Direct naar inhoud
Status:vastgesteld
Plantype:bestemmingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0163.BPNDCENTRUM-VG01

Toelichting

 

 

Gemeente Hellendoorn

 

 

Bestemmingsplan Nijverdal Centrum

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Bestemmingsregeling

1.3 Voorgaande bestemmingsplannen

1.4 Aard van het plan

1.5 Opzet van de toelichting

HOOFDSTUK 2 Huidige situatie

2.1 Historisch ontwikkeling

HOOFDSTUK 3 Ruimtelijke beschrijving

3.1 Ruimtelijke beschrijving plangebied

HOOFDSTUK 4 Beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.2 Provinciaal Beleid

4.3 Gemeentelijk Beleid

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

5.1 Algemeen

5.2 Opzet verbeelding

5.3 Opzet van de regels

5.3.1 Inleidende regels

5.3.2 Bestemmingsregels

5.3.3 Algemene regels

5.3.4 Overgangs- en slotregels

HOOFDSTUK 6 Planopzet

6.1 Ruimtelijke en functionele opzet

6.2 Bestemmingen

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

7.1 Externe Veiligheid

7.2 Bodemkwaliteit

7.3 Water

7.4 Ecologie

7.5 Luchtkwaliteit

7.6 Wet geluidhinder

7.7 Bedrijven en milieuzonering

7.8 Archeologie

7.9 Sociale veiligheid

7.10 Overige aspecten

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 9 Vooroverleg

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan voor het centrum van Nijverdal moet vóór uiterlijk 6 juli 2014 worden herzien. Dit plan omvat het gemengd centrumgebied van Nijverdal met zowel dynamische gebieden met overwegend commerciële functies als conserverende woongebieden. Het plangebied is globaal gelegen tussen de de zuidelijke begrenzing van het combiplan, de Smidsweg, de zuidelijke bebouwing aan de Molenweg, de Rijssensestraat, de Constantijnstraat, de Spoelerstraat, de Salomonstraat, de Grotestraat en de G. van de Muelenweg (incl locatie Politiebureau).

 

 

Afbeelding 1.

 

Ligging plangebied

 

  [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 2.

 

Straatnamenkaart

 [image]

 

1.2 Bestemmingsregeling

De gekozen systematiek is aangepast naar aanleiding van de per 1 juli 2008 in werking getreden nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en voorts naar aanleiding van het in werking treden per 1 oktober 2010 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

1.3 Voorgaande bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan voor het gebied Nijverdal centrum 2014 vervangt (gedeeltelijk) de volgende (verouderde) plannen:

1.4 Aard van het plan

Het plan richt zich op het (begrenzen van) het kernwinkelgebied en de multifunctionele aanlooproutes met een duidelijke keuze voor concentratie van de detailhandelsfuncties in het kernwinkelgebied. Voor het overige gebied heeft het plan hoofdzakelijk een consoliderend karakter, dat wil zeggen dat het vooral gaat om een goede en eigentijdse regeling van de bestaande situatie.

 

Voor zover mogelijk is rekening gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van bestaande woningen en ontwikkeling van bedrijven en dergelijke. In het plan zitten geen (grootschalige) woningbouwontwikkelingen. De ontwikkelingsmogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan “Centrum Nijverdal 2004” die mogelijk werden gemaakt via wijzigingsbevoegdheden, zijn in dit geactualiseerde bestemmingsplan niet teruggekomen.Nieuwe ontwikkelingen worden niet onmogelijk gemaakt, maar vragen om een afzonderlijke afweging en besluitvorming middels separate planherzieningen. De uitwerkingsplicht die in 2004 woningbouwontwikkeling aan de Hendrik Wormser mogelijk maakt komt wel terug in dit plan omdat de gemeente daarvoor contractuele verplichtingen is aangegaan met een marktpartij. Evenzo is op basis van een schriftelijke toezegging gedaan bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Nijverdal 2004", een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het gebied gelegen tussen tussen het pand "De Koning" (= pand op de zuid-/oosthoek van het Keizerserf/Constantijnstraat en het pand "De Keizer" (pand van de Woningstichting op de noord-/oosthoek Keizerserf/Willem Alexanderstraat).

De woningen die aan de Van den Steen van Ommerenstraat moesten wijken om de realisatie van de tunnel behorende bij het Combiplan (een verlegging en bundeling van rijksweg 35 en het spoor door Nijverdal) mogelijk te maken, welke woningen in het bestemmingsplan “Centrum Nijverdal 2004” bij recht waren toegestaan, kunnen na oplevering van het Combiplan bij recht wederom worden teruggebouwd.

 

1.5 Opzet van de toelichting

In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  1. de cultuurhistorie;

  2. de huidige ruimtelijke karakteristiek en de aanwezige functies;

  3. het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van het rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Hellendoorn;

  4. een uiteenzetting van de uitgangspunten voor de opzet van het plan en de juridische vormgeving;

  5. de Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten" waarin, naast de reguliere milieuaspecten, nader wordt ingegaan op externe veiligheid, water, archeologie, ecologie, et cetera;

  6. ten slotte wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraak en het vooroverleg met instanties.

 

 

 

HOOFDSTUK 2 Huidige situatie

 

2.1 Historisch ontwikkeling

Cultuurhistorisch

 

Historische topografie tot 1850

De gemeente is rond 1811 uit het voormalige, gelijknamige schoutambt ontstaan door de textielindustrie. In het vroegere landschap ter plaatse van Nijverdal was sprake van een tweedeling. De hoge grond had de vorm van kampen. Karakteristiek daarbij zijn de brinkachtige ruimten in de vorm van kleinschalige buurtschappen met vrijstaande boerderijen. Het lagere deel, ter plaatse van de Reggevallei, kenmerkt zich door een opzet met langgerekte weidepercelen die aflopen in de richting van de Regge. Vanwege het drassige milieu is daar sprake van een wegenpatroon op lage dijkjes. Over deze dijkjes werden later wegen aangelegd (Blokkendijk, Nijkerkendijk en het Hoge Dijkje ten zuiden en oosten van het huidige centrum). Deze wegen zijn in belangrijke mate bepalend geweest voor de latere structuur van Nijverdal.

Aan het vroegere wegenstelsel is een hiërarchie afleesbaar die bestaat uit verbindingswegen tussen de verspreid gelegen kernen met een doorgaand karakter en een patroon van veelal gebogen ontsluitingsweggetjes. In een kaartbeeld van 1906 springt de Grotestraat, de hoofdweg van Zwolle naar Almelo, in het oog als een mes dat het landschappelijke patroon doorsnijd. Op oude ansichtkaarten is de Grotestraat te zien als een authentieke straatweg met aan weerszijden lintbebouwing en bomen. Deze bebouwing verdicht zich ter hoogte van het plangebied en bezit dan nog een pré-stedelijk karakter.

 [image]

 

In 1840 telt Nijverdal ongeveer 80 huizen. In 1945 is dit aantal circa 1690. In 1851 vestigt zich een stoomweverij van de Nederlandse Handels Maatschappij en Modelhandweverij aan de Regge en de Grotestraat. Voor de bereikbaarheid van de fabrieken worden diverse verbindingswegen aangelegd. Hierlangs ontstaat vervolgens bebouwing. Van grote betekenis voor de structuur zijn verder de aanleg van de spoorlijn Raalte-Almelo en de spoorlijn Hellendoorn-Neede met de Parallelweg geweest.

De Grotestraat en de Rijssensestraat, inclusief het Keizerserf, groeien uit tot winkelstraten. In deze tijd is ook de Wilhelminawijk aan de noordzijde van het spoor tot stand gekomen. In de buurt van het station vindt een ontwikkeling plaats met nieuwe gebouwen. Het kaartbeeld uit 1940 toont de hoofdopzet van het westelijk deel van het plangebied. Het oostelijk deel met de Willem Alexanderstraat en de Constantijnstraat moet dan nog ontstaan. Na de oorlog is sprake van een meer planmatige aanpak. Met het oog op het tekort aan woningen langs de Rijssensestraat en de Grotestraat wordt in 1947 een plan voor het centrum vastgesteld.

 

SITUATIE 1850 - 1900

In 1852 werd de handweverij Ainsworth omgebouwd tot de Koninklijke Stoomweverij. Parallel aan de straatweg Almelo - Zwolle werd eind 1880 een spoorlijn aangelegd. Langs de Regge werd rond die tijd de Koninklijke Stoombleekerij opgericht met gebouwen ten noorden en ten zuiden van de oost-west verbinding. Een van de fabrieken werd direct oostelijk van het plangebied aan de Regge gebouwd.

 

Ten behoeve van de groeiende textielnijverheid en het benodigde personeel werden complexen van arbeiderswoningen opgericht, zoals "De Blokken" langs de Blokkendijk en "De Verdeling" langs de Grotestraat (Almelo-Zwolle). Later breidde de bebouwing van Nijverdal uit langs de Grotestraat, de Wilhelminastraat en de Rijssensestraat.

In het onderhavige plangebied bleef het gebied tot 1900 nog open, alleen nabij de fabriek en langs de wegverbinding tussen Hellendoorn en Nijverdal, de huidige De Joncheerelaan, stond rond 1900 al enige bebouwing.

 

1900 - 1950

In 1910 werd de spoorlijn Hellendoorn-Neede aangelegd. Als spoedig bleek dat de spoorlijn voor personenvervoer niet rendabel was, maar het spoor heeft nog jaren dienst gedaan voor de aanvoer van goederen naar de fabrieken. Rond 1950 waren alle grote bedrijfsgebouwen van de textielindustrie op het spoor aangesloten (zie de historische kaarten van 1900 en 1950). Het tracé heeft grote invloed gehad op het stratenpatroon van Nijverdal en is op verscheidene plaatsen nog steeds herkenbaar, bijvoorbeeld in de vorm van bomenrijen die vroeger langs de spoorberm stonden en dat geldt ook voor bijvoorbeeld het vroegere tracé van de voormalige spoorlijn langs de Meester Ponsteenlaan/Oranjestraat/Meijboomstraat. In de jaren twintig zijn belangrijke uitbreidingen van fabriekscomplexen tot stand gekomen. Tot 1930 groeide de bevolking tot circa 6.500 inwoners.

 

1950 - 2000

Vooral vanaf 1945 werd de ontwikkeling van Nijverdal planmatig aangepakt. Noetsele en Nijverdal zijn aan elkaar gegroeid. De uitbreiding van Nijverdal heeft sinds 1950, na het opvullen van de vele open ruimtes, voornamelijk aan de zuidkant plaatsgevonden, ter weerszijden van de Rijssensestraat. Ook aan de zuidoostkant en aan de overzijde van de Regge hebben forse woonuitbreidingen plaatsgevonden, alsmede de inrichting van bedrijventerrein 't Lochter.

Verder heeft in deze periode een verdere uitbreiding van Nijverdal plaatsgehad in noordelijke richting. Aan de westzijde van De Joncheerelaan is de Zeeheldenbuurt tot stand gekomen.

 

 

De laatste belangrijke ontwikkeling is de Kruidenwijk: een omvangrijke nieuwbouwwijk los van de bestaande kernen, ten oosten van Hulsen. Het waardevolle binnenstedelijk gebied (groene hart) is daarbij gespaard.

HOOFDSTUK 3 Ruimtelijke beschrijving

 

3.1 Ruimtelijke beschrijving plangebied

  1. Het centrum omvat thans een vijftal stedenbouwkundige hoofdelementen:
    Langs de Grotestraat is van origine sprake van lintbebouwing. Ter hoogte van het centrum van de kern verdicht de bebouwing zich en verschijnen aan weerszijden min of meer aaneengesloten bebouwingsstroken. De huidige bebouwing bestaat overwegend uit drie en vier bouwlagen.

  2. Het Keizerserf en de Rijssensestraat zijn onderdelen van een oude landweg. De oorspronkelijke bebouwing is op veel plaatsen vervangen door nieuwe bebouwing van winkels met bovenwoningen. De bebouwing langs het Keizerserf is aaneengesloten en de straat loopt in een flauwe bocht, waardoor een ruimtelijke beslotenheid aanwezig is.

  3. De ruimte van de Markt en de Parallelweg komt voort uit het voormalige spoorbaantracé van Neede naar Hellendoorn. Het H. Dunantplein is geografisch het middelpunt van het centrum. Samen met de Willem Alexanderstraat vormt dit plein een groot aaneengesloten ruimtelijk geheel dat door aanliggende bebouwing wordt begrensd.

  4. De Grotestraat, de Smidsweg, de Molenweg en de Constantijnstraat vormen de centrumring. De centrumring heeft een gebogen beloop en kenmerkt zich door een gevarieerde bouwklasse met gevarieerde aanliggende bebouwing in een losse structuur. Boombeplanting aan beide zijden zorgt voor continuïteit.

  5. In de woonbuurten heersen verschillende beelden. Aan de Groen van Prinstererstraat is sprake van een samenhangend architectuurbeeld van woonhuizen in anderhalf en twee lagen met kap. De omgeving van de Jacob van Houtestraat is bebouwd met grotere woningcomplexen. Kenmerkend zin hier de gestapelde woningcomplexem met een geleding overeenkomstig de indeling naar appartementen.
    Het openbaar gebied in de woonbuurten bezit vooral een erffunctie, doorgaand verkeer is feitelijk niet aanwezig.

 

HOOFDSTUK 4 Beleidskaders

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene aandachtspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

 

4.1 Rijksbeleid

 

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;

  2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

 

Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Het voorliggende bestemmingsplan omvat een ontwikkeling, waarbij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt. De ruimtelijke ontwikkeling raakt geen nationale belangen.

 

Opgemerkt wordt dat het SVIR feitelijk voortborduurt op de uitgangspunten van de Nota Ruimte. In de Nota Ruimte, in werking getreden op 27 februari 2006, worden de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland verwoord. In de nota Ruimte wordt geconstateerd dat het Rijk zich in eerdere nota's regelmatig bemoeide met relatief kleine locale en regionale onderwerpen. De nota Ruimte draagt er aan bij dat dit niet meer het geval zal zijn.

 

Het Rijk zal zich voornamelijk nog gaan bemoeien met gebieden die onderdeel uitmaken van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Verder bevat de nota Ruimte een beperkt aantal regels om te zorgen voor een generieke basiskwaliteit in heel Nederland.

In de omgeving van Nijverdal behoort het economisch kerngebied Twente tot de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, maar Nijverdal zelf valt daarbuiten.

 

Het rijk richt zich op algemene doelen zoals: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden, een stedelijke vernieuwing en verdichting zijn daarbij speerpunten van beleid.

 

Provincies en gemeenten zijn volgens de Nota Ruimte verantwoordelijk voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en infrastructuur. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk aan de rand van en aansluitend aan bestaand bebouwd gebied plaats te vinden. Nieuwe uitleg en herstructureringen moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Bestaand bebouwd gebied dient zo optimaal mogelijk te worden benut.

 

Nederland heeft bedrijventerreinen nodig voor een duurzame economische groei. Er kan ruimte worden gecreëerd door een herstructurering van bestaande verouderde bedrijventerreinen. Bij de ontwikkeling van nieuwe uitbreidingen van steden en dorpen moet worden gestreefd naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur.

 

De Nota Ruimte geeft een globale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze dient in provinciale omgevingsvisies nader te worden uitgewerkt. In zijn algemeenheid is het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken van een gebied.

De in de Nota Ruimte genoemde beleidsuitgangspunten zijn inmiddels verwoord in beleid op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

 

Op rijksniveau is besloten om het nationaal ruimtelijk beleid dat nu nog is verwoord in de Nota Ruimte, juridisch te borgen in de AmvB Ruimte.

 

Vierde Nota waterhuishouding

Voor wat betreft water is het beleid van het Rijk vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Daarin is verwoord dat het waterbeheer in Nederland gericht behoort te zijn op een goed en veilig bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Daartoe moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. Stedelijk water behoeft meer aandacht. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw, moet aan het watersysteem meer aandacht worden geschonken teneinde de natuurlijk veerkracht daarvan te kunnen benutten. Afwenteling moet worden voorkomen door de drietrapsstrategie "vasthouden, bergen, afvoeren".

 

Vanaf 1 november 2003 is een watertoets een verplichting bij plannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Wateroverlast wordt onder meer veroorzaakt door de wijze waarop plannen en besluiten kunnen leiden tot wateroverlast, een achteruitgang van de waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden enzovoort. Doel van de watertoets is om deze geschetste negatieve ontwikkelingen te voorkomen en kansen voor goede watersystemen beter te benutten. Bij een watertoets gaat het er om om wateraspecten van begin af mee te nemen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen en/of besluiten.

 

4.2 Provinciaal Beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 die op 1 juli 2009 door Provinciale Staten is vastgesteld, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Provinciale Staten geven aan wat volgens haar de ambities en doelstelling van provinicaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdracht geeft deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel 2009 heeft de status van:

 

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bestaat uit:

 

Gelijk met de Omgevingsvisie Overijssel is ook de Omgevingsverordening Overijssel 2009 vastgesteld De Omgevingsverordening 2009 heeft de status van:

 

In de Omgevingsverordening Overijssel 2009 is aangegeven dat en op welke wijze moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

 

De hoofdambitie van de provincie is een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving waarin alle inwoners van de provincie Overijssel zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken het uitgangspunt. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan.

 

Op basis van de gebiedskenmerken en de beleidsambitie zijn zeven kwaliteitsambities geformuleerd, te weten:

  1. brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;

  2. voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;

  3. natuur als ruggengraat;

  4. zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;

  5. het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk;

  6. een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;

  7. sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel.

 

Voor alle te onderscheiden gebieden zijn vervolgens ontwikkelingsperspectieven opgesteld. Daarbij is het grondgebied van de provincie opgedeeld in een Groene en Stedelijke Omgeving. De gronden binnen het plangebied zijn voornamelijk gelegen binnen de Stedelijke omgeving. De Omgevingsvisie is kaderstellend voor eventuele ontwikkelingen in het-Reggedal.

 

In de Omgevingsvisie Overijssel is een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid waarbij voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen drie stappen worden onderscheiden. Nu is het zo dat bestemmingsplan Nijverdal-Midden een integrale herziening is met een overwegend conserverend karakter waar in principe geen ruimtelijke ontwikkelingen in zijn opgenomen.

 

Wanneer zich ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied voordoen zullen die worden getoetst aan een aantal stappen uit de Omgevingsvisie Overijssel. De volgende stappen kunnen worden onderscheiden.

 

generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Het gaat dan om het volgende:

Reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel de groene als stedelijk omgeving wordt de zogenaamde SER-ladder gehanteerd.

In haar Nota Ruimtelijk Economisch beleid heeft de Sociaal Economische Raad de SER-ladder geïntroduceerd. Een ladder waarvan de sporten als volgt zijn omschreven:

  1. Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie en/of door herstructurering weer beschikbaar kan worden gemaakt.

  2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.

  3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van het uitbreiden van het ruimtegebruik aan de orde.

 

De Provincie Overijssel stelt in de Omgevingsverordening als eis dat de SER-ladder actief wordt toegepast bij het toekennen van een nieuwe ruimtevraag op bedrijventerreinen.

De bedrijvencontactfunctionaris is daarbij de persoon die met de ondernemer de stappen uit de SER-ladder aflegt en toezicht houdt op de naleving daarvan

 

Ook valt hieronder dat de provincie van gemeenten vraagt om afspraken te maken over hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen met buurgemeenten. Dit verzoek geldt onder andere bij woningbouw en bij bedrijventerreinen. Zo wordt getracht zo optimaal mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan.

 

2 ontwikkelingsperspectieven

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven

voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen.

 

In relatie tot het centrum van Nijverdal worden de volgende gebieden onderscheiden:

 

 

 

Bij de sturing van het ruimtelijke beleid vraagt de provincie van zichzelf en van de gemeenten een manier van werken waarbij eerst wordt gekeken of een ontwikkeling wenselijk is, vervolgens waar deze moet plaatsvinden en ten slotte hoe de ontwikkeling stedenbouwkundig en landschappelijk kan worden ingepast. Met deze wijze van werken denkt de provincie zoveel mogelijk recht te kunnen doen aan de doelstellingen van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

 

Bij de eerste vraag, oftewel in hoeverre de ontwikkeling wenselijk is, gaat het om de generieke beleidskeuzes.

Bij de volgende vraag, oftewel de ‘waar’-vraag moet worden gekeken in welk ontwikkelingsperspectief van de Omgevingsvisie Overijssel het plan ligt.

Bij de laatste vraag, oftewel de ‘hoe’-vraag wordt gekeken naar de manier waarop de ontwikkeling kan worden ingepast. Hierbij dient de Catalogus Gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie te worden geraadpleegd. De gebiedskenmerken zijn in deze catalogus ingedeeld in ‘lagen’.

 

 

4.3 Gemeentelijk Beleid

 

Gemeentelijke omgevingsvisie Natuurlijk Avontuurlijk

De gemeenteraad heeft op 20 februari 2014 de gemeentelijke omgevingsvisie Hellendoorn “Natuurlijk Avontuurlijk” voor het gehele grondgebied van de gemeente Hellendoorn vastgesteld.

 

Met de omgevingsvisie wordt een ruimtelijke visie voor de gemeentelijke toekomst neergelegd met een doorkijkje naar 2030.

De visie wordt gepresenteerd in 3 lagen:

De Identiteit, gericht op versterken van de kwaliteit van een gebied:

Deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn, maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.

De Context kaart geeft de functionele opgave weer;

Dit vanuit het huidige programma; wonen, werken, natuur en verkeer.

De kernvisie

De kernvisie geeft aan op welke ontwikkelingen de focus ligt en welke dwarsverbanden kunnen worden gelegd.

 

De visie richt zich onder andere op het versterken en verbinden van de natuur, het toerisme en de economie met de dorpskernen.

 

Figuur uit gemeentelijke omgevingsvisie "Natuurlijk Avontuurlijk"

verbinding Sallandse Heuvelrug - Centrum Nijverdal

 

 [image]

Centrum en kernwinkelgebied

In de omgevingsvisie is aandacht besteed aan hoe de kernen en het winkelcentrum van nijverdal ervoor staan. De omgevingsvisie formuleert een aantal opgaven voor het centrum:

- verbinding paarse poort centrum;

- herinrichting Grotestraat na oplevering Combiplan in oktober/november 2014;

- compact, dunamisch en leefbaar centrumgebied.

Het winkelvoorzieningenniveau in de kleine kernen staat door de commerciële schaalvergroting onder druk. Hellendoorn-dorp houdt als toeristische plaats het voorzieningenniveau redelijk op peil. In Nijverdal is de uitvoering van het centrumplan in 2011 afgerond, waarmee er nieuw winkeloppervlak is toegevoegd. Door de komst van het internetwinkelen, de economische laagconjunctuur en door het nieuwe winkelaanbod, is er een overschot aan vierkante meters winkeloppervlak ontstaan waardoor er leegstand is. In de Winkelatlas Overijssel is ook weergegeven dat het winkelaanbod in de periode 2007-2012 in de gemeente Hellendoorn is gestegen met zo’n 7.500 m2 winkelvloeroppervlak. Provinciaal gezien, behoort de gemeente wat betreft de leegstand tot de middenmoot (de leegstand is er in de periode 2007-2012 met zo’n 4000 m2 toegenomen).

Navolgende figuur laat zien hoe Nijverdal zich qua winkelvloeroppervlak verhoudt tot nabij-gelegen winkelgebieden. Vanwege de fysieke leegstand en de verwachting dat het aandeel internetaankopen nog meer zal toenemen, ligt er met name voor het centrumgebied van Nijverdal een belangrijke opgave.

 

 

 

 

 

Figuur winkeloppervlak in regio

 [image]

De invloed van internet zal de komende jaren alleen nog maar groeien. De fysieke plek van verkoop en etalage verschuift zich steeds meer naar de digitale vorm. In het boek "Het Nederlandse winkellandschap in transitie" wordt verwoord welke taak er ligt voor winkelcentra: ‘er is voor consumenten niet langer noodzaak om winkels te bezoeken, het wordt een keuze. Dat betekent dat de kwaliteit van het winkelcentrum in al zijn aspecten, in belang sterk toeneemt en de gehele propositie naadloos moet aansluiten op wat de consument wenst en verwacht’.

De gezamenlijke ondernemers zullen meer en meer op deze trend inspelen en de consument met minder traditionele methoden moeten verleiden tot winkelbezoek (door het toevoegen van beleving of in de vorm van activiteiten). Doordat er meer via internet gewinkeld wordt, stijgt overigens ook het belang van het sociale component van het winkelen. Winkelcentra dienen hun basis te verbreden en moeten ontmoetingsplekken worden, vanuit de gedachte dat mensen ontmoeten een van de basisbehoeften is van ieder mens.

Overigens kunnen de verkoop van artikelen via fysieke weg of via internet goed naast elkaar bestaan (de zogenaamde ‘bricks & clicks’). Eén gezamenlijke internetsite van een winkelgebied waarop de winkels zich kunnen presenteren is daarnaast ook in opkomst.

De bouwstenen voor het concentreren en het aantrekkelijker maken van het kernwinkelgebied zijn in Nijverdal al voor een belangrijk deel gerealiseerd.

 

De digitale ontwikkelingen in de detailhandel hebben ertoe geleid dat er in de grootste winkelgebieden van Overijssel, dus ook in Nijverdal, leegstand is ontstaan in zowel de aanlooproutes als in het kernwinkelgebied. Om een compact en aantrekkelijk winkelgebied te houden, zal de omvang van het kernwinkelgebied op de behoefte afgestemd moeten blijven. Er ligt daarmee een opgave voor de Grotestraat in combinatie met het stationsgebied. Een compact kernwinkelgebied is één van de belangrijke pijlers voor de toekomst van het centrum nijverdal.

 

Door de globalisering en filialisering in winkelcentra worden eigenheid en onderscheidend vermogen van stedelijk gebied (mede gevormd door de historie) steeds belangrijker. Cultuur-historisch of architectonisch waardevolle gebouwen zijn vaak bepalend voor het straatbeeld en bepalen de stedelijke identiteit en belevingswaarde voor bewoners en bezoekers. Uniforme uitbreidingen aan deze steden en dorpen bedreigen de karakteristieke verschillen. Uitdaging is het onderscheidend vermogen van Nijverdal te versterken.

 

Het beleid van de gemeente Hellendoorn is er vooral op gericht kleinschalige detailhandel te concentreren in het kernwinkelgebied. Detailhandel buiten het kernwinkelgebied die al aanwezig was ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt met een aanduiding (dh) positief bestemd. In panden buiten het kernwinkelgebied waar nu geen detailhandel zit, wordt geen detailhandel toegestaan.

 

In het kernwinkelgebied heeft de gemeente de in het bestemmingsplan "Centrum Nijverdal 2004" centrumplan opgenomen voorwaarde dat een detailhandel in het kernwinkelgebied een maximum bvo van 600 m2 mag hebben, losgelaten. Het loslaten van maximaal 600 m2 winkeloppervlak in het kernwinkelgebied gaat uit van het principe dat grotere winkels in het kernwinkelgebied in beginsel niet bedreigend zijn voor een vitaal en levendig centrum van Nijverdal.

De achterliggende gedachte hierbij is, dat het veel meer noodzakelijk is om, ter bevordering van de concentratie van detailhandel in het kernwinkelgebied:

 

Hierdoor wordt ingespeeld op de veranderende marktomstandigheden en veranderende winkelconcepten, zoals shop in shop, dumpstores en outletwinkels waarmee winkelvloeroppervlaktes groter worden.

Het loslaten van het maximale winkeloppervlak van 600 m2 zou in theorie kunnen betekenen dat ook supermarkten zich in het kernwinkelgebied kunnen vestigen. Supermarkten willen echter tegenwoordig al snel beduidend meer dan 1000 m2 winkeloppervlak; in het kernwinkelgebied ligt dat niet voor de hand want daar zijn de bestaande panden, gezien de kleinschaligheid, niet geschikt voor de vestiging van een supermarkt.

Bijvoorbeeld in het complex de Noordkamp, gelegen net buiten het kernwinkelgebied, is qua omvang een winkeloppervlak beschikbaar voor bijvoorbeeld grootschalige detailhandel zoals een supermarkt, doch diverse supermarktformules zijn er de afgelopen jaren niet in geslaagd het complex succesvol te exploiteren.

 

Conclusie is dat er in het kernwinkelgebied in beginsel ook ruimte komt voor supermarkten, los van het antwoord op de vraag of dit reëel is of niet. In het kernwinkelgebied zullen hierdoor meer kansen ontstaan voor nieuwe winkelconcepten.

 

Zoals hiervoor opgemerkt is in de gebieden die niet tot het kernwinkelgebied behoren, is detailhandel alleen toegestaan vanuit panden die voor detailhandel worden gebruikt ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan. Deze detailhandel is met een specifieke aanduiding op de kaart bestemd. Voor ondermeer supermarkten is een specifieke aanduiding “dhg” (detailhandel grootschalig) opgenomen, met een juridische regeling die is gebaseerd op een uitspraak van de Raad van State over het winkelcomplex aan de Smidsweg 7 te Nijverdal (waar ondermeer de supermarkt Supercoop, een Actionwinkel en een Sport2000-winkel zijn gevestigd. Op andere locaties kan, gezien de ruimtebehoefte van supermarkten, geen nieuwe supermarkt gevestigd worden.

 

In de aanloopgebieden naar het eigenlijke kernwinkelgebied, is ook een aantal panden aanwezig die worden gebruikt voor grootschalige detailhandel.

Onder "grootschalige detailhandel" wordt verstaan "detailhandel in goederen die, vanwege hun ruimtebehoefte niet zijn in te passen naar het centrum, met eeen minimale bedrijfsvloeroppervlakte van 600 m2 , waarbij in de regels mede wordt begrepen:

supermarkten, met daaraan gelieerde, al dan niet in afzonderlijke units ondergebrachte detailhandelsfuncties;

van de aanwezige detailhandel deel uitmakende, al dan niet in afzonderlijke units ondergebrachte kantine, magazijn- en kantoorruimte).

Deze grootschalige detailhandel is met een specifieke aanduiding (dhg) op de verbeelding aangeduid. De gemeente wil daarmee voorkomen dat zich op deze locaties kleinschalige detailhandel vestigt die eigenlijk in het kernwinkelgebied thuishoort.

 

Voor detailhandel in volumineuze goederen als bijvoorbeeld bouwmarkten, tuincentra, handel in grove bouwmaterialen, handel in voer- en vaartuigen, caravans en dergelijke wordt er ruimte geboden op de bestaande bedrijventerreinen.

 

Verplaatsing NS-station naar het centrum van Nijverdal

In het kader van het Combiplan (de verlegging en bundeling van rijksweg 35 en het spoor door Nijverdal) is het NS-station - dat voorheen vrij decentraal was gesitueerd - verplaatst naar het centrum van Nijverdal. In verband hiermee, is ook het busstation verplaatst naar een nieuw stationsplein ten noorden van het nieuwe NS-station. Het nieuwe NS station dat sedert april 2013 in gebruik is, is verdiept gelegen in een open bak tussen de Meijboomstraat en de G. van der Muelenweg. De gemeente verwacht dat van de verplaatsing van het NS-station een economische impuls uitgaat voor het centrum van Nijverdal. Forenzen, toeristen en scholieren stappen op deze plek uit een bus of trein, of nemen vanaf deze plek de bus of de trein direct vanuit het economisch hart van Nijverdal. Toeristen kunnen vanaf het NS-station gemakkelijk lopend of met een fiets vertoeven en aankopen doen in het centrum van Nijverdal of vandaar uit heel snel het nationaal park de Sallandse Heuvelrug bereiken.

 

Aan het begin van de Sallandse Heuvelrug treft men direct een belangrijke publiekstrekker aan: "de Paarse Poort", gereedgekomen en geopend in het voorjaar van 2013 met daarin ondermeer een bezoekerscentrum van Staats Bos Beheer, een volkssterrenwacht, een educatief centrum van het IVN (= Instituut Voor Natuurbeschermingseducatie) met een ondersteunende horecafunctie. Vanaf de Paarse Poort kan met direct de Sallandse Heuvelrug intrekken.

 

Aan de zuidzijde van het NS-station wordt in het voorjaar 2014, naast de westzijde van de Rooms Katholieke Kerk Antonius van Padua een nieuwe en aantrekkelijke groen aangeklede entree vanuit het nieuwe NS-station naar het centrum van Nijverdal gecreëerd, het zogenaamde "Park op Nijverdal". Dit is het resultaat van een succesvol burgerinitiatief waar de gemeente zich uiteindelijk achter heeft geschaard. De plannen hiervoor zijn uiteindelijk ontwikkeld door een terzake deskundig bureau uit Nijverdal, tezamen met vertegenwoordigers uit de burgerij en medewerkers van de gemeente Hellendoor en hebben geleid tot een breed gedragen planontwikkeling door middel van burgerparticipatie.

 

Beeldkwaliteitplan "Centrum Nijverdal bekent kleur"

De raad van de gemeente Hellendoorn heeft op 20 april 2010 (Nr. 10INT00437) een nieuw beeldkwaliteitplan vastgesteld voor het centrum van Nijverdal .Dit beeldkwaliteitplan is digitaal raadpleegbaar als bijlage 5 bij de planregels door te klikken op deze (hyper)link, "Centrum Nijverdal bekent kleur". Dit beeldkwaliteitplan is door de gemeente Hellendoorn ontwikkeld tezamen met een stedenbouwkundig advies bureau .

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In dit Beeldkwaliteitplan Centrum Nijverdal is een onderscheid gemaakt tussen de gebouwde omgeving (stedenbouw/architectuur) en de onbebouwde omgeving (groen, straatmeubilair en inrichting openbaar gebied). Voor beide onderdelen zijn wens- en streefbeelden opgenomen om een impressie te geven. Daarnaast zijn bouwstenen gedefinieerd die de concrete toetsingscriteria zijn voor nieuwe bouw- en inrichtingsplannen in dit gebied. Op deze manier levert het beeldkwaliteitplan een bijdrage in de versterking en kwaliteitsverhoging van de bebouwingsstructuur en de inrichting van de openbare ruimte (groenstructuur, straatmeubilair en straatinrichting) en ontstaat een eenduidig herkenbaar en samenhangend centrumgebied.

 

Het beeldkwaliteitplan is een beoordelings- en toetsingskader op het moment dat bouw- en inrichtingsplannen worden opgesteld en voorgelegd/ingediend. Het geeft een streefbeeld weer dat de komende jaren verder vorm en inhoud zal moeten krijgen. Het moet anderen en onszelf verleiden om, als er initiatieven komen, aan de gevraagde ambitie(s) invulling te geven.

Het is in die zin geen actief document om ontwikkelingen te initiëren. Dit geldt minder voor het openbare gebied en de groenstructuur. Op deze twee terreinen is de gemeente veelal initiatiefnemer. Vooral is een actieve houding vanuit de gemeente nodig, als we de groenstructuur willen realiseren.

 

In 2003 is het Groenbeleidsplan opgesteld. Dit plan heeft een looptijd van tien jaar. Echter gezien de uitgangspunten van het in 2010 vastgestelde beeldkwaliteitplan "Centrum Nijverdal bekent kleur" zal het Groenbeleidsplan worden geactualiseerd. De actualisering zal invulling geven aan de, in de gemeentelijke omgevingsvisie "Natuurlijk Avontuurlijk" benoemde, versterking van en verbinding tussen de groenstructuren en parken in Nijverdal. Op het moment dat het Groenbeleidsplan voor het centrum zal worden bijgewerkt, zal hier het Beeldkwaliteitplan "Centrum Nijverdal bekent kleur" leidend voor zijn.

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

 

5.1 Algemeen

Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening. Een bestemmingsplan bestaat uit juridisch bindende regels en een juridisch bindende verbeelding. Bij een bestemmingsplan behoort tevens een juridisch niet-bindende toelichting. De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt die informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie uit de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland.

 

De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.

Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.

5.2 Opzet verbeelding

De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen. De bestemmingen hebben betrekking op de bestemmingsregels (de artikelen). Bestemmingen hebben, met uitzondering van dubbelbestemmingen, een eigen code en kleur.

De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding "karakteristiek", welke verwijst naar bouwregels met betrekking tot bestaande bouw, die niet mag worden gewijzigd.

Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke.

5.3 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting is ingegaan op 1 januari 2010. Ook de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

 

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten).

  2. Bestemmingsregels.

  3. Algemene regels (o.a. algemene afwijkingsregels).

  4. Overgangs- en slotregels.

 

5.3.1 Inleidende regels

 

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

 

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;

  2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercen- tage et cetera) en, voor zover nodig;

  3. nadere eisen;

  4. afwijken van de bouwregels;

  5. specifieke gebruiksregels;

(n.b. een algemene gebruiksregel is reeds opgenomen in artikel 2.1 lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, luidend: Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan).

  1. afwijken van de gebruiksregels

  2. aanlegvergunning;

  3. sloopvergunning;

  4. wijzigingsbevoegdheid

 

In het hierna volgende hoofdstuk 6 Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

 

HOOFDSTUK 6 Planopzet

 

6.1 Ruimtelijke en functionele opzet

 

Vier gebiedszones

Het centrumplan uit 2004 heeft, op basis van het eerder benoemde stedenbouwkundige hoofdelementen, een goede basis gelegd voor de centrum structuren in Nijverdal.

 

Door demotragische ontwikkelingen, de huidige marktomstandigheden, de gevolgen van de economische crisis en de inzichten vanuit de gemeentelijke omgevingsvisie “Natuurlijk Avontuurlijk” is het noodzakelijk gebleken de gebiedsbegrenzingen van de diverse centrumzones, de functionele invulling ervan, de bouwvolumes en de ontwikkellocaties hernieuwd tegen het licht te houden om het centrum actueel te houden.

Binnen de begrenzing van het centrumplan zijn globaal 4 gebieden aan te wijzen:

  1. Kernwinkelgebied

  2. Aanloopgebied Grotestraat west

  3. Aanloopgebied Grotestraat oost en markt.

  4. Overig gebied (overwegend conserverend met wonen en werken).

 

Bij de voornoemde keuzes zijn per gebiedszone algemene doelstellingen verwoord:

 

Binnen het kernwinkelgebied staat het vergroten van de belevingswaarde van het centrum centraal door onder andere het compacter maken van het kernwinkelgebied en concentratie van de detailhandel.

 

Het aanloopgebied Grotestraat (west) wordt versterking van een verbinding tussen de Paarse Poort en het centrum beoogd, de detailhandel afzwakken en versterking van de horeca, conform de vastgestelde gemeentelijke omgevingsvisie "Natuurlijk Avontuurlijk"

 

In het aanloopgebied Grotestraat (oost) en de markt wordt verder ingestoken op ontwikkeling van het zakelijk centrum, dienstverlening en horeca (Conform huidig bestaand centrumplan).

 

Het overig gebied wordt op basis van huidige gebruik conserverend bestemd.

 

Schrappen wijzigingsbevoegdheden ontwikkellocaties.

Door demografische ontwikkelingen en de economische crisis, hebben we in de gemeente Hellendoorn te maken met veranderde marktomstandigheden en is de behoefte aan nieuwe woningen nog maar beperkt. Bovendien moet beter dan voorheen nagedacht worden welk type woningen waar gebouwd gaan worden. De gemeente Hellendoorn heeft in relatie tot de behoefte aan woningbouw de komende jaren een overschot aan plannen en een overschot aan (bestemmings)plancapaciteit. Met de provincie Overijssel is afgesproken dat de gemeente zal inzetten op het beperken van het aantal nieuw te bouwen woningen.

 

In het vorige bestemmingsplan "Centrum Nijverdal 2004" zaten vele percelen met ontwikkelingsmogelijkheden via een wijzigingsbevoegdheid, waarbij het aantal woningen zou kunnen toenemen. Ten gevolge van de huidige ontwikkelingen is één van de maatregelen om in het nieuwe bestemmingsplan alle wijzigingsbevoegdheden te schrappen.

Het vorenstaande wil nadrukkelijk niet zeggen, dat er geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn op deze percelen, maar dat elk intitiatief zelfstandig beoordeeld zal worden en bij instemming via een separate herziening van het bestemmingsplan in procedure zal worden gebracht.

Vanuit het gegeven dat onze gemeente een overschot heeft aan (bestemmings)plancapaciteit en de woningbehoefte beperkt is, zijn er door de raad criteria en voorwaarden gesteld waarmee in specifieke gevallen nieuwe (extra) woningbouwinitiatiatieven toch kunnen worden toegestaan bovenop het vastgestelde woningbouwprogramma, maar dan wel via een afzonderlijke planherziening. Zo kunnen knelpunten in onze gemeente worden opgelost en kan worden ingespeeld op kwantitatieve tekorten in de woningvoorraad.

 

Door de raad geaccordeerde criteria om af te kunnen wijken van het gemeentelijk woningbouwprogramma, zijn de navolgende:

 

Met andere woorden gezegd: er blijft een mogelijkheid om, met een goede ruimtelijke onderbouwing alsnog via een afzonderlijke herziening van het bestemmingsplan te bouwen, mits een dergelijk initiatief door de gemeente passend wordt geacht in de gemeentelijke beleidskaders.

 

Toevoegen één nieuwe wijzigingsbevoegdheid

Er is één nieuwe wijzigingsbevoegdheid toegevoegd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan "Centrum Nijverdal 2004". In het gebied centrum 1 (kernwinkelgebied) is voor de percelen tussen tussen het pand "De Koning" (= pand op de zuid-/oosthoek van het Keizerserf/Constantijnstraat en het pand "De Keizer" (pand van de Woningstichting op de noord-/oosthoek Keizerserf/Willem Alexanderstraat) een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op basis van een schriftelijke toezegging bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Nijverdal 2004", is de gemeente onder voorwaarden bereid medewerking te verlenen aan het wijzigen ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening van de geldende bestemming voor deze percelen op basis van een integraal plan voor alle genoemde percelen dat voorziet in vervangende commerciële ruimtes op de begane grond, met daarboven maximaal 33 appartementen (inclusief vervanging bestaande woningen) waarbij het geheel zal worden gebouwd in drie bouwlagen met daarboven een terugliggende vierde bouwlaag en waarbij voldaan moet worden aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

 

 

 

 

 

De vier te onderscheiden gebiedszones.

1. Kernwinkelgebied

Doel: Belevingswaarde centrum vergroten / concentratie detailhandel.

 

 [image]

Zone betreft deel Grotestraat, Nieuw Dunant, Keizerserf met volgende uitgangspunten:

 

Bouwvolume:

In de kernwinkelroute (het zogemaamde "8je")worden volumes gehanteerd van 3 lagen met de 4e laag terugliggend. Dit volume is hier aanvaardbaar en ruimtelijk wenselijk om tegenwicht te bieden ten opzichte van o.a. het Nieuw Dunant en het Huis van Cultuur en bestuur.

Het zuidelijk deel van het Keizerserf zullen volumes tot maximaal 3 lagen worden toegestaan.

 [image]

2. Aanloopgebied Grotestraat west

 

Doel: Verbinding paarse poort - centrum + detailhandel afzwakken (conform omgevingsvisie). [image]

Functionele invulling:

- Bestaande vestiging van detailhandel wordt bestemd met aanduiding en kan blijven

- Geen nieuwe detailhandel toestaan

- Persoonlijke en zakelijke dienstverlening

- Sociale, culturele en maatschappelijke functies

- Ruimere mogelijkheden bieden door:

- Ambachtelijke bedrijven

- Zoeken verruiming voor alle vormen van horeca.

- Café & uitgaansgelegenheden (onder voorwaarde milieuregels)

- Zoek verbinding met Paarse Poort

(d.m.v. functies gelieerd aan toerisme & dagrecreatieve concepten)

 

Bouwvolume:

Bouwvolume: Twee bouwlagen met terugliggende derde laag
3. Aanloopgebied Grotestraat oost / Markt

Doel: Zakelijk centrum / dienstverlening / horeca

 [image]

Functionele invulling:

 

Bouwvolume: Drie bouwlagen met vierde terugliggende laag aan westzijde Markt en maximaal drie bouwlagen met terugliggende derde laag aan de oostzijde van de markt. Om de beleving van de ruimte als een plein te ervaren wordt de pleinwerking bewerkstelligd door wandvorming te creëren met bouwvolume.

 

 
4. Overig gebied

  [image]

Functionele invulling

Bestaande functies wonen, werken etc. bestemmen conform hedendaagse standaard

Stationsgebied zuid, de inrichting positief bestemmen

 

Bouwvolume: een bouwklasse passend bij het bestaande volume

6.2 Bestemmingen

CENTRUM 1 (= het kernwinkelgebied)

Op gronden met deze bestemming zijn bij recht toegestaan het bestaande aantal woningen, detailhandel (behoudens daar waar aangeduid), dienstverlening met een baliefunctie, maatschappelijke functies, horeca categorie 1 (= horecafuncties die, blijkens de uitgave "Bedrijven en Milieuzonering, edititie 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten doorgaans geen overlast voor het leefklimaat veroorzaken, zoals restaurants, hotels, pensions en vormen van daghoreca). Bestaande horeca in categorie 2 (m.n. café's, cafetaria's) zijn positief bestemd middels een aanduiding op de verbeelding. De maximaal toelaatbare goothoogte is 12 m en de maximale bouwhoogte 14,5 m (inhoudende maximaal drie bouwlagen met een terugliggende vierde bouwlaag), tenzij anders aangeduid op de verbeelding dan wel de bestaande maatvoering als deze ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan al meer bedraagt. Voor het gebied Keizererf vanaf de Groen van Prinstererstraat/Willem Alexanderstraat tot aan de Molenweg/Constantijnstraat bedraagt de maximum goothoogte 7,5 m en de maximum bouwhoogte 10,5 m (inhoudende maximaal twee bouwlagen met een terugliggende derde bouwlaag), tenzij anders aangeduid dan wel de bestaande maatvoering indien die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds meer bedraagt.

 

Er is één nieuwe wijzigingsbevoegdheid toegevoegd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan "Centrum Nijverdal 2004" voor de percelen tussen tussen het pand "De Koning" (= pand op de zuid-/oosthoek van het Keizerserf/Constantijnstraat en het pand "De Keizer" (pand van de Woningstichting op de noord-/oosthoek Keizerserf/Willem Alexanderstraat), zie de toelichting op pagina 32.

 

CENTRUM 2 (= het aanloopgebied west)

In dit gebied wordt zoveel mogelijk verbinding gezocht met de Paarse Poort.

Op gronden met deze bestemming zijn bij recht toegestaan het bestaande aantal woningen, detailhandel voor zover aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt met een aanduiding positief bestemd, maatschappelijke functies, ambachtelijk verzorgende bedrijven met een maximum bvo van 250 m2 . Om zoveel mogelijk verbinding te zoeken met de eerder genoemde Paarse Poort zijn in dit gebied met name toegestaan aan toerisme gelieerde functies en dagrecreatieve concepten, horeca categorie 1 (= horecafuncties die, blijkens de uitgave "Bedrijven en Milieuzonering, edititie 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten doorgaans geen overlast voor het leefklimaat veroorzaken, zoals restaurants, hotels, pensions en vormen van daghoreca). De wat zwaardere horeca als cafés, cafetaria's (categorie 2) en/of (categorie 3) is mogelijk door daarvoor met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan mits deze op basis van een ruimtelijke onderbouwing en een belangenafweging qua milieu-aspecten (m.n. voor de afspecten geluid en geur) ter plaatse aanvaardbaar wordt geacht. Bestaande horeca in categorieën 2 en/of 3 zijn positief bestemd middels een aanduiding op de verbeelding. De maximaal toelaatbare goothoogte is 7,5 m en de maximale bouwhoogte 10,5 m (inhoudende maximaal twee bouwlagen met een terugliggende derde bouwlaag), tenzij anders aangeduid op de verbeelding dan wel de bestaande maatvoering als deze ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan al meer bedraagt.

Een bijzondere regeling is die voor de Jumbo-supermarkt aan de Grotestraat. Deze regeling is afgeleid van die voor het winkelcomplex aan de Smidsweg 7 te Nijverdal waar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich op 13 oktober 2010 (200906291/1/R3) nadrukkelijk over heeft uitgesproken.

Het gaat hier om een grootschalig detailhandelsbedrijf met een minimale bedrijfsvloeroppervlakte van 600 m2 per vestiging, waarbij in de voorschriften (thans regels genoemd) wordt begrepen: een supermarkt, met daaraan gelieerde, al dan niet in afzonderlijke units ongebrachte detailhandelsfuncties en van de detailhandel deeluitmakende, al dan niet in afzonderlijke units ongebrachte kantine, magazijn en kantoorruimte . De gemeente wil met deze regeling voorkomen dat zich op deze locaties kleinschalige detailhandel vestigt die eigenlijk in het kernwinkelgebied thuishoort.

In het gebied centrum2 staan ook enkele karakteristieke panden.

 

Voor de panden met een karakteristieke bestemming hebben een beschermende regeling, dat wil zeggen dat de stedenbouwkundige samenhang en de bestaande hoofdvorm van de gebouwen moet worden gehandhaafd. Dit is geregeld in de planregels van de bestemming centrum2.

 

CENTRUM 3 (= aanloopgebied oost)

Dit gebied zien wij als zakelijk centrum, dienstverlening, horeca.

Op gronden met deze bestemming zijn bij recht toegestaan het bestaande aantal woningen, kantoren, detailhandel voor zover aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt met een aanduiding positief bestemd, maatschappelijke functies, ambachtelijk verzorgende bedrijven met een maximum bvo van 250 m2 , persoonlijke en zakelijke dienstverlening (al dan niet met een baliefunctie) horeca categorie 1 (= horecafuncties die, blijkens de uitgave "Bedrijven en Milieuzonering, edititie 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten doorgaans geen overlast voor het leefklimaat veroorzaken, zoals restaurants, hotels, pensions en vormen van daghoreca). De wat zwaardere horeca als cafés, cafetaria's (categorie 2) en/of 3 is mogelijk door daarvoor met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan mits deze op basis van een ruimtelijke onderbouwing en een belangenafweging qua milieu-aspecten (m.n. voor de afspecten geluid en geur) ter plaatse aanvaardbaar wordt geacht. Bestaande horeca in categorieën 2 en/of 3 zijn positief bestemd middels een aanduiding op de verbeelding. De maximaal toelaatbare goothoogte is 7,5 m en de maximale bouwhoogte 10,5 m (inhoudende maximaal twee bouwlagen met een terugliggende derde bouwlaag), tenzij anders aangeduid op de verbeelding dan wel de bestaande maatvoering als deze ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan al meer bedraagt.

 

GEMENGD

Voor detailhandel, kantoren, dienstverlening en dergelijke in het overige gebied (dat niet behoort bij de gebieden centrum 1, centrum 3 of centrum 3) geldt de bestemming Gemengd. Onder deze bestemming zijn bij recht ook lichte horecabedrijven in categorie 1 toegestaan (= horecafuncties die, blijkens de uitgave "Bedrijven en Milieuzonering, edititie 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten doorgaans geen overlast voor het leefklimaat veroorzaken, zoals restaurants, hotels, pensions en vormen van daghoreca) en onder bepaalde voorwaarden ook wonen.

De bebouwingsregeling is vergelijkbaar met die van de woonbestemmingen.

De bestemming heeft betrekking op de diverse detailhandelbedrijven, kantoren en horeca langs de Smidsweg, de Rijssensestraat, de Molenweg, de Constantijnstraat, de Groen van Prinstererstraat, de Spoelerstraat, de Salomonsonstraat en op het parkeerterrein Nijveldserf. De regeling op de verbeelding en in de regels is vergelijkbaar met die van de bestemming woondoeleinden.

 

Een bijzondere regeling is die voor het winkelcomplex aan de Smidsweg 7 te Nijverdal waar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich op 13 oktober 2010 (200906291/1/R3) nadrukkelijk over heeft uitgesproken.

Het gaat hier om een grootschalig detailhandelsbedrijf met een minimale bedrijfsvloeroppervlakte van 600 m2 per vestiging, waarbij in de voorschriften (thans regels genoemd) wordt begrepen: een supermarkt, met daaraan gelieerde, al dan niet in afzonderlijke units ongebrachte detailhandelsfuncties en van de detailhandel deeluitmakende, al dan niet in afzonderlijke units ongebrachte kantine, magazijn en kantoorruimte . De gemeente wil met deze regeling voorkomen dat zich op deze locaties kleinschalige detailhandel vestigt die eigenlijk in het kernwinkelgebied thuishoort

 

De Raad van State verbood het om in een limitatieve opsomming op te nemen wat onder "aan een supermarkt gelieerde functies" wordt verstaan omdat de zinsnede "aan een supermarkt gelieerde functies" volgens de Raad van State duidelijk genoeg afgebakend was. Deze uitspraak is onverkort in de regels van het nieuwe bestemmingsplan opgenomen en geldt, behalve voor de supermarkt (Supercoop) aan de Smidsweg 7 te Nijverdal ook voor de supermarkten aan de Spoelerstraat (Albert Hein), Grotestraat (Jumbo) en Beltmolenweg (tot voor kort Emté-supermarkt).

 

 

GROEN

Alleen de belangrijkste groenvoorzieningen zijn onder deze bestemming gebracht, zoals bijvoorbeeld het groen in het Park op Nijverdal (zie daartoe § 4.3 van deze toelichting) dat in het voorjaar 2014 wordt aangebracht.

De overige kleinere groengebieden vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijf. Ook sport- en speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, langsparkeren, water en extensieve openluchtrecreatie is toegestaan op gronden met deze bestemming.

 

MAATSCHAPPELIJK

Voorzieningen - voor zover niet gelegen in de gebieden Centrum 1, Centrum 2 of Centrum 3 - als onderwijs en educatieve voorzieningen, sociaal/medische voorzieningen, culturele voorzieningen, levensbeschouwelijke doeleinden, wonen uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, speelvoorzieningen, allen met de daarbij behorende erven, parkeervoorzieningen, water- en groenvoorzieningen zijn onder één noemer gebracht: de bestemming maatschappelijke doeleinden. De verschillende voorzieningen zijn dus onderling uitwisselbaar. In principe hebben de voorzieningen binnen die bouwvlakken ruimte voor uitbreiding, tenzij uit cultuurhistorische of ruimtelijke overwegingen een vergroting van de panden niet wenselijk is. Evenals bij de bestemming wonen zijn de bebouwingsbepalingen op de verbeelding aangegeven.

 

 

VERKEER-VERBLIJF

Overeenkomstig de functie van gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen, speelvoorzieningen en dergelijke gekozen voor de bestemming Verkeer - verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures, ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke.

 

Overeenkomstig de (toekomstige) functie van erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen en dergelijke gekozen voor de bestemming verkeer en verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen, zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke

Overeenkomstig de functie van gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen, speelvoorzieningen en dergelijke gekozen voor de bestemming Verkeer - verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures, ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke.

 

Zie hierover ook de algemeen uitgangspunten uit de vorige paragraaf. Overeenkomstig de (toekomstige) functie van erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen en dergelijke (inclusief straatgroen) gekozen voor de bestemming verkeer en verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen, zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke

 

Nutsvoorzieningen, zoals transformatorkastjes en telefooncentrale zijn in deze bestemming opgenomen met een aanduiding 'nutsvoorziening'.

 

Het Henri Dunantplein en het Markplein zijn medebestemd voor het houden van evenementen. Om die reden is de realisering van gebouwen en/of bouwwerken met een tijdelijk karakter ten behoeve van deze evenementen mogelijk gemaakt. Na afloop van een evenement dienen deze bouwwerken onverwijld te worden verwijderd.

 

 

WONEN

Met betrekking tot het wonen zijn meerdere groepen (van woningtypen) te onderscheiden, waarvoor afzonderlijke bestemmingen met een specifieke regeling zijn geïntroduceerd, te weten:

- Wonen-1, woningen met een lage goot-/bouwhoogte;

- Wonen-2, woningen met een hoge goot-/bouwhoogte

- Wonen-3 appartementen

- Wonen - Karakteristiek

- Wonen - Uit te werken

- Woongebied.

 

In de bestemmingen Wonen-1, Wonen-2 en Woongebied zijn bouwregels als goot- en bouwhoogte en dakhelling in de regels opgenomen. Bij Wonen - 3 is dit op de verbeelding aangegeven.

Behalve de regeling voor hoogtematen en dergelijke is in de verschillende woonbestemmingen ook de bouwdiepte voor hoofdgebouwen opgenomen. Hierbij is het in de voorgaande plannen gebruikelijke onderscheid voor de verschillende woningsoorten gehanteerd, dat wil zeggen 10 m bouwdiepte voor rijenwoningen, 12 m voor dubbele woningen en 15 m voor vrijstaande woningen.

 

De bestemming Wonen - Karakteristiek heeft betrekking op de karakteristieke panden. Voor deze woningen geldt een specifieke regeling, gericht op behoud en herstel van de karakteristiek waarden.

 

De bestemming Wonen - Uit te werken heeft betrekking op een terrein aan de Groen van Prinsterstraat te Nijverdal waar voorheen de Hendrik Wormser basisschool stond. Voor dat terrein is de gemeente contractuele verplichtingen aangegaan met Bouwbedrijf Ter Steege uit Rijssen. De gemeente heeft de verplichting deze bestemming onder voorwaarden uit te werken als bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening voor 19 woningen.

 

De bestemming Woongebied heeft betrekking op gronden langs de Van den Steen van Ommerenstraat waar enige tijd geleden woningen zijn gesloopt waardoor de realisering van een tunnel behorende bij het Combiplan (een verlegging en bundeling van rijksweg 35 en het spoor door Nijverdal) mogelijk is gemaakt. Deze bestemming maakt vervangende nieuwbouw van woningen op deze locatie bij recht mogelijk. De minimum en maximum goothoogte bedragen 4 m en 8 m, de maximale bouwhoogte 12 m en de minimale en maximale dakhelling respectievelijk 30° en 55°.

 

De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding waarvoor eerst nader in de regels moet worden gelezen wat hiermee wordt bedoeld.

Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke.

De regeling is, zoals eerder weergegeven, in belangrijke mate gerelateerd aan de bestaande situatie. Het wonen is in drie bestemmingen nader onderscheiden. Een en ander is in hoofstuk 5 uiteengezet.

 

REGELING WOONBEBOUWING

De woonbebouwing is door middel van bouwvlakken geregeld waarbinnen zowel hoofdgebouwen als bijgebouwen moeten worden gebouwd. In elke situatie heeft een afweging plaatsgehad van enerzijds handhaving van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds de mogelijkheden voor uitbreiding van de hoofd- en bijgebouwen. In het algemeen zijn de bebouwingsmogelijkheden in cultuurhistorisch waardevolle gebieden beperkter dan in de overige delen van het plangebied.

Zoals eerder vermeld, is de bouwstrookdiepte afhankelijk van het soort woning met de daaraan gerelateerde ruimtebehoefte en in de regels verwoord.

Zoals vermeld, is ervoor gekozen om verschillende woningcategorieën onder te brengen in afzonderlijke bestemmingen W1, W2 et cetera.

De toegestane bouw- en goothoogte en de dakhelling zijn voor elk van deze bestemmingen in de regels opgenomen. De regels kennen een aantal algemene bouwregels, waaronder de zijdelingse perceelgrensafstand (3 m) voor hoofdgebouwen.

 

KARAKTERISTIEKE PANDEN

De panden met een karakteristieke bestemming hebben een beschermende regeling, dat wil zeggen dat de stedenbouwkundige samenhang en de bestaande hoofdvorm van de gebouwen moet worden gehandhaafd. Dit is geregeld voor alle percelen waarop karakteristiek percelen zijn gesitueerd; deze plangebieden zijn gesitueerd in de terzake relevante bestemmingen "centrum 2", "gemengd" en "Wonen - Karakteristiek".

 

BIJGEBOUWEN EN AAN- EN UITBOUWEN

In het algemeen geldt dat aan-, uit- en bijgebouwen op het gehele achtererf binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, gerekend vanaf een afstand van 3 m achter de voorgevel. Bepaalde zijerven en/of gedeelten van achtererven dienen onbebouwd te blijven als dit uit cultuurhistorische of ruimtelijke overwegingen noodzakelijk is. Dit geldt met name voor situaties in de omgeving van karakteristieke panden en voor grote open (binnen)ruimtes. Door middel van de aangegeven bouwgrenzen is de algemene regel genuanceerd.

Voor de woningen waar een bijgebouw vóór de voorgevelrooilijn is gebouwd, is een specifieke bepaling opgenomen.

 

AAN HUIS VERBONDEN BEROEPEN

Het betreft hier met name dienstverlenende beroepen, waarbij veel denkwerk moet worden verricht en die over het algemeen in Nederland vanuit huis worden uitgeoefend. Duidelijk is dat het om het beroep gaat van degene die daar ook woont. Een praktijk met meerdere werknemers is alleen in zeer beperkte mate mogelijk. Het gaat dan om ondersteuning ter uitoefening van het beroep, zoals de assistente bij een tandarts. Een praktijk met meerdere advocaten of artsen is dus geen aan huis verbonden beroep. Wil men dit wel en zijn er geen ruimtelijke argumenten tegen een kleinschalige praktijk, dan kan hiervoor met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bestemmingsplan. Er wordt dan gesproken van een bedrijf. Ook andere soorten bedrijven kunnen naast de woonfunctie worden toegestaan, mits de woonfunctie blijft gehandhaafd en een gedegen afweging is gemaakt, waaruit blijkt dat de bedrijfsuitoefening geen nadelige gevolgen heeft voor de omgeving. Dat zal afhangen van de grootte van het perceel en de bebouwing, de ligging in een echte woonwijk of in een meer gemengd gebied et cetera.

 

De woonbebouwing is door middel van bouwvlakken geregeld waarbinnen zowel hoofdgebouwen als bijgebouwen moeten worden gebouwd. In elke situatie heeft een afweging plaatsgehad van enerzijds handhaving van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds de mogelijkheden voor uitbreiding van de hoofd- en bijgebouwen. In het algemeen zijn de bebouwingsmogelijkheden in cultuurhistorisch waardevolle gebieden beperkter dan in de overige delen van het plangebied.

Zoals eerder vermeld, is de bouwstrookdiepte afhankelijk van het soort woning met de daaraan gerelateerde ruimtebehoefte en in de regels verwoord.

Zoals vermeld, is ervoor gekozen om verschillende woningcategorieën onder te brengen in afzonderlijke bestemmingen W1, W2 et cetera (zie het voorgaande hoofdstuk).

De toegestane bouw- en goothoogte en de dakhelling zijn voor elk van deze bestemmingen in de regels opgenomen. De regels kennen een aantal algemene bouwregels, waaronder de zijdelingse perceelgrensafstand (3 m) voor hoofdgebouwen.

Op perceel aan de Ninaberlaan is de mogelijkheid voor het bouwen van een vrijstaande woning of twee woningen aaneen. Voor het bouwen van twee woningen aaneen, zijn stedenbouwkundige eisen opgenomen, zodat de woningen passen in het stedenbouwkundige beeld. In onderstaand figuur is een schets opgenomen

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

 

7.1 Externe Veiligheid

algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  1. het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

  2. de Regeling externe veiligheid (Revi)

  3. de Registratiebesluit externe veiligheid;

  4. het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)

  5. het Vuurwerkbesluit.

 

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs).

Op transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten, tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In het externe veiligheidsplan 'Hellendoorn werkt aan veiligheid', vastgesteld op 20 maart 2007, is het veiligheidsbeleid van de gemeente Hellendoorn in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

 

Situatie in het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

 

Op de afbeelding op de volgende pagina is te zien dat in het plangebied een buisleiding (N-557-35-KR-002) van de Nederlandse Gasunie ligt. Deze informatie is afkomstig van de Risicokaart van Nederland. Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen worden gemeenten verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Voor de aanleg van nieuwe buisleidingen wordt door IenM gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze is nog op dit moment niet klaar, maar uit het ontwerp blijkt dat er geen hoofdtransportleidingen door de bebouwde kom mogen liggen.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Volgens het Bevb worden gemeenten verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding, of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, wordt tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord. In het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

 

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegelaten. De artikelen 11 t/m 13 van het Bevb zijn derhalve niet van toepassing. Wel dient conform artikel 14 de gasleiding en de bijbehorende belemmeringenstrook van 5 m in de verbeelding en de regels verwerkt te worden.

 

ROUTES GEVAARLIJKE STOFFEN

Momenteel is alleen de Burgemeester H. Boersingel aangewezen als route gevaarlijke stoffen. Voor de overige wegen binnen de gemeente Hellendoorn dient voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ontheffing te worden aangevraagd.

7.2 Bodemkwaliteit

Algemeen:

Een schone bodem is nodig voor een goed milieu in het algemeen; de bodem mag geen risico's vormen voor de mens en het milieu. Met een schone bodem zijn er geen belemmeringen voor het universele gebruik ten behoeve van wonen en werken, maatschappelijk en cultureel gebruik en het gebruik voor recreatieve doeleinden, groenvoorzieningen en instandhouding van de natuur. Daarmee wordt de duurzaamheid van investeringen en het gewenste ruimtegebruik gewaarborgd. Voorts moeten de ontwikkelingen kunnen plaatsvinden zonder beperkingen en zo mogelijk met gebruikelijke investeringen.

Voorafgaande aan nieuwe planontwikkeling en het gebruik zal daarom door middel van bodemonderzoek de kwaliteit van de bodem moeten worden bepaald.

 

Bodemgegevens:

Ter plaatse van de huidige bebouwingen in het plangebied Centrum Nijverdal zijn uit de gegevens van alle bekende bodemonderzoeken de navolgende bodemverontreinigingen aan de orde:

  1. Grotestraat 167 / Smidsweg 1: onder de oude schuur (wordt binnenkort gesloopt) is nog een verontreiniging in de bovengrond

  2. Rijssensestraat 108 (chemische wasserij) Slooijer heeft een bodemverontreiniging met een vuiltong in het diepere grondwater tot in de Rijssensestraat en Nijkerkendijk uitlopend

  3. Constantijnstraat 8 voortuin/oprit een nog niet gesaneerde hbo-tank

  4. Rijssensestraat 71 (voorterrein drukkerij Ponsteen / voorheen Rijnsburger tankstation) nog verdacht op 3 stuks niet-gesaneerde hbo-tanks

  5. Flat Grotestraat 246-254 in achterterrein sterk verdacht van enkele hbo-tanks nog niet gesaneerd

  6. Smidsweg 85 (voorheen tankstation Lohuis) in achterterrein kadastrale grens restverontreiniging na afloop sanering

 

Wat is de stand van zaken met betrekking tot deze locaties ?

Ad1. zal nog dit jaar worden gesaneerd

Ad 2. is bij de provincie in onderzoek als bevoegd gezag

Ad 3. zal worden aangepakt bij planontwikkeling via een afzonderlijke herziening voor het gebiedje hoek Markt/Constantijnstraat

Ad 4. initiatief ligt bij de grondeigenaar.

Ad 5. geen regsitratie van bekend; wel ooit gemeld

Ad 6. restverontreiniging die voorlopig nog mag blijven zitten

 

Algemene conclusie:

Ten aanzien van de bodemaspecten wordt er van uitgegaan dat er geen ruimtelijke beperkingen zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan en de eventuele ontwikkeling en realisatie van de aanleg van infrastructuur en de bouw van woningen.

Op voorhand zijn de bekende gegevens van de uitgevoerde bodemonderzoeken naar verwachting voldoende dekkend voor een afdoende inzicht in de heersende bodemkwaliteit binnen het plangebied.

 

Bij een werkelijke ontwikkeling van een plan zal een volledig bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd ten behoeve van:

7.3 Water

Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

 

Beleidskader

Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw.

 

Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.

 

RIJKSBELEID

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:

 

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.

Bij de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

 

PROVINCIAAL BELEID

In de Omgevingsvisie 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van de wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

 

BELEID WATERSCHAP VECHTSTROMEN

Het Waterschap Regge en Dinkel (inmiddels gefuseerd met het Waterschap Velt en Vecht) tot het Waterschap Vechtstromen) heeft in oktober 2002 de nota Afkoppelen vastgesteld. Afkoppelen of het niet aankoppelen van verharde oppervlakken wordt gezien als een maatregel met milieuhygiënische en hydrologische voordelen. Door af te koppelen reduceert de vuiluitworp via rioolstelsels en verbetert het zuiveringsrendement. Daarnaast draagt afkoppelen bij aan het bereiken van een veerkrachtig watersysteem en het realiseren van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem.

Onder afkoppelen verstaat het waterschap het treffen van fysieke maatregelen om het tot afstroming komende hemelwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie te leiden, maar hydrologisch optimaal te benutten op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze.

Om de voordelen van afkoppelen tot hun recht te laten komen, heeft het Waterschap Regge en Dinkel een beleid geformuleerd. Hiermee wordt richting gegeven aan het afkoppelen van verharde oppervlakken door algemene doelstellingen uit te werken tot beleidslijnen.

Navolgende uitgangspunten (niet uitputtend) vormen het kader waarbinnen afkoppelen mag plaatsvinden:

Zowel in nieuw bebouwd gebied als in bestaand bebouwd gebied kan alleen op grond van zwaarwegende hydrologische bezwaren worden afgezien van afkoppelen.

 

GEMEENTELIJK BELEID

Waterplan Hellendoorn

In het Waterplan Hellendoorn zijn de uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot de inrichting van een duurzaam watersysteem in stedelijk gebied.

Een duurzaam watersysteem binnen het bebouwde gebied van de gemeente Hellendoorn kan worden bereikt door rekening te houden met zowel kwantitatieve aspecten als kwalitatieve aspecten.

Een voorbeeld van een kwantitatief aspect is dat er voldoende ruimte voor water dient te zijn. Deze situatie kan worden bereikt door het hemelwater af te koppelen. Het afgekoppelde water kan daarna worden geïnfiltreerd in de bodem of kan naar het oppervlaktewater worden geleid. Een nadere uitwerking van de mogelijkheden vindt in Hellendoorn en Nijverdal plaats op gemeentelijk niveau en ook bij particulieren (lopend project). Bij Nijverdal worden tevens afkoppelmogelijkheden uitgewerkt op het terrein van KtC-Noord en het gebied ten westen van de Rijssensestraat/De Joncheerelaan (lopend project); in de Kruidenwijk worden de mogelijkheden uitgewerkt voor het loskoppelen van het drainagesysteem van het rioolstelsel. Opgemerkt wordt dat het afkoppelen ook duidelijk positieve kwalitatieve aspecten heeft doordat minder vaak sprake zal zijn van ongewenste riooloverstorten. In Nijverdal wordt een uitwerking gegeven aan de berging van hemelwater afkomstig uit gebied ten oosten van de Rijssensestraat.

 

WATERTOETS

HUIDIG WATERSYSTEEM

Het plangebied maakt deel uit van het watersysteem van de Regge. De Regge is aangemerkt als een hoofdwatergang.

 

Thans kent het grootste deel van Nijverdal een gemengd rioolsysteem. In het oostelijke deel komt een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel voor.

 

ONTWIKKELINGEN

Voorliggend bestemmingsplan is in hoofdzaak een conserverend plan. Het plan voorziet niet in grootschalige ontwikkelingen die van invloed zijn op het watersysteem.

In het navolgende zijn de uitgangspunten voor een duurzaam waterbeheer uiteengezet.

 

DUURZAAM WATERBEHEER

Het waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

Het streven is water vast te houden in het plangebied. Hiertoe zal 10% van het oppervlak (wegen, paden, daken et cetera) uit water bestaan. De mogelijkheden voor infiltratie van water in de ondergrond dienen nader te worden onderzocht.

Met betrekking tot de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' wordt rekening gehouden met de te gebruiken materialen in de nog te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Gestreefd wordt naar het gebruik van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Vuil water wordt via een gescheiden rioolstelsel afgevoerd.

 

COMPENSERENDE MAATREGELEN

Zoals hiervoor is vermeld, dient voor de berging van water in nieuwbouwlocaties 10% van het verharde oppervlak (wegen, paden, daken, tuinen et cetera) uit water te bestaan. Dit kan enerzijds geschieden door bestaande watergangen te verbreden en anderzijds door in of aansluitend op de locaties waterpartijen te realiseren, bijvoorbeeld in groengebieden.

Op nieuwbouwlocaties, waarbij het verharde oppervlak niet toeneemt, is compensatie niet vereist.

 

De kosten voor waterhuishoudkundige ingrepen worden meegenomen in de exploitatieopzet.

 

INRICHTINGSEISEN RIOLERING EN WATERHUISHOUDING

Bij alle woninguitbreidingen en herinrichtingsgebieden wordt in principe een systeem voor riolering en waterhuishouding gekozen dat duurzaam wordt opgezet waarbij de voorkeursvolgorde zoals vastgelegd in het landelijke beleid als richtsnoer dient.

 

Concreet betekent dit:

 

GEVOLGEN WATERSYSTEEM

Bij de stedenbouwkundige invulling van de nieuwbouwlocaties wordt aandacht besteed aan groen en water. In overleg met het waterschap moeten indien nodig de mogelijkheden voor infiltratie, eventueel extra wateroppervlak en de aan- en afvoer van het water worden bekeken. Afhankelijk van de waterhuishouding rondom de locaties liggen hier al dan niet beperkingen.

De kwaliteit van het afstromend regenwater vanuit het terrein zal aan de hand van het wegverhardingssoort en het aantal verkeersbewegingen moeten worden beoordeeld om te besluiten of het ongezuiverd bij het oppervlaktewater kan worden gevoegd. Voor dakwater geldt wel dat dit direct naar het oppervlaktewater kan worden geleid. Hierbij wordt er wel van uitgegaan dat sprake is van duurzame bouw.

 

Wat betreft de afvoer van water uit nieuwbouwlocaties geldt als uitgangspunt dat deze niet groter mag zijn dan de huidige afvoer. Voor een toename van de afvoer van water door uitbreiding van verharde oppervlakken of het aanleggen van een gescheiden rioleringsstelsel, dienen dan ook op het terrein zelf waterbeheersingsmogelijkheden te worden gecreëerd.

 

Resultaat van de feitelijke Watertoets

Voor het plangebied is een watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl, waardoor het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over deze planherziening. Uit de beantwoording van de vragen van deze toets Code 20140210-63-8437 volgt dat de normale procedure zou moet worden gevolgd.

Het bestemmingsplangebied raakt geen beperkingsgebied als bedoeld op de legger van het waterschap. Omdat het een actualisatie van een bestemmingsplan betreft, die conserverend van aard is, wordt het aanvaardbaar geacht om te volstaan met het opnemen van een "standaard" waterparagraaf in deze plantoelichting.

Het ontwerpplan is in het kader van het vooroverleg ingezonden naar het dagelijks bestuur van het Waterschap Vechtstromen. Het ingekomen advies van het Waterschap luidt dat zij geen bezwaar heeft tegen de in het ontwerpbestemmingsplan voorgenomen ontwikkelingen, reden waarom zij een positief wateradvies afgeeft.

 

Verder is er een beperking vanwege het waterintrekgebied. In het kader daarvan wordt dit plan voorgelegd aan de ambtelijke eenheid Ruimte en Wonen van de provincie Overijssel.

Deze beperking heeft te maken met het feit dat er een waterintrekgebied is gesitueerd.

7.4 Ecologie

De natuurwetgeving en het -beleid in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming.

 

GEBIEDSBESCHERMING

Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden die strikt zijn beschermd. Daarnaast zijn er onder andere ook nog de Nationale Parken en de Ecologische Hoofdstructuur.

De Natuurbeschermingswet 1998 legt de bescherming van de Natura 2000-gebieden in nationale wetgeving vast. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt deze wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitatten kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.

De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk sturend, ruimtelijk concept voor het herstellen, in stand houden en ontwikkelen van de natuur in Overijssel. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur moet in 2018 zijn ontwikkeld tot een ruimtelijk samenhangend, stabiel en duurzaam te behouden ecologisch systeem. Waar mogelijk wil de provincie ook de ecologische functie van de natuurgebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur combineren met recreatief medegebruik. Andere natuurdoelen uit het streekplan zijn:

 

SOORTENBESCHERMING

De soortenbescherming kent naast de wettelijke bescherming van de Flora- en faunawet een actieve soortenbescherming via onder andere de Rode lijsten. In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd.

 

Voor verschillende onderdelen van het plangebied is recentelijk ecologisch onderzoek ingesteld. In het navolgende wordt hiervan een korte weergave gegeven.

 

Het bestemmingsplan is conserverend van karakter.

Ook in andere incidentele ingrepen dient voordat de (omgevings)vergunning kan worden afgegeven, bekend te zijn of zich daadwerkelijk beschermde planten- en diersoorten bevinden.

 

Vogel- en habitat richtlijn

Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitatten die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitatten en bescherming van wilde flora en fauna.

 

Vorengenoemde gebieden worden ten westen van het plangebied aangetroffen. Rekening dient te worden gehouden met het afwegingskader dat op deze gebieden van toepassing is. Dit afwegingskader is namelijk niet alleen van toepassing op activiteiten binnen de richtlijngebieden, maar ook op activiteiten in de nabijheid hiervan (als deze gevolgen kunnen hebben voor de richtlijngebieden). Gesproken wordt van de externe werking.

Dit betekent concreet dat bij nieuwe ontwikkelingen in of nabij de aangewezen gebieden wordt getoetst of de ingrepen significante gevolgen hebben op de waarden waarvoor het betreffende gebied is aangewezen. In de wijzigingsbepalingen is dit vertaald in de zin dat als criterium is opgenomen dat de geplande ingreep geen duidelijk aantoonbare negatieve gevolgen mag hebben voor de in het aangewezen Vogelrichtlijngebied voorkomende vogelsoorten en hun habitatten.

7.5 Luchtkwaliteit

In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005).

Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico''s van luchtverontreiniging. Het bevat luchtkwaliteitsnormen voor zwavel- en stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.

De wet geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. In Nederland dient elke ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving.

 

Op basis van de nieuwe wetgeving is er een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld die aangeeft welke ontwikkelingen als ''niet in betekenende mate'' kunnen worden gezien zodat verdere toetsing aan de normen niet hoeft plaats te vinden. Zo is aangegeven dat de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 500 woningen zonder meer toelaatbaar wordt geacht.

Het toestaan van extra woningbouw is in dit plan niet aan de orde, daar waar dat wel aan de orde kan zijn gebeud dat onder beleidsmatige en milieu voorwaarden, zoals de Wet luchtkwaliteit.

 

Onderzoek

Door het overwegend consoliderende karakter van dit bestemmingsplan worden geen nieue ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan heeft een overwegend beheersmatig karakter en leidt hierdoor niet tot een wezenlijke wijziging in de verkeersaantrekkende werking.

 

Conclusie

Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

7.6 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt onder andere geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wgh misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:

 

Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, wordt in de Wet geluidhinder bepaalt dat akoestisch onderzoek moet worden verricht naar de geluidsbelasting ten gevolge van (spoor)wegen op een bepaalde afstand van geluidsgevoelige functies.

 

In het kader van de Wgh is voor dit bestemmingsplan op dit moment geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Binnen dit conserverende plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies bij recht mogelijk gemaakt. De planologische onwikkelingen die in het voorgaande bestemmingsplan nog door middel van wijzigingsbevoegdheden mogelijk waren, zijn allen geschrapt. Dergelijke ontwikkelingen zijn uitsluitend nog mogelijk via afzonderlijke planherzieningen waarbij in voorkomende gevallen ook aan de Wet geluidhinder zal moeten worden getoetst.

 

Er is één nieuwe wijzigingsbevoegdheid toegevoegd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan "Centrum Nijverdal 2004". In het gebied centrum 2 is voor de percelen tussen tussen het pand "De Koning" (= pand op de zuid-/oosthoek van het Keizerserf/Constantijnstraat en het pand "De Keizer" (pand van de Woningstichting op de noord-/oosthoek Keizerserf/Willem Alexanderstraat) een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op basis van een harde schriftelijke toezegging uit het verleden, is de gemeente onder voorwaarden bereid medewerking te verlenen aan het wijzigen ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening van de geldende bestemming voor deze percelen op basis van een integraal plan voor alle genoemde percelen dat voorziet in vervangende commerciële ruimtes op de begane grond, met daarboven in totaal 33 appartementen waarbij het geheel zal worden gebouwd in drie bouwlagen met daarboven een terugliggende vierde bouwlaag. Eén van de voorwaarden voor het gebruikmaken van deze wijzigingsgbevoegdheid is dat moet worden voldaan aan het ter zake bepaalde in de Wet geluidhinder. Conclusie:

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

7.7 Bedrijven en milieuzonering

Indien door middel van een bestemmingsplan nieuwe milieugevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen geen milieuhinddergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

 

Onderzoek

Binnen dit conserverende plan worden geen nieuwe milieuhinderlijke functies mogelijk gemaakt.

 

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

7.8 Archeologie

In geval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het Verdrag van Malta verplicht. Op 1 september 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg van kracht (Wamz) geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.

 

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Binnen het plangebied komen geen archeologische monumenten voor.

Het plangebied is getoetst aan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) en aan de provinciale archeologische verwachtingskaart uit de provinciale Omgevingsvisie.

Daarbij blijkt dat het plangebied niet is gekarteerd. Bovendien is in vrijwel het gehele centrum van Nijverdal als meest dynamische gebied van onze gemeente, de bodem geroerd.

 

Op dit moment worden in het voorliggende gebied geen onwikkelingen voorzien. Mocht er op enig moment wel in een grote bouwkundige ontwikkeling worden voorzien waarbij archeologisch mogelijk belangen gaan spelen, dan zal op dat moment via een herziening van het bestemmingsplan in de planregels rekening worden gehouden met archeologische belangen.

 

De ingebrachte zienswijze brengt oprecht dat uitdrukken dat de bewoordingen in het ontwerpbestemmingsplan met betrekking tot de aandacht voor de zorgplicht voor het archeologisch bodemarchieft in dit geval (te) mager verwoord overkomt.

 

In de gekozen bewoordingen is daarmee de essentie van datgene wat de gemeente extra heeft onderzocht, niet beschreven. Dat had in deze niet mogen gebeuren. We zijn het dan ook met de indiener van de zienswijze eens dat de IKAW in dit thema (Archeologie) voor dit plangebied, waarbij het gaat om nog relatief vrij jong stedelijk gebied, geen gegevens geeft.

 

Aanvullend hierop (op de tekst onder 7.8 van de plantoelichting) behelst het plangebied een dicht bebouwd stedelijk gebied waarin zich de laatste 65 jaren veel veranderingen en daarmee vele situaties van roeren van de ondergrond hebben voorgedaan.Vrijwel alles is "op de schop geweest" Daarbij komt het bijzondere van dit (plan)gebied. De grondslag binnen het plangebied betreft een uitloper van de flankzone van de Heuvelrug richting het beekdalgebied van de Regge. De toegepastge funderingstechnieken in deze streek behelzen daarbij van oudsher zogenaamde funderingen op staal. Dat wil zeggen funderingen vanaf de vaste, draagkrachtige ondergrond.

 

Kenmerkend voor het bouwen op de vaste draagkrachtige ondergrond in beperkt hellinggebied is, dat het funderen in de regel gebeurt vanuit een gecreëerd horizontaal vlak. Anders verwoord, wil dat zeggen dat voor de aanleg van de funderingen in de regel behalve voor de oostgevel, meer dan tot op de vaste grond werd uitgegraven om het horizontale vlak te kunnen vormen, waarop vervolgens gefundeerd werd. Het vertrekpunt voor de vaste grond is dan de oostelijke kant van het pand.

 Kortom in de regel heeft elk pand binnen dit plangebied een vaste grond die dieper ligt dan de historische vaste grond. De vervangende nieuwbouw van de afgelopen 10-20 jaar is daarnaast veelal samengegaan met herprojectie (verschuiving) en/of met de bouw van een kelder of parkeergarage.

Voorts hebben we bij de verkenning van datgeen wat nodig kon zijn in het kader van deze zorgplicht, rekening moeten houden met het gegeven dat het centrum van Nijverdal ernstig te leiden heeft gehad van oorlogsbombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Grote delen van het centrum zijn hierdoor destijds weggevaagd, het puin werd nadien afgevoerd naar wegen in het landelijke gebied.

Tot slot hebben we moeten constateren dat alle VV / EV bestemmingen te maken hebben met een overmaat aan kabels en leidingen, rioleringen, water infiltratie pakketten et cetera, wat - zeker de laatste 50 jaren - regelmatig onderhevig is geweest aan veranderingen, vernieuwing en verleggen. Dit alles is samengegaan met vele malen van vergravingen en dienovereenkomstige roeringen van de ondergrond ter plaatse. In dit plangebied zelfs zodanig dat het belangrijke thema groen in dit stedelijke gebied voortdurend een gevecht om de ruimte is met de beperkingen die uitgaan vanwege de ligging van kabels en leidingen, riolen etc.

 De hiervoor aangeduide herprojectie van de nieuwe gebouwen die volgend zijn geweest op de sloop van de wederopbouw heeft ook tot gevolg, dat vele van de thans niet bebouwde gebieden met veelal de bestemming VV (Verkeer en Vervoer) in de vrij jonge geschiedenis van Nijverdal ook eerder bebouwd zijn geweest, dus dieper zijn gefundeerd dan de vaste grond en vanwege de sloop en de veranderende functie, nog weer verder geroerd zijn geraakt. 

Het geheel overziende betekent dit, dat alle feiten wijzen op het overwegend geroerd zijn van de ondergrond, waarbij de hellingsituatie van het plangebied, op veel plekken automatisch meer aanlegdiepte vergde dan normaliter gebruikelijk is in vlakgebied. In die situatie, met vele van oudsher roerende factoren van de ondergrond, is het in rede onverantwoord c.q. onnodig om kosten te maken voor vóóraf uitgevoerd archeologisch onderzoek vanwege geen tot minimale verwachtingswaarde qua archeologie. 

De zorgplicht is daarmee niet extra te dienen. Daarbij komt dat indien een gemeente in een situatie als deze ongemotiveerd, dus tegen de feiten in, over zou zijn gegaan tot archeologisch onderzoek, het maatschappelijke draagvlak ernstige schade zou oplopen voor onderzoek in andere plangebieden waar de zorgplicht voor het archeologische erfgoed juist wel reële verwachtingssituaties geeft.

 De zienswijze die in deze speelt, geeft echter wel aan dat elke situatie z'n eigen argumenten kent en die dan ook in de planbeschrijving correcte aandacht verdienen. De specifieke argumenten die gelden voor het plangebied Nijverdal Centrum blijken van dien aard dat daarvoor de provinciale archeoloog bij het Oversticht niet geconsulteerd hoefde te worden. De ingebrachte zienswijze leert de gemeente wel dat het beter was geweest het Oversticht te informeren evenals de locale Historische Kring Hellendoorn Nijverdal en de Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie.

 Resumerend betekent dit dat de door de gemeente getrokken conclusie dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, aanvulling en verbetering behoeft.

Wel blijft net als in andere plangebieden, de noodzaak om alert te zijn op onverwachte archeologische situaties van kracht. 

Conclusie: een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

7.9 Sociale veiligheid

Bij sociale veiligheid gaat er erom dat de omstandigheden in de openbare buitenruimte, met name wegen, langzaam verkeersroutes, paden en groenvoorzieningen zodanig zijn dat mensen zich daar redelijk veilig voelen en dat ook zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Bij eventuele wijzigingen in het plangebied zal waar mogelijk aandacht worden besteed aan maatregelen ter handhaving en verbetering van de sociale veiligheid. Over het algemeen bevinden zich in het gehele plangebied woningen op de begane grond, dan wel boven de op de begane grond gesitueerde winkels, waardoor er sprake zijn van een relatief hoge mate van sociale controle op de openbare ruimten in de avonduren.

7.10 Overige aspecten

De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:

zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van de Wet ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voorliggend bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter en staat geen grootschalige ontwikkelingen toe waarvoor de gemeente initiatiefnemer is c.q. financieel verantwoordelijk is, uitgezonderd een strook grond aan de Van den Steen van Ommerenstraat waar maximaal 38 woningen kunnen worden gerealiseerd ter vervanging van woningen die enige tijd geleden zijn gesloopt teneinde tussen De Joncheerelaan en de Meijboomstraat een tunnel te kunnen realiseren behorende bij het Combiplan ( = een verlegging en bundeling van Rijksweg 35 en het spoor door Nijverdal.

De kosten voor het ontwikkelen van dit nieuwe bestemmingsplan voor het centrum van Nijverdal komen voor rekening van de gemeente Hellendoorn.

 

Planschade

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een wijziging van het planologisch regime kan in beginsel aanleiding geven tot planschade.

Op voorhand wordt ingeschat dat er geen sprake is van planschade. Echter bij een verzoek om planschadevergoeding, zal het advies van de SAOZ (en uiteindelijk de rechter en in hoogste en laatste instantie de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) defintief uitsluitsel geven. In geval er omgevingsvergunningen worden verleend voor het binnen- of buitenplans afwijken van het bestemmingsplan, zullen waar nodig planschadeverhaalsovereenkomsten worden afgesloten.

 

De gemeente zal bij iedere aanvraag om een omgevingsvergunning bezien of planschade aan de orde is. Indien dit het geval kan zijn, zal daar waar mogelijk met belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

 

Geen exploitatieplan noodzakelijk

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatie vaststelt tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd of er geen sprake is van kostenverhaal.

Gezien het overwegend conserverende karakter wordt een exploitatieplan niet noodzakelijk geacht. Mochten er toch ontwikkelingen zijn die tot kostenverhaal nopen, dan zal dat waar nodige worden geregeld via anterieure overeenkomsten dan wel door middel van zelfstandige planologische procedures (afzonderlijke planherzieningen). Mocht het afsluiten van een anterieure overeenkomst niet lukken, dan kan er in het uiterste geval altijd nog een exploitatieplan worden opgesteld, doch daar wordt op voorhand niet van uitgegaan.

HOOFDSTUK 9 Vooroverleg

Inspraak

Op 21 januari 2014 is een inloopbijeenkomst georganiseerd. Ruim 200 winkeliers/eigenaren in de aanloopgebieden en het kernwinkelgebied over de planopzet persoonlijk geïnformeerd en konden tijdens deze avond kennisnemen van de hoofduitgangspunten.

 

Voor deze herziening is er gekozen om geen (facultatieve) inspraakprocedure te houden, doch - na een georganiseerde inloop-/informatieavond direct over te gaan tot ter visie legging van een ontwerpbestemmingsplan.

 

Overleg met instanties

Het ontwerpbestemmingsplan is voor vooroverleg ingezonden naar diverse instanties. Het Waterschap Vechtstromen constateert geen strijdigheid met het het waterbelang. Met de Gasunie is overleg gevoerd over de regeling voor de hogedruk aardgastransportleiding die het gebied doorkruist ter plaatse van de Parallelweg en de Constantijnstraat. De regionale brandweer merkt op dat het een conserverend plan betreft waar geen aandachtspunten gelden ten aanzien van de externe veiligheid en kan zich vinden paragraaf externe veiligheid. De provincie Overijssel kan zich in de planopzet vinden en constateert geen strijdigheden met het provinciaal belang.