Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0163.BPNDKRWZ1F2018-VG01 |
REGELS
Gemeente Hellendoorn
Bestemmingsplan "Kruidenwijk-Zuid Eerste Fase 2018"
Inhoudsopgave
Artikel 3 Agrarisch met waarden
Artikel 5 Groen - Landschapselement
Artikel 11 Algemene bouwregels
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
Artikel 13 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 14 Algemene afwijkingsregel
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
plan:
het bestemmingsplan "Kruidenwijk-Zuid Eerste Fase 2018" van de gemeente Hellendoorn.
bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0163.BPNDKRWZ1F2018-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm, alsmede bijgebouwen die aan het hoofdgebouw of aan een aan- of uitbouw zijn verbonden en een directe toegang hebben tot het hoofdgebouw;
agrarische bedrijvigheid
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en het houden van dieren, waaronder begrepen paardenfokkerij en intensieve kwekerij; uitgezonderd zijn: paardenhouderij en manege;
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak, indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;
bestaand gebruik of bestaande bebouwing:
het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning;
het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening of een buitenplanse afwijking als bedoeld in artikel 2.12, lid 1 onder a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
bijgebouw:
een gebouw dat of een overkapping die in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;
bouwgrens:
een grens van een bouwvlak;
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwperceelgrens:
een grens van het bouwperceel;
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
dove gevel:
De bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, waarin:
geen te openen delen aanwezig zijn en die met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering tenminste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), dan wel;
alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
erker:
een kleine, grondgebonden uitbouw van een woning bestaande uit één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning die in open verbinding staat met het aangrenzende vertrek.
extensieve openluchtrecreatie:
gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
geluidgevoelige functie:
bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen of terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
geluidsgevoelige ruimte:|
ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;
geprojecteerde woning of gebouw:
nog niet aanwezige woning of nog niet aanwezig gebouw, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat, maar deze nog niet is afgegeven;
gevel:
bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt;
horeca tot en met categorie 1:
een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en de openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
horeca tot en met categorie 2:
een horcabedrijf vallend onder categorie 1, alsmede een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's;
horeca tot en met categorie 3:
een horecabedrijf vallen onder de categorie 1 en/of 2, alsmede een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt, zoals discotheken, dancings en nachtclubs;
indelingslijn:
een als zodanig ter plaatse aangeduide lijn ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf of deel daarvan met een brutovloeroppervlakte van ten minste 250 m², dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer; onder veehouderij wordt hier niet verstaan: het houden van melkrundvee, schapen en paarden, het "biologisch" houden van dieren en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
(straat)peil:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;
voorgevel:
de gevel van een gebouw die in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming, als voorkant van dat gebouw kan worden aangemerkt;
voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die voorgevels van gebouwen en indien (nog) geen gebouwen aanwezig zijn, de voorgevelbouwgrenzen verbindt;
woning/wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
zijgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen;
zomerhuis:
een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheiddingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarische bedrijvigheid, uitgezonderd tuinbouw;
instandhouding van de aldaar voorkomende of daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen de landschaps- en natuurwaarden die hierna zijn aangegeven, ter plaatse van de daarbij vermelde aanduiding:
landschaps- en natuurwaarden |
ter plaatse van de aanduiding
|
kleinschalig landschap |
specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap |
landschapselementen ter plaatse van de aanduiding "groenvoorziening" ter afscherming van de naastliggende verkeersfunctie of gronddepot;
ter plaatse van de aanduiding "gr" een gronddepot ten behoeve van een opslaglocatie voor op- en overslag van grond;
instandhouding en ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers met een breedte van maximaal 10 m1 langs watergangen, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen
watergangen en waterpartijen, en
bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken buiten bouwvlakken
Buiten bouwvlakken mogen uitsluitend worden gebouwd:
andere bouwwerken, niet zijnde bouwwerken voor mestopslag, zoals mestplaten en mestsilo's, en kuilvoeropslag, andere silo's en windmolens;
ter plaatse van de aanduiding 'gronddepot' een terreinverharding en scheidingswanden ter afscheiding van verschillende partijen grond.
3.2.2 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven of niet meer dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte indien die meer bedragen dan hierna is aangegeven:
bouwwerken |
max. goothoogte |
max. bouwhoogte |
overige erf- of perceelafscheidingen |
- |
1,3 m1 |
overige andere bouwwerken buiten bouwvlakken |
- |
2 m1 |
scheidingswanden ter plaatse van aanduiding gronddepot |
|
3 m1 |
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken van de bouwregels mestopslag, kuilvoeropslag en andere silo's buiten het bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 3.2.1, ten behoeve van het op ten hoogste 25 m1 uit de grens van het bouwvlak bouwen van:
ten hoogste één bouwwerk voor mestopslag, bij elk agrarisch bedrijf, tot een inhoud van 1000 m³ en een bouwhoogte van 5 m1,
kuilvoeropslag en andere silo's dan voor mestopslag, tot een gezamenlijke oppervlakte van 800 m² bij elk agrarisch bedrijf, en een bouwhoogte van 2 m1,
met inachtneming van de volgende bepalingen:
per geval dient de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van situering buiten het bouwvlak te zijn aangetoond;
de waarden als bedoeld in lid 3.1, onder b, mogen daardoor niet onevenredig worden aangetast;
3.3.2 Afwijken van de bouwregels schuilgelegenheden buiten bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 3.2.1, ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden buiten bouwvlakken, met inachtneming van de volgende bepalingen:
op elk afzonderlijk perceel van aaneengesloten, bij elkaar behorende gronden met een oppervlakte van ten minste 0,5 ha in eigendom van of via pacht in gebruik bij de aanvrager van de omgevingsvergunning mag ten hoogste één schuilgelegenheid worden gebouwd;
de schuilgelegenheid mag uitsluitend worden gebouwd nabij, op maximaal 10 m1 afstand van bestaand bos met de bestemming "Natuur" of van een bestaand landschapselement met de bestemming "Groen-Landschapselement";
de onderlinge afstand tussen schuilgelegenheden mag niet minder dan 25 m1 bedragen;
de oppervlakte van een schuilgelegenheid mag niet meer bedragen dan 12 m², de goothoogte niet meer dan 2,5 m1 en de bouwhoogte niet meer dan 4 m1;
een schuilgelegenheid mag uitsluitend worden gebouwd met een kap met hellende dakvlakken en wordt uitgevoerd in donkere, niet glimmende materialen;
de waarden als bedoeld in lid 3.1, onder b, mogen daardoor niet onevenredig worden aangetast;
in voorkomend geval lid 11.3 Afstanden tot wegen .
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Vormen van verboden gebruik
Specifieke vormen van verboden gebruik zijn in ieder geval ook het gebruik van gronden als bedoeld in lid 3.1 voor:
teeltondersteunende voorzieningen buiten bouwvlakken;
opslag van hooirollen en grasrollen en -balen buiten bouwvlakken;
permanente bewoning van plattelandskamers, plattelandsappartementen en kampeerboerderij.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken van de gebruiksregels hoogte teeltondersteunende voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 3.4.1, onder a, ten behoeve van het buiten bouwvlakken gebruiken van gronden als bedoeld in lid 3.1 voor teeltondersteunende voorzieningen, mits:
de noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond,
het gebruik ten hoogste 20% van het open grondareaal bij het desbetreffende agrarisch bedrijf betreft;
het gebruik plaatsvindt in de periode van 1 september tot en met 30 april;
de hoogte van teeltondersteunende voorzieningen, gemeten vanaf peil tot het hoogste punt van de voorziening, niet meer dan 1,2 m1 bedraagt.
de waarden als bedoeld in lid 3.1, onder b, daardoor niet onevenredig worden aangetast;
de functies van de gronden ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone" daardoor niet onevenredig worden aangetast.
3.6 Toepasselijkheid omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde of werkzaamheden is een omgevingsvergunning noodzakelijjk voor het uitvoeren van de in het navolgende lid 3.6.1 aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met in acht name van de navolgende voorwaarden en uitzonderingen.
3.6.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in lid 3.6.2, is het verboden zonder een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden) op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
|
werken en werkzaamheden* |
|
gronden ter plaatse van de aanduiding: |
a |
b |
c |
d |
e |
f |
g |
|
|
specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap |
+ |
+ |
|
|
+ |
|
* de onderstaande letters worden hierna verklaard; |
a |
aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen |
b |
verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden |
c |
aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatie leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur |
d |
diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m1 - omploegen |
e |
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters |
f |
geheel of gedeeltelijk slopen |
g |
aanleggen van greppels en drainagesystemen |
3.6.2 Uitzondering omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Het in lid 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
werken en werkzaamheden, waarmee krachtens een aanlegvergunning of een omgevingsvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwvlakken zijn begrepen;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1, bij a, voor zover het betreft kavelpaden en in- of uitritten met per geval een oppervlakte van maximaal 60 m²;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1, bij b, voor zover het betreft het aanleggen van poelen tot een inhoud van maximaal 500 m³;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.
3.6.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Het in lid 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
werken en werkzaamheden, waarmee krachtens een aanlegvergunning of een omgevingsvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwvlakken zijn begrepen;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1, bij a, voor zover het betreft kavelpaden en in- of uitritten met per geval een oppervlakte van maximaal 60 m²;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1, bij b, voor zover het betreft het aanleggen van poelen tot een inhoud van maximaal 500 m³;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1, bij d, voor zover daarvoor een omngevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.
3.6.4 In te winnen adviezen
Alvorens een omgevingsvergunning voor de uitvoering van werken en werkzaamheden te verlenen als bedoeld in lid 3.6.1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval ze advies nodig achten.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
plantsoen, gazon, groenstroken;
sport- en speelvoorzieningen;
voet- en fietspaden;
nutsvoorzieningen;
langsparkeren, aansluitend op de bestemming verkeer en verblijf;
water
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, met uitzondering van bestaande gebouwen, geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd.
de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding bedraagt maximaal 2 m1.
Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m1.
4.3 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van de aanleg van parkeervoorzieningen, zoals haaksparkeren, tot een maximum van 5% van het bestemmingsvlak.
Artikel 5 Groen - Landschapselement
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen - Landschapselement" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen en instandhouding van ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting,
instandhouding van de aldaar voorkomende of daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden,
instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten en andere waterpartijen,
bescherming van natuurwaarden van aangrenzende voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden, ter plaatse van de aanduiding "milieu zone - hydrologische bufferzone",
instandhouding van de uiterlijke verschijningsvorm van waardevolle/karakteristieke objecten, zoals die blijkt uit de maatvoering, bakvorm en situering, ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek", en
extensieve openluchtrecreatie.
5.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1 mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m1 mag bedragen.
5.3 Toepasselijkheid omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde of werkzaamheden is een omgevingsvergunning noodzakelijjk voor het uitvoeren van de in het navolgende lid 5.3.1 aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met in acht name van de navolgende voorwaarden en uitzonderingen.
5.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in lid 5.3.2, is het verboden zonder een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden) op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
|
werken en werkzaamheden* |
|
gronden ter plaatse van de aanduiding: |
a |
b |
c |
d |
e |
f |
g |
|
|
Groen-Landschapselement |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
|
* de onderstaande letters worden hierna verklaard; |
a |
aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen |
b |
verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden |
c |
aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur |
d |
diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m1 - omploegen |
e |
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters |
f |
geheel of gedeeltelijk slopen |
g |
aanleggen van greppels en drainagesystemen |
5.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Het in lid 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
werken en werkzaamheden, waarmee krachtens een aanlegvergunning of een omgevingsvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.3.1, bij a, voor zover het betreft kavelpaden en in- of uitritten met per geval een oppervlakte van maximaal 60 m²;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.3.1, bij b, voor zover het betreft het aanleggen van poelen tot een inhoud van maximaal 500 m³;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.3.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.
5.3.3 Toelaatbaarheid werken of werkzaamheden
Het in lid 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
werken en werkzaamheden, waarmee krachtens een aanlegvergunning of een omgevingsvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.3.1, bij a, voor zover het betreft kavelpaden en in- of uitritten met per geval een oppervlakte van maximaal 60 m²;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.3.1, bij b, voor zover het betreft het aanleggen van poelen tot een inhoud van maximaal 500 m³;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.3.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.
5.3.4 In te winnen adviezen
Alvorens een omgevingsvergunning voor de uitvoering van werken en werkzaamheden te verlenen als bedoeld in lid 5.3.1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval ze advies nodig achten.
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bosbouw;
instandhouding en ontwikkeling van bos ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden;
instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden met heide en met natte en droge natuur;
instandhouding en ontwikkeling van aldaar voorkomende watergangen, sloten, meanders en andere waterpartijen;
voorzieningen ten behoeve van faunapassages ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - faunapassage";
bescherming van natuurwaarden van aangrenzende voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden, ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone";
behoud van de aanwezige zandwegen;
agrarisch medegebruik in de vorm van begrazing, en
bij een en ander behorende parkeer- en andere voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1 Bestemmingsomschrijving mogen uitsluitend worden gebouwd: bouwwerken, geen gebouwen zijnden, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m1 mag bedragen.
6.3 Uitsluiting toepasselijkheid artikel Wet ruimtelijke ordening
Voor zover het betreft de gronden als bedoeld in lid 6.1 bestemmingsomschrijving is de toepasselijkheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (het met een omgevingsvergunning voor een bepaalde termijn afwijken van het bestemmingsplan) uitgesloten.
6.4 Toepasselijkheid omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde of werkzaamheden is een omgevingsvergunning noodzakelijjk voor het uitvoeren van de in het navolgende lid 6.4.1 aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met in acht name van de navolgende voorwaarden en uitzonderingen.
6.4.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in lid 6.4.2, is het verboden zonder een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden) op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
|
werken en werkzaamheden* |
|
gronden ter plaatse van de aanduiding: |
a |
b |
c |
d |
e |
f |
g |
|
|
Natuur |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
|
* de onderstaande letters worden hierna verklaard; |
a |
aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen |
b |
verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden |
c |
aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatie leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur |
d |
diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m1 - omploegen |
e |
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters |
f |
geheel of gedeeltelijk slopen |
g |
aanleggen van greppels en drainagesystemen |
6.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
De onder lid 6.4.1 bedoelde omgevingsvergunning geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwvlakken zijn begrepen;
werken en werkzaamheden voor zover het betreft kavelpaden en in- of uitritten met per geval een oppervlakte van maximaal 60 m2;
werken en werkzaamheden voor zover het betreft het aanleggen van poelen tot een inhoud van maximaal 500 m3;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 onder d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.
De onder a van dit lid bedoelde omgevingsvergunning mag niet worden verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.
6.4.3 Toelaatbaarheid werken of werkzaamheden
Het in lid 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
werken en werkzaamheden, waarmee krachtens een aanlegvergunning of een omgevingsvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 6..3.1, bij a, voor zover het betreft kavelpaden en in- of uitritten met per geval een oppervlakte van maximaal 60 m²;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1, bij b, voor zover het betreft het aanleggen van poelen tot een inhoud van maximaal 500 m³;
werken en werkzaamheden als bedoeld in lid .6.3.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.
6.4.4 In te winnen adviezen
Alvorens een omgevingsvergunning voor de uitvoering van werken en werkzaamheden te verlenen als bedoeld in lid 6.4.1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval ze advies nodig achten.
Artikel 7 Verkeer - Verblijf
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer - verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wegen;
fiets-/voetpad;
verblijfsgebied;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
speelvoorzieningen;
water;
openbare nutsvoorzieningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "nv".
Het aantal rijstroken van de wegen mag ten hoogste twee bedragen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding "nv" voor zover deze geen grotere oppervlakte hebben dan 25 m2 en geen groter goothoogte dan 3 m1 en een bouwhoogte van maximaal 5 m1 hebben dan wel de bestaande maatvoering indien die afwijkt.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 10 m1 mag bedragen.
Parkeerdekken zijn niet toegestaan.
Artikel 8 Wonen - 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
aan huis verbonden beroepen;
water: functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in § 5.5.1 van het op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn. Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel het aantal dat in het bouwvlak ter plaatse is aangeduid;
de woningen worden vrijstaand of tot ten hoogste het bestaande aantal aaneen gebouwd danwel tot het aantal dat met een maatvoeringsaanduiding is aangeduid in het bouwvlak;
de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
de afstand tussen de voor- en achtergevel van hoofdgebouwen bedraagt maximaal:
voor vrijstaande woningen met een perceelbreedte van ten minste 20 m1: 15 m1;
voor vrijstaande woningen met een perceelbreedte van minder dan 20 m1 en voor twee aaneen gebouwde woningen: 12 m1;
voor meer dan twee aaneen gebouwde woningen: 10 m1,
voor zover de afstand van de achtergevel van een hoofdgebouw tot de achterperceelgrens minimaal 8 m1 bedraagt.
Indien deze afstand minder dan 8 m1 is, dan bedraagt de afstand tussen de voor- en achtergevel altijd maximaal 10 m1, dan wel de bestaande afstand tussen de voor- en achtergevel;
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
de afstand van de zijgevels van hoofdgebouwen, niet zijnde zijgevels van de aaneen gebouwde zijden van woningen, tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m1, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak op een afstand van ten minste 3 m1 achter de voorgevel van het hoofdgebouw danwel de bestaande afstand indien die minder is, dan wel achter het verlengde daarvan gebouwd; deze regel geldt niet voor een tweede of volgende naar de weg gekeerde gevel die niet als de belangrijkste voorgevel is aan te merken;
voor hoofdgebouwen bedraagt de maximum goothoogte 3,50 m1, de maximum bouwhoogte 9 m1 en de minimum en maximum dakhelling respectievelijk 35° en 60°, tenzij de bestaande maatvoering afwijkt, dan mag deze bestaande maatvoering worden aangehouden. Indien een afwijkende maatvoeringsaanduiding op de verbeelding is weergegeven, dient de betreffende maatvoeringsaanduiding te worden aangehouden.
de goot- en bouwhoogten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m1 en 6 m1, met dien verstande dat de bouwhoogte op de perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m1 en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m1 op een afstand van minimaal 3 m1 uit de perceelsgrens; de dakhelling van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 60°;
de gezamenlijke oppervlakte aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning bedraagt maximaal 75 m2, met dien verstande dat:
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die liggen binnen het bouwvlak en de in dit lid onder 4 genoemde afstand tussen voor- en achtergevel en tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet worden meegerekend bij deze oppervlakte;
de gezamenlijke bebouwde oppervlakte met gebouwen en overkappingen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt;
Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m1;
de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding bedraagt niet meer dan:
1 m1 of
2 m1 en
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
achter de voorgevelrooilijn, en
op meer dan 1 m1 van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m1.
Zowel voor lid a als voor lid b, als hiervoor genoemd, geldt dat de aangeduide maatvoering niet van toepassing is op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m2 of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m1 ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
de plaats van de hoofdgebouwen ten opzichte van andere woningen waarbij met name wordt bedoeld het bouwen in de voorgevelrooilijn;
de plaats en de hoogte van de gebouwen en overkappingen indien binnen 3 m1 van de erfgrens wordt gebouwd;
de minimum goothoogte van de hoofdgebouwen indien de goothoogte meer dan 1 m1 verschilt ten opzichte van bestaande hoofdgebouwen op naastgelegen bouwpercelen;
de plaats van aan- of uitbouwen en van bijgebouwen ten opzichte van het hoofdgebouw, indien het bouwplan ertoe leidt dat aan beide kanten van het hoofdgebouw bijgebouwen worden gerealiseerd;
de plaats van andere bouwwerken.
8.4 Afwijking van de bouwregels
8.4.1 Afwijking bouwen uitbouw (erker) voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en of voor de bouwgrens aan de zijgevel
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 3, 5, 6 en 10 behoeve van een uitbouw voor de naar de weg gekeerde bouwgrens, en/of voor de bouwgrens van maximaal één de zijgevel.
De diepte van een uitbouw mag niet meer zijn dan 1,50 m1 en niet breder zijn dan 60% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw.
De goothoogte van de uitbouw bedraagt niet meer dan 3,00 m1.
In het geval van een uitbouw aan twee gevels, kan deze vergroot worden door opvulling van de hoek tussen beide uitbouwen, een zogenaamde hoekerker.
De afstand tussen de uitbouw en het openbaar gebied en/of de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 2 m1.
Deze omgevingsvergunning mag alleen verleend worden indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
8.4.2 Afwijking bouwen van ten hoogste een tuinhuisje of prieeltje
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 5 en 7 ten behoeve van de plaatsing van ten hoogste één tuinhuisje of prieeltje met een oppervlakte van ten hoogste 10 m1 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m1, mits deze wordt geplaatst op ten minste 1 m1 uit de perceelgrens en achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
8.4.3 Afwijking bouwen aan- of uitbouw aan de zijgevel van een hoofdgebouw
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 3, 5 en 7 ten behoeve van een aan- of uitbouw met een breedte van ten hoogste 2,50 m1 aan de zijgevel van een hoofdgebouw die is gericht naar het openbaar gebied, mits deze wordt gebouwd op een afstand van ten minste 3 m1 achter het verlengde van de voorgevel en er een ruimte van minimaal 3 m1 tussen de erfgrens en deze bebouwing overblijft, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
8.4.4 Afwijking bouwen overkapping 1m achter voorgevel
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 5 en 7 ten behoeve van een overkapping voor de in lid 8.2, sub a, onder 7 genoemde 3 m1, mits deze overkapping wordt gerealiseerd vanaf minimaal 1 m1 achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan en deze overkapping een bouwhoogte heeft van maximaal 3 m1, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
8.4.5 Afwijking bouwen onder overschrijding maximum bebouwingspercentage
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 10 b, ten behoeve van een overschrijding van het in lid 8.2, sub a, onder 11.b genoemde maximum bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 70%. Deze afwijking wordt uitsluitend toegestaan bij het een levensloopbestendige woning. Onder een levensloopbestendige woning wordt in dit verband een woning verstaan waarbij op de begane grond ten minste een bad- en een slaapkamer aanwezig dient te zijn en waarbij op het achtererf van de woning, na het toepassen van deze afwijking, een onbebouwde ruimte van ten minste 20 m2 aanwezig dient te blijven als kwalitatieve ruimte, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
8.4.6 Afwijking bouwen met hogere goot- en bouwhoogte
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de goot- en bouwhoogte worden vergroot ten behoeve van een gedeeltelijke kapverhoging over de volledige breedte van de kap van het hoofdgebouw voorzover deze wordt gebouwd op het dakvlak dat afloopt naar de achtergevel van het hoofdgebouw en 1 m1 uit de achtergevel van de woning wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
8.4.7 Afwijking bouwen aaneengebouwd op de perceelsgrens zonder wijkende kap
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 9 en toestaan dat de aan- of uitbouwen of bijgebouwen, voor zover deze op de perceelsgrens aaneengebouwd zijn, geen wijkende kap behoeven te krijgen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld
8.4.8 Afwijking bouwen ten behoeve van kleinschalige bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 10 uitsluitend voor het vergroten van het oppervlak tot maximaal 150 m² voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 8.6.1 mits de gezamenlijke oppervlakte met gebouwen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
8.4.9 Afwijking bouwen ten behoeve van vervangende nieuwbouw bijgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub, onder 10 voor de vervangende nieuwbouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien de bestaande oppervlakte meer dan 75 m2 bedraagt, met dien verstande dat:
de oppervlakte die wordt gerealiseerd, maximaal de helft bedraagt van de bestaande oppervlakte die wordt gesloopt; én,
de oppervlakte aan vervangende nieuwbouw maximaal 150 m2 meer mag bedragen dan de in lid 8.2, sub 10 genoemde 75 m2.
Deze omgevingsvergunning mag alleen verleend worden indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
8.4.10 Afwijking bouwen erf- of perceelafscheiding
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder b ten behoeve van het bouwen van een erf- of perceelafscheiding overeenkomstig de Bijlage Schuttingenbeleid gemeente Hellendoorn 2015.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van het bepaalde in lid 8.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of zomerhuis.
8.6 Afwijking van de specifieke gebruiksregels
8.6.1 Afwijking gebruik kleinschalige bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten ten behoeve van een aan een woning gebonden kleinschalig bedrijf met dien verstande dat:
onder kleinschalige bedrijfsactiviteiten slechts worden begrepen activiteiten in de dienstverlenende of ambachtelijke sfeer, waarvoor geen grote opslag- of stallingsruimte nodig is en die zijn genoemd in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, dan wel die daarmee vergelijkbaar zijn;
de afwijking alleen wordt verleend, mits dit geen nadelige invloed heeft op het woonklimaat (milieuhygiëne, parkeren);
en de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd.
Artikel 9 Wonen - 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
aan huis verbonden beroepen;
water: functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in § 5.5.1 van het op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn. Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen gelden de volgende regels:
het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel het aantal dat in het bouwvlak ter plaatse is aangeduid;
de woningen worden vrijstaand of tot ten hoogste het bestaande aantal aaneen gebouwd danwel tot het aantal dat met een maatvoeringsaanduiding is aangeduid in het bouwvlak;
de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
daar waar aangeduid met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - dove gevel" dienen de gevels van woningen die zijn gericht op de Baron van Sternbachlaan te zijn uitgevoerd als dove gevels;
de afstand tussen de voor- en achtergevel van hoofdgebouwen bedraagt maximaal:
voor vrijstaande woningen met een perceelbreedte van ten minste 20 m1: 15 m1;
voor vrijstaande woningen met een perceelbreedte van minder dan 20 m1 en voor twee aaneen gebouwde woningen: 12 m1;
voor meer dan twee aaneen gebouwde woningen: 10 m1,
voor zover de afstand van de achtergevel van een hoofdgebouw tot de achterperceelsgrens minimaal 8 m bedraagt.
Indien deze afstand minder dan 8 m1 is, dan bedraagt de afstand tussen de voor- en achtergevel altijd maximaal 10 m1, danwel de bestaande afstand tussen de voor- en achtergevel;
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
de afstand van de zijgevels van hoofdgebouwen, niet zijnde zijgevels van de aaneen gebouwde zijden van woningen, tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m1, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak op een afstand van ten minste 3 m1 achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan gebouwd; deze regel geldt niet voor een tweede of volgende naar de weg gekeerde gevel die niet als de belangrijkste voorgevel is aan te merken;
voor hoofdgebouwen bedraagt de minimum en maximum goothoogte respectievelijk 2,50 m1 en 6 m1, de maximum bouwhoogte 10 m1 en de minimum en maximum dakhelling respectievelijk 30° en 55°, tenzij de bestaande maatvoering afwijkt, dan mag deze bestaande maatvoering worden aangehouden.
Indien een afwijkende maatvoeringsaanduiding op de verbeelding is weergegeven, dient de betreffende maatvoeringsaanduiding te worden aangehouden.
de goot- en bouwhoogten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m1, met dien verstande dat de bouwhoogte op de perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m1 en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m1 op een afstand van minimaal 3 m1 uit de perceelsgrens; de dakhelling van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 60°;
de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning bedraagt maximaal 75 m2, met dien verstande dat:
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die liggen die liggen binnen het bouwvlak binnen de in dit lid onder 4 genoemde afstand tussen voor- en achtergevel en tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet worden meegerekend bij deze oppervlakte;
de gezamenlijke bebouwde oppervlakte met gebouwen en overkappingen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt.
Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden -de volgende regels:
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m1;
de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding bedraagt niet meer dan:
1 m1 of
2 m1 en
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
achter de voorgevelrooilijn, en
op meer dan 1 m1 van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m1.
Zowel voor lid a als voor lid b, als hiervoor genoemd, geldt dat de aangeduide maatvoering niet van toepassing is op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m2 of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m1 ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
de plaats van de hoofdgebouwen ten opzichte van andere woningen waarbij met name wordt bedoeld het bouwen in de voorgevelrooilijn;
de plaats en de hoogte van de gebouwen en overkappingen indien binnen 3 m1 van de erfgrens wordt gebouwd;
de minimum goothoogte van de hoofdgebouwen indien de goothoogte meer dan 1 m1 verschilt ten opzichte van bestaande hoofdgebouwen op naastgelegen bouwpercelen;
de plaats van aan- of uitbouwen en van bijgebouwen ten opzichte van het hoofdgebouw, indien het bouwplan ertoe leidt dat aan beide kanten van het hoofdgebouw bijgebouwen worden gerealiseerd;
de plaats van andere bouwwerken.
9.4 Afwijking van de bouwregels
9.4.1 Afwijking bouwen uitbouw (erker) voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en of voor de bouwgrens aan de zijgevel
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 3, 6, 8 en 11 ten behoeve van een uitbouw voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of voor de bouwgrens van maximaal één de zijgevel.:
De diepte van een uitbouw mag niet meer zijn dan 1,50 m1 en niet breder zijn dan 60% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw.
De goothoogte van de uitbouw bedraagt niet meer dan 3,00 m1.
In het geval van uitbouw aan twee gevels, kan deze vergroot worden door opvulling van de hoek tussen beide uitbouwen, een zogenaamde hoekerker.
De afstand tussen de uitbouw en het openbaar gebied en/of de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 2 m1.
Deze omgevingsvergunning mag alleen verleend worden indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
9.4.2 Afwijking bouwen van ten hoogste een tuinhuisje op prieeltje
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 6 en 8 ten behoeve van de plaatsing van ten hoogste één tuinhuisje of prieeltje met een oppervlakte van ten hoogste 10 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m1, mits deze wordt geplaatst op ten minste 1 m1 uit de perceelgrens en achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
9.4.3 Afwijking bouwen aan- of uitbouw aan de zijgevel van een hoofdgebouw
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 3, 6 en 8 ten behoeve van een aan- of uitbouw met een breedte van ten hoogste 2,50 m1 aan de zijgevel van een hoofdgebouw die is gericht naar het openbaar gebied, mits deze wordt gebouwd op een afstand van ten minste 3 m1 achter het verlengde van de voorgevel en er een ruimte van minimaal 3 m1 tussen de erfgrens en deze bebouwing overblijft, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
9.4.4 Afwijken bouwen overkapping 1m achter de voorgevel
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 6 en 8 ten behoeve van een overkapping voor de in lid 9.2, sub a, onder 7 genoemde 3 m1, mits deze overkapping wordt gerealiseerd vanaf minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan en deze overkapping een bouwhoogte heeft van maximaal 3 m1, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
9.4.5 Afwijken bouwen onder overschrijding maximum bebouwingspercentage
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 11 b, ten behoeve van een overschrijding van het in lid 9.2, sub a, onder11.b genoemde maximum bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 70%. Deze afwijking wordt uitsluitend toegestaan bij het een levensloopbestendige woning. Onder een levensloopbestendige woning wordt in dit verband een woning verstaan waarbij op de begane grond ten minste een bad- en een slaapkamer aanwezig dient te zijn en waarbij op het achtererf van de woning, na het toepassen van deze afwijking, een onbebouwde ruimte van ten minste 20 m2 aanwezig dient te blijven als kwalitatieve ruimte, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
9.4.6 Afwijking bouwen met hogere goot- en bouwhoogte
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 9 en toestaan dat de goot- en bouwhoogte worden vergroot ten behoeve van een gedeeltelijke kapverhoging over de volledige breedte van de kap van het hoofdgebouw voorzover deze wordt gebouwd op het dakvlak dat afloopt naar de achtergevel van het hoofdgebouw en 1 m1 uit de achtergevel van de woning wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
9.4.7 Afwijking bouwen aaneengebouwd op de perceelsgrens zonder wijkende kap
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 10 en toestaan dat de aan- of uitbouwen of bijgebouwen, voor zover deze op de perceelsgrens aaneengebouwd zijn, geen wijkende kap behoeven te krijgen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
9.4.8 Afwijking bouwen ten behoeve van kleinschalige bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 11 uitsluitend voor het vergroten van het oppervlak tot maximaal 150 m2 voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 9.6.1 mits de gezamenlijke oppervlakte met gebouwen en overkappingen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
9.4.9 Afwijking bouwen ten behoeve van vervangende nieuwbouw bijgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, onder 11 voor de vervangende nieuwbouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien de bestaande oppervlakte meer dan 75 m2 bedraagt, met dien verstande dat:
de oppervlakte die wordt gerealiseerd, maximaal de helft bedraagt van de bestaande oppervlakte die wordt gesloopt; én,
de oppervlakte aan vervangende nieuwbouw maximaal 150 m2 meer mag bedragen dan de in lid 9.2, sub 11 genoemde 75 m2.
Deze omgevingsvergunning mag alleen verleend worden indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld.
9.4.10 Afwijking bouwen erf- of perceelafscheiding
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder b sub 2 ten behoeve van het bouwen van een erf- of perceelafscheiding overeenkomstig de Bijlage Schuttingenbeleid gemeente Hellendoorn 2015.
9.4.11 Afwijking bouwen dove gevel
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder a, sub 4 voor (delen van) gebouwen indien ter plaatse van (het betreffende deel van)die gevel:
geen sprake is van vestiging van een functie die is aan te merken als geluidgevoelig in de zin vande Wet geluidhinder, dan wel
er sprake is van een akoestisch aanvaardbaar klimaat bij dit gebouw.
9.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt het bepaalde in lid 9.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of zomerhuis.
9.6 Afwijking van de specifieke gebruiksregels
9.6.1 Afwijken gebruik kleinschalige bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten ten behoeve van een aan een woning gebonden kleinschalig bedrijf met dien verstande dat:
onder kleinschalige bedrijfsactiviteiten slechts worden begrepen activiteiten in de dienstverlenende of ambachtelijke sfeer, waarvoor geen grote opslag- of stallingsruimte nodig is en die zijn genoemd in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, dan wel die daarmee vergelijkbaar zijn;
de afwijking alleen wordt verleend, mits dit geen nadelige invloed heeft op het woonklimaat (milieuhygiëne, parkeren);
en de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd.
Artikel 10 Leiding - Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - Water" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hoofdtransportleiding voor het drinkwater en daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "hartlijn leiding - water". In geval van strijdigheid van de bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming "Leiding - Water" voorrang krijgt.
10.2 Bouwregels
Op en in de gronden, als bedoeld in lid 10.1 mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van andere bestemmingen, uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels overeenkomstig de andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 10.1 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van en het doelmatig functioneren van de leiding;
terzake vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in lid 10.1, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren op en in de gronden voor zover het betreft:
het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
het verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden.
het aanbrengen/rooien van diepwortelende beplanting en bomen;
het indrijven van voorwerpen in de bodem zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
Het onder a. vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion).
Werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:
geen blijvende afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies van de desbetreffende leidingbeheerder is ingewonnen.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend, het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 11 Algemene bouwregels
11.1 Bestaande afmetingen en afstanden
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
11.2 Bestaand bebouwingspercentage
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
11.3 Afstanden tot wegen
11.3.1 Afstand tot wegen
Onverminderd het overigens in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen op en in gronden die grenzen aan de gronden als bedoeld in artikel 7 Verkeer - Verblijf, binnen de hierna bij de verschillende categorieën wegen genoemde afstanden, loodrecht gemeten uit de as van de weg, uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd:
afstanden |
wegen ter plaatse van de aanduiding |
30 m1 |
specifieke vorm van verkeer - categorie 1 |
20 m1 |
specifieke vorm van verkeer - categorie 2 |
20 m1 |
specifieke vorm van verkeer - categorie 3 |
11.3.2 Afwijken van de bouwregels afstand tot wegen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van de desbetreffende wegbeheerder omtrent de aanvaardbaarheid daarvan uit oogpunt van wegbeheer en verkeersveiligheid, met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 11.3.1, ten behoeve van het bouwen op een kleinere afstand tot de as van de weg.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
12.1 Voldoende parkeergelegenheid
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen op het eigen terrein dat bij het bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend, behoort. Daarbij moet worden voorzien in parkeergelegenheid overeenkomst de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld door de raad op 11 december 2012. Indien deze "Nota parkeernormen" wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen, wordt de bestaande behoefte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
12.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte voor het laden of lossen van goederen moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik, op het eigen terrein worden voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen.
12.3 Afwijken van de algemene gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1 ten behoeven van normen voor het parkeren overeenkomstig de flexibiliteit en uitzonderingen uit de "Nota Parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012 door de raad van de gemeente Hellendoorn
Artikel 13 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregel
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de
desbetreffende regels van het plan en toe te staan dat:
kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, wachthuisjes (abri's), telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, in afwijking van de bestemming volgens het plan worden gebouwd, voorzover deze gebouwtjes geen grotere oppervlakte hebben dan 25 m2 en geen grotere goothoogte dan 3 m1 en bouwhoogte van 5 m1 hebben;
liftschachten worden gebouwd;
van de in het bestemmingsplan aangegeven bestemmingsgrenzen in geringe mate wordt afgeweken, voorzover zulks bij de definitieve uitmeting noodzakelijk blijkt voor een goede uitvoering van het plan, mits de afstand van de bouwgrenzen tot de grenzen van de weg niet wordt verminderd;
van de voorgeschreven maten tot een maximum van 10% wordt afgeweken, mits de afstand van de bouwgrenzen tot de grenzen van de weg niet wordt verminderd;
ten aanzien van de bouwhoogte van antennemasten mag worden afgeweken voorzover de bouwhoogte niet meer dan 40 m1 ten opzichte van het maaiveld bedraagt;
buiten het bouwvlak wordt gebouwd voorzover volledig beneden het peil wordt gebouwd en:
een diepte van 6 m1 niet wordt overschreden;
het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt.
De afwijkingen worden niet toegepast indien:
daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende erven;
het stedenbouwkundig beeld hierdoor in ernstige mate wordt verstoord.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen 'Verkeer - Verblijf' en 'Groen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bij de woning behorende tuin en/of te bebouwen erven, met dien verstande dat de regels in de woonbestemmingen ten aanzien van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen van toepassing zijn.
Artikel 16 Overige regels
16.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan "Kruidenwijk-Zuid Eerste Fase 2018"