direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gramsbergen, Garstlanden IV
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00355-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op 5 juli 2011 heeft de gemeente Hardenberg het bestemmingsplan "Gramsbergen, Garstlanden III" vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de verdere ontwikkelingen van het woongebied Garstlanden ten zuiden van de kern Gramsbergen.

De ontwikkeling van Garstlanden III is voorzien in twee fasen. Fase A van deze woningbouwontwikkeling is binnen het bestemmingsplan gedetailleerd bestemd. Voor het overige gebied (fase B) is de hoofdstructuur vastgelegd en is een "uit te werken" woonbestemming gebruikt. De gedachte hierachter was dat zo, in een later stadium, op flexibele wijze beter aansluiting gevonden kan worden bij de woningvraag uit de markt.

Fase A van het plan is inmiddels grotendeels gerealiseerd. Om fase B van deze woningbouwontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Hiervoor worden in grote lijnen de uitgangspunten gehanteerd, zoals die in het moederplan zijn vastgelegd. Hierbij kan geen gebruik worden gemaakt van de uitwerkingsbevoegdheid, omdat niet wordt voldaan aan de in het moederplan opgenomen uitwerkingsregels. Daarom is voor deze ontwikkeling voorliggend bestemmingsplan "Gramsbergen, Garstlanden IV" opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied voor Garstlanden IV ligt ten zuiden van het historische centrum van Gramsbergen. De woonbuurten Hoge Esch/Oostermaat, Loozermars en Garstlanden III grenzen aan het nieuwe woongebied. Garstlanden IV heeft een totale oppervlakte van circa 7,5 hectare. Zie afbeelding 1.1 voor de ligging en begrenzing van het plangebied voor Garstlanden IV (rood omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00355-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1 - Gramsbergen en globale ligging plangebied Garstlanden IV

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Oostermaatsteeg. Ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn Hardenberg-Coevorden, met daarachter het kanaal Almelo-De Haandrik en agrarisch gebied. Aan de zuidzijde sluit het plangebied direct aan op de woonwijk Garstlanden III. Ten westen van het plangebied is een groenzone met een vijverpartij gelegen, grenzend aan woonwijk Loozermars.

1.3 Vigerende plannen

Het plangebied voor voorliggend bestemmingsplan is gelegen binnen het bestemmingsplan "Gramsbergen, Garstlanden III" (vastgesteld 5 juli 2011). Fase A van deze woningbouwontwikkeling is binnen dit bestemmingsplan gedetailleerd bestemd. Voor fase B is een "uit te werken" woonbestemming gebruikt. Zodoende is de mogelijkheid om op flexibele wijze invulling te geven aan de woningbouwopgave tot op zekere hoogte open gehouden.

In het "moederplan" zijn uitwerkingsregels opgenomen waaraan moet worden voldaan om de uit te werken woonbestemming met behulp van een uitwerkingsplan nader uit te kunnen werken. Afbeelding 1.2 geeft een weergave van de ligging van het plangebied binnen het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00355-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.2 - Ligging plangebied Garstlanden IV (rood omlijnd) binnen vigerend bestemmingsplan

Het plangebied voor Garstlanden IV ligt vrijwel volledig over de enkelbestemming "Wonen - Uit te werken", zoals opgenomen in het moederplan. Op basis van het moederplan moet bij het uitwerken van deze bestemming in een uitwerkingsplan aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • a. het aantal woningen bedraagt maximaal 151;
  • b. geen gebouwen mogen worden opgericht binnen de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4';
  • c. voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid;
  • d. aangetoond moet worden dat het plan voldoet aan de bepalingen in de Wet geluidhinder.

De beoogde ontwikkeling van Garstlanden IV voldoet echter niet aan deze uitwerkingsregel aangezien tevens woningbouw is voorzien daar waar in het moederplan niet de enkelbestemming "Wonen - Uit te werken" is opgenomen.

Dat betekent dat geen gebruik kan worden gemaakt van deze uitwerkingsbevoegdheid en een nieuw bestemmingsplan moet worden vastgesteld om Garstlanden IV planologisch mogelijk te maken. Voor dit bestemmingsplan zijn grotendeels dezelfde uitgangspunten gehanteerd en wordt aangesloten bij de planregeling uit het moederplan Gramsbergen, Garstlanden III.

Het plangebied voor Garstlanden IV vult twee locaties uit het moederplan niet in. Het betreft hier locaties aan de noord- en de oostzijde van het plangebied (zie afbeelding 1.2). Op deze locaties blijft de uit te werken woonbestemming uit het moederplan Garstlanden III gelden. Hiermee blijft de mogelijkheid bestaan deze locaties in de toekomst aan de hand van (een) uitwerkingsplannen nader in te vullen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van de toelichting geeft een overzicht van het voor dit plan relevante beleid van het rijk, de

provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de huidige en in hoofdstuk 4 de toekomstige situatie in het plangebied beschreven inclusief de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat in op de voor dit bestemmingsplan relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 wordt de juridische opzet beschreven waarbij de verbeelding en planregels centraal staan. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een

totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de

Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de

Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de

Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of

gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te

houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Hiervoor zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het

verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben

decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal

neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel)

zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en per 1 oktober 2012 als

motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van deze

ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke

gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke

ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te

geven in de 'behoefte' en het 'bestaande stedelijk gebied'. Tevens is het van belang om te bepalen of de

ladder van toepassing is, door te bepalen of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’ in de zin van

het Bro.

Behoefte

Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom

ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Kwantitatieve behoefte:

Gemeenten en provincie hebben in 2014 de Regionale Woonvisie West-Overijssel vastgesteld. Hierin

staan de gezamenlijke ambities en een visie op wonen voor de regio. De gemeenten Hardenberg,

Ommen en Dalfsen vormen hierin samen de sub-regio Vechtdal. In 2015 hebben gemeenten en

provincie gezamenlijk een traject doorlopen waarin de gezamenlijke ambities en visie hebben geleid tot

woonafspraken op 5 thema’s: (A) doelgroepen, (B) wonen en zorg, (C) stedelijke vernieuwing, (D)

bestaande voorraad en (E) programmeren en zuinig ruimtegebruik.

De woonafspraken gelden voor de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020. Ten aanzien van

de programmering wordt een doorkijk gegeven naar 2025. De woningbehoefte tot 2026 is

geprognosticeerd en heeft als basis gediend voor de regionale afstemming van de plancapaciteit. De

gemeenten hebben onderling en met de provincie afgesproken dat de plancapaciteit de woningbehoefte

niet zal overschrijden. Onderstaande tabel toont de woningvraag en plancapaciteit.

Tabel 2.1 - Regionale woningbouwprogrammering, indicatie woningvraag en beschikbare harde

plancapaciteit in de periode 2016-2026 (bron: RWP West-Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00355-VG01_0003.png"

Hieruit blijkt dat binnen de gemeente Hardenberg de komende jaren een grote behoefte van 1.921

woningen (cijfers 2016) bestaat. De gemeente Hardenberg heeft een harde plancapaciteit van 972 en

daarmee resterende woningbehoefte van ongeveer 950. Hiervan zijn maximaal 350 woningen opgenomen

in een uitwerkingsbevoegdheid, waaronder de woningen die mogelijk worden gemaakt met voorliggend

bestemmingsplan.

In de woonvisie Hardenberg is tevens aangegeven dat de groei van het aantal huishoudens voor het

grootste deel zal worden opgevangen in de hoofdkernen Dedemsvaart en Hardenberg. De andere kernen

voorzien in een groei ter grootte van de lokale behoefte. Op basis van actuele afzetbaarheid in de markt

en de bijdrage aan de lange termijn doelen uit de woonvisie van de gemeente Hardenberg en de regio

wordt stapsgewijs invulling gegeven aan het invulling van de uitwerkingsbevoegdheid van

woningbouwontwikkelingen.

Kwalitatieve behoefte:

In 2015 heeft de gemeente Hardenberg een woonwensenonderzoek gehouden onder de gehele bevolking. Hieruit blijkt dat vooral vraag is naar eengezinswoningen en seniorenwoningen. In de

woonvisie wordt deze wens vertaald naar een productie van woningen die senioren-geschikt zijn. Voor

de grote behoefte aan eengezinswoningen is binnen bestaand stedelijk gebied geen ruimte meer

beschikbaar.

In het behoefteonderzoek is expliciet aangegeven aan wat voor type woning behoefte is.

De uitbreiding van de wijk Garstlanden wordt namelijk in verschillende fasen gerealiseerd en door flexibiliteit in het bestemmingsplan op te nemen, kan gedurende het hele realisatieproces, aangesloten worden op de actuele lokale woningbehoefte. Het is namelijk de taak van de gemeente om de te realiseren woningen af te stemmen met de woningbouwprogramma's van gemeenten in de regio Vechtdal. Het woningtype wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd.

Bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van de

gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt beschouwd als stedelijk gebied.

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt:

‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening,

bedrijvigheid, detailhandel en horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele

voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

In deze stap wordt onderzocht of binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan

worden voorzien in de regionale behoefte, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering,

transformatie of anderszins.

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische invulling voor fase IV van de uitbreidingswijk Garstlanden te Gramsbergen. Garstlanden IV is eerder bestemd als (uit te werken) woonlocatie en ligt ingepakt tussen bestaande wijken.

Op basis van uitgebreid locatie-onderzoek kan geconcludeerd worden dat de woningbouwuitbreiding Garstlanden IV op de beoogde gronden als aanvaardbaar wordt geacht.

Stedelijke ontwikkeling

Een stedelijke ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van bijvoorbeeld woningbouwlocaties.

Toepassing van de ladder is verplicht voor opgaven die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk

moeten maken.

Of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de

gebruiksmogelijkheden. Jurisprudentie hierover is zeer casuïstisch. De Raad van State lijkt een

woningbouwontwikkeling vanaf 10-14 woningen te zien als een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend

bestemmingsplan biedt de planologische kaders voor meer woningen dan hiervoor genoemde en is

hiermee aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat een toets aan de ladder

noodzakelijk is.

Gezien vorenstaande geldt dat met deze ontwikkeling wordt voldaan aan de 'Ladder voor duurzame

verstedelijking'.

Conclusie rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke

ontwikkeling in overeenstemming is met het rijksbeleid.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van

Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van

monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De

Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 26 september 2018 vastgesteld door Provinciale

Staten en in werking getreden op 1 november 2018.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere

aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie

van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Passend en flexibel

aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en

kwalitatief).

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er

daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt

resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet

van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke

beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie

zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de

Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat

wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid

van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

2.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de

Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke

omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een

uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus:

1. Generieke beleidskeuzes (of);

2. Ontwikkelingsperspectieven (waar);

3. Gebiedskenmerken (hoe).

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk

is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Generieke beleidskeuzes (of)

Deze stap gaat nader in op de vraag of er een opgave is. Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die

bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig danwel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld

of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. De provincie zet in op differentiatie in

woonmilieus die nu en in de toekomst voldoende ruimte bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen.

Dit stelt een duidelijke opgave zowel aan nieuwbouw als aan herstructurering. Hiervoor is een sterke

gemeentelijke regie en regionale afstemming onmisbaar.

Naast het bovenstaande zijn er drie generieke beleidskeuzes van toepassing: bovenlokale afstemming,

integraliteit (watertoetsproces, bodem, externe veiligheid et cetera) en de SER-ladder. Bij de

SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd:

  • gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering (inclusief schuifruimte) beschikbaar gemaakt kan worden;
  • vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
  • aanleg van nieuwe terreinen waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak worden afgewogen, onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden (zie gebiedskenmerken).

De nieuwbouwlocatie Garstanden IV omvat circa 150 woningen. De locatie Garstlanden krijgt door zijn invulling (aangesloten wordt bij de lokale en historische kwaliteiten van Gramsbergen) een geheel eigen identiteit. De ontwikkeling van in totaal circa 150 woningen is nodig om te kunnen voorzien in de woningbehoefte van Gramsbergen. In de gemeente Hardenberg wordt nadrukkelijk ingezet op inbreiding. De ingezette acties om woningen binnen stedelijk gebied toe te voegen zijn niet voldoende om te voldoen aan de vraag naar nieuwe woningen. De verdere ontwikkeling van Garstlanden is noodzakelijk om te voldoen aan de vraag, zoals ook aangetoond in de toetsing aan het gemeentelijke Programma Wonen Hardenberg 2019 - 2025 in paragraaf 2.3.2 en aan de Structuurvisie Herprogrammering Woningbouw in paragraaf 2.3.3.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Deze stap gaat nader in op de vraag waar deze opgave een plek zou kunnen krijgen. Als uit de

beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke

ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de

Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en

stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie

beschreven beleids- en kwaliteitsambities. Onderstaande kwaliteitsambities gelden voor alle ontwikkelingsperspectieven:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar

generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de

ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige

flexibiliteit voor de toekomst. Voor het plangebied gelden de volgende ontwikkelingsperspectieven:

  • Groene omgeving: Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Binnen de Groene omgeving hebben ‘Groene’ functies prioriteit. Ontwikkelingen die hier niet primair thuishoren, zoals woningbouw, zijn alleen toegestaan indien zij een meerwaarde opleveren voor de kwaliteit van landschap, cultuurhistorie, water- en natuuropgaven.

Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' staat de

ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop.

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’, gezien de landschappelijke inpassing niet strijdig is met de voorgenomen ontwikkeling.

  • Stedelijke omgeving: Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken

Naast de stedelijke netwerken completeren de overige steden en dorpen in Overijssel de ambitie van een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus. De steden en dorpen buiten de drie stedelijke netwerken in Overijssel bieden een waardevolle aanvulling op het leefmilieu in de stedelijke netwerken. Zij vormen het kloppende hart van een plattelandsgemeenschap, bieden een aantrekkelijke, groene woon- en werkomgeving of vormen een toeristische trekpleister waar bezoekers rust en identiteit zoeken. Door te bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen kunnen dorpen en steden deze rol blijven vervullen.

Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' staat de ambitie Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus, elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur voorop.

Steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief ‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’, gezien de lokale woningbehoefte niet strijdig is met de voorgenomen ontwikkeling.

Gebiedskenmerken (hoe)

De derde stap gaat nader in op de vraag hoe de opgave op een goede wijze kan worden ingepast. Als in

een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de

manier hoe deze moet plaatsvinden. Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag

van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke

kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Op het plangebied van voorliggend

initiatief zijn de volgende lagen met de daarbijbehorende gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie van

toepassing:

  • Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen

Dekzandvlakten en ruggen hebben een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Essenlandschap (deels)

Het plangebied ligt voor een klein deel binnen het essenlandschap. Dit landschap heeft een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf. Op de flanken hebben de kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van dit kleinschalige patroon. Ontwikkelingen in het essenlandschap krijgen in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren en versterking van het landschappelijk raamwerk.

  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Maten en flierenlandschap

Het overige deel van het plangebied ligt binnen het Maten- en Flierenlandschap. De Maten, Flieren en beken hebben een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het onbebouwde karakter, de continuïteit van de beekloop, voldoende ruimte voor water en het lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan versterking van het historische lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water. Inrichting van nog gave delen richt zich op het behouden van de cultuurhistorische waarden.

Uitgangspunt voor het stedenbouwkundig ontwerp voor Garstlanden IV is de versterking van de landschappelijke en de (cultuur)historische kwaliteiten van Gramsbergen. Groenstructuren blijven behouden en worden waar mogelijk versterkt. Daarnaast zijn vanuit het plangebied zichtlijnen naar het buitengebied en zijn er in het plangebied doorzichten via de groenstructuren. De structuur is gebaseerd op het oorspronkelijke landschapspatroon.

Hiermee past het initiatief binnen de gebiedskenmerken van de lagen dekzandvlakte- en ruggen, essenlandschap en maten flierenlandschap.

Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de

Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023

Op 23 april 2013 is de toekomstvisie “De gemeente Hardenberg stapt stevig op de toekomst af”

vastgesteld. Hiermee wordt ingespeeld op veranderende tijden waarbij met name van belang zijn de

demografische ontwikkelingen, decentralisatie van overheidstaken, de economische crisis en

bezuinigingen. De toekomstvisie bestrijkt het tijdvak 2013 – 2023 en beschrijft drie programmalijnen:

wonen, werken en welzijn.

De toekomstvisie kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De

toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld kan bijstellen om in te kunnen spelen

op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de langetermijnkoers van de gemeente.

Onderhavige ontwikkeling valt onder de programmalijn Wonen

Programmalijn: Wonen

De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de

fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle

leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens,

vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente

wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart. De

mogelijkheden voor de gemeente om de woningmarkt te sturen zijn beperkt, maar zij zal hierop alert

blijven. De gemeente wil inwoners binden aan de gemeente Hardenberg en wil bouwen voor

doelgroepen. Dat kunnen bijvoorbeeld ouderen, jongeren, doorstromers, nieuwkomers of forenzen zijn.

Naast woningen zijn ook voorzieningen, woonomgeving, recreatie en werkgelegenheid beslist

noodzakelijk. Aanpasbaar (levensloopbestendig) bouwen en duurzaam bouwen zijn belangrijke thema’s.

Doelstellingen Programmalijn Wonen:

  • Bouwen op basis van behoefte;
  • Bouwen voor doelgroepen;
  • Duurzaam bouwen;
  • Bieden van een ontmoetingsplek op basis van draagvlak en versterken sociale cohesie;
  • Zorg voor kwetsbare groepen en onderlinge hulp;
  • Verbeteren kwaliteit van onderwijs en zorg, voor zover dat een wettelijke taak is;
  • Verbeteren woon- en ondernemersklimaat;
  • Bevorderen van een veilige en leefbare woonomgeving;
  • Bevorderen zelfredzaamheid van de samenleving;
  • Verminderen regels en deze strikter handhaven.

Conclusie

Met de verdere uitbreiding van Garstlanden wordt ingespeeld op de toekomstige woningbehoefte, waarbij

het uiteenlopende woningaanbod de marktvraag van verschillende doelgroepen bedient. De ontwikkeling

is hiermee in lijn met de ambities zoals verwoord in de toekomstvisie van de gemeente Hardenberg.

2.3.2 Programma Wonen Hardenberg 2019 - 2025

De gemeente Hardenberg heeft het Programma Wonen 2019 - 2025 vastgesteld, waarin de woonambities voor de langere termijn zijn vastgelegd en concrete maatregelen op adaptieve wijze zijn geprogrammeerd. Het programma is daarmee zowel gericht op het voorzien in de woningbehoefte als op het flexibel inspelen op de veranderingen op de woningmarkt.

Het Programma Wonen richt zich in de eerste plaats op het woonbeleid voor de hele gemeente Hardenberg. Daarnaast bevat het een nadere uitwerking van het woonbeleid op kernniveau. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de hoofdkernen, middelgrote kernen en kleine kernen. Gramsbergen is aangemerkt als een middelgrote kern (2.500 - 5.000 inwoners).

Voor de middelgrote kernen ligt voor wat betreft de kwalitatieve opgave de nadruk onder meer op 2-onder-1-kap en vrijstaande woningen in de particuliere koop- en huursector en meer levensloopgeschikte, grondgebonden woningen (voor jong en oud) in de sociale huursector. Met de geplande woningtypes voor Garstlanden IV wordt ingespeeld op deze kwalitatieve opgave.

Het woningbouwprogramma voor fase 4 van Garstlanden is door de gemeente in samenwerking met Plaatselijk Belang tot stand gekomen. Hierin is onder meer opgenomen dat in de periode tot 2022 minimaal 40 nieuwe sociale huurwoningen in Gramsbergen worden gebouwd.

Agenda Wonen

De Agenda Wonen vomt de praktische uitwerking van het Programme Wonen. In deze uitvoeringsagenda staan alle concrete acties en afspraken voor 2019 en 2020 om de lange termijn ambities uit het Programma Wonen te bewerkstelligen.

In de plancapaciteit is voor Gramsbergen in de periode 2019 - 2020 een harde plancapaciteit van 177 woningen opgenomen. Deze nieuwbouw concentreert zich hoofdzakelijk in Garstlanden. Voorliggend bestemmingsplan speelt met circa 150 woningen voor Garstlanden IV in op de in de Agenda Wonen opgenomen plancapaciteit voor Gramsbergen.

Conclusie

De ontwikkeling van Garstlanden IV voorziet in een toevoeging van circa 150 woningen. Ten aanzien van doelgroepen wordt er vraaggestuurd gebouwd met de variatie in woningtypes binnen Garstlanden IV. De planprocedure voor deze woningbouwontwikkeling vindt voornamelijk plaats in 2020 en in 2021 wordt gestart met de ontwikkelingen van het gebied. Geconcludeerd wordt dat voor zowel de kwantitatieve als voor de kwalitatieve behoefte wordt voldaan aan het Programma Wonen Hardenberg 2019 - 2025.

2.3.3 Structuurvisie Herprogrammering woningbouw

In de Structuurvisie Herprogrammering woningbouw van de gemeente Hardenberg (vastgesteld

16-01-2018) zijn woningbouwlocaties opgenomen waar de gemeente de bestaande woningbouwplannen

herprogrammeert. Dit betekent dat (een deel van) de voorziene capaciteit uit de

woningbouwprogrammering en de bestemmingsplannen wordt geschrapt.

Deze structuurvisie is een erfenis vanuit de crisisperiode, waarin de plancapaciteit te hoog was gezien de afnamesnelheid en de kaders vanuit de woonafspraken tussen provincie en gemeenten. In de structuurvisie is dan ook voorgesteld de woningbouwontwikkeling voor Garstlanden IV van de capaciteit te schrappen, omdat de plancapaciteit in Gramsbergen voldoende was.

Enkele jaren later is de situatie echter veranderd en is de vraag naar woningen explosief gestegen. Aangezien de plancapaciteit in Gramsbergen tegen de ondergrens loopt van de benodigde capaciteit en de gehele capaciteit van de gemeente Hardenberg weer past binnen de kaders van de woonafspraken, is besloten om de plancapaciteit in Garstlanden wel te benutten en gefaseerd om te zetten in harde plancapaciteit.

Conclusie

Het voorgenomen initiatief voor Garstlanden IV sluit, gezien de huidige woningmarkt, aan bij de oorspronkelijke woningbouwprorgrammering.

Conclusie gemeentelijk beleid

Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie

3.1 Gramsbergen

Gramsbergen is een kern met stadsrechten in de Overijsselse gemeente Hardenberg. Een aftakking van het Overijssels kanaal, het kanaal Almelo - De Haandrik, ligt ten oosten van Gramsbergen, terwijl de Vecht ten westen van de kern stroomt. Ten noorden van Gramsbergen is het Drentse Coevorden gelegen en ten zuiden het Overijsselse Hardenberg.

Gramsbergen is ontstaan op de kruising van twee historische routes nabij de Vecht als hoevenzwermdorp. In 1339 is er in de stad een kasteel, het Huis van Gramsbergen, gebouwd door de heer van Gramsbergen. Het kasteel werd in 1822 afgebroken. Algemeen wordt aangenomen dat vooral de ligging aan de rivier de Vecht heeft bijgedragen aan het ontstaan van Gramsbergen.

Tegenwoordig ligt de kern gunstig aan de N34, waardoor het goede verbindingen heeft met zowel Hardenberg als Coevorden en Emmen. In het centrum zijn diverse voorzieningen (waaronder winkelvoorzieningen) te vinden. Direct naast het centrum ligt een verzorgingscentrum. Gramsbergen heeft een NS-station aan de spoorlijn Hardenberg-Coevorden. Ten oosten van de spoorlijn liggen een bedrijventerrein en het recreatiepark 't Hooge Holt. Mede dankzij de gunstige ligging nabij de N34 heeft de kern Gramsbergen zich de laatste jaren ontwikkeld tot woonkern.

Door oorlogen en branden is de stad vaak verwoest en gewijzigd. Daardoor is er weinig bebouwing van voor 1900. Ondanks dat heeft Gramsbergen een beschermd dorpsgezicht. In het beschermde gezicht zijn vooral de Voorstraat en de Kruisstraat beeldbepalend door de samenhang in structuur en bebouwing. Opvallend is het contrast van deze straten met de twee open ruimtes in het beschermde gezicht: het Meiboomsplein en de omgeving van de hoger gelegen N.H. kerk.

Ook buiten het beschermde dorpsgezicht zijn de historische invalswegen (de Voorstraat en de Kruisstraat) nog beeldbepalend. Tot 1940 was de groei geconcentreerd aan en langs deze invalswegen. In de bebouwing langs de invalswegen is deze groei nog steeds afleesbaar.

Planmatige ontwikkelingen hebben Gramsbergen na de jaren ’50 gevormd tot een langgerekte kern met hoofdzakelijk woonbuurten ten zuiden van de historische kern. Door de ligging aan de Vecht ten westen van Gramsbergen en de barrièrewerking van de spoorlijn Hardenberg-Coevorden en het kanaal Almelo - De Haandrik ten oosten van de kern, was dit ook de enige logische uitbreidingsrichting. De uitbreidingswijken zijn gerealiseerd aan de zuidzijde van de historische kern, tussen de rivier de Vecht/Hardenbergerweg en het kanaal/spoorlijn. Deze woonbuurten zijn De Hoge Esch, Loozermars en Garstlanden I, II en III.

De identiteit en de sfeer van deze latere woonbuurten refereren niet zozeer aan de historische identiteit van Gramsbergen, maar hebben meer algemene kenmerken. Met name Garstlanden II heeft echter een afwijkende structuur in de vorm van een sterk structuurbepalend stedenbouwkundig patroon van meerdere, elkaar opvolgende gebogen woonstraten. De losse, informele sfeer van de historische nederzetting (de informele identiteit van Gramsbergen) raakt daardoor in de latere woonbuurten meer op de achtergrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00355-VG01_0004.png"
Afbeelding 3.1 - Opbouw Gramsbergen en ligging Garstlanden IV binnen de kern

3.2 De omgeving van het plangebied

Het plangebied waarvoor nu een plan wordt opgesteld ligt lager dan de aangrenzende woonbuurten en bestaat momenteel hoofdzakelijk uit bouwland en grasland. Het is de oorspronkelijke mars, een laag gelegen en nat gebied. Een opvallende element in het gebied is onder andere de Oostermaatsteeg. Dit is een oud laantje met sfeerbepalende bomen. Ten noorden van de Oostermaatsteeg ligt een bosgebied, doorsneden met enkele fietspaden richting het station en het centrum. Verder is er een bosgebied, centraal in het plangebied, waar voorheen een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) was gevestigd. Langs de spoorlijn, die eveneens hoger ligt dan het plangebied, ligt een groenzone met een vijverpartij. Ook nabij de Loozermars-Noord ligt een vijverpartij in een groen gebied.

3.3 Het plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van het historische centrum van Gramsbergen. De woonbuurten Hoge Esch/Oostermaat, Loozermars en Garstlanden III grenzen aan het nieuwe woongebied. Garstlanden IV heeft een totale oppervlakte van circa 7,5 hectare.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Oostermaatsteeg. Ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn Hardenberg-Coevorden, met daarachter het kanaal Almelo-De Haandrik en vervolgens agrarisch gebied. Aan de zuidzijde grenst en sluit het plangebied direct aan op de woonwijk Garstlanden III. Ten westen van het plangebied is een groenzone met een vijverpartij gelegen, grenzend aan woonwijk Loozermars. Het perceel aan de zuidwestzijde van het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als vokstuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00355-VG01_0005.png"

Afbeelding 3.2 - Ligging Garstlanden IV

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van Garstlanden IV juridisch-planologisch mogelijk. De ontwikkeling vindt plaats in twee fasen. Het plangebied is circa 7,5 hectare groot en biedt ruimte aan in totaal circa 150 woningen. De woningbouwontwikkeling speelt zowel in op de eigen woningbehoefte uit de kern Gramsbergen, als op de groeiambitie van de gemeente Hardenberg.

Om woongebied Garstlanden IV te kunnen realiseren, is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in een gedetailleerd planologisch kader voor het plangebied en laat op twee locaties ruimte voor de nader uit te werken woonbestemming zoals opgenomen in het moederplan Garstlanden III.

De realisatie van de woningbouwontwikkeling Garstlanden IV vindt in twee fasen plaats. Deze gefaseerde invulling biedt gelegenheid om op flexibele wijze aan te sluiten op de toenemende woningvraag binnen de gemeente Hardenberg. Hiermee kan de invulling worden afgestemd op het woningbouwprogramma, waarmee beide fasen binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid past.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de gehanteerde uitgangspunten bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp. Daarna wordt het stedenbouwkundig ontwerp zelf toegelicht.

4.2 Uitgangspunten bij het stedenbouwkundig ontwerp

De gemeente Hardenberg heeft voorafgaand aan de planvorming een aantal uitgangspunten voor het nieuwe woongebied Garstlanden IV opgesteld. Enkele van deze uitgangspunten zijn universele ambities die de gemeente voor alle uitbreidingen in de gemeente stelt, terwijl andere uitgangspunten specifiek voor dit plangebied zijn geformuleerd.

Algemene aspecten die een rol spelen in het ontwerpproces in de gemeente Hardenberg zijn:

  • de nieuwe woonbuurt op basis van het principe (culturele) duurzame stedenbouw ontwikkelen;
  • de bestaande kwaliteiten optimaal benutten en versterken, waardoor ze een meerwaarde krijgen binnen het plangebied;
  • handhaven bestaande boomgroepen die als waardevol zijn omschreven;
  • zongericht verkavelen, al is dit niet overal direct inpasbaar;
  • het terugdringen van het autoverkeer;
  • het langzaam verkeer (voetgangers en fietsers) bevorderen door aanleg van korte, logische routing van en naar het dorpscentrum en het landelijk gebied.

Daarnaast zijn ook enkele gebiedsspecifieke uitgangspunten opgesteld ten aanzien van de ontwikkeling van Garstlanden IV:

  • de lokale kenmerken en kwaliteiten van (authentiek) Gramsbergen dienen versterkt te worden;
  • Garstlanden IV dient aan te sluiten bij de omliggende gebieden en geen contrasten te creëren;
  • het plangebied en de omgeving ‘vragen’ om een oriëntatiepunt in de vorm van een opvallend gebouw, een zogenaamd landmark dat herkenbaar is voor de nieuwe, maar ook voor de rondom gelegen woonbuurten;
  • recreatieve wandelroutes bevorderen. De spoorwegovergang in de Oostermaatsteeg vormt daarbij een belangrijke plek. Door deze overgang kan gebruik worden gemaakt van de potenties van de passantenhaven in het kanaal. Wandelen langs een haventje geeft een route daarbij extra aantrekkingskracht.

4.3 Stedenbouwkundig ontwerp

Het algemene uitgangspunt voor het stedenbouwkundig plan is om de lokale kenmerken en kwaliteiten van (authentiek) Gramsbergen te versterken, zogenaamde (culturele) duurzame stedenbouw. Het accent moet daarbij liggen op de informele identiteit van Gramsbergen. Garstlanden IV dient goed aan te sluiten op de bestaande woonbuurten rondom. Vooral de directe aansluiting op Garstlanden II en III vraagt aandacht. Garstlanden II heeft een cirkelvormige stedenbouwkundige structuur, waarbij sterke radialen vanuit het groene middengebied het woongebied verbinden met het centraal gelegen bosgebied en de Oostermaatsteeg. De wegenstructuur van Garstlanden III, die sterke lijnen toont, sluit hierbij aan door de radialen van Garstlanden II door te trekken in het plangebied. Door binnen deze formele structuur vrijheid te bieden bij het invullen van de tussenliggende gebieden, komt echter ook het informele, dorpse karakter van Gramsbergen beter tot zijn recht. Garstlanden III gaat zo geen confrontatie met de radialen uit Gramsbergen II aan, maar verbindt en verweeft de assen met de beoogde informele, authentieke identiteit van Garstlanden III. De stedenbouwkundige inrichting van Garstlanden IV borduurt voor op de inrichting van Garstlanden III.

Om in te spelen op de genoemde uitgangpunten zijn in het plan Garstlanden IV drie kenmerkende gebieden onderscheiden:

  • 1. Formele lanen. De formele lanen zijn de ‘ruggengraat’ van het stedenbouwkundig ontwerp. De assen vanuit Garstlanden III worden hier deels doorgetrokken. Deze structuur versterkt de oriëntatie binnen de woonbuurt;
  • 2. Slingerende straten. Tussen deze assen is de dorpse informele sfeer het primaire uitgangspunt. Dit tussengebied is ontworpen met veel variatie in situering en architectuur zoals dat bij geleidelijke groei van Garstlanden in het verleden gebruikelijk was. De knooppunten van straten vormen kleine brinken;
  • 3. De groene kamer. Dit middengebied heeft forse bossingels waardoor het krachtig, groen element centraal in het plangebied wordt behouden en benadrukt. Zodoende wordt het bestaande bosgebied ingepast binnen het ontwerp van Garstlanden IV.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00355-VG01_0006.png"

Afbeelding 4.1 - Stedenbouwkundig ontwerp Garstlanden IV

Het stedenbouwkundig ontwerp van Garstlanden IV is weergegeven op afbeelding 4.1. Voor de invulling van deze planfase is voortgeborduurd op de uitgangspunten die voor Garstlanden III zijn gesteld en in paragraaf 4.2 zijn verwoord.

Verkeersstructuur en parkeren

Garstlanden IV wordt ontsloten aan de westzijde van het plangebied via De Schakel en De Hoge Esch. Tevens zijn meerdere ontsluitingspunten aan de zuidzijde voorzien met Garstlanden III. De wegenstructuur voor Garstlanden III wordt doorvertaald naar Garstlanden IV. Hierdoor komen logische verbindingen tot stand in de gehele wijk. Hierbij komt het informele, authentieke karakter van Gramsbergen verder tot uiting komen door de ‘slingerende straten’ ook in fase IV door te zetten. Verschillende langzaamverkeerverbindingen zorgen er tevens voor dat het centrum van Gramsbergen en het buitengebied op een logische manier worden verbonden met de nieuw te realiseren woonwijk. De bestaande noord-zuidelijke fietsverbinding blijft hierbij behouden. De Oostermaatsteeg vormt een informele verbinding en speelt geen rol in de ontsluiting van Garstlanden IV voor autoverkeer.

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Voor het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de Parkeernormennota Hardenberg, zoals voorgeschreven in het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg". Voor de parkeernormen is door de gemeente Hardenberg in de parkeernormennota aansluiting gezocht bij CROW-publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (oktober 2012).

Bij vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen kan één parkeerplaats per woning op eigen terrein worden gerealiseerd. De overig benodigde parkeerplaatsen worden in de toekomstige openbare ruimte gerealiseerd. Hiervoor is voldoende ruimte binnen het toekomstige verblijfsgebied. Op basis van de parkeernormering zijn 126 parkeerplaatsen in de openbare ruimte geprojecteerd, waarmee invulling is gegeven aan het parkeerbeleid van de gemeente Hardenberg.

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een onevenredige aantasting van de parkeerbalans in de openbare ruimte of wijzigingen in de verkeersstructuur. De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig initiatief.

Groenstructuur

Ook voor wat betreft de groenstructuur van Gramsbergen IV wordt voortgeborduurd op fase III. De bestaande waterpartij en groenstructuur aan de westzijde van het plangebied blijven behouden en worden verder versterkt met een groene buffer. De groenstrook tussen de woonwijk en het historisch centrum krijgt een definitief karakter. Het gebied ten noorden van de Oostermaatsteeg zal daarbij in zijn geheel onbebouwd blijven waardoor een groenzone wordt gewaarborgd. De belangrijkste houtopstanden binnen het plangebied zijn opgenomen binnen de bestemming Groen.

In de algemene plaatselijke verordening van de gemeente Hardenberg zijn voorschriften betreffende het vellen of te doen vellen van houtopstand (hakhout, een houtwal of een of meer bomen). Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen. Dit verbod geldt niet voor onder andere:

  • het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud;
  • houtopstand die wordt geveld als gevolg van de uitvoering van een (bouw)werk overeenkomstig onder andere een vastgesteld bestemmingsplan.

Bebouwingsstructuur

De woningen binnen Garstlanden IV betreffen, net als voor Garstlanden III, maximaal twee bouwlagen met kap. Net als in fase III wisselen ook hier vrijstaande, twee-onder-één-kap en

aaneengebouwde woningen elkaar af.

De twee locaties aan de uiteinden langs de Oostermaatsteeg (de vlakken "nader uit te werken" in afbeelding 4.1) houden de uit te werken woonbestemming, zoals opgenomen in het moederplan Garstlanden III. De exacte invulling van deze locaties wordt in een later stadium bepaald.

4.4 Beeldkwaliteitsplan

Aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. Voor de planontwikkeling is daarom een beeldkwaliteitplan vastgesteld. In dit beeldkwaliteitplan worden, in aanvulling op de welstandsnota, specifieke beeldkwaliteiteisen voor de nieuwbouw opgenomen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In het kader van het Bestemmingsplan 'Garstlanden III' (vastgesteld 5 juli 2011) is voor het gehele plangebied onderzoek uitgevoerd naar de volgende milieu- en omgevingsaspecten:

  • Milieuzonering bedrijven
  • Geurhinder
  • Geluidhinder
  • Ecologie
  • Water en bodem
  • Archeologie
  • Externe veiligheid
  • Luchtkwaliteit
  • Verkeer en parkeren

De beschikbare onderzoeken uit het moederplan zijn deels bruikbaar voor het op te stellen bestemmingsplan 'Garstlanden IV'. Een aantal onderzoeken is echter niet bruikbaar. Enerzijds komt dit door het feit dat binnen bepaalde onderzoeken het plangebied van voorliggend bestemmingsplan niet is onderzocht, anderzijds vanwege het feit dat de onderzoeken reeds in 2010 zijn uitgevoerd en de toestand en/of wet- en regelgeving in de tussenliggende tijd is/zijn gewijzigd. Dit betreft de aspecten flora en fauna, externe veiligheid, geluid, bodem en water. Voor deze omgevingsaspecten zijn nieuwe onderzoek of actualisaties uitgevoerd. Daarnaast is een trillingsonderzoek uitgevoerd.

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.

Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);
  • indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Op grond van het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage moet het bevoegd gezag, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, zich er alsnog van vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Dit bestemmingsplan is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Hierbij wordt ‘het bestemmingsplan’ zowel genoemd in kolom 3 (plannen) als kolom 4 (besluiten). Doordat dit bestemmingsplan voorziet in directe eindbestemmingen voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling, wordt voldaan aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht, aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden. Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met bovenstaande drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau. Zo kent het plangebied een aanzienlijk kleiner oppervlakte en voorziet het plan in maximaal 150 woningen, terwijl bij 2000 woningen of meer pas sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Op grond van artikel 2, lid 5 Besluit m.e.r. dient, voor activiteiten die onder de drempelwaarden van onderdeel D blijven, evenwel een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' te worden gemaakt om te beoordelen of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling, die is opgenomen in Bijlage 1 blijkt net als uit de volgende paragrafen in dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

Geconcludeed wordt dat voor de gewenste ontwikkeling een vormvrije m.e.r-beoordeling vereist is. Op basis van deze beoordeling kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.2 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt het wettelijk kader voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone van een (spoor)weg. Op grond van afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh en artikel 4.3 van het Besluit geluidhinder moet een onderzoek ingesteld worden naar de toekomstige geluidbelasting vanwege bestaande (spoor)wegen op de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

Het wettelijke Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (Rmg2012) stelt de regels voor het bepalen van de geluidbelastingen. Uitgangspunt voor het bepalen van de toekomstige geluidbelasting is volgens het Rmg2012 het zogenoemde maatgevende jaar. Dit is doorgaans het tiende jaar na vaststelling van het bestemmingplan. De toekomstige geluidbelasting is bepalend voor het treffen van eventuele geluidmaatregelen.

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing voor zover het gaat om geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone van de (spoor)wegen. Binnen deze zones wordt de geluidbelasting getoetst aan de grenswaarden.

De geluidbelasting wordt berekend als het gemiddelde van een geheel jaar. Overeenkomstig art. 1 Wgh

wordt onder de Lden-waarde verstaan het energetisch en naar de tijdsduur van de beoordelingsperiode

gemiddelde van de volgende drie waarden:

  • het equivalente geluidniveau gedurende de dagperiode Lday (van 07:00 uur tot 19:00 uur);
  • het equivalente geluidniveau gedurende de avondperiode Levening (van 19:00 uur tot 23:00 uur) vermeerderd met 5 dB;
  • het equivalente geluidniveau gedurende de nachtperiode Lnight (van 23:00 uur tot 07:00 uur) vermeerderd met 10 dB.

De grenswaarden voor wegverkeer zijn opgenomen in de Wgh en Besluit geluidhinder (Bg). Een geluidbelasting van maximaal 48 dB wordt als “goed” gekenmerkt, tussen de 48 en 63 dB als “in stedelijk gebied aanvaardbaar” en boven de 63 dB als “slecht”. De grenswaarden voor spoorwegverkeer zijn een voorkeurswaarde van 55 dB en een ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 68 dB. Indien de voorkeurswaarde wordt overschreden moet worden onderzocht of er maatregelen kunnen worden getroffen om de overschrijding van de grenswaarde te beperken.

Het doel is om de toekomstige geluidbelasting zo veel mogelijk terug te brengen tot de voorkeurswaarde. Een hogere waarde dan de voorkeurswaarde kan worden vastgesteld in gevallen waarin de toepassing van maatregelen (bron- en overdrachtsmaatregelen) onvoldoende doeltreffend is, of waarin deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten.

Onderzoek

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting als gevolg van de spoorlijn Zwolle-Emmen en de wegen de Oostermaat en het zuidelijke deel van de Oostermaatsteeg. Daarnaast is de geluidbelasting van de niet zoneplichtige 30 km/uur-wegen De Hoge Esch, De Schakel, Het Spijk, Oostermaatsteeg (noordelijk deel) beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Op basis van dit onderzoek (Nieuwbouw Garstlanden IV te Gramsbergen, Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai, Royal HaskoningDHV, 20 februari 2020) dient de gemeente Hardenberg hogere waarden af te geven om het voorliggende bestemmingsplan als uitvoerbaar te kunnen bestempelen. Het geluidrapport is opgenomen in Bijlage 2.

Resultaten

Doel van het onderzoek is te bepalen of op de nieuwbouw wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Indien sprake is van een overschrijding wordt aangegeven welke maatregelen mogelijk zijn of dat hogere waarden dienen te worden vastgesteld. Verder zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of er sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed leefklimaat vanwege de 30 km/uur wegen rondom het nieuwbouwplan.

Geluidbelasting van de zoneplichtige wegen in het kader van de Wgh

De nieuwbouw bevindt zich conform de Wet geluidhinder voor een deel binnen de geluidzone van de wegen De Oostermaat en Oostermaatsteeg. Voor deze twee bronnen wordt voldaan aan de voorkeurswaarde en worden vanuit de Wet geluidhinder verder geen eisen gesteld.

Geluidbelasting van de zoneplichtige spoorwegen in het kader van de Wgh/Bg

Aangezien de nader uit te werken locatie ten oosten van het plangebied van invloed is op de geluidbelasting als gevolg van de naastgelegen spoorweg is zowel de situatie waarin wel als waarin geen sprake van afscherming door gestapelde bebouwing is. Hiermee kan een worst-case analyse gemaakt worden van het aantal te verlenen hogere waarden binnen het plangebied.

Zonder afscherming van gestapelde bebouwing

De nieuwbouw bevindt zich conform de Wet geluidhinder voor een deel binnen de geluidzone van de spoorlijn Zwolle – Emmen. Ten gevolge van de spoorlijn wordt bij negen woningen de voorkeurswaarde van 55 dB overschreden. De geluidbelasting is ten hoogste 60 dB. De ten hoogste toelaatbare waarde van 68 dB wordt niet overschreden. Een onderzoek naar maatregelen is van toepassing.

Gestapelde bebouwing

Ten gevolge van de spoorlijn wordt bij de zuidoostelijk gelegen gestapelde woningen de voorkeurswaarde van 55 dB overschreden. De geluidbelasting is ten hoogste 63 dB. De ten hoogste toelaatbare waarde van 68 dB wordt niet overschreden. Een onderzoek naar maatregelen is van toepassing.

Maatregelen

Bronmaatregelen of schermen langs het spoor zijn niet mogelijk. Hoge schermen langs het bouwplan zijn vanuit stedebouwkundig oogpunt niet gewenst. Lagere schermen (ca. 3 meter) langs het bouwplan kunnen nog voor een reductie zorgen tot de voorkeurswaarde op beganegrond/(tuin)niveau.

Aangezien er geen maatregelen kunnen worden getroffen die de geluidbelasting reduceren tot de voorkeurswaarde, dienen hogere waarden te worden vastgesteld conform onderstaande tabel. Hierbij is uitgegaan van een worst-case situatie: wanneer de gestapelde woningen langs het spoor gebouwd worden, schermen deze de achterliggende bebouwing af. Dan zal de geluidbelasting op de woningen hierachter lager zijn dan zonder deze bebouwing.

Tabel 5.1 - Overzicht vast te stellen hogere waarden Garstlanden IV

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00355-VG01_0007.png"

Geluidluwe gevels

Bij de woningen waar sprake is van een vast te stellen hogere waarde is een geluidluwe gevel aanwezig (een gevel met een geluidbelasting kleiner dan of gelijk aan 55 dB).

Gezien de hoogte van de geluidbelasting is het van belang dat bij de nadere invulling van het

uitwerkingsgebied rekening wordt gehouden met de oriëntatie van de woningen/appartementen, zodat deze ten minste één geluidluwe zijde hebben.

Geluidbelasting van de niet zoneplichtige wegen in het kader van een GRO

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van de 30 km/uur wegen beoordeeld. Ten gevolge van deze wegen is de geluidbelasting niet hoger dan 48 dB. In het kader van een goede ruimtelijk ordening wordt dit beoordeeld als “goed”.

Gesteld kan worden dat er geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed leefklimaat vanwege deze wegen.

Conclusie

De woningbouw voor Garstlanden IV is uit oogpunt van geluidhinder aanvaardbaar, mits voor 17 woningen een hogere grenswaarde (tot maximaal 63 dB) wordt afgegeven. Het hogere waarden besluit wordt gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan in procedure gebracht.

5.3 Flora en fauna

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Per 1 januari 2017 is de “Wet natuurbescherming” (Wnb) in werking getreden. In deze nieuwe wet is de Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet in één wet geïntegreerd waarmee de afzonderlijke wetten komen te vervallen. De belangrijke wijzigingen zijn de verwijdering van de beschermde natuurmonumenten uit de wet, wijzigingen in de lijst van beschermde soorten van de Flora- en faunawet en verschuiving van verantwoordelijkheden van het Rijk naar de provincie.

Soortenbescherming

Het doel van de Wnb is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten kan enkel

afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Wnb is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Onderzoek

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een Natuurtoets bestemmingsplan Garstlanden IV, Toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland uitgevoerd (Royal HaskoningDHV, 13 maart 2019), die voorziet in een toets aan het soortenbeschermingsdeel van de Wnb aan de hand van een bureaustudie en een habitatgeschiktheidsanalyse. Dit onderzoek dient om te bepalen of het voornemen haalbaar is in het licht van de Wnb voor wat betreft soorten- en gebiedsbescherming. Deze natuurtoets is opgenomen in Bijlage 3 Natuurtoets.

Resultaten

Onderstaand zijn de belangrijkste resultaten op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming opgenomen.

Soortenbescherming

Ten aanzien van soortenbescherming zijn de resultaten als volgt:

Broedvogels

Tijdens de aanlegfase kunnen niet-jaarrond beschermde nesten van broedvogels worden beschadigd/ vernield, hetgeen een overtreding is van de Wnb. Om een overtreding van de Wnb met zekerheid te voorkomen moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Indien ook in het broedseizoen wordt gewerkt moeten de onderstaande mitigerende maatregelen worden genomen:

  • Voorafgaand aan het broedseizoen wordt de vegetatie ter plaatse van het braakliggende terrein kort gemaaid en gehouden. Hiermee wordt voorkomen dat broedvogels zich vestigen in het plangebied;
  • Het kappen van bomen mag alleen in het broedseizoen als zeker is dat er geen vogels in broeden en geen vogels broeden in de valrichting van de boom (vast te stellen door een ecoloog);
  • Het plangebied wordt voorafgaand aan de werkzaamheden door een ecoloog gecheckt op de aanwezigheid van broedvogels. Indien deze alsnog aanwezig blijken moet de werkwijze op aangeven van de ecoloog mogelijk worden aangepast.

Overige soortgroepen

De aanwezigheid van overige beschermde dier- en plantensoorten is uitgesloten. Ten aanzien van de overige soortgroepen hoeven geen specifieke maatregelen genomen te worden. Wel moet rekening gehouden worden met de algemene zorgplicht. Om aan de zorgplicht te voldoen kunnen de volgende maatregelen worden genomen:

  • De werkzaamheden worden bij voorkeur alleen overdag, tussen zonsopgang en zonsondergang uitgevoerd. Veel algemene en beschermde diersoorten (vleermuizen) zijn vooral actief gedurende de vroege ochtend, late avond en nacht;
  • Er wordt één richting opgewerkt, zodat kleine (zoog)dieren van de werkzaamheden vandaan kunnen vluchten. Houd hierbij rekening met vluchtwegen (werk dus niet richting een doodlopende hoek) en zorg dat de dieren voldoende vrije ruimte hebben;
  • De aannemer maakt enkel gebruik van de ruimte die noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Zo wordt onnodige verstoring van dieren en planten voorkomen;
  • Wanneer de werkzaamheden gedurende langere tijd stilliggen, dient het terrein vóór herstart van de werkzaamheden geïnspecteerd te worden door een erkend ecoloog.

Door bovenstaande maatregelen op te volgen wordt overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb voorkomen. Er is geen noodzaak tot aanvullend onderzoek. Op basis van voorliggend rapport wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan haalbaar is.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn de resultaten als volgt:

Natura 2000-gebieden

De afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden- Reggegebied bedraagt ruim 12 km. Om aan te tonen dat negatieve effecten in dit Natura 2000-gebied uitgesloten kunnen worden is een stikstofberekening met AERIUS Calculator 2019A uitgevoerd. De uitkomsten van deze berekening zijn verwerkt in het rapport AERIUS Berekening, Garstlanden IV, Gramsbergen (BJZ.nu, januari 2020). Deze notitie is opgenomen in Bijlage 4.

Voor het project zijn twee AERIUS-berekeningen uitgevoerd ten aanzien van de stikstofdepositie als gevolg van het project. Deze bestaan uit een berekening voor de aanlegfase en een berekening voor de gebruiksfase. Voor de aanlegfase is gekeken naar verkeersgeneratie bouwverkeer en het bouw- en woonrijp maken en de bouw van de woningen. Voor de gebruiksfase is gekeken naar de stikstofemissie van de woningen en de vekeersgeneratie van de nieuwe woningen. Aangezien de woningen gasloos worden gebouwd hebben de woningen geen invloed op stikstofemissie en -depositie en is uitsluitend de verkeersgeneratie relevant voor de gebruiksfase.

Uit beide berekening blijkt dat in zowel de aanlegfase als gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Natuur Netwerk Nederland (NNN)

Het plangebied maakt geen deel uit van en grenst niet aan percelen die deel uitmaken van NNN. De ingreep heeft daarom geen effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied dat onderdeel is van NNN.

Conclusie

Het plan is uit oogpunt van ecologie uitvoerbaar.

5.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

In de volgende AMvB's en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn de risiconormen voor risicovolle inrichtingen weergegeven ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico;
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval;
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In dit besluit zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en binnenwater opgenomen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen opgenomen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico;
  • Vuurwerkbesluit. In dit besluit zijn voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk veiligheidsafstanden vastgesteld;
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten;
  • Het Activiteitenbesluit milieubeheer: In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen opgenomen die moeten worden aangehouden ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.

Voor dit bestemmingsplan dienen risicobronnen in het plangebied en in de omgeving ervan in kaart gebracht te worden en getoetst te worden aan de risicomaten plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Onderzoek

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het onderzoeksrapport Onderzoek externe veiligheid, Garstlanden IV te Gramsbergen opgesteld (Royal HaskoningDHV, 25 september 2019), waarin de risicobronnen in het plangebied in kaart zijn gebracht en het voorliggende initiatief is getoetst aan de risicomaten plaatsgebonden risico en groepsrisico. Dit externe veiligheidsonderzoek is opgenomen in Bijlage 5 Externe veiligheid.

Resultaten

Het bestemmingsplan voor Garstlanden IV maakt geen risicobronnen mogelijk in het kader van externe veiligheid.

Het plangebied maakt conform het Bevi kwetsbare objecten mogelijk. Aan de hand van de risicokaart en het beleidskader is onderzocht welke risicobronnen in de omgeving van het plan relevant zijn in het kader van externe veiligheid.

Op minder dan 30 meter ten westen van het plangebied is de spoorlijn Herfte – Emmen gelegen. Op basis van de Regeling basisnet vindt hierover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor valt onder het Bevt. Het invloedsgebied van het doorgaande spoor wordt bepaald door het vervoer van zeer brandbare vloeistoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen via de spoorlijn Herfte – Emmen is daarmee in het kader van het aspect externe veiligheid relevant voor het plangebied.

Ten behoeve van voorliggend onderzoek is uitgegaan van een - in het kader van externe veiligheid - worst-case invulling van de twee nader uit te werken locaties met appartementen.

Analyse risicobron spoorlijn 370 Herfte - Emmen

Het Bevt geeft aan dat het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied getoetst moeten worden als het plangebied binnen 200 meter van een transportroute gelegen is. Dat is het geval voor de spoorlijn 370 Herfte - Emmen die direct ten oosten van het plangebied Gramsbergen IV ligt.

Plaatsgebonden risico

Volgens het Basisnet heeft de spoorlijn geen PR10-6 contour. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plan.

Groepsrisico

Het invloedsgebied van de spoorlijn wordt bepaald door het transport van brandbare vloeistoffen. Het invloedsgebied bedraagt 35 meter aan weerszijden van de spoorlijn. Het groepsrisico wordt hierbinnen bepaald. Het planvoornemen voegt geen (beperkt) kwetsbare objecten toe binnen het invloedsgebied. Hierdoor neemt het groepsrisico in de nieuwe situatie (planontwikkeling) niet toe ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor is een verantwoording groepsrisico niet noodzakelijk.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Het PAG ligt op 30 meter gemeten van de buitenste spoorstaaf van de doorlopende spoorlijn. Volgens de plankaart wordt er niet binnen 30 meter van de spoorlijn gebouwd. Het PAG leidt niet tot aanvullende bouwkundige maatregelen.

Conclusie

Het plan is uit oogpunt van externe veiligheid uitvoerbaar.

5.5 Bodemkwaliteit

Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit in principe past bij het toekomstige gebruik van die bodem. Hierbij dient vastgesteld te worden of de bodem in voldoende mate is onderzocht.

Onderzoek en resultaten

In het kader van het bestemmingsplan Gramsbergen, Garstlanden III is een bodemonderzoek (2010) en een aanvullende analyse uitgevoerd. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn in deze onderzoeken meegenomen.

In het verleden zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken zijn geen belemmeringen gebleken voor het plangebied. Tussen de uitvoering van deze onderzoeken zijn de gronden in agrarisch gebruik geweest, waarmee in deze periode geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden die negatieve effecten kunnen hebben op de bodemkwaliteit.

Aanvullend bodemonderzoek

In aanvulling op het eerder uitgevoerde onderzoek is voor voorliggend bestemmingsplan een kort historisch onderzoek uitgevoerd, bestaande uit onderzoeksresultaten en activiteiten tussen 2010 en heden. Daarnaast is specifieke aandacht vereist voor de mogelijke aanwezigheid van arseen in de grond (van nature aanwezig) binnen het plangebied en de omgang hiermee als grond vrijkomt. Dit aanvullende onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 6.

Historisch bodemonderzoek 2010 - heden

Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat op basis van beschikbare gegevens bij de gemeente Hardenberg, de omgevingsdienst IJsselland, het bodemloket, de bodematlas van de provincie Overijssel en de omgevingsrapportage van de provincie Overijssel geen verdere onderzoeken naar bodemkwaliteit hebben plaatsgevonden in het gebied.

Arseen

In de vastgestelde Nota Bodembeheer IJsselland uit 2013 is beschreven hoe grond en bagger binnen het gebied van de bodemkwaliteitskaart waarop de nota betrekking heeft, kan worden hergebruikt. Ook is daarin beschreven hoe met verhoogde gehalten aan arseen in de grond moet worden omgegaan op het moment dat er grond vrij komt.

Uit het verkennend bodemonderzoek Garstlanden III en de daarop aanvullende analyses, kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen gehalten arseen in het plangebied van natuurlijke oorsprong zijn. Er zijn in beide onderzoeken geen arseen gehalten hoger dan de interventiewaarde aangetroffen. Op grond van de Nota Bodembeheer IJsselland betekent dit dat toepassing van deze grond elders is toegestaan, met uitzondering van locaties met gevoelige functies.

Conclusie

De bodemkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden mogelijk gemaakt binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Het plan voorziet in gevoelige functies in de vorm van woningen. In de directe nabijheid van het plangebied zijn diverse bedrijven gevestigd. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, is de VNG brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype ‘gemengd gebied’ als ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’ aanbevolen. De richtafstanden gaan uit van het gebiedstype ‘rustig woongebied’. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.

Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan Gramsbergen, Garstlanden III is onderzoek naar bedrijven en milieuzonering uitgevoerd (2011), waarin het plangebied van voorliggend bestemmingsplan tevens is beoordeeld. De uitkomsten van dit onderzoek zijn daarmee tevens van kracht voor voorliggend bestemmingsplan.

Resultaten

Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een ‘rustige woonwijk’. Nabij het plangebied zijn de volgende bedrijfsfuncties gelegen:

  • openluchtzwembad Hattemat aan Hattemattestraat 5, op circa 125 meter van het plangebied;
  • jachthaven aan de Boslaan 1, op circa 90 meter van het plangebied;
  • enkele agrarische bedrijven. Aangezien voor deze bedrijven het aspect geur maatgevend is voor de aanbevolen richtafstand worden deze bedrijven behandeld in de geurparagraaf 5.8.

Voor een openlucht zwembad geldt een richtafstand van 200 meter tot een gevoelige functie, waarbij het aspect geluid maatgevend is. Voor een jachthaven wordt een minimale richtafstand van 50 meter tot een gevoelige functie aanbevolen, eveneens op basis van mogelijke geluidsoverlast.

Het plangebied ligt niet binnen de aanbevolen richtafstand van de jachthaven. Hieruit volgen daarom geen nadere randvoorwaarden voor het plan. Het plangebied ligt wel binnen de aanbevolen richtafstand van het openlucht zwembad. De richtafstand is gemeten vanaf het buitenterrein (ligweide). De kortste afstand tussen het bestemmingsvlak voor wonen en het bestaande terrein van het zwembad bedraagt circa 165 meter.

Bestaande woningen op de aangrenzende percelen rond het zwembadterrein zijn maatgevend voor de activiteiten van het zwembad in het kader van toetsing aan de Wet Milieubeheer. De nieuwe woningen in het plangebied zijn niet maatgevend voor deze toetsing.

Wat betreft de toetsing aan een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe bewoners van het plangebied wordt gesteld dat de afstand tot het zwembadterrein aanzienlijk is. Mogelijke geluidoverlast zal door de tussenliggende afstand (minimaal 165 meter), bebouwing en begroeiing gereduceerd worden. In de gemeentelijke klachtenregistratie zijn geen klachten door (geluids)overlast van het zwembad geregistreerd. Gezien het bovenstaande wordt afwijking van de richtafstand in relatie tot een goed woon- en leefklimaat in het plangebied aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit is verankerd in de Wet Milieubeheer en is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

NSL en Besluit NIBM

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit en maximaal toegestane verslechtering van 1,2 ug/m³. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuinen akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Goede ruimtelijke ordening

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is om het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is, significant is ten opzichte van een etmaal.

Besluit gevoelige bestemmingen

Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het “Besluit gevoelige bestemmingen” extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Onderzoek en resultaten

In het kader van het bestemmingsplan Gramsbergen, Garstlanden III is onderzoek uitgevoerd naar luchtkwaliteit. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is in dit onderzoek meegenomen. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat, gezien de toename van het aantal woningen, sprake is van een ontwikkeling die niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Daarnaast is de afstand van de woonwijk tot aan de agrarische bedrijven dusdanig groot dat luchtkwaliteit geen

belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan vormt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig initiatief.

5.8 Geurhinder

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Onderzoek en resultaten

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk een gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee heeft de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen, maar ook om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. Gemeenten mogen, binnen bepaalde grenzen (artikel 6 Wgv) in een geurverordening afwijken van de normen van de Wgv.

De gemeente Hardenberg heeft een geurverordening vastgesteld. De gewijzigde geurnormen zijn in de geurverordening nader onderbouwd. Op basis van de in de geurverordening vastgestelde geurnormen wordt meer ruimte geboden aan stads- en dorpsontwikkelingen. Daarnaast wordt ruimte geboden aan (intensieve) veehouderijen om binnen de verruimde wettelijke norm zich te ontwikkelen. Door het handhaven van een zone van 8 Odeur per m³ lucht rondom de woonkernen, worden de ontstane uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen in voldoende mate gereguleerd. De geurbelasting op de woningen in die zone en in de woonkernen blijft gelijk aan de huidige geurbelasting. Hierdoor blijft een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Op basis van de geurverordening worden de ontstane uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen in voldoende mate gereguleerd. Wat de bedrijfsbelangen van omliggende bedrijven zoals het pluimveebedrijf aan de Kanaaldijk West 5 en de bedrijven aan de Burgerkamp 1, 2, 4 en 6 te Loozen betreft wordt aanvullend gesteld dat bestaande geurgevoelige objecten dichter op deze bedrijven zijn gelegen dan de nieuwe woningen in het plangebied.

Conclusie

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief.

5.9 Trillingshinder

Algemeen

Er bestaat in Nederland geen wettelijk kader voor de beoordeling van trillingshinder in gebouwen. Wel geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening kan worden verzocht om trillingen mee te nemen bij de wijziging van bestemmingsplannen waar trillingen een rol kunnen spelen. Op basis van jurisprudentie wordt al enkele decennia gebruik gemaakt van de SBR-richtlijn om trillingen in gebouwen te beoordelen. Voor de beoordeling van de in de woning te verwachten trillingen gelden de streefwaarden voor de maximaal optredende trillingssnelheden zoals opgenomen in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006. Deze richtlijn sluit grotendeels aan bij internationale richtlijnen (Duitse norm DIN 4150, ISO 2631/2).

Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximale trillingsniveau en het gemiddeld trillingsniveau. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs e.d.) bestaan grens- en streefwaarden. De richtlijn maakt in de beoordeling onderscheid tussen situaties en toetst strenger voor nieuwbouw, gebouwen met overnachtingsfunctie en trillingen tijdens de nachtperiode. Woningen voldoen aan deze voorwaarden en worden dus strenger getoetst. Overschrijding van de streefwaarden leidt tot een reële kans op hinder.

Onderzoek en resultaten

In het kader van het bestemmingsplan is een trillingenonderzoek uitgevoerd (We-Boost Data, 27 januari 2020). Dit onderzoek dient om inzicht te verkrijgen in de trillingniveaus binnen het plangebied voor Garstlanden IV als gevolg van railverkeer. Het trillingsonderzoek is opgenomen in Bijlage 7.

Het plangebied voor Garstlanden IV ligt in de nabijheid van de spoorlijn Zwolle/Almelo – Emmen. Gezien de beperkte afstand tot het spoor kan trillingshinder als gevolg van treinverkeer niet op voorhand worden uitgesloten. Het onderzoek dient om vast te stellen of er sprake zal zijn van trillingshinder in de geplande bebouwing, en zo ja, met welke maatregelen deze hinder is te voorkomen.

Ten behoeve van voorliggend onderzoek is uitgegaan van een invulling van de twee nader uit te werken locaties met appartementen. De exacte invulling van deze locaties is op dit moment niet bekend. De beoordeling van trillingshinder op deze locaties moet plaatsvinden zodra de invulling van deze locaties bekend is.

Het onderzoek toont aan dat incidentele overschrijdingen in een deel van de bouwblokken niet zijn uit te sluiten (zie afbeelding 5.1 voor een beoordeling van de trillingen). Het gaat om minder dan 2 overschrijdingen per dag, veroorzaakt door goederentreinen met afwijkende trillingsniveaus. De laagfrequente trillingen van deze goederentreinen dempen slechts langzaam uit met de afstand. De hogere frequenties worden sterk uitgedempt door de fundering van gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00355-VG01_0008.png"

Afbeelding 5.1 - Beoordeling trillingshinder Garstlanden IV

Omdat niet in alle bouwblokken volledig wordt voldaan aan het beoordelingskader (de SBR B-richtlijn), is een maatregelafweging uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar maatregelen aan het spoor (valt buiten de scope van het project), in de bodem en aan de gebouwen. Gezien het karakter van de trillingen (laagfrequent, slecht uitdempend) en het plangebied (uitgestrekt plangebied, niet direct gelegen aan het spoor) zijn er geen maatregelen in de bodem of aan de gebouwen te treffen waarmee in alle gebouwen kan worden voldaan aan de streefwaarden. Er zijn daarmee geen doelmatige maatregelen te treffen.

Geadviseerd wordt in de verdere uitwerking het volgende te overwegen:

  • 1. Indien mogelijk de inrichting van het plangebied wijzigen, bijvoorbeeld door woningen met de woningscheidende wand dwars op het spoor te positioneren. Doordat de woningen in die richting stijver zijn, worden de trillingen van de goederentreinen minder versterkt. Ook appartementengebouwen geven door hun grotere massa de trillingen slechter door, en kennen daardoor lagere trillingsniveaus.
  • 2. Indien mogelijk grondgebonden woningen stijver construeren, bijvoorbeeld door (een van de) volgende maatregelen (in aflopende prioriteit):
  • a. Toepassen van prefab beton wanden i.p.v. kalkzandsteen wanden;
  • b. Toevoegen van extra stijfheid in de wanden loodrecht op de woningscheidende wand;
  • c. Toepassen van breedplaatvloeren i.p.v. kanaalplaatvloeren;
  • d. Toepassen van dikkere vloeren.

Ook zonder bovenstaande aanpassingen ontstaat geen onacceptabele situatie in het licht van de SBR B-richtlijn, gezien het feit dat er geen doelmatige maatregelen zijn te treffen en dat het gaat om incidentele overschrijdingen van de streefwaarden (ruim minder dan 1 per dag).

Aangezien mitigerende maatregelen in de bouwfase voor een deel van de woningen doelmatig is en daarmee het woon- en leefklimaat wordt bevorderd is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels bij dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect trillingshinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief.

5.10 Water

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft water met de watertoets een eigen plaats gekregen in ruimtelijke besluitvorming. De watertoets is een proces waarbij in overleg met de waterbeheerder de kaders worden vastgesteld en een advies wordt opgesteld voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De waterparagraaf is een weergave van het watertoetsproces en geeft aan op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

Onderzoek

Voor de wijk Garstlanden IV is in 2020 het Waterstructuurplan Garstlanden IV, waterhuishoudings- en rioleringsplan (Royal HaskoningDHV, 28-1-2020) opgesteld. Dit plan is in opdracht van de gemeente Hardenberg en in samenspraak met waterschap Vechtstromen tot stand gekomen. Het waterstructuurplan voor Garstlanden IV is opgenomen in Bijlage 8.

Resultaten

Op basis van veld- en literatuuronderzoek naar de geohydrologische toestand in de uitgangssituatie wordt geconcludeerd dat:

  • de maaiveldhoogte in het plangebied varieert van NAP +8,3 tot NAP +9,3 m.;
  • de watergangen in het plangebied een zomer- en winterpeil hebben van NAP +7,2 m.;
  • hemelwater in Garstlanden I, II en III via een gescheiden stelsel wordt afgevoerd op oppervlaktewater;
  • de korrelgrootte, het siltgehalte en humusgehalte van de bodem variëren;
  • de bovenste laag slecht doorlatend is en het hieronder gelegen zandpakket matig tot goed doorlatend is;
  • de leem- en veenlagen die voorkomen in het plangebied slecht doorlatend zijn;
  • de GHG in het plangebied varieert van 0,4 tot 0,9 m onder maaiveld;
  • de GLG in het plangebied varieert van 1,4 tot 1,8 m onder maaiveld.

Oppervlaktewatersysteem

In het plangebied bevinden zich enkele hoofdwatergangen en kunstwerken. De wijken Garstlanden en Loozermars lozen het hemelwater op de twee grote vijverpartijen, die niet onderling verbonden zijn. De westelijke vijverpartij wordt geledigd via een gemaal. De oostelijke vijver ledigt via een duiker met spindel en terugslagklep.

Beheer en onderhoud

Het onderhoudspad langs de hoofdwatergang die aan het plangebied grenst blijft met voorgenomen ontwikkeling vrij van obstakels.

Ontwatering en afvoer hemelwater

Om de woonwijk voldoende ontwaterd te krijgen dient het plangebied licht opgehoogd te worden. De woonwijk Garstlanden III is opgehoogd tot een wegpeil van ongeveer NAP +8,7 m. De wegpeilen in Garstlanden IV sluiten hierop aan. Het maximale wegpeil wordt NAP +9,0 m. aan de Oostermaatsteeg. Met deze wegpeilen wordt voldaan aan de ontwateringseisen.

In Garstlanden IV wordt een gescheiden stelsel toegepast. Het Hemelwater wordt via goten in de weg en transportwadi's naar de waterpartijen rondom de wijk afgevoerd. Het hemelwater van percelen dient bovengronds aangeboden te worden aan de erfgrens. Het hemelwater van de wegen die langs waterpartijen liggen, stroomt rechtstreeks af naar de waterpartijen.

Afvalwater

Het afvalwater van Garstlanden IV wordt onder vrij verval afgevoerd naar een rioolgemaal die het afvalwater van Garstlanden I, II, III en IV verpompt naar het hoofdrioolgemaal. De persleiding wordt gecombineerd met die van de wijk Loozermars.

Waterberging

Op basis van het stedenbouwkundig plan voor Garstlanden IV neemt het verhard oppervlak toe met 2,5 ha. De waterpartijen van Garstlanden hebben ruim voldoende bergingscapaciteit om de ontwerpbui van T=100 +20% te kunnen bergen. Een deel van de bergingscapaciteit in Garstlanden kan gebruikt worden om het bergingstekort in het centrum van Gramsbergen op te lossen. Om te voorkomen dat water vanuit Garstlanden direct afvoert richting het landelijk gebied worden knijpende constructies toegepast, welke gedimensioneerd worden op de landelijke afvoer.

Overige wijzigingen

Met de ontwikkeling van Garstlanden IV zijn de volgende aanpassingen in het rioolstelsel van omliggend gebied noodzakelijk of wenselijk:

  • het hoofdrioolgemaal wordt verplaatst naar een locatie nabij het bergbezinkbassin,
  • de bezinktank van de voormalige zuivering vervalt als bergingsbassin voor het rioolstelsel van Gramsbergen.

Watertoets

Waterschap Vechtstromen is op 5 februari 2020 op de hoogte gesteld van de ontwikkeling van Garstlanden IV via de digitale watertoets. Het waterstructuurplan is hierbij ingediend ter onderbouwing van de mate waarin het waterbelang is meegenomen in deze ontwikkeling. Aangezien het waterschap heeft bijgedragen aan het opstellen van het waterstructuurplan mag worden verondersteld dat een positief advies wordt afgegeven voor de ontwikkeling van Garstlanden IV.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet 2016 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan.

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelhoge trefkans, of indien het plangebied niet is gekarteerd.

Uit de archeologische kaart van de provincie Overijssel, blijkt dat het plangebied deels niet gekarteerd is en deels een middelhoge trefkans op archeologische heeft.

De gemeente Hardenberg heeft haar eigen archeologiebeleid. Op basis van dit beleid, waarin per gebied de archeologische verwachtingen worden aangegeven, zijn er vijf categorieën. Aan deze categorieën zijn ondergrenzen gekoppeld. Als het ruimtelijk project kleiner is dan de dan de ondergrens, is geen archeologieonderzoek nodig.

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid ligt het plangebied grotendeels binnen waardegebied 5, met een ondergrens van 2500 m2 en voor een klein deel binnen waardegebied 3, met een ondergrens van 275 m2. Daarnaast kent het gebied een middelmatige indicatieve waarde. Binnen het plangebied zijn geen archeologische vindplaatsen bekend.

Onderzoek en resultaat

In het kader van het bestemmingsplan Gramsbergen, Garstlanden III is in 2010 een bureau- en inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is in dit onderzoek meegenomen. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij de aanvang van het veldonderzoek voor het plangebied een middelmatige verwachting voor het aantreffen van waardevolle (intacte) archeologische resten uit het Mesolithicum en de Nieuwe Tijd. Tijdens het veldonderzoek zijn in het plangebied geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (een) intacte archeologische vindplaats(en) aangetroffen.

Gezien de onderzoeksresultaten en de voorgenomen ingrepen in het plangebied is geconcludeerd dat bij de uitvoering hiervan vermoedelijk geen archeologische resten zullen worden verstoord. Op basis hiervan is aanbevolen om geen aanvullend archeologisch vooronderzoek te laten verrichten en het plangebied vrij te geven.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 melding van de desbetreffende vondst bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Standaard en plansystematiek

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (verbeelding);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Hier kunnen verschillende kaarten van het plan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de plantoelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP 2012). De toepassing van de SVBP is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

6.2 Toelichting op de regels

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen Groen, Verkeer - Verblijf, Wonen en Wonen - uit te werken opgenomen.

Artikel 3 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groenstructuren- en waterpartijen die aan de randen en in het midden van het plangebied liggen. De gronden met deze bestemming mogen tevens worden gebruikt voor onder andere waterhuishoudkundige voorzieningen, fiets- en voet paden en speelvoorzieningen. Binnen de bestemming zijn gebouwen niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals terreinafscheidingen zijn wel toegestaan. In de regels is de bouwhoogte van dergelijke bouwwerken voorgeschreven.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijf' is opgenomen voor het (openbare) verblijfsgebied in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn wegen, parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan. Tevens zijn hier fiets- en voetpaden en voorzieningen voor de waterhuishouding mogelijk. De gronden hebben hoofdzakelijk een functie voor de ontsluiting van de aanliggende bestemmingen. Gebouwen zijn niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals verlichtingsarmaturen zijn wel toegestaan. In de regels is de bouwhoogte van dergelijke bouwwerken voorgeschreven.

Artikel 5 Wonen

De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de maximaal 150 woningen die met voorliggend bestemmingsplan worden ontwikkeld. Binnen de woonfunctie zijn aan huis verbonden beroepen toegelaten voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd. Aan het gebruik zijn regels gekoppeld. Zo mag het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving.

De nieuwe woningen in het plangebied moeten binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. De naar de openbare weg gerichte gevels van hoofdgebouwen bevinden zich op een afstand tussen de 0 en 5 m van de naar de openbare weg gerichte bouwgrens.

In principe mogen binnen de bestemming wonen zowel vrijstaande, twee aaneengebouwde woningen en aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Voor elk van deze woningtypen is op de verbeelding bij dit bestemmingsplan een aanduiding opgenomen. De toegestane goot- en bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding en bedraagt respectievelijk 6 en 11 m voor de grondgebonden woningen.

Bijgebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3/5 van de bouwhoogte van het hoofdgebouw. Bijgebouwen worden minimaal 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd. Deze regel is niet van toepassing op carports. Deze mogen in lijn met de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m².

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gerealiseerd, mits de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt. De bouwhoogte van terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m.

Het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt maximaal 50%.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld. De gemeenteraad kan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen, onder andere indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.

De gemeente is de eigenaar van alle gronden in het plangebied. Voor de ontwikkeling van het plangebied is een grondexploitatie opgesteld. Deze berekening geeft inzicht in de kosten en opbrengsten met betrekking tot het bouw- en woonrijp maken, planontwikkeling, infrastructuur en de opbrengsten uit verkoop van bouwrijpe grond. De grondexploitatieberekening laat een budgetneutrale uitkomst zien. Alle met het plan samenhangende kosten worden gedekt door de uitgifte van de gronden. Exploitatiekosten worden via de gronduitgifte verhaald.

Gezien het voorgaande wordt gesteld dat de het verhaal van kosten van de grondexploitatie middels gronduitgifte anderszins is verzekerd. Er bestaat verder geen aanleiding om aan te nemen dat het bestemmingsplan economisch niet uitvoerbaarheid is.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Op basis van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Met het oog daarop heeft het ontwerpbestemmingsplan Garstlanden IV vanaf 19 maart 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode hebben ingezeten en belanghebbenden schriftelijk danwel mondeling zienswijzen naar voren kunnen brengen.

Vooroverleg

Voor het bestemmingsplan Garstlanden IV vindt geen formeel vooroverleg plaats. Dit overleg met andere overheden, het bedrijfsleven, nutsbedrijven en andere partijen met eventuele belangen bij het plan is reeds gevoerd in het kader van het moederplan (bestemmingsplan Gramsbergen, Garstlanden III). Een verslag van dit vooroverleg maakt deel uit van dat bestemmingsplan.

Inloopbijeenkomst

Op 10 juli 2019 heeft een inloopavond plaatsgevonden om de omwonenden en andere geïnteresseerden te informeren over de plannen voor Garstlanden IV.

Zienswijzen

Gedurende de zienswijzenperiode zijn 11 zienswijzen kenbaar gemaakt, waarvan 5 gelijkluidend zijn.

De zienswijzen met betrekking tot de invulling van beide "landmark-locaties", zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan, hebben geleid tot een wijziging van het vast te stellen bestemmingsplan.

Om de vaststelling van bestemmingsplan Gramsbergen, Garstlanden IV geen vertraging te laten oplopen is besloten beide locaties uit het bestemmingsplan te verwijderen. Zodoende wordt extra tijd verkregen om de invulling van deze locaties te concretiseren, alternatieven te onderzoeken en overeenstemming te bereiken met omwonenden.

De zienswijzennota is opgenomen in Bijlage 9.

Raadsbesluit

In de raadsvergadering van 30 juni 2020 heeft de gemeenteraad van de gemeente Hardenberg het bestemmingsplan Gramsbergen, Garstlanden IV gewijzigd vastgesteld.

Het Vaststellingsbesluit is aan deze toelichting toegevoegd.

Het vastgestelde bestemmingsplan wordt na publicatie 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan een beroepschrift worden ingediend bij de Raad van State.

Juli 2020.