerd.
Dalmeden is het laatste uitleggebied van de gemeente Hengelo. Het is aan de noordzijde van de stad gelegen en grenst aan het grondgebied van Deurningen en Borne.
Dalmeden is een woongebied dat in noordzuidelijke richting wordt doorsneden door drie groene wiggen: Beemd, Weide en Brink. Door deze groene wiggen heeft het wonen in Dalmeden een bijzondere kwaliteit omdat alle woningen worden gerealiseerd in de directe nabijheid van het groen. Daarnaast vormen de groene wiggen een ecologische verbindingszone tussen het buitengebied en de stedelijke omgeving van Hengelo. Tot slot ontstaan door de wiggen lange zichtlijnen en worden maten ervaarbaar.
In Dalmeden is inmiddels een eerste 'kamer' ontwikkeld. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het volgende bouwinitiatief: de woningen, die in het kader van een CPO project worden ontwikkeld.
Dit CPO-project wordt gerealiseerd direct ten noorden van de inmiddels gerealiseerde eerste 'kamer'. De noordgrens vormt gevormd door de Dalbeek die van oost naar west door Dalmeden stroomt. De westelijke begrenzing is de buurt-ontsluitingsweg die vanaf de Beneluxlaan, via Bos-Zuid deelgebied Kamers ontsluit. Oostelijk van het plangebied ligt Brink, een van de drie groene wiggen.
Het concept van de bebouwing is gebaseerd op de ruimtelijke opbouw van een franse boerenhoeve. Dat is een clustering van gebouwen; verschillend in functie, divers in architectuur, materialisatie, kleurgebruik en met een duidelijke hiërarchie.
Afbeelding 4: Indiciatief stedenbouwkundig plan woongebied CPO Kamers
Het hoofdgebouw heeft de meest chique uitstraling. Het is het hoogste gebouw met de grootste afmetingen. Daar wordt gewoond. Binnen de clustering heeft dit gebouw de grootste korrel. De bijgebouwen zijn werkhuizen. Eenvoudiger in architectuur, met eenvoudiger materialen gerealiseerd, lager en in een kleinere korrel.
Vanuit Kern-Zuid loopt een wandel/fietsroute over Brink naar het CPO project. Deze route voert over het binnenterrein van het project. De oude eik die daar staat wordt in het ontwerp voor het binnenterrein ingepast. Verder doorgaand ontsluit de 'poortwoning' het binnenterrein naar Loevestein en de overige woonclusters in Kamers.
Tussen Loevestein en de poortwoning is parkeergelegenheid gerealiseerd voor de bewoners van het CPO project. Een tweede, ondergeschikte ontsluiting geeft rechtstreeks toegang naar het binnenterrein en is met name bedoeld voor de toegankelijkheid en bereikbaarheid van hulpdiensten. Aan deze ontsluiting zijn ook enkele parkeerplaatsen gesitueerd.
Het hele CPO project wordt omgeven door een beukenhaag, die wordt ingeplant op gemeentegrond en die een hoogte krijgt van 2 meter. De woningen hebben een achterzijde die aan de haag grenst. Door een haaghoogte van 2 meter wordt voldoende privacy gecreëerd. Op sommige plekken wordt, om redenen van verkeers- en sociale veiligheid, een hoogte van 1 meter aangehouden.
Aan de noordzijde wordt tussen de haag en de beek een strook vrijgehouden als schouwpad ten behoeve van onderhoud van de Dalbeek (en voor een ommetje met de hond).
Het CPO Kamers maakt onderdeel uit van het plangebied Dalmeden. De hoofdwegen nabij het plangebied zijn de Beneluxlaan en de Deurningerstraat. Dit zijn ontsluitingswegen waar een snelheid geldt van 50 km/uur. Het plangebied Dalmeden ligt ten noorden van de Beneluxlaan. Het CPO Kamers wordt via Loevestein direct ontsloten op de Beneluxlaan. De snelweg A1 ligt op korte afstand van het plangebied en is bereikbaar via de Beneluxlaan - Europalaan - Bornsestraat.
Het CPO Kamers ligt in een 30 km/uur-zone. Het CPO Kamers is bereikbaar via de straat Loevestein. Het parkeren vindt plaats aan de oostzijde van de woningen en wordt ontsloten op Loevestein. Aan de zuidzijde van de woningen is een ontsluiting op de Loevestein beschikbaar voor hulpdiensten en bezorgdiensten.
Het CPO Kamers voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Voor het plangebied gelden de parkeernormen, zoals deze zijn vastgelegd in de Nota Autoparkeren Hengelo.
Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.
Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:
Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het bestemmingsplan CPO Kamers raakt geen rijksbelangen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het bestemmingsplan CPO Kamers raakt geen rijksbelangen.
In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden, en zijn de zogenaamde "treden" komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is.
De voorliggende ontwikkeling voorziet in meer dan twaalf woningen en is in die zin ladderplichtig. Dan is de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is het reeds mogelijk om 35 woningen te bouwen in dit gebied. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid van 29 woningen. Het voorliggende bestemmingsplan is in die zin geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Uit jurisprudentie volgt dat wanneer het een functiewijziging betreft, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Realisatie van het plan is niet mogelijk binnen de uitwerkingsregels van het vigerende bestemmingsplan Dalmeden. Echter, het betreft een bestaande mogelijkheid voor woningbouw, waarbij het aantal woningen wordt verminderd en waarbij er geen sprake is van een toename van het ruimtebeslag. Daarmee is er - ook in de zin van de jurisprudentie- geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De systematiek van de ladder is evenwel een goed hulpmiddel ter onderbouwing van een plan. Om die reden wordt het voorliggende plan getoetst aan de principes van de Ladder, als ware het een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De toelichting van het bestemmingsplan moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. In beide gevallen dient de plantoelichting een beschrijving van de behoefte te bevatten.
Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld.
In de nieuwe Ladder is het woord 'regionale' niet meer aanwezig. De Ladder bepaalt niet nader voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. Het is primair aan het bevoegd gezag om op basis van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken.
De gemeenten in Overijssel hebben in het kader van de Regionale Woningbouw Programmering (RWP) afspraken gemaakt met elkaar en met de Provincie over het te realiseren woningbouwprogramma. Uitgangspunt is dat gemeenten bouwen voor de eigen behoefte. Met behulp van de Primos-prognose is deze behoefte in beeld gebracht.
Gemeenten hebben vervolgens in beeld gebracht hoeveel woningen er zijn vastgelegd in 'harde plannen', of deze plannen aansluiten bij de vraag. Woningen die mogelijk zijn op grond van uitwerkingsplannen worden gezien als 'harde plannen'. Wanneer gemeenten nieuwe plannen willen toevoegen, dan kan dat alleen als er ruimte is in het programma. Het kan dus nodig zijn om te deprogrammeren.
Alle nog te realiseren woningen in Dalmeden, waaronder de woningen in het woongebied CPO Kamers, zijn als harde plancapaciteit meegerekend in het woningbouwprogramma voor de gemeente Hengelo (zie bijlage 1). De ontwikkeling past daarmee binnen de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het RWP.
Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de woonvisie die de gemeenteraad op 22 november 2016 heeft vastgesteld. Op 30 januari 2018 heeft het college van Burgemeester en Wethouders het woningbouwprogramma 2018-2027 vastgesteld. Het woningbouwprogramma voorziet in een programma van 2.230 woningen voor de komende 10 jaar, waarvan 1.920 woningen al mogelijk zijn in harde plannen. De behoefte (op basis van het RWP 2017) is voor Hengelo bepaald op een bandbreedte van 1.944-2.238 woningen. Met het woningbouwprogramma 2018-2027 blijven we binnen de bandbreedte zoals die in het RWP is vastgelegd. De woningen in CPO Kamers passen binnen de behoefte zoals deze regionaal is afgestemd. Het woningbouwprogramma in CPO Kamers is onderdeel van de harde plancapaciteit.
Het aantal woningen dat in dit plan wordt gerealiseerd ligt lager dan het aantal woningen dat op grond van het vigerende bestemmingsplan is toegestaan. Dit geeft enige extra ruimte in het woningbouwprogramma.
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.
Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een extra motivering vereist.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan is op deze plek reeds wonen mogelijk, maar in de huidige situatie is geen sprake van een' bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. De ontwikkeling moet worden aangemerkt als gelegen buiten bestaand stedelijk gebied.
Als de woningbouwontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol. Argumenten dat binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op kwalitatieve aspecten van de behoefte (denk bijvoorbeeld aan woonmilieus die niet binnen bestaand stedelijk gebied kunnen zoals waterrijk wonen, grote landgoederen).
In het woningbouwprogramma heeft de gemeente Hengelo gezocht naar een goede mix van woonmilieus, ter versterking van het bestaande aanbod. In lijn met de Ladder is daarbij vooral aandacht voor het bouwen op binnenstedelijke locaties en transformatie. Daarbij hebben we verschillende binnenstedelijke locaties aangewezen voor groen stedelijk grondgebonden woningen, maar in de omvang en de verschijningsvorm zoals beoogd in Dalmeden (met in hoofdzaak landelijk, vrije kavels) is dat in bestaand stedelijk gebied niet mogelijk, en bovendien ook niet wenselijk.
Voor het productaanbod (in hoofdzaak kavels) in combinatie met de gewenste kwaliteit (ruime opzet, landelijk wonen) van het plan Dalmeden zijn er geen binnenstedelijke locaties voorhanden. De beoogde product-marktcombinatie kan alleen worden geboden aan de rand van de stad, dus buiten het bestaand stedelijk gebied. Dat betekent niet dat er binnen het gebied Dalmeden sprake is van een eenzijdig aanbod.
Binnen het gebied, en onder de noemer 'landelijk wonen' is een divers aanbod aan producten gewenst. Het kunnen bieden van een zekere mate van diversiteit aan woonproducten binnen een wijk is een belangrijke voorwaarde voor de toekomstbestendigheid. Het biedt mensen de mogelijkheid om wooncarrière te maken binnen de wijk en daarmee ook op langere termijn bewoners aan hun woonomgeving te verbinden.
Het programma dat mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan is stedelijker dan elders in Dalmeden. Op grond van de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Dalmeden kan op de locatie een groot woongebouw worden opgericht met 20-25 appartementen, met daarnaast nog meerdere kleine woongebouwen. In totaal kunnen op deze locatie 35 woningen worden opgericht. Onder de huidige omstandigheden vinden we het niet meer wenselijk dat er grote aantallen appartementen worden gerealiseerd op een uitleglocatie. Er zijn binnenstedelijke locaties voorhanden, onder meer in de nabijheid van het centrum, die zich beter lenen voor een stedelijk product en bovendien sluit dit intensieve programma niet aan bij de gewenste kwaliteit van Dalmeden.
Het voorliggende plan: een kleinschalig appartementengebouw met 9 appartementen, dat deel uitmaakt van een hofje met 20 grondgebonden rijwoningen past beter bij de gewenste kwaliteit in Dalmeden. Daar komt bij dat er binnenstedelijk op dit moment geen locaties voorhanden zijn, welke via collectief particulier opdrachtgeverschap kunnen worden gerealiseerd.
Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe.
Afbeelding 5: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.
Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in onze omgevingsverordening.
Waar – ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe – gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.
Norm, richting of inspiratie
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.
Provinciale staten van de provincie Overijssel hebben op 12 april 2017 de 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 1 mei 2017 in werking getreden.
De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de
Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van
de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is
beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om
provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk en dat dubbele regelgeving
wordt voorkomen. In de Omgevingsverordening is door de provincie opgenomen dat onderbouwd dient te worden dat de nieuwe ontwikkelingen die een gemeentelijk ruimtelijk plan mogelijk maakt, bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het
ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie is neergelegd.
Bij de afwegingen in de fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, lid 1:
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
De ontwikkeling is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Dalmeden' dat op 29 januari 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld en gedeeltelijk is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel (GS) op 15 september 2008 en, na vernietiging door de Raad van State, opnieuw goedgekeurd door GS op 13 juli 2010. Op 25 januari 2012 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
In het bestemmingsplan 'Dalmeden' is het plangebied CPO Kamers bestemd als 'Wonen uit te werken'. Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Dalmeden' is derhalve reeds sprake van een stedelijke bestemming van CPO Kamers. In paragraaf 1.2 is gemotiveerd waarom er voor het plangebied CPO Kamers is gekozen voor een herziening van het bestemmingsplan Dalmeden in plaats van een uitwerkingsplan.
Als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan 'Dalmeden' vindt er geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2. Realisatie nieuwe woningen
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de woonvisie die de gemeenteraad op 22 november 2016 heeft vastgesteld. Op 30 januari 2018 heeft het college van Burgemeester en Wethouders het woningbouwprogramma 2018-2027 vastgesteld. Het woningbouwprogramma voorziet in een programma van 2.230 woningen voor de komende 10 jaar, waarvan 1.920 woningen al mogelijk zijn in harde plannen. De behoefte (op basis van het RWP 2017) is voor Hengelo bepaald op een bandbreedte van 1.944-2.238 woningen. Met het woningbouwprogramma 2018-2027 blijven we binnen de bandbreedte zoals die in het RWP is vastgelegd. De woningen in CPO Kamers passen binnen de behoefte zoals deze regionaal is afgestemd. Het woningbouwprogramma in CPO Kamers is onderdeel van de harde plancapaciteit.
Gelet op het feit dat dit plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie en de regionale afspraken over woningbouw, is er van strijd met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel geen sprake. Voor een nadere uitleg over de woonvisie en het woningbouwprogramma wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2.
In de Omgevingsvisie zijn geen generieke beleidskeuzes genoemd die voortzetting van het huidige gebruik van de gronden in Dalmeden, CPO Kamers belemmeren of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vereisen.
Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor Dalmeden, CPO Kamers is in kaart en tekst weergegeven.
Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief:
Afbeelding 6: Uitsnede kaart Omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven
Wonen en werken in kleinschalig mixlandschap
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Stedelijke netwerken als motor
Het plangebied is tevens gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Stedelijke netwerken als motor'
Om de stedelijke netwerken in staat te stellen als motor voor de Overijsselse economie en cultuur te zijn, wordt ruimte geboden aan bedrijvigheid en de grootstedelijke cultuur, die product- en marktontwikkeling en het ondernemings- en vestigingsklimaat stimuleert.
De verscheidenheid in identiteit en kenmerken van de stedelijke netwerken en de steden daarbinnen moeten worden versterkt door hoogwaardige woon-, werk- en mixmilieus te bieden in stadscentra, oude wijken, stadskwartieren, campussen, tuindorpen, nieuwbouwwijken en villawijken.
Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelperspectief
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
In de huidige situatie is geen sprake van een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. De ontwikkeling moet worden aangemerkt als gelegen buiten bestaand stedelijk gebied, echter wel gelegen binnen het gebied dat is aangeduid als 'stedelijke netwerken als motor'.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Dalmeden' is op deze plek reeds wonen mogelijk. Het onderhavige bestemmingsplan Dalmeden, CPO Kamers vergroot de woningbouwmogelijkheden niet.
In het woningbouwprogramma heeft de gemeente Hengelo gezocht naar een goede mix van woonmilieus, ter versterking van het bestaande aanbod. In lijn met de Ladder is daarbij vooral aandacht voor het bouwen op binnenstedelijke locaties en transformatie. Daarbij hebben we verschillende binnenstedelijke locaties aangewezen voor groen stedelijk grondgebonden woningen, maar in de omvang en de verschijningsvorm zoals beoogd in Dalmeden (met in hoofdzaak landelijk, vrije kavels) is dat in bestaand stedelijk gebied niet mogelijk, en bovendien ook niet wenselijk.
Voor het productaanbod (in hoofdzaak kavels) in combinatie met de gewenste kwaliteit (ruime opzet, landelijk wonen) van het plan Dalmeden zijn er geen binnenstedelijke locaties voorhanden. De beoogde product-marktcombinatie kan alleen worden geboden aan de rand van de stad, dus buiten het bestaand stedelijk gebied. Dat betekent niet dat er binnen het gebied Dalmeden sprake is van een eenzijdig aanbod.
Binnen het gebied, en onder de noemer 'landelijk wonen' is een divers aanbod aan producten gewenst. Het kunnen bieden van een zekere mate van diversiteit aan woonproducten binnen een wijk is een belangrijke voorwaarde voor de toekomstbestendigheid. Het biedt mensen de mogelijkheid om wooncarrière te maken binnen de wijk en daarmee ook op langere termijn bewoners aan hun woonomgeving te verbinden.
Het programma dat mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan is stedelijker dan elders in Dalmeden. Op grond van de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Dalmeden kan op de locatie een groot woongebouw worden opgericht met 20-25 appartementen, met daarnaast nog meerdere kleine woongebouwen. In totaal kunnen op deze locatie 35 woningen worden opgericht. Onder de huidige omstandigheden vinden we het niet meer wenselijk dat er grote aantallen appartementen worden gerealiseerd op een uitleglocatie. Er zijn binnenstedelijke locaties voorhanden, onder meer in de nabijheid van het centrum, die zich beter lenen voor een stedelijk product en bovendien sluit dit intensieve programma niet aan bij de gewenste kwaliteit van Dalmeden.
Het voorliggende plan: een kleinschalig appartementengebouw met 9 appartementen, dat deel uitmaakt van een hofje met 20 grondgebonden rijwoningen past beter bij de gewenste kwaliteit in Dalmeden. Daar komt bij dat er binnenstedelijk op dit moment geen locaties voorhanden zijn, welke via collectief particulier opdrachtgeverschap kunnen worden gerealiseerd.
Ondanks dat de ontwikkeling van het woongebied CPO Kamers niet past binnen het ontwikkelingsperspectief wonen en werken in kleinschalig mixlandschap, is de ontwikkeling reeds sinds 2008 juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan Dalmeden.
De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:
Op basis van de natuurlijke laag is er sprake van 'dekzandvlakte en ruggen' en 'beekdalen en natte vlaktes'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord. Deze natuurlijke elementen zijn voornamelijk van grote waarde voor de beleving in het buitengebied.
Afbeelding 7: Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen en beekdalen en natte laagtes
De dekzandvlakten en ruggen worden gekenmerkt door de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van de ruggen en dalen.
De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water en continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.
Het plangebied is gelegen tegen het bestaand stedelijk gebied. In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met de nog aanwezige gebiedskenmerken van de natuurlijke laag.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Deze laag is alleen op het noordelijk deel van het plangebied van toepassing. Hier is sprake van de typering 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. Kenmerkend voor het jong heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden.
Afbeelding 8: Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jong heide- en broekontginningslandschap
Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningenlandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan, voormalige, natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. In de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen.
De ambitie is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
In het ontwerp is rekening gehouden met het gebiedskenmerk jonge heide en broekontginningenlandschap.
De stedelijke laag en de laag van de beleving zijn niet van toepassing op het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:
Naast het versterken van een aantal hoofdstructuren zet de gemeente Hengelo in op een aantal kernprojecten:
De ontwikkeling van CPO Kamers is een voorbeeld van het kernproject Stadsranden.
De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.
Afbeelding 9: Woonvisie Hengelo
Op basis van de te verwachten bevolkings- en huishoudensontwikkeling hebben de provincie Overijssel en de gemeenten in Overijssel de regionale woningbehoefte bepaald en deze vertaald in woonafspraken.
Uitgangspunt is dat gemeenten bouwen voor de eigen behoefte.
De woonafspraken die op dit moment gelden zijn vastgelegd in het RWP 2017. Op basis van het RWP 2017 heeft het college op 30 januari 2018.
Het woningbouwprogramma voorziet in een programma van 2.230 woningen voor de komende 10 jaar, waarvan 1.920 woningen al mogelijk zijn in harde plannen. De behoefte (op basis van het RWP 2017) is voor Hengelo bepaald op een bandbreedte van 1.944-2.238 woningen. Met het woningbouwprogramma 2018-2027 blijven we binnen de bandbreedte zoals die in het RWP is vastgelegd. De woningen in CPO Kamers passen binnen de behoefte zoals deze regionaal is afgestemd. Het woningbouwprogramma in CPO Kamers is onderdeel van de harde plancapaciteit.
Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgerond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.
Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.
Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.
Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.
Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.
Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.
Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018' Gemeente Hengelo vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.
Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.
De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.
Cultureel erfgoed is tegenwoordig meer dan alleen de monumenten. Archeologie, funerair erfgoed, religieus en agrarisch erfgoed, maar ook cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het culturele erfgoed.
We bedoelen dan het culturele erfgoed in de ruimtelijke en gebiedsgerichte zin. De vernieuwde monumentenzorg richt zich op voorkantsturing, kennisvergaring, analyse en cultuurhistorische afweging vooraf in planprocessen.
Vanaf 2010 heeft de modernisering in de monumentenzorg voor nieuwe inzichten gezorgd: van behoud en conservering naar behoud door ontwikkeling. Herbestemming is hierbij het toverwoord in deze tijd van toenemende leegstand. Herbestemming is algemeen goed geworden en nu, anno 2017, vindt er een verschuiving plaats naar behoud door bewustwording.
De gemeente Hengelo vindt haar cultureel erfgoed belangrijk en wil haar kernkwaliteiten in de toekomst behouden. Hengelo is in het heden en verleden stad van verbindingen, de centrale plek in deze regio: het spoorwegnetwerk en de postweg van Deventer naar Münster liepen via Hengelo. De voormalige E8 die via de Deldenerstraat en de Europatunnel werd verbonden met het industriële hart van de stad.
Nu zijn Hart van Zuid en het Twentekanaal als drukke transportader hier het bewijs van. Hengelo; hart van Twente! Hengelo is de stad van het industriële erfgoed, zoals Tuindorp 't Lansink, maar zeker ook stad van de wederopbouwperiode. Het is nu juist deze wederopbouwperiode waar het Rijk al zijn aandacht aan besteedt. De bouwwerken uit deze periode staan onder grote druk, terwijl ze de basis hebben gevormd voor de nieuwe welvaartsstaat van na de Tweede Wereldoorlog. Dat Hengelo hoog scoort met twee belangrijke wederopbouwgebieden (binnenstad en Klein Driene) en drie rijksmonumenten (stadhuis, Europatunnel en Raphaëlkerk) bewijst dat de gemeente Hengelo nog iets bijzonders in handen heeft wat onze identiteit versterkt: Hengelo; wederopbouwstad van nationaal belang!
Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen.
Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.
De groene inbedding en dooradering van Dalmeden draagt bij aan de belevingswaarde en vormt een waardevolle aanvulling op de Hoofdgroenstructuur.
Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.
In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.
Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels. Deze worden bij de realisatie van het CPO in Kamers dan ook toegepast.
In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.
De gemeente Hengelo wil evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).
De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:
Parkeernormering (motorvoertuigen)
Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.
De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.
Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.
Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.
Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012., zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.
Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen/ locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau. Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; een met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en een met het toetsingsniveau.
Het plangebied CPO Kamers valt binnen de typologie 'moderne woonwijken' en de toetsing wordt uitgevoerd op het niveau middel. Er worden geen gebiedsgerichte ontwikkelcriteria vastgelegd.
Hengelo werkt aan een gezonde, groene en energieneutrale stad. Het Actieplan 'Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021' staat daarbij centraal. Hengelo vergroent de stad, verduurzaamt de gebouwde omgeving, zet in op hernieuwbare energie, stimuleert duurzame mobiliteit en kiest voor gasloze wijken en warmtenetwerken. We werken samen met onze ondernemers en inwoners aan innovatie en verduurzaming en vergroening. Zo wordt er gezorgd voor minder fijnstof in de stad en wordt een steentje bijgedragen om de klimaatdoelstellingen van Parijs te halen.
Afbeelding 10: Nieuwe Energie Hengelo
Naast maatregelen voor energiebesparing en -transitie te stimuleren, werken we tegelijkertijd aan klimaatadaptatie. in het 'Gemeentelijke Rioleringsplan' maken we concrete plannen om klimaatverandering het hoofd te bieden. Hevige buien zorgen ervoor dat rioleringen overbelast kunnen raken. Door rioolverzwaringen te combineren met de herinrichting van openbare ruimte en het innovatief benutten van de Hengelose beken, zorgen we ervoor dat Hengelo zo goed mogelijk wordt voorbereid op klimaatverandering. Hengelo stimuleert de aanleg van groene daken, werkt aan maatregelen om regenwater af te koppelen van het riool en betrekt inwoners bij het vergroenen van de stad. Goed tegen wateroverlast én voor een gezondere omgeving.
De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:
De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.
Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidwerings-eis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.
Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.
Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren. In haar waterbeheersplan heeft het Waterschap Vechtstromen het gebied Dalmeden aangewezen als retentiegebied. Een belangrijke onderlegger voor de inrichting van het plangebied is dan ook de waterhuishouding en de opwaardering van de Dalbeek. Het Waterschap ondersteunt het voornemen tot ontwikkeling en inrichting van het gebied. Het waterhuishoudkundig plan 'Uitbreidingslocatie Dalmeden', d.d. 13 juni 2006 geeft een blauwdruk voor de waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Dalmeden. Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld in volledige overeenstemming met het waterhuishoudkundige plan.
De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.
De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen:
Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.
In de wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.
Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen.
Er is geen sprake van een Natura 2000-gebied ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 3,5 kilometer afstand van het plangebied.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Dalmeden. Ten opzichte van het vigerende plan vindt er geen toename plaats van de stikstofemissie. De stikstofdepositie op de meest nabij gelegen Natura 2000 gebieden zal daarom ook niet toenemen.
Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort.
Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.
De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.
In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.
Op basis van een veldbezoek en raadpleging van de Nationale Databank Flora en Fauna kan worden geconcludeerd dat Wet Natuurbescherming geen belemmering vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.
Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in afbeelding 11.
Afbeelding 11: Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde met het plangebied globaal rood
omlijnd
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.
Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimumonderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.
Binnen het plangebied Dalmeden CPO Kamers liggen twee zones met verwachtingswaarden (zie afbeelding 11). Het grootste gedeelte van het plangebied ligt binnen een gebied van beekdalen en overige laagten. Resten van kampementen, nederzettingen, grafvelden en agrarische sporen worden in beekdalen en laagten namelijk slechts zelden aangetroffen. Over het algemeen is de kans op het aantreffen van archeologische resten in deze gebieden relatief gering. Derhalve is in deze gebieden sprake van een lage archeologische verwachting. Aan de westzijde van het plangebied is nog een klein deel van de ondergrond gekarteerd als een dekzandwelving en - vlakte. Dit betreft een relatief vlak (overgangs-)gebied tussen lager gelegen beekdalen en de hoger gelegen dekzandruggen ten zuiden van het plangebied. Dergelijke gebieden kennen niet de lange bewonings- en gebruikscontinuïteit van de hogere en grotere dekzandruggen, maar werden in tijden van grotere bevolkingsdruk benut. Hieraan is op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo een middelhoge verwachtingswaarde toegekend.
Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen archeologische waarnemingen geregistreerd. Tevens liggen binnen het plangebied geen terreinen van archeologische waarde.
In het plangebied is 2005 door Synthegra een grootschalig archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het kader van voorgenomen woningbouw is een gebied van 78 ha aan weerszijden van de Bornsedijk archeologisch onderzocht door middel van een bureauonderzoek en een booronderzoek (zie afbeelding 12). Binnen het totale onderzoeksgebied en in de directe omgeving ervan zijn in het verleden archeologische vondsten gedaan uit de periode Mesolithicum tot en met de Middeleeuwen. Het merendeel van de waarnemingen zijn gesitueerd langs de rand van de dekzandafzettingen naar de beekafzettingen. Op basis van deze informatie is aan een hoge verwachting toegekend aan de zones waar binnen de dekzanden werden verwacht en een middelhoge verwachting voor de zones waar binnen beekafzettingen werden verwacht. Op basis van het booronderzoek is gebleken dat de contouren van de dekzandruggen op vrijwel dezelfde plaats te liggen als volgens de bodemkaart en de geomorfologische kaart. Ook het esdek, dat in het oosten van het plangebied op de bodemkaart is aangegeven, is tijdens het booronderzoek aangetroffen, al loopt de verbreiding van dit bodemtype volgens de resultaten van het booronderzoek wat verder door in noordelijke richting dan op de bodemkaart staat aangegeven. Voor het overgrote deel van het plangebied is de bodemopbouw onverstoord.
Op basis het door Synthegra uitgevoerde onderzoek zijn destijds twee locaties aangewezen voor vervolgonderzoek. Deze liggen buiten het huidige plangebied Dalmeden CPO Kamers. Tijdens het vervolgonderzoek zijn geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aangetroffen. Er is geen verder vervolgonderzoek geadviseerd.
Afbeelding 12: Boorpuntenkaart het eerste onderzoek, Synthegra 2005
Na uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn uiteindelijk alle onderzochte gebieden vrijgegeven en inmiddels als zodanig ook op de archeologische verwachtingenkaart aangemerkt.
Vanwege het eerder uitgevoerd onderzoek is het plangebied op de Archeologische waarden- en verwachtingskaart van de Gemeente Hengelo als 'grootschalig onderzocht' aangemerkt (horizontale arcering afbeelding 11), waarna het terrein is vrijgegeven dan wel het onderzoek definitief is afgerond. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het opnemen van planregels dan ook geen vereiste.
Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.
Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.
De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.
De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.
Het plangebied ligt in de voormalige marke van Hasselo. Deze marke behoorde oorspronkelijk tot de voormalige gemeente Weerselo. Marke Hasselo werd in 1972 aan gemeente Hengelo afgestaan zodat Hengelo verder kon uitbreiden.
Vanaf halverwege de 20e eeuw is de omgeving van het plangebied in cultuur gebracht. De ten noorden van het plangebied gelegen Schalbeek en ten zuiden gelegen Hasselerbeek zijn in de jaren 50 van de vorige eeuw gekanaliseerd. Ten opzichte van de landelijke omgeving die binnen het plangebied bestond voorafgaand aan de kanalisering van de beken en het in gebruik nemen van de aangrenzende hooilanden zijn uiteindelijk weinig elementen uit de situatie van voor 1950 behouden gebleven (zie afbeelding 13).
Afbeelding 13: Situatie van het plangebied rond 1905, waarop plangebied globaal met een paarse cirkel
is aangegeven
Zoals vermeld resteren er geen historisch-geografische kenmerken en structuren meer in het plangebied.
Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), circa 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 3 met de status voorgedragen), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink circa 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Monumentencommissie heeft een lijst van waardevolle panden opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit.
Binnen het plangebied zelf zijn geen gebouwde monumenten en objecten.
Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen specifieke aanbevelingen.
Om te voorkomen dat knelpunten ontstaan tussen bedrijvigheid en gevoelige functies (zoals wonen), moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden. In de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering worden voor een groot aantal activiteiten zoneringsafstanden geadviseerd. Deze VNG-uitgave wordt algemeen geaccepteerd als richtlijn voor de aan te houden afstanden. Aan de hand van deze richtlijn zijn de bedrijfsactiviteiten in- en rondom het plangebied geïnventariseerd.
Deelgebied CPO-Kamers wordt ingericht als woonwijk, binnen het gebied zijn geen bedrijven geprojecteerd. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. Het aspect bedrijven en milieuzonering is daarom niet van belang voor dit plan.
Verwezen wordt naar de Milieuaspectenstudie Dalmeden, deelgebied CPO Kamers in bijlage 2 bij de toelichting.
In het kader van het plan Dalmeden – CPO Kamers te Hengelo is een bodemtoets uitgevoerd. Het gebied is gelegen tussen de Bornsedijk en de Dalmedenweg, ten noorden van Loevesteijn en ten oosten van Aardbei in het oostelijk deel van Dalmeden. Het ontwikkelgebied is onderdeel van het kadastrale perceel zijn U4236.
Voor het plangebied (omkaderd met rode stippellijn in bovenstaande afbeelding) is een inventarisatie gedaan naar de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Hiervoor is gebruik gemaakt van de historische bodemgegevens. Het ontwikkelgebied betreft een agrarisch gebied waar in het verleden geen bebouwing aanwezig is geweest. Op basis van historisch bodembestand zijn geen historische activiteiten bekend die eventueel een bodemverontreiniging kunnen hebben veroorzaakt.
Afbeelding 9: Plangebied CPO Kamers
Op basis van de bekende gegevens worden geen bodemverontreinigingen verwacht welke de ontwikkeling van het gebied kunnen belemmeren. Om basis van beschikbare informatie is er geen aanleiding om milieuhygiënisch bodemonderzoek te verrichten. Wel wordt geadviseerd om vooruitlopend op eventuele verkoop van percelen en/of de bouwrijpfase en bodemonderzoek conform de geldende richtlijnen uit te voeren.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze geeft de normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai.
Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.
Hierna worden de verschillende vormen van geluidbelasting achtereenvolgens behandeld.
Langs wegen gelden wettelijke zones. De omvang van de zone wordt bepaald door een binnen- of buitenstedelijke ligging van de weg en het aantal rijbanen. Indien het bestemmingsplan mogelijkheden biedt om nieuwe geluidgevoelige functies binnen de zone van de weg te realiseren dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidbelasting vanwege de weg.
Het plangebied ligt binnen de zone van de Dalmedenweg, waarvoor een zone geldt van 200 meter.
Op de Dalmedenweg geldt een maximumsnelheid van 60 km/uur. De wettelijke voorkeursgrenswaarde (evenals de ambitiewaarde voor het gebiedstype wonen) voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Om de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied te bepalen is een berekening uitgevoerd met behulp van de standaardrekenmethode 1 van het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2012 (zie bijlage 3). Uit de resultaten blijkt dat op een afstand van 100 meter van de Dalmedenweg de geluidbelasting 36 dB bedraagt. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en ambitiewaarde.
De wettelijk toegestane snelheid op de overige wegen binnen en nabij het plangebied is 30 km/uur. Deze wegen hebben geen zone en er geldt geen wettelijke plicht om de geluidbelasting te berekenen. Deze wegen zijn uitsluitend ten behoeve van bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit is daarom zeer laag. Vanwege de snelheid in combinatie met de lage verkeersintensiteit en het gebruik van fijn asfalt voor de wegen is er sprake van een lage geluidbelasting op de woningen. Zonder verdere berekening kan worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Zie de Milieuaspectenstudie Dalmeden, deelgebied CPO Kamers in bijlage 2.
Het deelgebied CPO Kamers ligt niet binnen het invloedsgebied van spoorlijnen. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen geluidgezoneerde industrieterreinen. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.
Het deelgebied CPO Kamers valt niet binnen de wettelijke geluidzone van het vliegveld Twente Airport. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.
Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar bijlage 2 bij de toelichting.
Binnen het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig of geprojecteerd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen( Bevi). Ook zijn in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied.
Het plangebied valt niet binnen het invloedsgebied van spoortrajecten waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Binnen en nabij het plangebied zijn geen wegen aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen.
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied CPO-Kamers.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.
De belangrijkste regelgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm) en de bijbehorende maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Dit wettelijke stelsel wordt ook wel de Wet Luchtkwaliteit genoemd. In de wet zijn de EU-richtlijnen met betrekking tot de luchtkwaliteit geïmplementeerd.
Het bevoegd gezag dient in bepaalde gevallen bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten en bij het verlenen van vergunningen de luchtkwaliteit mee te nemen in de besluitvorming. Hierbij dient te worden nagegaan wat de gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit. Als aan één of meer van onderstaande motiveringsgronden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan is luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan:
a. Het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden;
b. Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
c. Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit;
d. Het project is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Als de effecten van een project 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit kunnen de ontwikkelingen doorgaan. In het besluit "niet in betekenende mate bijdragen" (luchtkwaliteitseisen) is omschreven dat een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit als het project maximaal 3% van de grenswaarde bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10. In de regeling "niet in betekenende mate bijdragen", is voor een aantal categorieën van projecten de getalsmatige begrenzing weergegeven waarbinnen geen verdere toetsing aan de 3% grens of de grenswaarden nodig is.
Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties van maximaal 3000 woningen en twee ontsluitingswegen.
Het deelgebied CPO-Kamers maakt deel uit van het bestemmingsplan Dalmeden. Het totale aantal woningen dat gerealiseerd wordt binnen het gehele bestemmingsplan Dalmeden is ruimschoots kleiner dan 3000. Het gehele plan voldoet daarmee aan het criterium 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de Milieuaspectenstudie in bijlage 2.
Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente. De bouwregels en de afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan laten geen bouwhoogtes toe die strijdig zijn met de hoogtebeperkingen die gelden om de ongestoorde werking van de radarinstallatie te borgen. Dit aspect vormt daarom geen belemmering voor het plan.
In bijlage 2 wordt dit aspect nader toegelicht.
Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit Milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit Milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Deze vormvrije mer-beoordeling is uitgevoerd en het college van B & W heeft hierover besloten dat vanwege de aard en omvang van de milieueffecten van dit project geen milieueffectrapportage opgesteld behoeft te worden.
Op 30 maart 2001 is tussen provincie Overijssel en de gemeente Hengelo een bestuursovereenkomst aangegaan in het kader van Ruimte voor Ruimte (RvR). Kern van deze bestuursovereenkomst is de ontwikkeling van een circa 68 hectare groot gebied ten behoeve van de woningbouw teneinde uit de opbrengsten vanuit deze grondexploitatie bij te dragen in de schadeloosstelling van agrariërs, die besluiten de bedrijfsvoering te staken en op grond daarvan schadeloos kunnen worden gesteld voor de sloop van stallen.
Voor Dalmeden is een kostendekkende grondexploitatie opgesteld, welke correspondeert met de uitgangspunten, zoals in het bestemmingsplan zijn verwoord. De grondexploitatie is in augustus 2006 per 1 januari 2006 opgesteld en is in november 2006 door de Raad vastgesteld. De grondexploitatie is op 4 juli 2017 voor het laatst door de Raad herzien op prijspeil 2017. Het bruto woongebied van Dalmeden is ongeveer 42,2 hectare, waarvan 33,4 hectare uitgegeven zal worden. De gemeente had voordat er werd gestart met de uitgifte 63,5 hectare van het totale exploitatiegebied in bezit. In 2008 is begonnen met het bouw- en woonrijp maken van het gebied. Tot en met 2017 zijn er al meerdere deelgebieden bouwrijp gemaakt en is gestart met het woonrijp maken van de eerste deelgebieden. In de hoofdstructuur wordt 8 hectare gereserveerd voor de beken (temporeel en permanent) en 17 hectare voor de openbare ruimte. Verder worden de plankosten, de bodemsaneringen, de afdrachten aan de provincie en afdrachten aan de verschillende reserves meegerekend. In 2008 is gestart met de uitgifte van de 33,4 hectare terrein. Tot en met 2017 is er ongeveer 9,7 hectare verkocht.
Eén van de gebieden die nu herzien en uitgegeven wordt is het onderhavige bestemmingsplan Dalmeden, CPO Kamers. Bij dit bestemmingsplan wordt de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd middels de in de grondexploitatie opgenomen uitgangspunten.
In de voorgaande hoofdstukken is de herontwikkeling van het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.
Gronden met de bestemming Groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting en fiets- en/of voetpaden. De bestaande waardevolle, te handhaven bomen zijn aangeduid. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.
Binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied worden woonstraten en woonerven bedoeld. Ook pleinen en dergelijke worden onder deze bestemming geschaard. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 30 km/u gereden mag worden. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen en bijgebouwen, voor zover deze zijn aangeduid.
Op de gronden met de bestemming Wonen is het toegestaan om woningen met bijgebouwen op te richten, met inbegrip van ruimte voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf. Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken worden opgericht. Verder zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot onder andere het maximaal aantal te bouwen woningen, de plaatsing van de voorgevel, de maximale bouwhoogte en de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is het bouwen uitsluitend toegestaan boven de eerste bouwlaag.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.
Dit artikel regelt de afstand van bebouwing tot de Rijksweg. Verder zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.
Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.
Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invulling van het gebied, zal vooroverleg worden gevoerd met de provincie en andere overleginstanties.
Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend over het voorontwerp bestemmingsplan 'Dalmeden, CPO Kamers'.
Conform de gemeente inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen devolgende stappen worden ondernomen:
1. het bestemmingsplan wordt gezamenlijk met de ingediende zienswijze voorgelegd aan de gemeenteraad. De Nota zienswijzen ontwerp bestemmingsplan Dalmeden, CPO Kamers is als bijlage 4 toegevoegd. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast.