Plan: | Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0164.BP0007-0301 |
Het basispatroon van natuur en landschap wordt bepaald door de onderliggende natuurlijke laag, welke is gevormd door krachten als ijs, water en wind. In Hengelo en omgeving kunnen drie natuurlijke deelgebieden worden onderscheiden:
ad. 1. Stuwwallen
In de voorlaatste ijstijd hebben ijstongen rond Hengelo zandwallen opgestuwd. Een langgerekte, tot 30 meter hoge stuwwal strekt zich oostelijk tussen Enschede en Oldenzaal uit; enkele kleinere dekzandafzettingen liggen westelijk tussen Delden en Borne. In de zandige stuwwallen heeft het ijs keileem afgezet, vaak ondiep in dichte lagen. Door de slechte doorlatendheid van deze keileemondergrond zijn door smeltwaterstromen na de ijstijd dalen uitgesleten in de flanken van de grote stuwwal. De meeste dalen zijn thans droogdalen, in een aantal dalen stromen beken naar de lagergelegen gebieden. In het westen van het gebied ligt een morenevlakte van door ijs losgemaakt en meegevoerd gesteente.
ad. 2. Dekzandvlakte en ruggen
In de laatste ijstijd kende Nederland een toendraklimaat en had de wind vrij spel. Zand uit drooggevallen beddingen werd op luwe plekken als golvende deken of losse welving afgezet. Ten oosten van Hengelo ligt evenwijdig aan de stuwwal, een dekzandgordel. Aan de westkant is dekzand over de grondmorenevlakte afgezet. Noordelijk liggen losse dekzandruggen.
ad. 3. Beekdalen en natte laagtes
Door de dekzandgebieden stromen vanaf de stuwwal beken in westelijke en noordwestelijke richting naar de Regge. Ten noorden van Hengelo, bij Borne, komen enkele beken samen en ligt een beekoverstromingsvlakte.
Naast ijs, water en wind heeft vooral het bodemgebruik door de mens zijn stempel op natuur en landschap gedrukt. In de prehistorie werden de oorspronkelijke bossen geleidelijk gekapt en ontstonden natte heidevelden. Vanaf de Middeleeuwen werden gebieden gericht voor de landbouw ontgonnen en ontstonden de agrarische landschappen:
Het essenlandschap is het oudste agrarische landschapstype van Nederland; het stamt uit de vroege Middeleeuwen. Bewoners vestigden zich op de rand van de grote dekzandcomplexen. Hier werden op de grens van hoge dekzandruggen en lage beekdalen nederzettingen en boerenhoeven gebouwd; de dorpen en boerderijen lagen als een krans in de flank van de dekzandruggen.
De hoeven waren vanouds gemengde bedrijven. Op de hoge, droge dekzandgronden werden akkers aangelegd; de nabije lage, natte beekgronden werden als wei- en hooilanden gebruikt. Op de verder weg gelegen woeste heidegronden werden schapen gehoed. In de potstal legde men heideplaggen die, vermengd met uitwerpselen van het vee, potstalmest opleverde. Met deze mest werden vervolgens de schrale dekzandakkers vruchtbaarder en vochtiger gemaakt. De dekzandruggen werden zo gedurende eeuwen met een dikke humeuze laag extra opgehoogd. Aldus ontstonden essen, hoge akkers. De essen werden vanouds omgeven door houtwallen, bedoeld om het wild bij de gewassen weg te houden. Omdat de grote essen door een krans van dorpen en boerderijen waren omgeven, spreekt men van meermansessen.
Hengelo is als kransesdorp op de Hengelose Es ontstaan, juist op de plek waar drie beken samenvloeien. De Hengelose Es ligt in een zone van grote meermansessen die zich ten westen van de stuwwallen van noord naar zuid uitstrekt. Hieronder valt ook de Groote Es bij het esdorp Twekkelo, het essenlandschap van Driene en de inmiddels bebouwde Hasseler Es.
Nadat de grote essen in bezit genomen waren, werden de kleine dekzandkoppen opgezocht. Zo ontstonden éénmansessen, met één boerenhoeve op de rand. Vaak liggen deze essen in zwermen langs de beekdalen. Speciaal aangeplante boerenbedrijfsbosjes leverden hout voor bebouwing en gereedschap. De verbindingswegen tussen de boerderijen zijn zoveel mogelijk op de grens van es en beekdal aangelegd. Door het afwisselende reliëf hebben ze een bochtig verloop.
Het kleinschalige oude hoevenlandschap met zijn vanouds verspreide hoeven, éénmansessen, natte laagtes, houtwallen, bosjes en bochtige wegen komt voor in Oele, Beckum en Woolde.
In het Maten- en Flierlandschap vormen beekdalen de natte tegenhanger van het essen- en oude hoevenlandschap. Haaks op de beken werden ontwateringssloten gegraven. De hooi- en weidegronden in de beekdalen waren vanouds in (onregelmatig) blokvormige percelen verdeeld. De gronden langs de sloten werden in stroken verkaveld. Houtsingels op de perceelsgrenzen moesten het vee binnen en het wild buiten houden. Op zeer natte plekken werden broekbossen geplant.
De Woolderbroek ten oosten van Hengelo is een voorbeeld van het maten- en flierenlandschap.
Vanaf 1800 richtte de ontginning zich op de heidevelden, die aanvankelijk de potstalmest voor de esgronden leverden. Aanvankelijk werden bossen aangeplant ten behoeve van de scheeps- en mijnbouw, met name op landgoederen als Twickel. Met de komst van kunstmest werden de vanouds schrale heidegronden ook bruikbaar voor de akkerbouw. Er werden op grote schaal akkers aangelegd met rechte, als lanen beplante ontginningswegen en verspreide bebouwing. Tussen bossen en akkers bleven restanten heidevelden over.
Het jonge heide en broekontginningslandschap met rechte ontginningslijnen en wegerven strekt zich tussen het essen- en oude hoevenlandschap rond heel Hengelo uit. De ontginningsakkers werden “velden” genoemd, wat terug te vinden is in namen als Leutinkveld, het Slagsveld, Sluitersveld en Beundersveld.
Het buitengebied van de gemeente Hengelo wordt dus gekenmerkt door van oost-zuidoost naar west-noordwest aflopende dekzandgronden, doorsneden door beekdalen. De bodem kenmerkt zich door fijne zandgronden met (vaak) leem, alsmede de lössleemlagen in de ondergrond. In de beekdalen komen leembanken voor. Ondiep in de bodem is daarmee sprake van slecht doorlatende bodemlagen. Diepe ontwatering is daardoor op veel plaatsen niet mogelijk geweest, hetgeen zich thans nog steeds uit in de grote oppervlakten grasland die de gemeente kenmerken.
De wijze waarop in Twente natuurkrachten en mens eeuwenlang op het gebied hebben ingewerkt, heeft geleid tot een kenmerkende kleinschalige bodemopbouw, bekend als Twente-associatie. Globaal bestaat de bodem in Hengelo uit een mozaïek van veldpodzolgronden, beekafzettingsgronden en enkeerdgronden.
Veldpodzolgronden zijn laag gelegen zandgronden met een dun opgebracht humusdek met daaronder een donkere laag van ingespoelde humeuze stoffen (podzol-B). Ze worden aangetroffen in natte, ontgonnen heidevelden.
Beekafzettingsgronden zijn zwaardere, kleiige afzettingen in (vroegere) beekdalen en overstromingsvlakten. Deze mineraalrijke gronden werden niet bemest, zodat humuslagen ontbreken.
De dekzandruggen langs de beken hebben door eeuwenlange bemesting een dikke aardlaag gekregen en vallen bodemkundig onder de enkeerdgronden.
Afwisselingen in ons landschap worden in eerste instantie bepaald door de aanwezige ondergrond. De natuurlijke gesteldheid gaf onze voorouders richting aan de wijze waarop zij het landschap inrichtten en gebruikten. Veel elementen en structuren vertellen ons iets over de natuurlijke ontstaanswijze van een bepaald landschap. Om deze getuigen van miljoenen jaren geologische geschiedenis te behouden is een zorgvuldig beheer noodzakelijk.
Elk landschap is opgebouwd uit een groot aantal (min of meer) natuurlijke en (meestal ook) niet-natuurlijke elementen die elk het resultaat zijn van één of meer factoren: klimaat, geologische gesteldheid, reliëf, water, bodem, flora, fauna en de mens. Drie van deze factoren: de geologie, het reliëf en de bodem behoren tot het terrein van de aardkunde. Aardkundige landschapselementen vertellen iets over de natuurlijke ontstaanswijze van een bepaald landschap.
Er zijn verschillende argumenten aan te dragen die voor een zorgvuldig aardkundig landschapsbeheer pleiten. In de eerste plaats hebben aardkundige landschapselementen een grote wetenschappelijke en educatieve waarde. Ze zeggen immers iets over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van een gebied. Naast de wetenschappelijke en educatieve waarde vergroten aardkundige landschapselementen de belevingswaarde van het landschap; ze zorgen direct of indirect voor diversiteit. Tot slot kan opgemerkt worden dat aardkundige waarden in belangrijke mate bepalend zijn (geweest) voor de ecologische en cultuurhistorische ontwikkeling van een gebied. Wie op een goede manier wil zorgdragen voor het behoud van ecologisch en cultuurhistorisch waardevolle gebieden en/of landschapselementen dient tevens de aardkundige onderlegger te koesteren.
Basiskaart Aardkundige Waarden
De provincie Overijssel heeft een kaart met gebieden met aardkundige waarden opgesteld. Deze bestaande kaart is in 1999 herzien door de provincie in samenwerking met Alterra, NITG-TNO en het Platform Aardkundige Waarden. In 2010 staat een nieuwe herziening op stapel.
De landvormen van de gebieden zijn zeer globaal beschreven. De provincie Overijssel onderscheidt waardevolle gebieden op 4 schaalniveaus, te weten internationaal, nationaal, provinciaal en regionaal. De overige gebieden in Overijssel zijn aangegeven als gebieden met basiswaarden. De gebieden die door de provincie als nationaal en internationaal waardevol zijn aangemerkt, zijn exact dezelfde gebieden als die het rijk heeft aangemerkt. Het beleid voor de aardkundige waarden is vastgelegd in het Streekplan 2000. De kaart met de aardkundig waardevolle gebieden is daarin als toetskaart opgenomen. De voorschriften ten aanzien van de aardkundige waarden en de aardkundige monumenten zijn weinig dwingend. De aanwijzing van de gebieden heeft zijn basis in het landschaps- en ruimtelijke ordeningsbeleid van de provincie.
Aardkundige waarden in de gemeente Hengelo
Binnen de grenzen van de gemeente Hengelo komen we meerdere aardkundige waarden tegen. Dit zijn gebieden die nog zichtbare oorspronkelijke bodemlagen of natuurlijke elementen bevatten, die nog niet door de mens zijn aangetast.
- Het Bekken van Hengelo
De geologische processen in het Saalien, 200.000 tot 130.000 jaar geleden, hebben in belangrijke mate het aanzien van het huidige Twentse landschap bepaald. Noord- en Midden-Nederland werden in deze periode overstroomd met landijs uit Scandinavië. De bodem werd door het landijs opgestuwd, geplooid en over elkaar heen geschoven. Het landijs duwde de bodem voort, voerde delen van de bodem mee en stuwde het op tot stuwwallen. Daar waar grote delen van de bodem meegevoerd werden bleven grote gaten achter, bekkens genaamd.
Hengelo is ontstaan bij een waterrijke plek: daar waar drie beken (de Berflobeek, de Drienerbeek en de Elsbeek) in elkaar vloeien en samen verder gaan als de Berflobeek. Dat op de plek waar Hengelo is ontstaan drie beken in elkaar vloeien is het gevolg van de lage ligging van deze plek. Ten opzichte van de nabij gelegen steden Oldenzaal en Enschede ligt Hengelo een stuk lager. Oldenzaal en Enschede liggen op en tegen stuwwallen die in de laatste ijstijd gevormd zijn door het schuivend pakijs. Het beekwater in Hengelo komt dan ook van die hoger gelegen oostelijker en noordelijker gelegen steden. Maar bij Delden en Borne wordt het uit Hengelo afkomstige water juist weer gedeeltelijk tegengehouden door resten van stuwwallen daar. Hengelo ligt dus min of meer in een kom. Deze kom heet 'het Bekken van Hengelo'.
De nog zichtbare delen van dit bekken, met name de overgangen met de aangrenzende stuwwallen, die nog aardkundig waardevol zijn, vallen buiten de gemeentegrenzen van Hengelo. De rest van het Bekken van Hengelo is volgebouwd met de stad Hengelo en de dorpen Borne, Deurningen, Delden en Beckum.
- De Oelerbeek
Beken maken deel uit van beekdalen en zijn natuurlijk gevormde smalle wateren die overal doorwaadbaar zijn. De vorm van de beek wordt bepaald door de afvoer, het verhang en het materiaal van de oever en de bedding. Als gevolg van erosie in de buitenbocht en sedimentatie in de binnenbocht hebben natuurlijke beken een meanderend verloop. Niet gekanaliseerde beken zijn ecologisch waardevol en de natuurwaarde van de beken is ook zeer hoog vanwege de aanwezigheid van gradiënten. In Nederland is nauwelijks meer een beek met een natuurlijke loop te vinden. Naar schatting is slechts 4% van het bekenstelsel nog gaaf.
De Oelerbeek, die boven Buurse zijn ontstaan heeft, stroomt van de watermolen in Oele via een onderleider onder het Twentekanaal naar de Noordmolen in de buurtschap Deldeneresch, waar de waterloop verder stroomt met de naam Azelerbeek. Grote delen van de Oelerbeek zijn nog niet gekanaliseerd en daarom aardkundig waardevol. Daarnaast maakt de Oelerbeek deel uit van de ecologische verbindingszone.
- Het kleigat van Broekmeden
Tussen Saasveld en Hengelo is op een aantal plaatsen lichte tot zware klei afgezet, dat voor een groot deel van tertiaire herkomst is. Het Tertiair is een geologisch tijdperk dat duurde van 65,5 tot 2,5 miljoen jaar geleden. Door het schuren van het landijs zijn delen van deze oudere grondlagen dichter aan het oppervlak komen te liggen. Hierdoor zijn deze bodems kwetsbaar geworden voor bodemingrepen door de mens.
Het kleigat van Broekmeden is ontstaan doordat hier deze tertiaire klei door de mens werd gewonnen. Daardoor is aan de Torenlaan een mooi natuurgebied tussen de verschillende woonwijken gevormd. Door de ontstane wanden van het kleigat en het water is er een eigen natuur ontstaan, een ecologische zone. Zo nestelt de brandgans in het Kleigat Broekmeden en heeft een paar zelfs jongen voortgebracht.
In de omgeving van het kleigat zijn alle leekeerdgronden, woudeerdgronden en beekdalgronden (codes op de bodemkaart: Rn8, pRN en AB) als zeer kenmerkend aan te duiden voor de ligging van bijzondere oudere bodemlagen uit het Tertiair. Deze gronden en het kleigat Broekmeden zijn aardkundig waardevol.
Voorgestelde beleidsstrategie
Hoe te beschermen?
Deze elementen zijn op de verbeelding opgenomen middels de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig waardevol'.