direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Broek Noord, Noordelijke rand en woonvelden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0073-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Bij de planvorming voor onderhavig plangebied is gebleken dat niet geheel voldaan kan worden aan het bestemmingsplan Hengelo Noord en het bestemmingsplan Hengelo Noord, Moerasgebied. Zo stelt het bestemmingsplan Hengelo Noord dat woningen met de voorgevel in de aan de straat gelegen bouwgrens gebouwd dienen te worden, terwijl het bestemmingsplan Hengelo Noord, Moerasgebied onder andere stelt dat het aantal aaneengebouwde woningen maximaal één mag bedragen. In het plangebied is echter sprake van een gevarieerde opzet waar niet iedere woning volledig met de voorgevel in de aan de straat gelegen bouwgrens gebouwd is of zal worden. Ook dient de mogelijkheid te bestaan om in een deel van het plangebied meerdere aaneengebouwde woningen te kunnen realiseren. Om ervoor te zorgen dat een dergelijke gevarieerde opzet in het plangebied gerealiseerd kan worden is dit bestemmingsplan opgesteld.

Het plangebied Broek Noord, Noordelijke rand en woonvelden maakt ruimtelijk gezien deel uit van het noordelijk deel van Het Broek. Met dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij de eerdere planvorming in Broek Noord en wordt voorzien in de ontwikkeling van woningbouw. Eveneens zijn in dit bestemmingsplan de bestaande woningen binnen de grenzen van het plangebied ingepast en als een gedetailleerde bestemming op de verbeelding aangeduid.

Het bestemmingsplan Broek Noord, Noordelijke rand en woonvelden bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied Broek Noord, Noordelijke rand en woonvelden is op de afbeelding hieronder aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door de: Kruisspin, Reimersdennenweg, Sprinkhaan, Bijenkorf, Duizendpoot, Ratelaar en Meester Molendijkweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0073-0301_0002.jpg"

Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:

  • Hengelo Noord (vastgesteld op 20 maart 2007, goedgekeurd op 25 juni 2007);
  • Hengelo Noord, Moerasgebied (vastgesteld op 30 juni 2009).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0073-0301_0003.jpg"

Fragment bestemmingsplan Hengelo Noord Fragment bestemmingsplan Hengelo Noord, Moerasgebied

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Geschiedenis van het gebied

Het Broek maakt onderdeel uit van de uitbreiding Hengelo Noord en van de wijk Slangenbeek. Toch heeft Het Broek een eigen sfeer en identiteit die zich onderscheidt van de overige deelgebieden van de wijk Slangenbeek. Bij de planontwikkeling van Het Broek zijn een aantal landschappelijke en beeldbepalende elementen, zoals bestaande hoogteverschillen, de oude eikenwallen, de Slangenbeek en verspreid liggende bestaande bebouwing, kenmerkend en structuurbepalend geweest.

Het Broek is opgebouwd uit Broek Noord, Broek Zuid en Broek Oost en wordt ontsloten via de Beneluxlaan en de Deurningerstraat. Het Broekpark is de groene buffer tussen Broek Noord en Broek Zuid. De Strip vormt het verbindende element tussen de beide woongebieden Noord en Zuid, het Broekpark haaks doorsnijdend.

2.2 Ruimtelijke karakteristiek

Broek Noord is opgebouwd uit een aantal structurerende elementen die gezamenlijk het ruimtelijk concept hebben gevormd:

  • oude eikenwallen;
  • bestaande bebouwing;
  • een wadistructuur;
  • de hoofdontsluitingsstructuur: Sprinkhaan en Duizendpoot;
  • de Strip;
  • de woonvelden;
  • de wijkrand langs de Bijenkorf.

De hoofdontsluitingsweg van Het Broek is herkenbaar door het bredere wegprofiel voorzien van trottoirs en afwisselend begeleid door oude eikenwallen, nieuwe bomen en samenhangende bebouwing.

De Strip maakt onderdeel uit van zowel Broek Noord als Broek Zuid. Het vormt de ruimtelijke samenhang tussen de beide woondelen van Het Broek. De Strip is begrensd door wandvormende bebouwing, georiënteerd op de Strip. Er is sprake van een grote eenheid in architectuur.

De woonvelden kennen een grotere mate van vrijheid met een relatief samenhangend beeld binnen hetzelfde woonveld. In Broek Oost is het begin van de noordelijke Broekrand zichtbaar geworden door de samenhangende bebouwing en de positionering daarvan langs de Bijenkorf. Dit is van belang voor de oriëntatie en voor de identiteit van wijken en woonbuurten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0073-0301_0004.jpg"

Het Broek totaal

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

Het plangebied ligt in Broek Noord en bestaat uit:

  • Noordelijke rand en
  • Woonvelden: Silverveld, Hofje Silverveld en Slingerveld.

Noordelijke rand:

De noordelijke rand is het sluitstuk van Broek Noord. Er dient hier naar samenhang met de reeds ontwikkelde woningen langs de rand in Broek Oost gezocht te worden. Bij de noordelijke rand, langs de Bijenkorf, die parallel loopt aan de Beneluxlaan, vormt de bebouwing een lint die als wijkrand ter oriëntatie herkenbaar dient te zijn.

In Broek Oost heeft deze rand een duidelijk karakter gekregen door de woningen naar deze weg te oriënteren en te kiezen voor een samenhangend beeld. Door de voortzetting van dit beeld wordt de noordelijke rand compleet en herkenbaar. Dit is van belang voor de oriëntatie en voor de identiteit van Het Broek.

Woonvelden:

Silverveld

De voortzetting van de samenhangende bebouwingstypologie rondom het pleintje en in het middengebied bij de Kruisspin maakt dit onderdeel van Broek Noord af.

Hofje Silverveld

Door de ligging is dit deelgebied zeer geschikt om grondgebonden woningen in een 'hofjes-woonvorm' te realiseren, die naar een bestaande houtwal kijken. De bestaande houtwal en een langs liggende wadi maken onderdeel uit van de aanwezige landschappelijke kwaliteit van Broek Noord.

Slingerveld

Dit deelgebied kan een nieuwe woonomgeving toevoegen binnen de oorspronkelijk aanwezige landschappelijke kwaliteit. Een bestaande houtwal en het Broekpark versterken het groene beeld van het plangebied. Aan de overkant van het plangebied wordt de Sprinkhaan begeleid door een andere bestaande houtwal en de Duizendpoot door een brede groene strook met bomen.

Doordat het een 'bijzonder gebied' betreft (voornamelijk door de ligging, het schakelpunt tussen Broek Noord en Broek Zuid) vraagt het een meer bijzondere en flexibele verkaveling. Het concept van verspreid liggende woningen in het groen is hier zeer geschikt voor en versterkt het groene beeld van het plangebied.

Een meer flexibel plan, dat planologisch gewenste ontwikkelingen, zoals meervoudig gebruik, mogelijk maakt, is hiervoor geschikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0073-0301_0005.jpg"

Deelgebieden

3.2 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied is onderdeel van de buurt Broek Noord. Broek Noord is één van de buurten in de wijk Slangenbeek. De wijk Slangenbeek is ingericht als verblijfsgebied met een maximale snelheid voor alle wegen van 30 km/h. Een uitzondering hierop vormt de route van het hoogwaardig openbaar vervoer. Hier geldt een maximale snelheid van 50 km/h. Een halte van het hoogwaardig openbaar vervoer ligt op loopafstand van het plangebied.

De wegen in het plangebied maken onderdeel uit van een 30 km/h zone. Ontsluiting vindt plaats via de Duizendpoot en de Sprinkhaan. Dit zijn erftoegangswegen waar ook een maximale snelheid geldt van 30 km/h. Deze wegen monden vervolgens uit op de Beneluxlaan. Op deze gebiedsontsluitingsweg geldt een maximale snelheid van 50 km/h. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een belangrijke fietsroute in oost-west richting. Via deze fietsroute zijn de voorzieningen in het centrumgebied Slangenbeek goed bereikbaar. Deze fietsroute sluit aan op de stadsfietsroute Slangenbeek. Via de stadsfietsroute heeft men een directe verbinding met het centrum van de stad.

In 2008 is de Nota Autoparkeren 2008 – 2012 vastgesteld. Hierin staan de parkeernormen voor verschillende type woningen en andere functies.

3.3 Wonen

In het plangebied zijn reeds woningen aanwezig / gerealiseerd, maar ook worden er nog grondgebonden woningen gepland en zullen bouwkavels worden uitgegeven.

3.4 Water

De afvoer van hemelwater wordt in Broek Noord afgekoppeld. Via perceelgoot-straatgoot-wadi-
Slangenbeek wordt het regenwater zo lang mogelijk in het gebied vastgehouden, geïnfiltreerd en dan
pas afgevoerd. Om het water zo lang mogelijk in het gebied vast te houden en optimaal te laten
infiltreren in de bodem, zijn in het gebied Broek Noord wadi's opgenomen in het stedenbouwkundig
plan. Voor de woningen in het plangebied geldt dat het hemelwater en het afvalwater gescheiden
moeten worden afgevoerd. Tevens dient het hemelwater bovengronds (en dus zichtbaar) naar de
openbare ruimte te worden afgevoerd. 

In de onmiddellijke omgeving van de locatie zijn twee grondwaterpeilbuizen geplaatst. Deze zijn voorzien van zogenaamde dataloggers die continu de grondwaterstanden meten. Beide peilbuizen geven aan dat de grondwaterstanden fluctueren van circa 150 cm onder maaiveld tot circa 70 cm onder maaiveld. Om (te) hoge grondwaterstanden af te toppen kan het zinvol zijn om drainage aan te leggen op de particuliere kavels. Deze drainage kan worden aangesloten op de IT buis die in de openbare weg aanwezig is.

3.5 Groen

Het Groenplan is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.

Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt ook handvatten voor eventuele keuzes die in het kader van bezuinigingen gemaakt kunnen worden.

Bij het Groenplan behoort de kaart met de hoofdgroenstructuur. Het Groenplan beschrijft echter meer dan de hoofdgroenstructuur: het geeft een visie op al het groen in de stad en uitgangspunten hoe daarmee om te gaan.

De gemeentelijke hoofdgroenstructuur bestaat uit ecologisch waardevolle gebieden, groene verbindingen, karakteristieke groene plekken en zones in de stad, en groenstructuren die de ruimtelijke opbouw in stad, wijk en buurt versterken. De hoofdgroenstructuur is de drager van het groen in de stad. Voor een gezonde groenstructuur is samenhang belangrijk, evenals voldoende omvang. Er moet continuïteit zijn in het beheer. En goed beheer kijkt over grenzen heen. Over de grenzen van afzonderlijke soorten, van afzonderlijke plekken, en over de gemeentegrenzen naar de omgeving.

De hoofdgroenstructuur van Het Broek wordt gevormd door het natuurlijke Broekpark en de cultuurlijke Strip en het groen langs de Meester Molendijkweg (begeleidende groenstructuur van ingepaste oude zomereiken en wadi's), Beneluxlaan en de Deurningerstraat. Het Broekpark is een natuurspeelterrein met plaatselijk dichte begroeiing; de Strip is een open gazon met nieuw aangeplante solitaire bomen en boomgroepen en met verspreid speelplekken. Broekpark en Strip vormen samen een kruisvormig park met twee sferen en gebruiksvormen. De Slangenbeek is de drager van het Broekpark, andere elementen zijn bestaande houtwallen, wadi's en poelen. Door de variatie in terreingesteldheid is het niet alleen een plezierige speelplek voor kinderen, maar ook een interessant natuurterrein voor planten (o.a. kale jonker, echte koekoeksbloem, ratelaar en orchideeën) en dieren.

Het plangebied grenst aan het Broekpark. Door de bestaande rij bomen in het gebied, worden de natuur en het groen de buurt ingetrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0073-0301_0006.jpg"

'Groen' in Het Broek

3.6 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Vergunningen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding heeft als belangrijkste doelstelling: het hebben en houden van een
veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige
watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Met het beleid van de Vierde Nota wordt verwacht dat een verdere verbetering van het verdere functioneren van watersystemen kan worden bereikt. In de Vierde Nota wordt een koers ingezet op het versterken van de samenhang van het waterbeleid met andere beleidsvelden zoals milieubeleid, ruimtelijke ordening en natuurbeleid en kan zowel voor het realiseren van de doelen van het waterbeleid als voor doelen van andere beleidsvelden positief uitwerken. Voor de ruimtelijke ordening zal hieraan inhoud worden gegeven door bij de opstelling of wijziging van streek- en bestemmingsplannen water als ordenend beginsel te hanteren.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie (2009)

De provincie Overijssel heeft het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie (het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel). Op 1 juli 2009 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie.

4.2.1.1 Sturingsfilosofie

Het beleid is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen hier nadere invulling aan kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt. In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en de te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0073-0301_0007.png"


Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

4.2.1.2 Omgevingsvisie met betrekking tot het plangebied

Het gehele plangebied is in de Omgevingsvisie Overijssel aangemerkt als stadsrandgebied (zie de kruisarcering op de kaart hieronder). Dit duidt de overgang aan tussen bebouwd gebied en groene omgeving en is zowel de entree van de stad als de verbinding met het buitengebied. Hier liggen onder andere kansen voor recreatiemogelijkheden en eventueel stedelijke uitbreiding volgens gebiedskenmerken, bijv. woon-werklandschappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0073-0301_0008.jpg"

Uitsnede kaart omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

De Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: 'Omgevingsverordening') wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57. Van de Wegenwet en artikel 2A. van de Wegenverkeerswet.

In de Omgevingsverordening is een aantal principes vastgelegd waaraan binnen de provincie Overijssel dient te worden voldaan. De voor dit plan (meest) relevante staan hieronder samengevat:

  • alleen bouwen voor de lokale behoefte;
  • alleen bouwen binnen bestaand stedelijk gebied;
  • de nieuwe ontwikkeling moet passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Er zijn onderbouwd bepaalde uitzonderingen mogelijk op het bovenstaande.

Als ontwikkelingsperspectief geldt in dit geval "mixlandschap". Onderhavig plan wijkt niet af van het genoemde ontwikkelingsperspectief. Aan de andere principes wordt ook voldaan.

In paragraaf 3.4 en 5.1 wordt nader ingegaan op de watersituatie en de wijze waarop daarmee in dit plan wordt omgegaan.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland vijftien jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed.

De Wamz introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Wamz staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Wamz heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.

Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen- en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.2.2.

4.3.2 Groenplan Hengelo (2013)

Het Groenplan is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst. Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern en geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt ook handvatten voor eventuele keuzes die in het kader van bezuinigingen gemaakt kunnen worden.

Met de vaststelling van het Groenplan is ook de hoofdgroenstructuur vastgesteld. De hoofdgroenstructuur bestaat uit ecologisch waardevolle gebieden, groene verbindingen, karakteristieke groene plekken en zones in de stad, en groenstructuren die de ruimtelijke opbouw in stad, wijk en buurt versterken. Delen van het plangebied maken deel uit van de gemeentelijke hoofdgroenstructuur (te raadplegen op www.hengelo.nl).

4.3.3 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2009-2013)

In het door de raad vastgestelde Gemeentelijk Rioleringsplan worden de uitgangspunten met betrekking tot de waterhuishouding en de riolering beschreven. Voor alle in- en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels:

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • Lokale zuivering van dit afvalwater wordt niet duurzaam geacht vanwege de hoge kosten, het grote ruimtebeslag en de te grote risico's voor volksgezondheid en milieu;
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
  • Bij stedenbouwkundige plannen moet notie worden genomen van het feit dat het water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is;
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn: regenwaterhergebruik op individuele schaal en directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen;
  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater dus niet naar een RWZI. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken;
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundige plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren;
  • Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het Waterschap Regge en Dinkel worden gezocht naar maatwerk.
4.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren.

4.3.5 Nota Autoparkeren (2008-2012)

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het nieuwe parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo probeert evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennisinstituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren, alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

4.3.6 Prostitutiebeleid (2004)

Als algemeen uitgangspunt wordt aangegeven dat het regionaal afgestemde lokale prostitutiebeleid in Twente vanuit een integrale benadering wordt opgezet. De trekkersrol voor wat betreft de regulering en de handhaving ligt bij het lokale bestuur. Aspecten van volksgezondheid, veiligheid, leefbaarheid en handhaving spelen daarbij zeker een rol. Met betrekking tot de handhaving spitst het beleid zich vooral toe op de (te verwachten) mate van overlast bij de verschillende vormen van prostitutie en de kans op het plegen van strafbare feiten.

De thans aanwezige seksinrichtingen in Hengelo worden positief bestemd waarbij verdere uitbreiding van het aantal seksinrichtingen wordt uitgesloten. In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig.

4.3.7 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit.
4.3.8 Uitvoeringsnota Fietsen (2003-2006)

Het bevorderen van het fietsgebruik heeft een hoge prioriteit binnen het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid. In de beleidsnota Fietsen (1993) staat het gemeentelijke fietsbeleid nader omschreven. In de 'Uitvoeringsnota Fietsen 2003-2006' zijn beleidsvoornemens nader uitgewerkt tot een breed pakket van concrete maatregelen met als doel het fietsklimaat in Hengelo te verbeteren. Speerpunten hierin zijn: het verbeteren van de belangrijkste fietsroutes naar het centrum van de stad (stadsfietsroutes), het fietsvriendelijker maken van verkeersregelinstallaties en de verbetering van het fietsparkeren.

4.3.9 Welstandsnota

Op 8 oktober 2013 is de nieuwe welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op gevelaanzichten (niveau middel), detaillering, materiaal- en kleurgebruik. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes etc.) en de locatie van de massa (rooilijnen etc.).

Het plangebied Broek Noord, Noordelijke rand en woonvelden valt in de nieuwe Welstandsnota onder de gebiedsgerichte criteria behorende bij de typologie: Moderne woonwijken. Nieuwbouw moet aan de gestelde criteria voldoen, danwel daarbij aansluiten.

4.3.10 Gemeentelijke Nota Geluid (2009)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo.
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en
    APV-afwijkingen.
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden.
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken:

  • Een zo integraal mogelijke gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden: Wonen, Binnenstad en winkelgebieden, Industrie en bedrijven, Buitengebied en stadsparken, Verkeerszones;
  • Ambities per gebiedstype (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden);
  • Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken;
  • Zoveel mogelijk aanhouden van de volgorde: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan als er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie;
  • Bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid;
  • Een eenduidige normstelling voor bedrijven.

In onderhavig plan is rekening gehouden met de 'Nota geluid'.

4.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied geldende beleid.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Regge en Dinkel streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Voor de ontwikkeling in het plangebied is een digitale watertoets uitgevoerd. Op basis daarvan wordt voor het project de normale procedure gevoerd. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

Afvalwater

• Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater 

• De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
• De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.
• Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
• Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluiting en bij buizen.
• Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
• Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
• Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
• Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
• Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
• Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de RWZI wordt geminimaliseerd.

Grondwater  

• Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
• Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
• De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
• Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

• Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteistdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend.
• Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geintegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

5.2.1 Algemeen

De in 2007 aangepaste Monumentenwet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. De gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met archeologische waarden in het plangebied.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Op de 'Archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen' van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is hierna opgenomen. Het beleid van de gemeente Hengelo ten aanzien van archeologie is in augustus 2010 vastgesteld.

5.2.2 Archeologische waarden in het bestemmingsplan
5.2.2.1 Verwachtingswaarden

Het plangebied ligt op de verwachtingskaart in een zone met een grotendeels lage archeologische verwachtingswaarde, gebaseerd op beekdalen en overige laagten. In het noordoostelijke deel van het plangebied vinden we een middelhoge verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0073-0301_0009.jpg"

Uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart van Hengelo, met in rood de globale begrenzing van het plangebied

5.2.2.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen het plangebied zijn geen archeologische waarnemingen geregistreerd in ARCHIS. Ten oosten en noorden van het plangebied zijn diverse waarnemingen die na veldonderzoeken zijn gemeld (zie 5.2.3.3). Er zijn geen wettelijk beschermde archeologische monumenten en terreinen van archeologische waarde aanwezig in of aangrenzend aan het plangebied.

5.2.2.3 Onderzoeken in en rond het plangebied

Het plangebied ligt in een omgeving waarin diverse onderzoeken zijn uitgevoerd. Ten noorden zijn onderzoeken uitgevoerd in het kader van de planvorming voor de woongebieden in Schalmeden, ten oosten betreft het onderzoeken in het kader van de ontwikkeling van woongebieden in de bestemmingsplannen Broek Oost en Broek Noord. Bij de onderzoeken is een nederzettingsterrein uit de Midden-Romeinse periode aangetroffen en een grafveld uit de Midden-IJzertijd. Deze lagen op een dekzandkop. Uit het onderzoek blijkt dat archeologische sporen hoofdzakelijk boven een hoogte van 17,4 meter +NAP liggen. In het algemeen kan gesteld worden dat vindplaatsen liggen op dekzandruggen en –koppen die door lagerliggende natte gebieden waren omgeven. Uit de verwachtingskaart en hoogtegegevens volgens het AHN blijkt het plangebied overwegend in een van nature laag en relatief nat gebied te liggen en zijn geen dekzandruggen bespeurbaar.

Het gebied is reeds grotendeels bouwrijp gemaakt en deels al bebouwd. Daardoor zal de natuurlijke bodem al flink zijn geroerd, ook in de beperkte zone met een middelhoge verwachtingswaarde. Eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen kunnen daarbij ook zijn verstoord. Alleen de strook langs de Reimersdennenweg is waarschijnlijk nog niet vergraven. Dit deel ligt echter merendeels lager dan 17,4 meter +NAP. Daarom worden geen beduidende archeologische sporen en vondsten verwacht.

5.2.2.4 Archeologiebeleid

Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart geldt geen onderzoeksplicht voor gebieden met een lage archeologische verwachting. Voor de zone met een middelhoge verwachtingswaarde in de bebouwde kom kan onderzoek verplicht worden gesteld. Op grond van hiervoor genoemde gegevens (paragraaf 5.2.3.3) wordt geen aanleiding gezien om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren.

5.2.3 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

5.2.4 Cultuurhistorische inventarisatie in het bestemmingsplangebied
5.2.4.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0073-0301_0010.jpg"

Landschappelijke situatie rond 1900

Rond 1900 was het plangebied nog grotendeels onontgonnen. Het merendeel bestond uit heide, diagonaal door het gebied liep een veldweggetje en het westelijk deel lag in een nat beekdal met vermoedelijk enige elzenbroekvegetatie. De naam Het Broek als aanduiding voor het gebied is wat dat betreft veelzeggend. Het gebied lag ten noorden van de Hasselerbeek die iets ten westen van het plangebied samenkwam met een zijbeek. Stukken veldgrond zijn ontgonnen.

5.2.4.2 Historisch geografische kenmerken

Waardevolle structuren en objecten

Gezien de ontwikkeling van de omgeving van het plangebied zijn er geen cultuurlandschappelijke en oude historisch-geografische structuren aanwezig. In de huidige situatie is van de oude structuren niets herkenbaar.

5.2.4.3 Gebouwde objecten en monumenten

Er zijn binnen het plangebied Broek Noord, Noordelijke rand en woonvelden geen oude gebouwde objecten en monumenten aanwezig.

5.2.4.4 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Vanwege de afwezigheid van cultuurhistorische waarden gelden geen aanbevelingen.

5.3 Flora en fauna

De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om ontheffing aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Tijdens het plannen van de werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart gebracht te worden:

  • Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
  • Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet;
  • Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
  • Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een ontheffing (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?

De bestaande bomenrij in het plangebied blijft gehandhaafd en is in de hoofdgroenstructuur opgenomen. Het te bebouwen deel van het plangebied is op dit moment een braakliggend terrein. Beschermde natuurwaarden komen niet voor. Uiteraard is de zorgplicht van de Flora- en faunawet van toepassing.

5.4 Milieu

5.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Het plangebied valt grotendeels binnen het bestemmingsplan Hengelo Noord. In het kader van dit bestemmingsplan is een milieuaspectenstudie uitgevoerd. In deze studie zijn alle relevante bedrijven onderzocht en beschreven. Het nabij het plangebied gelegen perceel Reimersweg 13/13a heeft een bedrijfsbestemming. Volgens de plankaart zijn categorie 1 bedrijven toegestaan. Bij deze categorie hoort een zoneringsafstand van 10 meter. Binnen deze afstand worden geen woningen mogelijk gemaakt. Het aspect bedrijven en milieuzonering is daarom geen knelpunt.

5.4.2 Bodem

In het kader van een herziening van de bestemmingsplannen Hengelo Noord en Hengelo Noord, Moerasgebied, is de bodemkwaliteit bekeken van het betreffende gebied. Het gebied bestaat uit de volgende kadastrale percelen: sectie U, nummers 60, 61, 2987, 2988, 2989, 2990, 3030, 3031, 2036 en 3092 en 3117 beide gedeeltelijk.

De bodemkwaliteit van dit gebied is onderzocht en beschreven in onderstaande rapporten:

  • Verkennend en aanvullend bodemonderzoek, Kruse Milieu bv, kenmerk 06020815, d.d. augustus 2006;
  • Verkennend bodemonderzoek, Geofox-Lexmond, kenmerk 20091508/REST, d.d. 10 augustus 2009;
  • Verkennend bodemonderzoek, Tebodin, kenmerk 3415001, d.d. 2 juni 2010.

Hieruit blijkt dat de grond en het grondwater niet tot licht verontreinigd zijn.

Een uitzondering hierop vormt het kadastrale perceel sectie U, nummer 3030. Hier is een puinhoudende ophooglaag gelegen met een oppervlakte van circa 2.000 m2 en een gemiddelde dikte van 0,7 meter. Deze laag is licht verontreinigd met zware metalen, minerale olie, PAK, EOX en asbest. In de onderliggende, ongeroerde laag zijn geen verontreinigingen aangetoond. In 2006 is melding gemaakt dat deze laag verwijderd zou worden tijdens het bouwrijp maken van het gebied. Er is geen informatie dat dit ook daadwerkelijk gebeurd is.

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Dit houdt niet in dat vrij grondverzet mogelijk is. Voor grondverzet gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Opgemerkt wordt dat een deel van de onderzoeksgegevens te oud zijn om ingediend te kunnen worden bij een bouwaanvraag.

5.4.3 Geluid

Het plangebied valt niet binnen de zone van een spoorweg, gezoneerd industrieterrein of luchthaven. De aspecten spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai zijn niet van belang. Omdat het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Beneluxlaan moet volgens de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de vrijstellingsprocedure voor de aanleg van de Beneluxlaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen woningen zijn gelegen binnen de contour van 48 dB. Bij dit onderzoek is gerekend met de verkeersintensiteit van 2020. Volgens de meest recente verkeerscijfers zal de verkeersintensiteit in 2025 lager zijn dan in 2020. Omdat de verkeersintensiteit afneemt en de woningen niet dichter naar de weg toe worden gebouwd, kan er van worden uitgegaan dat er geen woningen zijn gelegen binnen de 48 dB contour van de Beneluxlaan.

Het plangebied is gelegen binnen het gebiedstype 'wonen' zoals omschreven in het geluidbeleid van de gemeente Hengelo. Voor dit gebiedstype geldt een ambitiewaarde van 48 dB ter plaatse van woningen. De ambitiewaarde wordt niet overschreden.

De overige wegen in en nabij het plangebied betreffen 30 km wegen. Voor deze wegen geldt geen zone en er zijn formeel geen eisen vanuit de Wet geluidhinder. Omdat het uitsluitend wegen betreft zonder doorgaande functie met een zeer geringe verkeersintensiteit zal zonder problemen aan de vereiste binnenwaarde kunnen worden voldaan.

5.4.4 Externe veiligheid

In de omgeving van het plangebied zijn geen BEVI bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. Ook zijn er geen transportroutes die aangewezen zijn voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de nabijheid zijn geen hoogspanningsleidingen of hoge druk aardgasleidingen aanwezig.

5.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet geeft grenswaarden voor concentraties in de buitenlucht van diverse stoffen. De maatgevende stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Het gehele plangebied heeft al de bestemming 'Wonen'. Dit plan maakt het niet mogelijk om extra woningen te realiseren wel om een ander soort woningen te bouwen. Per saldo vindt geen verslechtering van de luchtkwaliteit plaats t.o.v. het vigerende bestemmingsplan.

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

5.4.6 MER

De ontwikkelingen in het plan Broek Noord, Noordelijke rand en woonvelden zijn niet dusdanig van omvang dat ze MER-plichtig zijn.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

Het plangebied Broek Noord, Noordelijke rand en woonvelden maakt onderdeel uit van de grondexploitatie Broek Noord. Voor Broek Noord geldt een sluitende grondexploitatie, op 11 juni 2013 het laatst door de raad herzien.

In het kader van de economische uitvoerbaarheid gaat het erom dat wordt vastgesteld, dat het ruimtegebruik - zoals uit onderhavig bestemmingsplan kan worden afgeleid - past binnen de uitgangspunten, welke in de vigerende grondexploitatie zijn opgenomen. Bepalend is dat het ruimtegebruik zodanig dient te zijn, dat de geraamde opbrengsten op basis van het grondgebruik daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd en anderzijds, dat de openbare ruimte niet groter is dan in dezelfde grondexploitatie is voorzien. Dit laatste om te voorkomen dat, op basis van het ruimtebeslag, met het bouw- en woonrijp maken hogere dan voorziene uitgaven zijn gemoeid.

Het ruimtegebruik dat uit onderhavig bestemmingsplan kan worden afgeleid sluit niet aan bij het ruimtegebruik conform de grondexploitatie. Er is een verschil van circa 200 m2. Financieel betekent dit een verslechtering van circa 60.000 euro. De grondexploitatie d.d. 01-01-2013 heeft een contante waarde van 65.357 euro. Hierdoor is er nog steeds sprake van een sluitende grondexploitatie, waarmee de economische uitvoerbaarheid van dit plan is aangetoond.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken is de ontwikkeling van het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.

6.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle standaarden, met uitzondering van het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten. Dit omdat die standaard vrij nieuw is en nog niet volledig is doorontwikkeld.

6.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.3.1.2 Wijze van meten

De 'wijze van meten' geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen toegelicht.

6.3.2.1 Groen

Gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting etc. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.

6.3.2.2 Verkeer-Verblijfsgebied

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is het toegestaan om wegen, straten, paden, voet- en rijwielpaden aan te leggen. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.

6.3.2.3 Wonen, Wonen - 1, Wonen - 2, Wonen - 3

De nieuw te ontwikkelen kavels en de reeds bestaande woningen in het plangebied hebben de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - 3' gekregen. Binnen deze bestemmingen zijn verschillende woonvormen toegestaan, zoals bijvoorbeeld eengezinswoningen, woonzorgwoningen, kamerbewoning et cetera. Verder is het toegestaan om binnen de woonbestemming een vrij beroep uit te oefenen.

Binnen deze bestemmingen zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen zijn hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 40 m2) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is meer dan 40 m2 in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).

Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen, minimale / maximale goot- en bouwhoogten en maximaal aantal aaneen te bouwen woningen opgenomen. In de regels zijn de bebouwingsregels aan te treffen. Tenslotte zijn in deze bestemmingen gevangenissen en asielzoekerscentra niet begrepen.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.3.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt de aanvullende werking van de bouwverordening voor zover betrekking hebbend op de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening buiten werking gesteld. Zou dit niet het geval zijn dan zouden deze stedenbouwkundige bepalingen automatisch de in de, in het bovenstaande beschreven, bestemmingen geboden ruimte inperken. Voor een aantal stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is echter een uitzondering opgenomen: deze blijven wel gelden.

6.3.3.3 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.4 Handhaving van het plan

6.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

6.4.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Brandweer, Veiligheid en Leefomgeving (BVL). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

6.5 Retrospectieve toets

6.5.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

6.5.2 Plangebied

Het plangebied betreft een deels nieuw te ontwikkelen gebied en deels een gebied waarin reeds woningen gerealiseerd zijn. Voor de reeds gerealiseerde woningen geldt dat de huidige situatie is bestemd. Deze huidige situatie komt grotendeels overeen met de bestemming zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Voor het grootste deel van de reeds bestaande woningen is in het verleden een vrijstellingsprocedure gevoerd, maar deze nieuwe situatie is nog niet ingepast in een nieuw bestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn dan ook geen strijdige situaties ontstaan.

6.6 Vooroverleg, zienswijzen en verder verloop van de procedure

6.6.1 Vooroverleg en zienswijzen

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Onderhavig plan is voorgelegd aan de provincie (GS) en aan de Natuur- en milieuraad Hengelo. Het plan vormde zowel voor GS als voor de Natuur- en milieuraad geen reden om een zienswijze in te dienen.

Daarnaast heeft het ontwerp bestemmingsplan Broek Noord, Noordelijke rand en woonvelden van 21 augustus 2013 tot en met 1 oktober 2013 ter inzage gelegen. Er zijn twee schriftelijke zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben echter geen aanleiding gegeven het bestemmingsplan aan te passen. De ingediende zienswijzen zijn schriftelijk beantwoord (zie bijlage 1 bij de toelichting).

6.6.2 Verder verloop van de procedure

Conform het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het bestemmingsplan wordt gezamenlijk met de ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.