Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0163.BPDAARLERVEEN2017-VG01 |
Toelichting
Gemeente Hellendoorn
Bestemmingsplan "Daarlerveen 2017"
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 2 Daarlerveen: onstaanswijze en ontwikkeling
2.2 Bevolking en woning voorraad
3.1 Historische ontwikkeling en ruimtelijke karakteristiek
4.3.2 Omgevingsvisie Overijssel (2017)
4.3.3 Omgevingsverordening Overijssel (2017)
4.3.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
4.3.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
4.3.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling
HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten
HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 9 Inspraak en overleg
HOOFDSTUK 1 Inleiding
AANLEIDING
In de gemeente is een groot aantal verouderde bestemmingsplannen van kracht. Om diverse redenen heeft de gemeente besloten om binnen afzienbare tijd deze gedateerde plannen te herzien. Meerdere bestemmingsplannen zijn inmiddels herzien of in procedure. Dit bestemmingsplan voor Daarlerveen is de volgende in de herzieningenreeks. Dit plan omvat het gehele dorpsgebied van Daarlerveen.
STANDAARD BESTEMMINGSREGELING
Aan de hand van een pilotproject zijn de uitgangspunten voor een bestemmingsregeling overeengekomen. Deze regeling is algemeen voor bestemmingsplanherzieningen toegepast. Ook de resultaten van de inspraak en het overleg ten aanzien van de eerder opgestelde bestemmingsplannen zijn in deze herziening verwerkt. Naar aanleiding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 juli 2008 is ook de systematiek aangepast. De gemeente heeft daarbij gekozen voor een meer globale regeling van met name de woon bestemmingen.
Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
VOORGAANDE PLANNEN
Het bestemmingsplan voor het gebied Daarlerveen vervangt het bestemmingsplan "Daarlerveen", vastgesteld door de raad op 25 juni 2007, goedgekeurd door gedeputeerde staten op 14 september 2007 en onherroepelijk geworden op 14 november 2007.
AARD VAN HET PLAN
Het plan heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter, dat wil zeggen dat het vooral gaat om een goede en eigentijdse regeling van de bestaande situatie. Nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen waar het min of meer concrete plannen betreft.
Voor zover mogelijk is rekening gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van bestaande woningen en ontwikkeling van bedrijven en dergelijke.
OPZET VAN DE TOELICHTING
In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de cultuurhistorie, de ontwikkeling van de bevolking en wonen in het recente verleden, de huidige ruimtelijke karakteristiek en de functies, het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van de provincie en de gemeente, een uiteenzetting van de uitgangspunten voor de opzet van het plan en de juridische vormgeving. Het hoofdstuk Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten omvat naast de reguliere milieu aspecten de paragrafen externe veiligheid, water, archeologie en ecologie. Ten slotte wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraak en het overleg.
In de gemeente is een groot aantal verouderde bestemmingsplannen van kracht. Om diverse redenen heeft de gemeente besloten om binnen afzienbare tijd deze gedateerde plannen te herzien. Meerdere bestemmingsplannen zijn inmiddels goedgekeurd of in procedure. Dit bestemmingsplan voor Daarlerveen is de volgende in de herzieningenreeks. Dit plan omvat de gehele bebouwde kom van het dorp Daarlerveen.
HOOFDSTUK 2 Daarlerveen: onstaanswijze en ontwikkeling
2.1 Cultuurhistorie
In het uiterste noordoosten van de gemeente Hellendoorn ligt een gebied met een specifieke veenkoloniale verkavelingsstructuur, die verder niet binnen de gemeentegrenzen voorkomt. Daarlerveen is in feite een uitloper van het noordelijk aansluitende dorpsgebied van Vroomshoop, gemeente Twenterand. Wat binnen de strakke veenkoloniale structuren vooral opvalt, is de lintbebouwing, die zich in Daarlerveen heeft ontwikkeld langs het Overijssels kanaal. Loodrecht daarop is een lint ontstaan aan de Nieuwstraat en op een minder intensieve manier aan de Kalkwijk en de Nonkeswijk. De kanalen spelen binnen de verkaveling een belangrijke rol. Vroeger werden ze gebruikt om turf af te voeren; het Overijssels kanaal heeft nu nog een functie voor de binnenscheepvaart. Ook de wegen hebben een rechtlijnige structuur aangenomen. Op ongeveer 180 m westelijk van het kanaal is aan het eind van de negentiende eeuw een spoorlijn aangelegd. De topografische kaarten van circa 1900 en 20001 geven een duidelijk beeld van de cultuurhistorische ontwikkeling van
2.2 Bevolking en woning voorraad
BEVOLKING
Tussen 1998 en begin 2017 nam de gemeentelijke bevolking als geheel toe van 35.544 naar 36.046 inwoners (stijging van 1,4%). Dit houdt een gemiddelde groei in van 50 inwoners per jaar.
Begin 2017 bedroeg het bevolkingsaantal van Daarlerveen 1.151 inwoners (exclusief buitengebied) , tegen 1.156 in 2005. In de afgelopen tien jaren is de bevolking van Daarlerveen dus qua aantal nagenoeg gelijk gebleven (een relatief geringe toename met circa 0,43%).
Het aantal huishoudens bedroeg in 2009 260, tegen 300 in 2017. Daarmee is ook het aantal woningen in deze periode met 40 toegenomen. Daarbij moet bedacht worden dat door een andere wijkindeling de cijfers enigermate vertekend kunnen worden weergegen. huishoudens uit het buitengebied in deze aantallen niet worden meegenomen.
De leeftijdsopbouw van Daarlerveen wijkt slechts in relatief geringe mate af van het gemeentelijke gemiddelde. Het percentage 0 tot 19-jarigen (20,3%) in Daarlerveen is wat lager dan in de gemeente als geheel (24,02%), de groep 20 tot 64-jarigen (64% is vergelijkbaar met het gemeentelijke gemiddelde van 64,22% en het percentage ouderen (>64) van 14,4% ligt daarmee ongeveer 1% boven het gemeentelijke gemiddelde (13,48%).
WONINGVOORRAAD
De gemeentelijke woningvoorraad is tussen 2000 en begin 2016 gestegen van 13.219 naar 14.536 woningen (stijging van 9,96%). Dit houdt een jaarlijkse groei in van gemiddeld 87 woningen.
In 2009 bedroeg het woningbestand in Daarlerveen 260 woningen. Op 1 januari 2017 waren er 300 woningen. Dat houdt een toename in van 40 woningen (stijgin met 15%).
WONINGBEZETTING
In de gemeente als geheel is de gemiddelde woningbezetting gedaald van 2,75 personen per woning in 1998 tot 2,57 personen per woning in 2010.
Verwacht wordt dat de daling van de gemiddelde woningbezetting de komende jaren zal voortzetten, zowel in de gemeente in het geheel, als in Daarlerveen.
HOOFDSTUK 3 Huidige situatie
3.1 Historische ontwikkeling en ruimtelijke karakteristiek
Ligging
Daarlerveen ligt aan het Overijssels kanaal in het noordoostelijke gedeelte van de gemeente Hellendoorn, direct aansluitend aan de kern Vroomshoop, gemeente Twenterand. De weg langs de oostzijde van het kanaal is de verbinding tussen Vroomshoop en Vriezenveen.
Kenmerken oorspronkelijk dorpsgebied
Door de verdichting van de lintbebouwing is geleidelijk de dorpskern van Daarlerveen ontstaan. Het kanaal is sterk bepalend voor de ruimtelijke structuur van Daarlerveen. Aan beide kanten ervan ligt verharding, dat samen met het water zorg draagt voor een zeer breed profiel. De bebouwing langs de wegen is rond 1900 ontstaan en in de loop der tijd herbouwd, vernieuwd en verdicht. Van oudsher is de lintbebouwing ten westen van het kanaal minder intensief dan dat aan de overzijde. In het dorp komen woonhuizen voor, maar ook andersoortige bebouwing zoals boerderijtjes, winkels en bedrijven.
Karakteristieke bebouwing
In de bebouwde kom van Daarlerveen komen geen Rijksmonumenten en Gemeentelijke monumenten voor. Ook zijn in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) binnen de grens van het bestemmingsplan geen panden geselecteerd. De dorpskern van Daarlerveen wordt als waardevol beschouwd vanwege de losliggende bebouwing die voor een zeer open en ruimtelijk beeld zorgt. De grote verscheidenheid in grootte, richting, stijl en aard van de gebouwen draagt bij aan het gedifferentieerde karakter van het gebied.
Recente ontwikkelingen
Na 1950 heeft zich een zekere kernvorming voorgedaan in het gebied tussen het kanaal en de spoorlijn, eerst ten noorden van de Spoorstraat, later aan de zuidzijde. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en rijtjeswoningen. In het noordelijke gedeelte is sprake van tamelijk gesloten bebouwing; de strak opgezette structuur sluit aan op het veenkoloniale karakter. In het zuidelijke deel ligt, afgezien van een complex bejaardenwoningen, de nadruk op meer open bebouwing; bij deze recente uitbreiding is gekozen voor een opzet die afwijkend is van de veenkoloniale sfeer.
3.2 Functies
Deze paragraaf geeft een beknopt overzicht van de in het dorp voorkomende functies. Van oorsprong liggen de belangrijkste (winkel)voorzieningen en bedrijven aan de oostkant van de vaart, de Brugstraat/Smidsstraat. Naderhand is wat betreft de voorzieningen het accent verschoven naar de Spoorstraat. De basisschool, de sportzaal en de bibliotheek staan even ten zuiden van die straat
Woningen
De woonbebouwing bestaat hoofdzakelijk uit eengezinswoningen. Centraal in het dorpsgebied zijn aan de Spoorstraat en aan de Brugstraat recent twee appartementsgebouwen gerealiseerd. De woningen aan de Spoorstraat zijn evenals de bejaardenwoningen aan de Gozem Gritterstraat, ten zuiden van de school, bedoeld voor de huisvesting van senioren. Het gebouw aan de Brugstraat is bedoeld voor begeleid wonen. Tot het wonen behoren ook de bedrijfswoningen bij bedrijven, winkels en dergelijke.
Bedrijven
Verspreid in het lint aan de oostkant van het kanaal (Brugstraat/Smidsstraat) komt een aantal bedrijven voor, waaronder een grote handelsonderneming. De overige bedrijven zijn relatief kleinschalig van aard.
Winkels
Het aantal winkels in het dorp is beperkt. Deze bevinden zich aan de Brugstraat en de Spoorstraat.
Maatschappelijke voorzieningen
Tot de maatschappelijke voorzieningen in het dorp behoren twee kerken, een basisschool, een bibliotheek en een dorpshuis annex sportzaal. Op 16 juli 2012 is het "Centrumplan Daalerveen" vastgesteld ten behoeve van een inmiddels gereliseerde uitbreiding ten behoeve van een uitbreiding van het buurthuis 't Trefpunt (Kulturhus) aan de Gerhard Nijlandstraat 1 en 2 te Daarlerveen , de nieuwbouw van de bilbliotheek en de bouw van vier zorgwoningen.
Wegenstructuur
De wegen in het dorp hebben voor een belangrijk deel de functie van zogenaamde erftoegangswegen. De Smidsstraat/Brugstraat langs de oostzijde van de vaart en in mindere mate de Spoorstraat/Daarlerweg hebben tevens een functie voor doorgaand verkeer. Op de Smidsstraat/Brugstraat (provinciale weg) wordt de rijsnelheid van 50 km/uur gehandhaafd. Alle andere straten in het woongebied worden in principe in de nabije toekomst aangewezen als 30 km/uur-zone
Groenvoorzieningen
Het dorp beschikt over enkele groenvoorzieningen, te weten de groenzone langs de spoorlijn in het zuidelijke dorpsdeel en een (ruig) speelterrein aan de Kievitsweg in het noordelijke gedeelte van het dorp. De open ruimte in de omgeving van de school heeft tevens een functie als speelterrein.
Beleidsintenties
Het beleid is er op gericht de bestaande karakteristiek in stand te houden. Toekomstige veranderingen zullen op een harmonieuze wijze in de bestaande structuur moeten worden ingepast.
HOOFDSTUK 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten, worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weeergegeven.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Algemeen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijks niveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelweg omgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijks beleid met ruimtelijke consequenties.
4.2.2 Opgaven van nationaal belang
In de SVIR heeft het Rijk drie rijks doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.;
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijks doelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofd doelen van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoor- en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijn takken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Delta programma) en de IJssel vecht delta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor water veiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (=Ecologische HoofdStructuur), inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motivering seis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Figuur 4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder, is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 4.1 genoemde begrippen ‘regionale behoefte’ en ‘bestaand stedelijk gebied’.
4.2.4 Regionale behoefte
Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met "regionale behoefte" niet persé wordt gedoeld op een boven gemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaal niveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente vallende) behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
4.2.5 Bestaand stedelijk gebied
De ruimte vraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.
In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
4.2.6 Vernieuwde ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 juli 2017 is een nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden
Belangrijkste wijzigingen zijn:
Het loslaten van afzonderlijke treden en schrappen van overbodige zinsneden en (huidige) trede 3 van de Ladder.
Het in de praktijk voor verwarring zorgende begrip ‘actuele regionale behoefte’ is in de nieuwe Laddertekst vervangen door ‘behoefte’.
Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (uitwerkingsplicht en/of wijzigingsbevoegdheid) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
In de vernieuwde toelichting geeft het Rijk verheldering over het toepassen van de Ladder.
Formeel, is de tekst van de ladder voor duurzame verstedelijk weliswaar aangepast en met name zijn begrippen verduidelijkt, doch materieel gezien zal er feitelijk niet zoveel veranderen.
4.2.7 Toetsing van het initaitief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid
Het gaat hier niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarbij meerdere woningen worden toegevoegd. In het plandeelgebied Daarlerveen-Zuid worden weliswaar nog een aantal woningen toegevoegd, doch dit is een ontwikkeling die reeds deel uitmaakt van het bestemmingsplan "Daarlerveen" uit 2007, dus in die zin is dat geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame versteling. Het gaat hier louter en alleen om het actualiseren (en digitaliseren) van een geldend bestemmingsplan en de daaraan verbonden (reeds bestaande) planologische capaciteit aan woningen. Er is daarmee dus ook geen sprake van strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
4.3 Provinciaal beleid
4.3 Provinciaal Beleid
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Bekend Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.
4.3.1 Algemeen
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Bekend Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.
4.3.2 Omgevingsvisie Overijssel (2017)
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.3.3 Omgevingsverordening Overijssel (2017)
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
4.3.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Of – generieke beleidskeuzes
Waar – ontwikkelingsperspectieven
Hoe – gebiedskenmerken
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
.2.3.1 Of – generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
4.3.3.2 Waar – ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
4.3.3.3 Hoe – gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
4.3.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase ‘generieke beleidskeuzes’ zijn een aantal artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.
Artikel 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel
De herziening van het bestemmingsplan brengt niet met zich mee dat het plan een nieuwe stedelijke voorziening mogelijk maakt. Het gaat hier primair om een conserverende 10-jaarlijkse herziening (en digitalisering) van de bestemmingsregeling voor de bebouwde kom van Daarlerveen.
Derhalve wordt gesteld dat de voorliggende herziening van de bestemmingsregeling in overeenstem- ming is met artikel 2.2.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘groene omgeving’ nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied is gelegen in bestaand bebouwd gebied. Het gaat hier om een conserverende herziening van de bestaande bestemmingsregeling waarin niet is voorzien in nieuwe ontwikelingen Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats op de groene omgeving. In verband hiermee is de voorliggende herziening van de bestemmingsregeling in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.3.3, lid 1 (Nieuwe kantoren en kantorenlocaties)
Bestemmingsplannen voorzien niet in de totstandkoming van nieuwe zelfstandige kantoren en/of kantorenlocaties.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.3.3, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het gaat hier om een conserverende, 10- jaarlijkse herziening (en digitalisering) van de bestaande bestemmingsregeling waarin niet is voorzien in nieuwe ontwikkelingen. De voorliggende herziening van de bestemmingsregeling is daarmee in overeenstemming met artikel 3.3.3 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.
4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven
In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de Stedelijke Omgeving van belang. In de Stedelijke Omgeving gaat het om het behouden/vergroten van de kwaliteit van woonomgevingen en werklocaties, het bereikbaar houden van de grote steden en streekcentra, ontwikkelingsmogelijkheden voor kennisintensieve maakindustrie, mkb, logistiek, topsectoren, start-ups en zzp'ers, het behouden en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit, het versterken van de natuur in de stad en het bevorderen van energieefficiency en opwekking van hernieuwbare energie.
In de Stedelijke Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
stedelijke netwerken als motor;
steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus;
hoofdinfrastructuur: vlot en veilig.
In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het perspectief ‘woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’.
Afbeelding 4.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’ De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten). Toetsing van het initiatief aan de ´Ontwikkelingsperspectieven´ De onderhavige 10-jaarlijkse herziening (en digitalisering) van de bestemmingsregeling past uitstekend binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Het initiatief is in overeenstemming met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.
4.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied. Daarnaast wordt de ‘Laag van de beleving’ buiten beschouwing gelaten omdat er geen kenmerken of elementen vanuit deze laag op het plangebied van toepassing zijn.
De ‘Stedelijke laag‘
In de stedelijke laag ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype ‘stedelijke laag’. In afbeelding 4.4 is dat aangegeven.
Afbeelding 4.4: De stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)
3.5 Stedelijke laag • Dorpen en buurtschappen
Dorpen en buurtschappen maken volgens de provinciale omgevingsvisie van oorsprong deel uit van de agrarische cultuurlandschappen. Vanuit hier werden de omliggende agrarische gronden ontgonnen en daarna vaak eeuwenlang bewerkt. Door de verschillende condities van de ondergrond en de natuurlijke omgeving, ontstond een palet aan dorpen, ieder met hun eigen kenmerken, karakter en kwaliteiten.
Kanaaldorpen: Ontstaan volgens de provinciale omgevingsvisie als de verdichtende ontginningsbasis van de aangrenzende veengebieden. Kanaal of wetering is drager van de belangrijkste bebouwing, functies en infrastructuur.
Toetsing van het initiatief aan de ‘Stedelijke laag’
Aangezien het hier louter en alleen gaat om een 10-jaarlijkse consererende herziening (en digitalisering) van de bestemmingsregeling waarin niet is voorzien in nieuwe ontwikkelingen, wordt geconcludeerd dat deze herziening in overeenstemming is met de gebiedkenmerken van de "Stedelijke laag".
4.3.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat het in dezet voorliggende herziening ruimtelijke plan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.4 Gemeentelijk beleid
Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad de "Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" vastgesteld.
Met de Omgevingsvisie wordt een ruimtelijke visie voor de gemeentelijke toekomst neergelegd met een doorkijk naar 2030.
De visie wordt gepresenteerd in 3 lagen:
De identiteit, gericht op versterken van de kwaliteit van een gebied:
Deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn, maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.
De contextkaart geeft de functionele opgave weer;
Dit vanuit het huidige programma: wonen, werken, natuur en verkeer.
De kernvisie
De kernvisie geeft aan op welke ontwikkelingen de focus ligt en welke dwarsverbanden kunnen worden gelegd.
De visie richt zich onder andere op het versterken en verbinden van de natuur, het toerisme en de economie met de dorpskernen.
Het plangebied Daarlerveen is onderdeel van de gebieden/kernen, deze zijn aangegeven als "sterke kernen" binnen de Identiteitskaart.
De woongebieden zijn op de Contextkaart verdeeld in "Woongebied - te beheren", "Woongebied - in ontwikkeling" en "Woongebied-zoek gebied".
Op 1 juli 2010, onder nummer 11UIT01465, heeft het toenmalige college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn het wijzigingsplan “Daarlerveen-Zuid” Wro vastgesteld. Door de vaststelling van dit wijzigingsplan werd de bouw van 24 woningen rechtstreeks planologisch mogelijk,
Dit wijzigingsplan maakt - nadat het in werking is getreden - deel uit van het het bestemmingsplan “Daarlerveen” uit 2007. Het wijzigingsplan Daarlerveen Zuid omvat het gebied dat globaal wordt begrensd door de spoorlijn aan de westzijde, de G. Gritterstraat ten noorden, het perceel G. Nijlandstraat 20 ten zuiden en de G. Nijlandstraat ten oosten.
Deze woningen zijn nog niet allemaal gerealiseerd en/of in aanbouw genomen. Naar de huidige inzichten, worden - na een herverkaveling ten opzichte van het wijzigingsplan uit 2010 - in dit gebied in totaal 32 woningen gerealiseerd (voor meer informatie hierover, wordt verwezen naar hoofdstuk 6, paragraaf 1 van deze plantoelichting.
Het overige deel van Daarlerveen behoort bij de te beheren woongebieden. Daarover staat in de Omgevingsvisie dat deze bestaande woongebieden in het algemeen goed functioneren. Op gemeentelijk niveau zijn er geen opgaven om deze woongebieden volledig te transformeren. Uiteraard zal er blijvend moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van de openbare ruimte, de nabijheid van voorzieningen en de sociale veiligheid.
WONEN
De Woonvisie voor de gemeente Hellendoorn is op 3 juli 2012 door gemeenteraad vastgesteld.
In 2015 heeft een monitoring van deze Woonvisie plaatsgevonden.
De gemeente streeft er naar door woningbouw zowel kwalitatief als kwantitatief te kunnen voorzien in de opvang van de woningbehoefte van eigen inwoners en de sociaal-economisch gebondenen. De locaties voor toekomstige woningbouw worden zo gekozen dat deze de grootst mogelijke ruimtelijke en functionele meerwaarde opleveren. Bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden legt de gemeente een sterke nadruk op duurzaam bouwen. Uitgangspunt is dat het milieu zoveel mogelijk wordt gespaard en het energieverbruik wordt beperkt. Het integreren van watersystemen in woon- en werkgebieden is daarvan een onderdeel.
Woonafspraken tussen de provincie Overijssel en de gemeente Hellendoorn.
Op 29 januari 2016 zijn gezamenlijke woonafspraken Twente 2016-2020 ondertekend door 13 van de 14 Twentse gemeenten. De gemeente Hellendoorn heeft op 13 juli 2016 als laatste van de Twentse gemeenten dit woonakkoord ondertekend.
Aan de woonafspraken ligt een RWP-document (=Regionaal Woon Programmering Twente) ten grondslag. Dit document is als bijlage bij de woonafspraken gevoegd. In dit RWP-document ligt vast welke afspraken er binnen Twente zijn over de (regionale) woonprogrammering.
Met dit programmeringsdocument:
Weten gemeenten welk kader er is voor hun woonprogrammering;
Is duidelijk wanneer de provincie het eens is met een woonplan van gemeenten;
Kunnen gemeenten hun onderbouwingen voor de Ladder voor duurzame verstedelijking voor een belangrijk deel hierop baseren.
In het RWP-document is vastgelegd dat iedere gemeente maximaal 100% van de eigen vraag naar woningen als harde plancapaciteit beschikbaar maakt. Dat is in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de visie van provincie. Alleen in uitzonderingssituaties – als er inhoudelijk markttechnisch een onderbouwing voor is én de andere gemeenten daarmee instemmen - kunnen gemeenten een deel van de behoefte van andere gemeenten in Twente vervullen.
Gemeenten met overcapaciteit stellen een plan van aanpak vast om te komen tot een programmering van maximaal 100% van de lokale behoefte in harde plannen binnen een periode van 3 jaar.
In Hellendoorn is sprake van overcapaciteit in bestemmingsplannen ten opzichte van de woningbehoefte voor de komende 10 jaar. De raad van de gemeente Hellendoorn heeft daarom op 11 juli 2016, onder nummer 16int01943, ingestemd met een Plan van Aanpak om de bestemmingsplancapaciteit voor woningbouw, binnen drie jaar terug te brengen tot maximaal 100% van de feitelijke behoefte aan woningen.
Aan dit raadsbesluit is een werkdocument gekoppeld waarin staat welke plannen de komende jaren worden gerealiseerd om in de 100% behoefte te kunnen voorzien en welke (over)capaciteit er geschrapt gaat worden. Bij de ondertekening van de woonafspraken is het Plan van Aanpak aangeboden aan de provincie Overijssel.
Het bestemmingsplan Daarlerveen 2017 betreft een conserverende herziening waarin niet is voorzien in nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de voorheen bestaande planologische situatie.
WERKEN
Aangegeven wordt in de Omgevingsvisie dat het aantal bedrijfsvestigingen in de dienstverlenende sector lager is dan het landelijk gemiddelde. In de landbouw en in de nijverheid relatief gezien juist een groter aantal. Behalve op bedrijventerreinen komen de bedrijven verspreid in dorpen en het buitengebied voor. De bedrijventerreinen zijn ook in drie gebieden verdeeld, vergelijkbaar met de woningbouw: te beheren, in ontwikkeling en zoekgebied.
In de Bedrijventerreinen visie 2010 - 2020 "Ruimte voor Bedrijvigheid" is de ruimtelijke visie voor bedrijventerreinen nader verwoord.
RECREATIE EN TOERISME
De gemeente profileert zich in toenemende mate als onderdeel van "Twente, landgoed van Nederland". De bestaande landschappelijke kwaliteiten zijn aangevuld met landschappelijke kwaliteiten langs de Regge via de Regge-herstel-projecten. Het beekdal van de Regge en de Sallandse Heuvelrug vormen met de door agrarisch gebruik gedomineerde buitengebied, een aantrekkelijk gebied om in te recreëren. Op de Sallandse Heuvelrug bevindt zich een aantal grote publiekstrekkende attracties. Haarle ligt aan de rand van de Sallandse Heuvelrug.
Vooral op het vlak van recreatie en toerisme ziet de gemeente kansen om ontwikkelingen te stimuleren.
VOORZIENINGEN
Als het gaat om voorzieningen, kan een onderscheid worden gemaakt tussen maatschappelijke voorzieningen (denk aan welzijn en zorg), winkels en onderwijs-, cultuur- en sportvoorzieningen.
De gemeente Hellendoorn streeft naar een veilige, leefbare en vitale samenleving. Daarvoor is in 2011 een integrale beleidsvisie opgesteld wonen, welzijn en zorg. Het op peil houden van het voorzieningen niveau in de dorpen, de kleine kernen en in de buurtschappen is het streven. Voor alle dorpen, maar met name in de kleine kernen Haarle, Daarle, Daarlerveen en de buurtschappen Egede, Elen en Rhaan, Marle en Hancate geldt dat op niveau houden van voorzieningen vooral in multifunctionele oplossingen moet worden gezocht.
Wat betreft onderwijs-, cultuur- en sportvoorzieningen zet de gemeente in op het functioneel en/of ruimtelijk combineren van verschillende functies. Ook de koppeling tussen sportvoorzieningen en welzijn is een speerpunt van de gemeente.
Voor de leefbaarheid van Daarlerveen is het van belang zoveel mogelijk winkels voor de dagelijkse levensbehoeve te behouden. Net als de andere kernen in de gemeente, heeft ook Daarlerveen in toenemende mate te maken met de digitale wereld in de detailhandel die, naast oorzaken als schaalvergroting en filiaalvorming van winkels, naar grotere steden wegtrekkende jeugd. Dit omdat in die grotere steden werkgelegenheid en meer voorzieningen aanwezig zijn. Dit heeft geleid tot leegstand her en der van het voorheen aanwezige winkelbestand.
Ook voor onderwijs-, culturele en sportvoorzieningen is samenwerking van belang. Niet alleen voor het behoud van deze voorzieningen op zichzelf bezien, maar ook voor het behoud van de sociale samenhang en leefbaarheid van het dorp.
De gemeente zet zich (mede van onderop) in voor een vitale samenleving.
Zoals hiervoor al is opgemerkt: ook recreatie en toerisme bieden kansen voor werkgelegenheid en dragen bij aan het behoud van voorzieningen. De agrarische bedrijvigheid biedt mogelijkheden, niet alleen als belangrijke economische peiler op zich bezien, maar ook voor toerisme en recreatie: kamperen bij de boer, bed and breakfast et cetera.
VERKEER EN VERVOER
In het Hellendoorns Mobiliteitsplan 2009-2020 (oktober 2009) is beschreven hoe het beste in de mobiliteitsbehoefte van de komende jaren kan worden voorzien. Een groeiende en veranderende mobiliteitsbehoefte ontstaat door de ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de gemeente (zoals Combiplan, centrumplan Nijverdal, sport zorgcentrum, woningbouw).
In het Mobiliteitsplan zijn beleidskeuzes gemaakt. De meest relevante worden hier genoemd.
Hellendoorn in de regio:
opwaarderen van de N35 tot stroomweg met 2x2 rijstroken en een snelheidsregime van 100 km/uur;
optimaliseren van de route naar de A1 via Rijssen;
doorgaand verkeer afwikkelen via het hoofdwegennet (stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen);
opwaarderen van de spoorlijn Zwolle - Almelo tot intercity verbinding.
Kernen Hellendoorn en Nijverdal
autoverkeer afwikkelen via de hoofdwegen om de leefbaarheid in de kwetsbare gebieden te verbeteren;
de Smidsweg en de Rijssensestraat behouden hun verkeersfunctie, maar doorgaand vrachtverkeer wordt geweerd;
de Grotestraat (kernwinkelgebied) wordt autoluw of autovrij ingericht;
verkeer wordt gestuurd door parkeerregulering;
nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk;
de verbinding Boomcateweg/westelijke Van den Bergsweg wordt afgesloten voor autoverkeer;
voor (doorgaand) vrachtverkeer worden specifieke routes aangewezen.
Verblijfsgebieden (binnen en buiten de bebouwde kom):
waar de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers in het gedrang komt, kan op gebiedsontsluitingswegen op delen een maximumsnelheid van 30 km/uur worden ingesteld;
kiezen voor een duurzame inrichting van de 30 km/uur gebieden;
afronden inrichten 60 km/uur zones buiten de bebouwde kom.
Fietsverkeer
fietssnelweg F35 realiseren als 'drager' van het lokale fietsnetwerk en als hoofdaansluiting op het regionale fietsnetwerk;
verfijnen van het huidige fietsnetwerk in de kernen Hellendoorn en Nijverdal en inrichten volgens de netwerkeisen van samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid, comfort en voldoende stallingsruimte;
nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk.
Voetgangers
inrichten van toegankelijke en veilige voetgangersroutes voor iedereen (minder validen, slechtzienden, kinderen en ouderen) met voldoende veilige oversteekplaatsen;
een rechtstreekse voetgangersverbinding tussen het nieuwe NS-station en het centrum van Nijverdal.
Inmiddels is een deel van de Noordzuidverbinding gerealiseerd, namelijk het gedeelte tussen de Helmkruidlaan en de Wierdensestraat. De werkzaamheden aan de nieuwe oost-west verbinding (N35) zijn inmiddels afgerond en het verlegde tracégedeelte is op 29 augustus 2015 opengesteld voor het wegverkeer. De tweede fase van de Noord-Zuidverbinding vanaf de Ola (Unilever)IJsfabriek naar de Ommerweg is in mei 2017 open worden opengesteld voor een ieder
In de Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" is de bestaande verkeersstructuur weergegeven en ook de gewenste verkeersstructuur. De belangrijkste opgaven voor verbetering van de verkeersstructuur zijn:
de opwaardering van de N35;
het realiseren van een Fly-over over de N35 bij de Paarse Poort;
het realiseren van een ongelijkvloerse aansluitingen op de N35 bij de aansluiting van de Noordzuidverbinding;
het voltooien van de gehele Noordzuidverbinding.
PARKEREN
Het parkeerbeleid van de gemeente Hellendoorn is uitgewerkt in het "Parkeerbeleidsplan Nijverdal" dat op 22 juni 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Het betaald parkeren in het centrum van Nijverdal is op 1 oktober 2011 ingevoerd. Met ingang van 1 januari 2017 is het betaald parkeren weer afgeschaft, met uitzondering van de parkeergerage onder het Henri Dunantplein. In plaats daarvan is het gebied met een "blauwe zone" uitgebreid; in die gebieden mag - met gebruikmaking van een parkeerschijf - maximaal twee uren aaneengesloten worden geparkeerd.
REPARATIEWET BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
In artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening (artikel 8.5 Woningwet) komen te vervallen. Toen de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 in werking trad, is dit artikel vooralsnog niet in werking getreden omdat het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening niet voorzag in een situatie dat in een gebied helemaal geen bestemmingsplan geldt. Per 19 november 2014, is met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. De raad heeft al eerder besloten om de "Nota Parkeernormen" vast te stellen (d.d. 11 december 2012). Daarin wordt voorzien in parkeernormen voor:
a. het stedelijk gebied;
b voor het overige gebied.
Deze parkeernormen worden rechtstreeks in (de regels van) het bestemmingsplan opgenomen.
GROEN
Van belang is het op 13 april 2015 onder nummer 15int00887 door de raad vastgestelde groenbeleidsplan 2015-2015. Voorts heeft de gemeenteraad een nieuwe kapverordening vastgesteld die op 2 juni 2012 in werking is getreden. Hierin is bepaald dat voor niet-gemeentelijke bomen binnen de bebouwde kom, geen vergunning meer nodig is voor het vellen van houtopstanden, tenzij de houtopstand voorkomt op de lijst en kaart met waardevolle boom beplanting. Buiten de bebouwde kom blijft het vellen van niet-gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) vergunningplichtig.
Het vellen van gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) blijft, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, vergunningplichtig.
HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling
5.1 Algemeen
Zoals in de inleiding vermeld, zijn de uitgangspunten voor de bestemmingsregeling uitvoerig besproken aan de hand van een pilotproject. De belangrijkste punten uit de regeling zijn grotendeels uit de pilot overgenomen. Bij de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente besloten om ook de bestemmingssystematiek aan te passen. Hierbij is gekozen voor een globalere regeling voor met name de bestemming Wonen.
Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Een bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt de informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland.
De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.
Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.
5.2 Opzet van de verbeelding
De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen. De bestemmingen hebben betrekking op de bestemmingsregels (de artikelen). Bestemmingen hebben, met uitzondering van dubbelbestemmingen, een eigen code en kleur.
Het bestemmingsprincipe voor Wonen gaat uit van een globaler beeld dan in voorgaande plannen. Er zijn geen bouwstroken aangegeven, maar bouwvlakken die vrijwel de gehele percelen bestrijken. Binnen de ruime bouwvlakken dienen ook alle bijgebouwen te worden gebouwd. Met betrekking tot het wonen zijn meerdere groepen (van woningtypen) te onderscheiden, waarvoor afzonderlijke bestemmingen met een specifieke regeling zijn geïntroduceerd, te weten:
Wonen-1, woningen met een lage goot-/bouwhoogte;
Wonen-2, woningen met een hoge goot-/bouwhoogte
In de bestemmingen Wonen-1, Wonen-2, zijn bouwregels als goot- en bouwhoogte en dakhelling in de regels opgenomen; in de bestemming Wonen-3 zijn deze op de verbeelding aangegeven. Dit laatste geldt ook voor de meeste andere bestemmingen.
Behalve de regeling voor hoogtematen en dergelijke is in de verschillende woonbestemmingen ook de bouwdiepte voor hoofdgebouwen opgenomen. Hierbij is het in de voorgaande plannen gebruikelijke onderscheid voor de verschillende woningsoorten gehanteerd, dat wil zeggen 10 m bouwdiepte voor rijenwoningen, 12 m1 voor dubbele woningen en 15 m1 voor vrijstaande woningen.
De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding waarvoor eerst nader in de regels moet worden gelezen wat hiermee wordt bedoeld, zoals de aanduiding 'karakteristiek', welke verwijst naar bouwregels met betrekking tot bestaande bouw, die niet mag worden gewijzigd.
Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke.
5.3 Opzet van de regels
Zoals vermeld, is bij de opzet van de regels aangesloten op de nieuwe wettelijke regelingen, namelijk de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, die in juli 2008 in werking zijn getreden. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Dit heeft de volgende consequenties.
De term vrijstelling is nu gewijzigd in het met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan. De strafbepaling is niet langer opgenomen. De algemene gebruiksbepaling is opgenomen in artikel 2,1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Wel kent het plan de mogelijkheid om specifieke gebruiksregels op te nemen.
De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het nieuwe Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene ontheffingsregels) en het overgangsrecht.
Het bestemmingsplan is overeenkomstig het Bro vervat in:
een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen;
een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.
Afstemming op andere wetten en verordeningen
Met het oog op de duidelijkheid, dan wel om een dubbel vergunningstelsel te voorkomen, is ten aanzien van het welstandsbeleid aangegeven hoe het gemeentebestuur bij de toepassing van de daarin opgenomen regelingen rekening houdt met het ruimtelijk beleid, zoals dat met het bestemmingsplan wordt nagestreefd.
Bestemmingsregels
In het plan zijn circa 10 bestemmingen opgenomen. De verschillende bestemmingen hebben een vaste opbouw en volgorde:
bestemmingsomschrijving;
bouwregels;
en voorzover nodig:
nadere eisen;
ontheffing van de bouwregels;
specifieke gebruiksregels;
ontheffing van de gebruiksregels;
aanlegvergunning;
sloopvergunning (karakteristieke panden);
wijzigingsbevoegdheid.
In het hoofdstuk Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.
Algemene regels
Naast de bestemmingsregels, de begrippen en de wijze van meten, zijn nog algemene gebruiks- en ontheffingsregels, overige regels en overgangs- en slotregels opgenomen.
HOOFDSTUK 6 Planopzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de belangrijkste toekomstige ontwikkelingen, gevolgd door een uiteenzetting van de inhoud van de verschillende in het plan opgenomen bestemmingen.
6.1 Ontwikkelingen
WONINGBOUWLOCATIES
Op 1 juli 2010, onder nummer 11UIT01465, heeft het toenmalige college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan “Daarlerveen-Zuid” ex artikel 3.6 Wro vastgesteld. Door de vaststelling van dit wijzigingsplan werd de bouw van 24 woningen rechtstreeks planologisch mogelijk,
Volgens artikel 3.6 lid 3 Wet ruimtelijke ordening maakt dit wijzigingsplan (nadat het in werking is getreden) deel uit van het het bestemmingsplan “Daarlerveen” uit 2007.
Het wijzigingsplan Daarlerveen Zuid omvat het gebied dat globaal wordt begrensd door de spoorlijn aan de westzijde, de G. Gritterstraat ten noorden, het perceel G. Nijlandstraat 20 ten zuiden en de G. Nijlandstraat ten oosten.
Deze woningen zijn nog niet allemaal gerealiseerd en/of in aanbouw genomen. Op de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan “Daarlerveen 2017” zijn 23 van deze 24 woningen woningen op basis van deze wijzigingsbevoegdheid één op één overgenomen, dat is één minder dan oorspronkelijk voorzien vanwege een door de ontwikkelaars gewenste herverkaveling. In afwijking van het geldende wijzigingsplan, wordt nu in de onderste strook voorzien in drie blokjes van twee woningen, in plaats van twee blokken van twee woningen en één blok van drie woningen.
Het geldende bestemmingsplan “Daarlerveen” uit 2007 biedt de mogelijkheid om - na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid - in totaal 35 woningen te realiseren
In totaal kunnen er volgens het bestemingsplan Daarlerveen uit 2007 met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid in gebied I van bovengenoemde uitsnede van de plankaart, 23 woningen worden gerealiseerd in de vorm van vrijstaande of maximaal vijf aaneen te bouwen woningen; in gebied II kunnen ten hoogste 12 woningen worden gebouwd in de vorm van vrijstaande of madximaal twee aaneen te bouwen woningen en in gebied II maximaal 12 woningen.
Recent zijn er afspraken gemaakt over een herverkaveling van deze gronden tussen de gemeente en de ontwikkelaars (Bouwbedrijf Karsten en Timmerhuis Projecten). Op basis van deze afspraken, is er nu het voornemen om in het plangebied Daarlerveen-Zuid in plaats van in totaal 35 woningen, maximaal 32 woningen te realiseren.
Op basis van het bestemmingsplan “Daarlerveen” uit 2007, kunnen deze negen extra woningen (namelijk in totaal 32 woningen, minus de 23 woningen van het wijzigingsplan Daarlerveen-Zuid) alleen gerealiseerd worden op basis van een in procedure te brengen wijzigingsplan.
De bouw van nieuwe (extra) woningen bovenop de woningen die reeds geprojecteerd zijn, is in het plangebied niet aan de orde.
Onder geprojecteerde woningen wordt verstaan nog niet aanwezige woningen die volgens het geldende bestemmingsplan mogen worden gerealiseerd, maar waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven
Voor het overige gaat het louter om een conserverende herziening (en digitalisering) van een geldend bestemmingsplan.
6.2 Bestemmingen
ALGEMEEN
Behalve uitbreidings- respectievelijk ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande functies, wordt niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen.
Behoud van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals blijkt uit de beschrijving van de ruimtelijke karakteristiek, is daarbij een belangrijk uitgangspunt voor de planvorming.
Het navolgende geeft voor alle aspecten een beschrijving van de wijze waarop de algemene uitgangspunten in het bestemmingsplan tot uitdrukking zijn gebracht.
BEDRIJF
In het plangebied is slechts één perceel bestemd als bedrijf aan de Smidsstraat 17, 7687 BL Daarlerveen en wel een autohandel, annex autoherstelbedrijf. Dit bedrijf is bestemd voor een bedrijf in de categorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven.
In het algemeen zijn bedrijven in de categorieën 1 en 2 qua hinder (en schaal) inpasbaar in de nabijheid van woningen.
GEMENGD
Voor winkels, dienstverlening en dergelijke geldt de bestemming Gemengd. Onder deze bestemming zijn bij recht ook lichte horecabedrijven (categorie 1) toegestaan, alsmede dienstverlening en onder bepaalde voorwaarden wonen.
De bebouwingsregeling is vergelijkbaar met die van de woonbestemming. De bestemming maakt geen onderscheid naar branches. De bestemming heeft betrekking op enkele winkels. Kantoren in de vorm van een aan huis gebonden beroep zijn geregeld in de woonbestemmingen.
GROEN
Alleen de belangrijkste groenvoorzieningen zijn onder deze bestemmingen gebracht. Kleinere groengebieden vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijf.
HORECA
In verband met mogelijke hinder zijn horecavoorzieningen in een aantal categorieën onderscheiden.
een lichte categorie (I): restaurants, hotels, pensions, lunchrooms en dergelijke;
een middelzware categorie (II): cafés, bars, snackbars en cafetaria's. Onder deze categorie worden ook horecabedrijven met grote zaalruimtes (feestzalen) gerekend;
een zware categorie (III): discotheken, dancings en nachtclubs.
Het in dit plangebied aanwezige horecabedrijf aan de Spoorstraat is een café en valt dus onder categorie II.
MAATSCHAPPELIJK
De bestemming Maatschappelijk heeft betrekking op een tweetal educatieve voorzieningen, te weten een basisschool en op Kultuurhuus 't Trefpunt, beiden gesitueerd aan de Gerard Nijlandstraat, en op een religieuze voorziening, te weten de Nederlands Hervormde Kerk aan de Brugstraat.
VERKEER-VERBLIJF
Overeenkomstig de functie van gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen, speelvoorzieningen en dergelijke gekozen voor de bestemming Verkeer - verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke.
WONEN
De regeling is, zoals eerder weergegeven, in belangrijke mate gerelateerd aan de bestaande situatie. Het wonen is in twee bestemmingen nader onderscheiden. Een en ander is in hoofstuk 5 uiteengezet.
REGELING WOONBEBOUWING
De woonbebouwing is door middel van bouwvlakken waarbinnen zowel hoofdgebouwen als bijgebouwen moeten worden gebouwd. In elke situatie heeft een afweging plaatsgehad van enerzijds handhaving van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds de mogelijkheden voor uitbreiding van de hoofd- en bijgebouwen. In het algemeen zijn de bebouwingsmogelijkheden in cultuurhistorisch waardevolle gebieden beperkter dan in de overige delen van het plangebied. Dit heeft er onder andere toe geleid dat bijgebouwen in dit plan plat kunnen worden afgedekt in tegenstelling tot het bestemmingsplan Hellendoorn.
Zoals eerder vermeld, is de bouwstrookdiepte afhankelijk van de soort woning met de daaraan gerelateerde ruimtebehoefte en in de regels verwoord.
Zoals vermeld, is ervoor gekozen om verschillende woningcategorieën onder te brengen in afzonderlijke bestemmingen W1, W2 et cetera (zie het voorgaande hoofdstuk).
De toegestane bouw- en goothoogte en de dakhelling zijn voor elk van deze bestemmingen in de regels opgenomen. De regels kennen een aantal algemene bouwregels, waaronder de zijdelingse perceelgrensafstand (3 m) voor hoofdgebouwen.
BIJGEBOUWEN EN AAN- EN UITBOUWEN
In het algemeen geldt dat aan-, uit- en bijgebouwen op het gehele achtererf binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, gerekend vanaf een afstand van 3 m1 achter de voorgevel. Bepaalde zijerven en/of gedeelten van achtererven dienen onbebouwd te blijven als dit uit cultuurhistorische of ruimtelijke overwegingen noodzakelijk is. Dit geldt met name voor situaties in de omgeving van karakteristieke panden en voor grote open (binnen)ruimtes. Door middel van de aangegeven bouwgrenzen is de algemene regel genuanceerd.
AAN HUIS VERBONDEN BEROEPEN
Het betreft hier met name dienstverlenende beroepen, waarbij veel denkwerk moet worden verricht en die over het algemeen in Nederland vanuit huis worden uitgeoefend. Duidelijk is dat het om het beroep gaat van degene die daar ook woont. Een praktijk met meerdere werknemers is alleen in zeer beperkte mate mogelijk. Het gaat dan om ondersteuning ter uitoefening van het beroep, zoals de assistente bij een tandarts. Een praktijk met meerdere advocaten of artsen is dus geen aan huis verbonden beroep. Wil men dit wel en zijn er geen ruimtelijke argumenten tegen een kleinschalige praktijk, dan kan hiervoor vrijstelling worden verleend. Er wordt dan gesproken van een bedrijf. Ook andere soorten bedrijven kunnen naast de woonfunctie met vrijstelling worden toegestaan, mits de woonfunctie blijft gehandhaafd en een gedegen afweging is gemaakt, waaruit blijkt dat de bedrijfsuitoefening geen nadelige gevolgen heeft voor de omgeving. Dat zal afhangen van de grootte van het perceel en de bebouwing, de ligging in een echte woonwijk of in een meer gemengd gebied et cetera.
Vervallen van destedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening
Als gevolg van het inwerkingtreden per 19 november 2014 van de Reparatiewet BZK (= Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), komen de stedenbouwkundige bepalingen uit de (model) bouwverordening geheel te vervallen; daarmee komt ook de aanvullende werking van bouwverordening gebaseerd op artikel 9 van de Woningwet te vervallen.
Voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen, waaronder deze herziening valt, moeten gemeenten - voor zover nodig - op een andere manier in deze stedenbouwkundige bepalingen voorzien.
Gemeenten hebben daartoe een aantal nieuwe bevoegdheden gekregen van de wetgever.
Wat betreft deze nieuwe bevoegdheden, gaat het dan in het bijzonder om:
De wetgever heeft per 19 november 2014 de reikwijdte van de zogenaamde kruimelgevallenlijst verruimd.
Daarnaast is aan artikel 3.1.2 van het Bro (= Besluit ruimtelijke ordening) de mogelijkheid toegevoegd dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van later vast te stellen beleidsregels.
Tevens is in onze standaardplanregels voorzien door opname van een zogenaamde dubbeltelbepaling.Strekking hiervan is dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Volgens artikel 2, lid 12 van het Bor (=Besluit omgevingsrecht) is voor een erf- of perceelafscheiding geen omgevingsvergunning vereist, mits voldaan wordt aan de volgende eisen:
niet hoger dan 1m, of
niet hoger dan 2 m en
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
achter de voorgevelrooilijn, en
op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
Het college is bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van vorenstaand bepaling overeenkomstig het op 16 juni 2015 door het college vastgestelde Schuttingenbeleid 2015.
HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten
In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op wegverkeerslawaai, hinder van bedrijven en andere functies, mogelijke bodemverontreiniging, externe veiligheid, water, ecologie en archeologie.
7.1 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder (hierna: Wgh) biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wgh misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:
Toestellen en geluidwerende voorzieningen (bijvoorbeeld Besluit geluidsproductie bromfietsen)
Industrielawaai, voor zover dit betrekking heeft op industrieterreinen waar zich 'grote lawaaimakers' kunnen vestigen
Wegverkeerslawaai (behalve 30 km/h-wegen)
Spoorweglawaai
Geluidsbelastingkaarten en actieplannen (uitwerking Europese richtlijn Omgevingslawaai).
Ad a. Toestellen en geluidwerende voorzieningen.
Is in dit plangebied niet aan de orde.
Ad b. Industrielawaai.
Het plangebied is niet gelegen binnen de contouren van een gezoneerde bedrijventerrein , waardoor er geen sprake is van industrielawaai in het plangebied.
Ad c. Wegverkeerslawaai.
De Brugstraat te Daarlerveen is een bestaande weg met twee rijstroken.
Op 4 februari 2011, onder nummer 11UIT01465, heeft het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan "Daarlerveen-Zuid" vastgesteld. In het plangebied, globaal gezien gesitueerd tussen de Spoorstraat en de Gerard Nijlandstraat , aansluitend aan de Gozem Gritterstraaat is de bouw van ten hoogste 24 woningen planologisch mogelijk gemaakt. Dit wijzigingsplan maakt volgens artikel 3.6 lid 3.6 lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening deel uit van de rechtsvoorganger van dit bestemmingsplan: het op 25 juni 2007 door de raad van Hellendoorn vastgestelde bestemmingsplan "Daarlerveen"
Deze woningen zijn op dit moment nog niet allemaal in aanbouw genomen dan wel gerealiseerd
In artikel 74 van de Wgh is bepaald dat een weg in stedelijk gebied bestaande uit een of twee rijstroken een zone heeft, die zich uitstrekt van de as van de weg tot een breedte van 200 meter aan weerszijden van de weg.
Op grond van artikel 76, eerste lid, Wgh wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een geluidzone van een weg, terzake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van ondermeer de gevel van woningen binnen die zone de (geluids)waarden in acht genomen die als hoogst toelaatbaar worden aangemerkt.
Volgens artikel 76, derde lid, Wgh geldt het eerste en het tweede lid van artikel 76 bWgh niet indien op het tijdstip van vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigings- of uitwerkingsplan een weg reeds aanwezig is of in aanleg is met betrekking tot ondermeer de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen woningen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.
Dit betekent concreet dat formeel geen akoestisch onderzoek nodig is voor reeds gebouwde en/of vergunde woningen doch wel voor geprojecteerde woningen.
Onder geprojecteerde woningen wordt verstaan nog niet aanwezige woningen of nog niet aanwezige gebouwen, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat, maar deze nog niet is afgegeven. De nog niet gerealiseerde woningen uit het wijzigingsplan "Daarlerveen-Zuid" zijn dus geprojecteerde woningen.
In het Besluit geluidhinder is vastgelegd dat de geluidsbelasting vanwege een weg van binnen de geluidszone van die weg geprojecteerde woningen niet hoger mag zijn dan 48 dB.
In verband met geluidhinder ten gevolge van het wegverkeer, moet een deel van de woningen in het plangebied Daarlerveen-Zuid worden gebouwd op een afstand van ten minste 65 m1 uit het hart van de (aan de overzijde van het Overijssels kanaal gelegen) Brugstraat. In afwijking hiervan mogen de woningen op een kleinere afstand uit het hart van de Brugstraat worden gebouwd, mits door het nemen van geluidbeperkende maatregelen, in de vorm van zogenaamde dove gevels, wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder. In verband hiermee, is het noodzakelijk om op de verbeelding een aanduiding "specifieke bouwaanduiding-dove gevel" weer te geven alsmede een bepaling in de planregels waarin wordt geborgd, dat "daar waar aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-dove gevel' de gevels van de woningen die gericht zijn op de Brugstraat, dienen te worden uitgevoerd als dove gevels.
Het geldende bestemmingsplan uit 2007 biedt echter de mogelijkheid om met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid in totaal 35 woningen te realiseren in het gebied Daarlerveen-Zuid.
In totaal kunnen er volgens het bestemingsplan Daarlerveen uit 2007 met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid in gebied I van bovengenoemde uitsnede van de plankaart, 23 woningen worden gerealiseerd in de vorm van vrijstaande of maximaal vijf aaneen te bouwen woningen; in gebied II kunnen ten hoogste 12 woningen worden gebouwd in de vorm van vrijstaande of maxiimaal twee aaneen te bouwen woningen. Dat zijn er per saldo dus 11 meer dan volgens het wijzigingsplan "Daarlerveen-Zuid" mogelijk was. Op basis van het bestemmingsplan "Daarlerveen" uit 2007 kunnen deze 11 woningen extra alleen gerealiseerd worden met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid.
Recent zijn er afspraken gemaakt over een herverkaveling van deze gronden tussen de gemeente en de ontwikkelaars (Bouwbedrijf Karsten en Timmerhuis Projecten). Op basis van deze afspraken, is er nu het voornemen om in het plangebied Daarlerveen-Zuid in plaats van in totaal 35 woningen, maximaal 32 woningen te realiseren. Van de in het wijzigingplan “Daarlerveen-Zuid” opgenomen 24 woningen, komt er door herverkaveling één te vervallen. Dat betekent dat per saldo voor 9 extra woningen het planologisch regime aangepast moet worden. Op basis van het bestemmingsplan “Daarlerveen” uit 2007, kunnen deze 9 extra woningen alleen gerealiseerd worden op basis van een in procedure te brengen wijzigingsplan.
Deze 9 extra te realiseren liggen buiten het op de verbeelding met een "specifieke bouwaanduiding-dove gevel" aangeduide gebied.
Qua plancapaciteit worden er dus per saldo drie woningen minder (want in totaal 32 woningen, in plaats van 35 woningen zoals oorspronkelijk de bedoeling was) in het gebied Daarlerveen Zuid gerealiseerd, dan oorspronkelijk mogelijk zou zijn volgens het bestemmingsplan "Daarlerveen" uit 2007.
Al deze woningbouwmogelijkheden waren dus al mogelijk op basis van het bestemmingsplan “Daarlerveen” uit 2007, waarvan 9 woningen niet rechtstreeks, zoals hiervoor uiteengezet.
Voor het overige, voorziet het ontwerpbestemmingsplan “Daarlerveen 2017” ten opzichte van zijn rechtsvoorganger - het bestemmingsplan "Daarlerveen" uit 2007 - niet in ontwikkelingsmogelijkheden.
Voor het overige deel van het plangebied, zijn binnen dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegelaten.
Ad d. spoorweglawaai
De voorkeurswaarde voor de geluidbelasting vanwege een spoorweg op de gevels van een nieuw te realiseren woning mag ten hoogste 55 dB bedragen.
Uit een uitgevoerd akoestisch onderzoek, voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan "Daarlerveen Zuid" is gebleken dat alle woningen in het plangebied Daarlerveen Zuid, buiten de 55 dB-contour liggen van spoorlijn Mariënberg-Almelo.
De geluidsbelastingen zullen daardoor 55 dB of minder bedragen. Hiermee voldoen de woningen aan de voorkeurswaarde van 554 dB, ex artikel 4.9 van het BGH. De woningen liggen hierdoor akoestisch gunstig geprojecteerd ten opzichte van de spoorlijn.
Ad e. Geluidsbelastingkaarten en actieplannen
Deze zijn in dit plangebied niet aan de orde.
7.2 Milieuzonering
7.2.1 Algemeen
Ieder bedrijf dat zich inschrijft in het Handelsregister krijgt één of meerdere SBI-codes. Deze code bestaat uit 4 of 5 cijfers en geeft aan wat de activiteit van een bedrijf is. SBI staat voor Standaard Bedrijfsindeling 2008 en is opgesteld dor het CBS (=Centraal Bureau voor de Statistiek)
Bedrijven worden ingedeeld in (milieu)categorieën met behulp van de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Deze publicatie biedt een handreiking voor de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Het geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven en instellingen. Op basis van deze milieukenmerken wordt een indicatie van de afstanden gegeven die moeten worden aangehouden ten opzichte van rustige woonwijken. De afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of richtlijn, maar zijn aandachtsgebieden. Binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen. De afstanden zijn gerelateerd aan rustige woonwijken (bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn !). Maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger kunnen een kortere afstand mogelijk maken.
Bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-lijst (2009) zijn in het algemeen toelaatbaar in de omgeving van woningen. Bij eventuele bouwactiviteiten dient overigens altijd het gemeentelijke overzicht van melding- en vergunningplichtige bedrijven te worden geraadpleegd. Bij bedrijven en overige functies in - qua milieuzonering - hogere categorieën dan 1 en 2 is in zijn algemeenheid sprake van maatwerk voor wat betreft de inpassing in de omgeving via vergunningen dan wel meldingen Wet milieubeheer. Het betreft veelal bestaande, historisch gegroeide situaties vanuit het verleden.
De systematiek in het bestemmingsplan is zodanig opgesteld dat deze specifieke bedrijven en/of functies toelaatbaar zijn en ook soortgelijke bedrijven en/of functies zich mogen vestigen, doch als deze bedrijven en/of functies verdwijnen, zijn in beginsel alleen nog bedrijven en/of functies aanvaardbaar waarvan het aannemelijk gemaakt kan worden dat voldoende afstand aanwezig is ten opzichte van een rustige woonwijk en vallend onder de millieucategorieën 1 en 2 van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" dan wel bedrijven die daarmee vergelijkbaar zijn.
Daarnaast blijft het college van burgemeester en wethouders bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingslan bedrijven voor de vestiging van
bedrijven die vergelijkbaar zijn met de bestaande bedrijven en die zich willen vestigen in plaats van het bestaande bedrijf en die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar kunnen worden gelijkgesteld met de bestaande bedrijven.
bedrijven in een naast hogere milieucategorie (maximaal milieucategorie 3.1, grootste afstand 50 m1), mits het bedrijven betreft en die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijfsactiviteiten genoemd bestemmingsomschrijving voor de bestemming "Bedrijf" als bedoeld in lid 4.1van de planregels.
Onderstaande tabel geeft inzicht in het verband tussen de afstand en de milieu categorie
.
De tabel gaat in op twee onderscheiden omgevingstypen.
1.
De ene gaat uit van de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen, komen vrijwel geen andere functies voor (zoals bedrijven of kantoren). Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.
Een vergelijkbaar omgevingstype, qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
2.
In dien de aard van de omgeving dat rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied dat, gezien de aanwezige functie menging of ligging nabij drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.
7.2.2 Bedrijven in het plangebied
In het plangebied bevindt zich slechts één bedrijf
Aan de Smidsstraat 17, 7687 BL Daarlerveen is een autoherstelbedrijf annex handel in auto's gevestigd, "Doggers Polyesterwerk". Dit bedrijf kan volgesn de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" worden gerangschikt onder milieucategorie 2 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 30 m1. Voorheen was op deze locatie aan de Smidsstraat 17 alsmede op de naastgelegen locatie Smidsstraat 19 de scharenfabriek Hammesfahr Holland Scharenfabriek B.V. gevestigd, welk bedrijf enige tijd geleden is verhuisd naar het nabijgelegen Vroomshoop behorende tot de gemeente Twenterand..
7.2.3 horecafucnties in het plangebied
In het plangebied is slechts één horecagelegenheid aanwezig.
Aan de Spoorstraat 25 te Daarlerveen is een café "'t Vossenhol" gevestigd. Dit café kan volgesn de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" worden gerangschikt onder milieucategorie 1 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 10 m1.
7.2.4 Maatschappelijke functies in het plangebied
In het plangebied bevinden zich een aantal maatschappelijke functies.
Aan de Gerard Nijlandstraat 1 en 2 te Daarlerveen bevind een (inmiddels gereliseerde uitbreiding) van het buurthuis 't Trefpunt (Kulturhus) aan de Gerhard Nijlandstraat 1 en 2 te Daarlerveen, in combinatie met de nieuwbouw van de bilbliotheek en de bouw van vier zorgwoningen. Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" kan dit kultuurhuis, met bilbliotheek en ondergeschikte horecafunctie worden gerangschikt onder milieucategorie 2 met een indicatieve afstand tot woongbebouwing van 30 m1.
Aan de Gerard Nijlandstraat 4 te Daarlerveen bevindt zich de christelijke basisschool "de Veenbrug" die volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" kan worden gerangschikt onder de milieucategorie 2 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 30 m1.
Aan de Brugstraat 9a te Daarlerveen bevindt zich een Nederlands Hervormde kerk die volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" kan worden gerangschikt onder milieucategorie 2 met een indicatieve afstand tot woongbebouwing van 30 m1.
Aan de Spoorstraat 4-4a is een kinderopvang gevestigd, die volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzondering, editie 2009" kan worden gerangschikt onder milieucategorie 2 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 30 m1.
7.3 Externe veiligheid
7.3.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
de Regeling externe veiligheid (Revi)
het Registratiebesluit externe veiligheid;
het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
het Vuurwerkbesluit.
Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.
In de gemeente Hellendoorn is alleen de Burgemeester Boersingel aangewezen als route gevaarlijke stoffen. De route gaat via de Burgemeester Boersingel, Wierdensestraat richting Wierden en sluit aan op de aangewezen routes van de naburige gemeenten Rijssen-Holten en Wierden. De betreffende route ligt buiten het plangebied en heeft geen gevolgen voor de woningbouwlocatie.
Op transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten, tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Het externe veiligheidsbeleid gemeente Hellendoorn is vastgesteld op 11 december 2012, nummer 12int02213 door de raad. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.
7.3.2 (Beperkt)kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan: verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.
7.3.3 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risico contouren rondom een inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde, wat wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen van afgeweken kan worden. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.
7.3.4 Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het groepsrisico hebben een oriënterende waarde.
7.3.5 Situatie in en nabij het plangebied
Aan hand van de Risico kaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risico bronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risico kaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risico kaart weergegeven.
Op het spoortraject Almelo - Mariënberg vindt volgens de atlas alleen in beperkte mate vervoer van brandbaar gas plaats. Er is alleen sprake van een plaatsgebonden risico als er structureer vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dat is hier niet het geval. Derhalve is er geen plaatsgebonden risicocontour aanwezig. Ook is er geen sprake in Daarlerveen van het overschrijden van de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Tot slot is er geen sprake van vastgestelde routes voor vervour van gevaarlijke stoffen per weg, spoorweg en/of waterweg. Wel vindt er op alle trajecten incidenteel vervoer plaats van gevaarlijke stoffen op basis van ofwel een ontheffing danwel om dat dat vervoer niet routeplichtig is.
7.4 Water
Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
7.4.1 Beleidskader
Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.
7.4.2 Rijksbeleid
Vierde Nota Waterhuishouding
De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:
waterbesparende maatregelen in de woning;
het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem;
herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) woongebieden.
Waterbeleid 21e eeuw
Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:
vasthouden, bergen en afvoeren;
schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.
Bij de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
7.4.3 Provinciaal beleid
De functie van water in het stedelijk gebied wordt door de provincie onderkend in het Streekplan Overijssel 2000+. Bij het ontwikkelen van nieuwe woon- en werkgebieden en bij het herinrichten van bestaand stedelijk gebied dient aandacht te worden besteed aan het duurzaamheidsaspect water.
Het verbeteren van de watersituatie in stedelijk gebied vraagt om lokaal maatwerk dat in goede samenwerking tussen de gemeente en het waterschap tot stand moet komen.
7.4.4 Beleid Waterschap
Het waterschap Vechtstromen en het waterschap Drents Overijsselse Delta hebben samen met de waterschappen Rijn en IJssel en Reest en Wieden een gezamenlijk beleid op hoofdlijnen opgesteld voor stedelijk waterbeheer onder de titel “Water raakt”.
Water is een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving in stedelijk gebied. Het is een maatschappelijk belang dat water in stedelijk gebied op orde is en blijft, dat inwoners het water kunnen beleven en ervan kunnen genieten en dat we nu en in de toekomst droge voeten houden- door te anticiperen op klimaatverandering.
De stedelijke wateropgaven zijn maatschappelijke opgaven waarvoor niet één partij de sleutel in handen heeft. De waterschappen hebben hier een rol in, maar doen dit in nauwe samenspraak met gemeenten, corporaties, belangengroepen, private partijen, inwoners en andere betrokkenen. Samenwerken is een voorwaarde om ambities te realiseren. Dat vraagt eigenaarschap, verantwoordelijkheid en vertrouwen. Dit betekent voor de waterschappen dat we maatschappelijke doelen centraal stellen in plaats van technische normen. “Water Raakt” is een uitnodiging om samen met de waterschappen te werken aan water.
De waterschappen richten zich hierbij primair op de gemeente omdat de gemeente de natuurlijke partner is in het stedelijk gebied en bovendien het meest logische aanspreekpunt voor inwoners. Samen met de gemeente zijn de waterschappen verantwoordelijk voor een goed stedelijk waterbeheer, nu en in de toekomst. De beleidsnotitie biedt aanknopingspunten om deze samenwerking met de gemeente in te vullen, zowel op visie- als op beleids- en maatregelenniveau.
In “Water raakt” wordt de rol-en taakopvatting in het stedelijk waterbeheer van de waterschappen in Rijn-Oost verhelderd. De beleidsnotitie is ook het resultaat van samenwerking van vier waterschappen om meer eenduidigheid op de inhoud te krijgen. Deze beleidsafstemming zorgt ervoor dat (inwoners van) gemeenten die nu met meerdere waterschappen te maken hebben, niet langer met verschillende opvattingen worden geconfronteerd.
In de beleidsnotitie zijn de volgende onderwerpen uitgewerkt:
een visie op samenwerking in het stedelijk waterbeheer;
de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud van (stedelijk) oppervlaktewater;
bescherming van inwoners tegen overstromingen;
de wijze waarop geanticipeerd kan worden op klimaatverandering;
de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (stedelijk) oppervlaktewater;
optimalisatie van de afvalwaterketen;
grondwaterbeheer in stedelijk gebied;
beïnvloeding van de beleving van de openbare door de betekenis van water te benadrukken;
financiering.
Waterkwaliteitsspoor
De vijf waterschappen in Rijn-Oost hebben een concept document opgesteld over hoe men in de toekomst om wil gaan met het waterkwaliteitsspoor. Uitgangspunt is een gezamenlijke visie op het waterkwaliteitsspoor.
In de gezamenlijke visie voor het waterkwaliteitsspoor is de kern het ‘op orde’ krijgen van de waterkwaliteit in het stedelijk gebied. Met ‘op orde’ wordt bedoeld dat door het waterschap en de gemeente gezamenlijk geconstateerde knelpunten in het oppervlaktewater zijn opgelost.
Uitgangspunten daarbij zijn:
de stedelijke oppervlaktewaterkwaliteit is in 2027 ‘op orde’;
gemeenten en waterschappen trekken in de aanpak gezamenlijk op;
relevante invloeden worden meegenomen, alle emissies op het stedelijke oppervlaktewater (afvalwaterketen en andere emissies) gebruik, inrichting, beheer en onderhoud;
de doelen uit de visie voor 2027 betreffende de chemische waterkwaliteit en gezamenlijke streefbeelden ten aanzien van beleving en/of gebruik van water worden meegenomen in de afwegingen voor een maatregelenpakket;
maatregelen zijn haalbaar en betaalbaar.
Specifiek beleid Drents Overijsselse Delta
Het actuele beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta in relatie tot riolering is vastgelegd in de strategische nota rioleringsbeleid 2007.
Specifiek beleid Waterschap Vechtstromen
Het Waterschap Regge en Dinkel (inmiddels gefuseerd met het Waterschap Velt en Vecht tot het Waterschap Vechtstromen) heeft in oktober 2002 de nota Afkoppelen vastgesteld.
In het Waterdocument Rijssen-Holten en Hellendoorn (2004) heeft het Waterschap Regge en Dinkel de volgende uitgangspunten/randvoorwaarden geformuleerd.
Reggedalgebied ter hoogte van Nijverdal is aangewezen als ecologische verbindingszone in het kader van het provinciale natuurbeleid.
Ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijk functionerende nevengeul langs de Regge.
Afkoppelen verhard oppervlak Nijverdal-Noord.
7.4.5 Gemeentelijk beleid
Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (GRP4).
In het GRP4 is aangegeven op welke wijze we de komende jaren, met een doorkijk naar de toekomst, invulling gaan geven aan de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Vanuit de Wet milieubeheer zijn we als gemeente verplicht een GRP4 voor deze zorgplichten op te stellen. Het GRP4 geeft antwoord op de wijze waarop we de aankomende jaren omgaan met het beheer en onderhoud van de rioleringsvoorzieningen en welke investeringen we gaan doen in het kader van de zorgplichten. Het GRP4 laat ook zien hoe we inspelen op een veranderend klimaat. Navolgende uitsnede geeft de essentie aan van het beleid voor de drie wettelijke zorgplichten.
Afvalwaterzorgplicht.
De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering niet belemmert.
Hemelwaterzorgplicht.
De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten waarbij het hemelwater vanuit hygiënisch oogpunt (volksgezondheid) adequaat wordt ingezameld en afgevoerd. Verontreiniging van bodem, lucht en oppervlaktewater worden zoveel mogelijk voorkomen en wateroverlast voor burgers zoveel mogelijk beperkt. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de burgers neer te leggen binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.
Grondwaterzorgplicht.
De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie behoren.
In het GRP4 is de navolgende voorkeursvolgorde voor het omgaan met waterstromen opgenomen.
Voorkeursvolgorde:
Het ontstaan van afvalwater voorkomen of beperken.
Verontreiniging van water voorkomen of beperken.
Waterstromen gescheiden houden, tenzij niet scheiden geen nadelige gevolgen heeft.
Huishoudelijk afvalwater en vergelijkbaar afvalwater gaan naar de RZWI.
Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering bij de bron hergebruiken.
Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering lokaal in het milieu brengen.
7.4.6 Watertoets
Digitale watertoets
Voor het plangebied is op donderdag 8 juni 2017 een digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl, waardoor het Waterschap Vechtstromen/Drentse Overijsselse Delta is geïnformeerd over deze planherziening.
Uit de beantwoording van de vragen van deze toets blijkt dat met dit plan geen waterschapsbelangen worden geraakt.Dit houdt in dat direct door kan worden gegaan met de planvorming van dit plan en dat tekst "Paragraaf geen waterschapsbelang" kan worden opgenomen. Deze paragraaf geen waterschapsbelang heeft betrekking op het plan Daarlerveen 2017.
Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing Dit met uitzondering van van het toevoegen van een aantal woningen op basis van het op 4 februari 2011, onder nummer 11UIT01465 door het college vastgestelde wijzigingsplan "Daarlerveen-Zuid" die op basis van artikel 3.6 lid 3 Wro van rechtswege deel uitmaakt van het bestemmingsplan "Daarlerveen" uit 2007. Deze woningen zijn nog niet allemaal gerealiseerd, doch voor deze ontwikkeling heeft destijds nauwe afstemming met het Waterschap Vechtstromen plaatsgevonden, waardoor het waterschap weet heeft van deze onwikkeling.
Het bestemmingsplan "Daarlerveen 2017"heeft verder geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.
7.5 Bodemkwaliteit
Algemeen:
Een schone bodem is nodig voor een goed milieu in het algemeen; de bodem mag geen risico's vormen voor de mens en het milieu. Met een schone bodem zijn er geen belemmeringen voor het universele gebruik ten behoeve van wonen en werken, maatschappelijk en cultureel gebruik en het gebruik voor recreatieve doeleinden, groenvoorzieningen en instandhouding van de natuur. Daarmee wordt de duurzaamheid van investeringen en het gewenste ruimtegebruik gewaarborgd. Voorts moeten de ontwikkelingen kunnen plaatsvinden zonder beperkingen en zo mogelijk met gebruikelijke investeringen.
Voorafgaande aan nieuwe planontwikkeling en het gebruik zal daarom door middel van bodemonderzoek de kwaliteit van de bodem moeten worden bepaald.
Bodemgegevens:
In Daarlerveen zijn uit de gegevens van alle bekende bodemonderzoeken geen significante bodemverontreinigingen gebleken.
Aan de orde is thans het actualiseren en digitaliseren van een geldend bestemmingsplan dat ten opzichte van de rechtsvoorganger van dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen bevat.
Het op 4 februari 2011, onder nummer 11UIT01465, door burgemeester en wethouders van Hellendoorn vastgestelde wijzigingsplan"Daarlerveen-Zuid" maakt - ingevolge artikel 3.6 lid 3 Wet ruimtelijke ordening - deel uit van de rechtsvoorganger van dit bestemmingsplan, te weten het op 25 juni 2007 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Daarlerveen".
Algemene conclusie:
Ten aanzien van de bodemaspecten wordt door de gemeente geconcludeerd op basis van uitgevoerd historisch onderzoek en de gegevens van uitgevoerde bodemonderzoeken dat er geen ruimtelijke beperkingen worden vwacht voor de ontwikkeling en realisatie van het plan.
7.6 Luchtkwaliteit
In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005).
Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. Het bevat luchtkwaliteitsnormen voor zwavel- en stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
De wet geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. In Nederland dient elke ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving.
Op basis van de nieuwe wetgeving is er een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld die aangeeft welke ontwikkelingen als 'niet in betekenende mate' kunnen worden gezien zodat verdere toetsing aan de normen niet hoeft plaats te vinden. Zo is aangegeven dat de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 500 woningen zonder meer toelaatbaar wordt geacht.
In dit plan worden qua plancapactieit geen woningen toegevoegd ten opzichte van het nu nog ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het gaat hier louter om de volgens de Wet ruimtelijke ordening wettelijk verplichte, tienjaarlijkse actualisering (en digitalisering) van een bestemmingsplan.
De luchtwetgeving staat daarom de planologische procedure niet in de weg
7.7 Archeologie
Ingeval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta verplicht.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten. Het plangebied is getoetst aan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) en de provinciale archeologische verwachtingskaart.
Daaruit blijkt dat een klein deel van het gebied (het "witte" gebied) een lage archeologische verwachtngswaard heeft, het overgrote deel van het gebied een middelhoge archeologische verwachtingsaarde heeft en een klein deel van het plangebied (tussen de Baltinksweg en de Baron van Sternbachlaan een hoge archeologische verwachtingswaarde heert
Op advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten dient de meest nabijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Het betreft in het plangebied zowel een hoge, middelhoge als een lage trefkans.
In het grootste deel van het plangebied is de bodem reeds geroerd. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden. Er bevinden zich geen gebieden met een hoge verwachtingswaarde.
Toetsing plangebied Daarlerveen-Zuid.
Het Oversticht, die de gemeente Hellendoorn adviseert over archeologische aspecten, heeft specifiek voor de onderhavige locatie een archeologisch advies uitgebracht, waarvan de conclusie luidt: "De locatie is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Uit de omgeving van de locatie zijn geen waarnemingen bekend en de ontwikkelingslocatie is niet gelegen in of op een archeologische monument. Op grond van bovenstaande bevindingen, kunnen wij mededelen dat er geen archeologisch onderzoek behoeft te worden uitgevoerd.
Conclusie: archeologische waarden behoeven niet te worden verwacht. In de rest van het plangebied, is op dit moment niet voorziening in planologische ontwikkelingen (het gaat hier om een conserverende herziening van de bestaande bestemmingsregeling).
7.8 Ecologie
7.8.1 Gebiedsbescherming
7.8.1.1 Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Directe en negatieve effecten van het onderhavige plan op het Vogel- en Habitatrichtlijngebied "Enbertsdijkvenen" dat op ruim 5 kilometer afstand is gelegen, is niet te verwachten.
7.8.1.2 NatuurNetwerkNederland (NNN)
Het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het (NNN) is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. Het dichtsbijzijnde gebied dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur, de Veeneleiding" ligt op ongeveer 800 meter arfstand. Gezien de afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling en de invulling van het tussenliggende gebied met infrastructuur en bebouwing (barrièrewerking), wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
7.8.2 Soortenbescherming
7.8.2.1 Algemeen
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Het plangebied Daarlerveen-Zuid is de enige locatie in het plangebied waar nog sprake is van geprojecteerde woningen .
Onder geprojecteerde woningen wordt verstaan nog niet aanwezige woningen, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning toelaat, maar deze nog niet is afgegeven.
De nog niet gerealiseerde woningen uit het wijzigingsplan "Daarlerveen-Zuid" zijn dus geprojecteerde woningen.
In het kader van de Flora- en faunawet is nagegaan (Quick scan flora en fauna, Gozem Grotterstraat Daarlerveen, SAB Arnhem 2009) of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dieren opzettelijk worden verontrust. De resultaten uit dit onderzoek zijn destijds - bij de vaststelling in 2010 van het wijzigingsplan "Daarlerveen-Zuid" representatief geacht.
Sedertdien is het gebruik van de gronden niet gewijzigd en is de inrichting niet veranderd.
Door de sloop, de grondbewerking en de nieuwbouw, zullen alle aanwezige soorten negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk van aard. In de toekomst zijn de tuinen waarschijnlijk ook geschikt als leefgebied.
Algemeen voorkomende soorten: Voor deze licht beschermde soorten geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.
Strikt beschermde soorten: een aantal van de mogelijk voorkomende soorten is meer strikt beschermd. Voor deze soorten moet bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. Soorten uit de soortgroep vleermuizen zijn niet uit te sluiten binnen het plangebied. Tevens kunnen bij de start van werkzaamheden in het broedseizoen, broedende vogels worden verstoord. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.
Consequenties
Negatieve effecten op strikt beschermde soorten zijn niet te verwachten als het watervoerend element ten westen niet wordt aangetast, vergraven, verlegd of gedempt en als minimaal 10 meter afstand tussen de toekomstige bebouwing en ten zuiden gelegen bomenrij gehandhaafd wordt. In dit onderzoek is uitgegaan van het feit dat dit watervoerende element niet wordt aangetast.
Indien geen 10 meter afstand gehouden kan worden, dan dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar vliegroutes van vleermuizen. Door middel van nader onderzoek kan het werkelijke effect van de ingreep op (het leefgebied van) daadwerkelijk aanwezige soorten worden bepaald. Pas dan kan worden bepaald of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. −
Verder is een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet altijd van toepassing: ten eerste mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied in het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) niet worden verwijderd. Ten tweede dient, op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet, bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Aanbevolen wordt om het terrein niet langer dan strikt noodzakelijk braak te laten liggen om kolonisatie door de rugstreeppad te voorkomen.
Aanbevelingen
Naast de consequenties die voortkomen uit de Flora- en faunawet worden in het rapport ten slotte ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen gedaan ten aanzien van de inrichting van het plangebied. Hiervoor wordt verwezen naar het rapport.
Omgang met vleermuizen
Sinds de afronding van de quick scan flora en fauna is de regelgeving omtrent de omgang met vleermuizen veranderd. Het is nu niet meer mogelijk om ontheffing van de Flora en Faunawet aan te vragen voor vleermuizen. Dit komt omdat de ontheffingsgrond 'ruimtelijke ontwikkeling', die altijd werd gebruikt voor bouwplannen, niet meer mag worden gebruilkt. Hierdoor resteert alleen nog de ontheffingsgrond 'groot openbaar belang'. Dit kan bij dit plan echter niet aangetoond worden. Om die reden moet er nu voor worden gezorgd dat de Flora en faunawet niet wordt overschreden. Dit kan door het uitvoeren van verzachtende (mitigerende) of compenserende maatregelen.
Bij onderhavig plan is ervoor gekozen compenserende maatregelen te nemen door de realisatie van een nieuwe vliegroute. Op bovenstaand kaartbeeld staat aangeduid op welke plaats een nieuwe vervangende bomenrij zal worden aangeplant. Hiermee wordt een nieuwe vliegroute voor vleermuizen gecreëerd en is geen sprake meer van negatieve effecten op de bomenrij / groene rand die momenteel mogelijkerwijs door vleermuizen wordt gebruik
7.9 Overige aspecten
De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:
luchtverkeer;
bedrijven/bedrijfsterreinen: lucht;
specifieke bedrijven met inspectierichtlijnen;
niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied;
veehouderij: geur;
veehouderij: verzuring;
glastuinbouw, fruitkwekerijen en vollegrondtuinbouw;
lawaaisporten;
hogedruk aardgastransportleidingen;
brandstofleidingen;
RWZI's, AVI's en stortlocaties;
windturbines;
milieubeschermingsgebieden;
kwaliteit van het aanlegvergunningenstelsel;
mobiliteit;
zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.
HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid
Dit plan heeft in de eerste plaats met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. In het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen.
PLANSCHADE
De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Het gaat hier om een conserverende herziening (en digitalisering) van een bestaand bestemmingsplan. Toch zijn planschadekosten op voorhand niet uit te sluiten.
De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of planschade mogelijk is. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een planschadeverhaalsovereenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap voor de planschadekosten moet opdraaien die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
GEEN EXPLOITATIEPLAN NODIG
Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken, dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.
HOOFDSTUK 9 Inspraak en overleg
Voor dit betemmingsplan met een overwegend conserverend karakter in geen inspraakprocedure doorlopen. De resultaten van het (voor)overleg met instanties worden weergegeven in Bijlage 2 behorende bij deze toelichting.