Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied Hardenberg, De Korte Slagenweg 6, Lutten
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0160.0000BP00338-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 het plan:
het bestemmingsplan ‘Buitengebied Hardenberg, De Korte Slagenweg 6, Lutten’ van
de gemeente Hardenberg
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0160.0000BP00338-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele
bijlagen);
 
1.3 aan-huis-gebonden beroep:
administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, vastgesteldtechnische
en daarmee gelijk te stellen beroepen, die door hun beperkte omvang in een
wooneenheid en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen
worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de
woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen windturbine zijnde;
 
1.7 archeologisch onderzoek:
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de
materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het
verleden;
 
1.8 archeologische monumentenzorg:
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie
over de geschiedenis van Nederland;
 
1.9 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in
dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het
verleden, ten minste ouder dan 50 jaar;
 
1.10 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.11 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak indien
daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van
dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;
 
1.12 bed and breakfast:
het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt.
Permanente bewoning van een bed and breakfast in een bijgebouw of bedrijfsgebouw
is niet toegestaan;
 
1.13 bestaand(e) aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk,
goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie en vorm:
aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud,
inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie of vorm, zoals dat of die rechtens bestaat
op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan, dan wel nadien
krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat
tijdstip, kan worden gerealiseerd;
 
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.16 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd
gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;
 
1.17 bijgebouw:
een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel
gelegen hoofdgebouw;
 
1.18 boerderijkamer:
(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend wordt gebruikt
voor recreatief nachtverblijf in kamers, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. De
oppervlakte van een zelfstandige boerderijkamer mag niet meer bedragen dan 50 m2
en van de boerderijkamers in totaal niet meer dan 200 m2. Het aantal slaapplaatsen
mag niet meer bedragen dan 15, vrijstaande appartementen c.q. huisjes zijn niet
toegestaan;
 
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen van een standplaats;
 
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
 
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of
op de grond;
 
1.23 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
 
1.24 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een
hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat
gebouw;
 
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, met uitzondering van windturbines, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.26 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de
geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het
perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.27 hoofdverblijf:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt
is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te
stellen groep personen;
 
1.28 huishouden:
één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve
eenheid vormen;
 
1.29 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
 
1.30 opgraving:
archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ
wordt behouden;
 
1.31 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet, of slechts met
één wand is omgeven;
 
1.32 peil:
  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
  3. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.33 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk
is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;
 
1.34 ruimtelijk kwaliteitsplan:
een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn
omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van
het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende
maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de
omgeving;
 
voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van
de tabellen in de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), waarin de sterke
gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven; de relevante LIK maakt als bijlage
2 onderdeel uit van de regels;
 
1.35 ruimtelijke kwaliteit:
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt
maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;
 
1.36 statische opslag:
opslag van goederen en producten die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder
dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden; uitgezonderd
de opslag van gevaarlijke stoffen;
 
1.37 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien
het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als
zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.38 voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel van het
hoofdgebouw, tot aan de perceelsgrenzen.
 
1.39 waarde archeologie 3, 4 en 5:
door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van
historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat
het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische
monumentenzorg;
 
1.40 waterpeil:
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van
aanvraag van de vergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op
zowel oppervlaktewater als grondwater;
 
1.41 wooneenheid:
een complex van ruimten volgens aard en indeling geschikt en bestemd voor de
huisvesting van een afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:
 
2.1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij
buiten beschouwing gelaten;
 
2.4. inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de
begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de
scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:
 
a. de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen,
of;
b. de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.
 
In bestaande situaties wordt een kelder waarvan de onderzijde van de begane
grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen of de kelder aan de buitenzijde
een directe toegang heeft, niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk.
In geval van recreatiewoningen wordt de inhoud van een kelder onder de
recreatiewoning wel meegeteld bij de gezamenlijke inhoud van de wooneenheden;
 
2.5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
 
2.6. ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of
bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels,
erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of
bestemmingsgrens dan wel rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen - Open veenontginningslandschap
 
3.1. Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - Open veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
  1. wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen;
  2. tuinen en erven met landschappelijke maatregelen conform het in bijlage 4 opgenomen landschappelijk inpassingsplan;
met daaraan ondergeschikt:
  1. bed and breakfast;
  2. boerderijkamers;
  3. statische opslag in bestaande gebouwen;
3.2. Bouwregels
 
3.2.1. Toegestane bouwwerken
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. wooneenheden;
  2. gebouwen behorend bij de onder artikel 3.1 toegestane functies;
  3. bijbehorende bouwwerken;
  4. andere bouwwerken.
3.2.2. Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 3.2.1 gelden de volgende
bepalingen:
  1. de wooneenheden mogen ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ uitsluitend twee-aan-een worden gebouwd;
  2. het aantal wooneenheden op het bouwperceel bedraagt niet meer dan bestaand, tenzij op de verbeelding de aanduiding ‘maximum wooneenheden’ is aangegeven;
  3. bij herbouw, verbouw en uitbreiding van de wooneenheden mogen de gevels niet gesitueerd worden op een afstand van minder dan 200 meter van een agrarisch bouwvlak; indien de huidige gevels al zijn gelegen op een kortere afstand, dan mogen de gevels niet dichterbij een agrarisch bouwvlak gesitueerd worden dan de huidige gevels;
  4. bij herbouw, verbouw en uitbreiding van de wooneenheden mogen de gevels niet gesitueerd worden op een afstand van minder dan 50 meter van de bestemming recreatie; indien de huidige gevels al zijn gelegen op een kortere afstand, dan mogen de gevels niet dichterbij de bestemming recreatie gesitueerd worden dan de huidige gevels;
  5. de gezamenlijke inhoud van de wooneenheden mag niet meer bedragen dan 750 m3 of niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer dan 750 m3 bedraagt;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van de bij de wooneenheden behorende bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte.
  7. bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd op ten minste 1 m achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende wooneenheden;
  8. voor de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
BouwwerkenMax. goothoogteMax. bouwhoogteMin. dakhelling
wooneenheden (1)6 m10 m30°
bijgebouwen3 m6 m18°
overkappingen 3,5 m 
erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn
 2 m 
overige erf- of perceelafscheidingen 1 m 
Overige andere bouwwerken 10 m 
  
(1) met dien verstande dat de wooneenheden voor maximaal 30 m2 van een platte afdekking mag worden voorzien.
  1. een bouwwerk dat afwijkt van het bepaalde onder e, f, g en h en op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het bestemmingsplan aanwezig is of gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor bouwen is
  2. toegestaan en mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  3. in voorkomend geval artikel 8.1;
  4. in afwijking van het bepaalde onder b. en c. worden wooneenheden gebouwd met in achtneming van het ruimtelijk kwaliteitsplan.
3.2.3. Bepalen inhoud bouwwerk
De inhoud van een bouwwerk waarvoor in artikel 3 een maximale inhoudsmaat is
vastgelegd, dient bepaald te worden overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.4.
 
3.3. Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1. Herbouw – verbouw – uitbreiding wooneenheden
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2
onder c en d, mits een voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden en
de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of recreatiebestemmingen
hierdoor niet wordt belemmerd.
 
3.3.2. vergroten inhoud wooneenheden
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2
onder e voor het vergroten van de gezamenlijke inhoud van de wooneenheden tot 1.200
m3, mits de inpassing op het erf en in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt,
aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan.
 
3.3.3. kleinere dakhelling gebouwen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2
onder h voor het toestaan van een kleinere dakhelling van gebouwen, mits:
  1. het oppervlak waarvoor een kleinere dakhelling voor bijgebouwen wordt toegestaan niet groter is dan 15% van het totale oppervlak van het gebouw;
  2. een kleinere dakhelling past binnen de aard, schaal en het beeld van het perceel.
3.4. Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1. Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt
van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. wonen in wooneenheden, anders dan ten behoeve van een huishouding, met dien verstande dat een huishouden wel mag worden aangevuld met een huishouding in verband met dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan-huis-gebonden beroep;
  3. het niet aanleggen van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het ruimtelijk kwaliteitsplan, bijlage 1, na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan.
  4. het niet instandhouden van de landschapsmaatregelen als bedoeld onder c.
3.4.2. Aan-huis-gebonden beroep
De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen is alleen toegestaan met
inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de aan-huis- gebonden activiteiten voor het beroep mogen uitsluitend inpandig worden verricht;
  2. de vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2 of niet meer dan de bestaande oppervlakte, indien deze meer dan 100 m2 bedraagt;
  3. degene die de gebruiker is van de wooneenheid moet ook degene zijn die het aan-huis-gebonden beroep uitoefent;
  4. er mag geen detailhandel plaatsvinden, behoudens ondergeschikte verkoop in direct verband met het aan-huis-gebonden beroep;
  5. het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
3.4.3. Bed and breakfast
Het gebruik voor bed and breakfast is alleen toegestaan met inachtneming van de
volgende bepalingen:
  1. de bed and breakfast voorziening mag alleen in de wooneenheden worden gevestigd;
  2. de vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2 of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer dan 100 m2 bedraagt;
  3. de bed and breakfast voorziening mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
3.4.4. Boerderijkamers
Het gebruik van boerderijkamers is alleen toegestaan met inachtneming van de
volgende bepalingen:
  1. de boerderijkamers mogen alleen worden gevestigd in een voormalige boerderij;
  2. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de boerderijkamers mag niet meer bedragen dan 100 m2 of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien dezemeer dan 100 m2 bedraagt;
  3. de aanwezigheid van de boerderijkamers mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. het aantal slaapplaatsen mag niet meer bedragen dan 15;
  5. vrijstaande appartementen/huisjes zijn niet toegestaan, er dienen meerdere boerderijkamers per gebouw gevestigd te zijn;
  6. het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
3.5. Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1. Kleinschalige bedrijfsactiviteit
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 en
artikel 3.4 voor het gebruik van bestaande gebouwen voor een kleinschalige
(bedrijfs)activiteit, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. Toegestaan zijn:
    1. bedrijfsactiviteiten die voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met categorie 1 van bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
    2. een koffie- en theeschenkerij;
    3. eenvoudige dagrecreatieve voorzieningen;
    4. een museum of galerie, of daarmee gelijk te stellen voorziening;
    5. internetwinkels, al dan niet in combinatie met de opslag van goederen;
    6. zorgfuncties zoals een zorgboerderij.
  2. maximaal 30% van het gezamenlijke vloeroppervlak van de gebouwen mag worden gebruikt voor de onder a genoemde activiteiten;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b kan een groter percentage van het gezamenlijke vloeroppervlak van de gebouwen worden gebruikt voor de onder a genoemde activiteiten, mits passend binnen de aard, schaal en het beeld van het perceel en de omgeving;
  4. degene die de gebruiker is van de wooneenheden moet ook degene zijn die de bedrijfsactiviteit uitoefent;
  5. er mag geen opslag van goederen in de openlucht plaatsvinden;
  6. er mag geen detailhandel plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met de (bedrijfs)activiteit;
  7. het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  8. in vergelijking met de bij recht toegestane functies mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  9. de (bedrijfs)activiteiten moeten vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;
  10. het gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties.
3.5.2. Landschapsmaatregelen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1. 3.4.1 en worden toegestaan dat in plaats van de landschapsmaatregelen andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in het Ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlagen regels 1 en 4) opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Open veenontginningslandschap
 
4.1. Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden - Open veenontginningslandschap' aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van één agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw;
  2. de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het open veenontginningslandschap, welke per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), die als bijlage onderdeel uitmaken van de regels;
met daaraan ondergeschikt:
  1. niet-agrarische nevenactiviteiten tot een maximum van 100 m2 brutovloeroppervlak, of de bestaande oppervlakte, indien deze meer dan 100 m2 bedraagt;
  2. bed and breakfast;
  3. statische opslag in bestaande gebouwen;
  4. kleinschalig kamperen tot een maximum van 15 kampeermiddelen, te plaatsen binnen het bouwvlak en/of binnen een afstand van 30 m van het bouwvlak, of niet meer dan de bestaande afstand indien deze meer dan 30 m bedraagt, met dien verstande dat kleinschalig kamperen niet is toegestaan binnen de bestemming Leiding - Gas en binnen 50 meter van (bedrijfs- en plattelands-) wooneenheden van derden;
  5. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie;
en tevens voor:
  1. watergangen en waterpartijen, met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. (aanpassingen aan) bestaande verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  3. behoud en ontwikkeling van de waterveiligheid van de regionale waterkeringen die zijn aangegeven op de kaart regionale waterkeringen zoals genoemd in artikel 4.2.1 van de Omgevingsverordening Overijssel; de belangen van de waterveiligheid zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere toegestane functies;
4.2. Bouwregels
 
4.2.1. Toegestane (bouw)werken
Op de gronden als bedoeld in artikel 4.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. (bouw)werken, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  2. foliebassins met bijbehorende omheining;
4.2.2. Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 4.2.1, gelden de volgende
bepalingen:
  1. de oppervlakte van foliebassins mag per agrarisch bedrijf niet meer bedragen dan 750 m2;
  2. voor de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
4.3. Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt
van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan genoemd in de bestemmingsomschrijving;
  2. het gebruik van gronden als paardenbak.
BouwwerkenMax. goothoogteMax. bouwhoogteMin. dakhelling
erf- of perceelafscheidingen  1 meter 
foliebassins met bijbehorende omheining buiten bouwvlakken
 2 meter 
Overige andere bouwwerken 3 meter 
 
4.3. Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt
van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan genoemd in de bestemmingsomschrijving;
  2. het gebruik van gronden als paardenbak.
4.4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1. Vergunningsplicht
Behoudens het bepaalde in sublid 4.4.2, is het verboden zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij
aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. aanleggen en dempen van water / wijken;
  2. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  3. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden.
4.4.2. Uitzonderingen vergunningplicht
Het in artikel 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van de aan het open veenontginningslandschap eigen gebiedskenmerken;
  4. werken en werkzaamheden met minder dan 250 m3 grondverzet;
  5. kavelpaden, in- of uitritten en het verhogen en/of verlagen van de bodem ten behoeve van foliebassins, mestplaten, kuilvoerplaten en sleufsilo's;
  6. werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a, voorzover het betreft het aanleggen van poelen.
4.4.3. Toelaatbarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij
indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in dit artikel
bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,
  • niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  • de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1. Afwijken van de gebruiksregels
 
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming
van de verwachte archeologische waarden.
 
5.2. Bouwregels
 
5.2.1. Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden
voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor
een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk)
geroerde oppervlakte groter dan 500 m2 en een diepte van 50 cm of meer, een rapport
te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de
aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijke
rapportage is niet noodzakelijk als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden
geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is.
 
5.2.2. Voorschriften
Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden
van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen
worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende
voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning die de verplichting inhouden:
  1. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. tot het doen van opgravingen;
  3. de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1. Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende
werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, of te laten uitvoeren:
  1. het ophogen van de bodem, wanneer de oppervlakte 500m2 of meer bedraagt;
  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer de oppervlakte 500 m2 of meer en een diepte van 50 cm of meer bedraagt;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 500 m2 of meer bedraagt;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil over een oppervlakte van meer dan 500 m2;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 500 m2 of meer en een diepte van 50 cm of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan niet als bos zijn bestemd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 500 m2 of meer en een diepte van 50 cm of meer bedraagt;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 500 m2 of meer en een diepte van 50 cm of meer bedraagt;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 500 m2 of meer en een diepte van 50 cm of meer bedraagt;
  9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 500 m2 of meer bedraagt.
5.3.2. Uitzonderingen
Het in artikel 5.3.1 gestelde verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel volgens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  3. onderdeel zijn van werkzaamheden waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend en in werking is;
  4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  5. uitgevoerd worden op gronden waarvan aangetoond kan worden dat deze geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is.
5.3.3. Toelaatbaarheid
De vergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 wordt verleend indien:
  1. op basis van een door de aanvrager van de vergunning bij de aanvraag te overleggen rapport van een archeologisch onderzoek waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden
  2. verstoord in voldoende mate is vastgesteld; en:
  3. is gebleken dat de in artikel 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
Indien is gebleken dat de in artikel 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan
wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden wel kunnen
leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal kan de vergunning worden
verleend, indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften
worden verbonden over of met betrekking tot:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4. Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming
'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van
archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen
archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1. Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten
 
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder
geval begrepen:
 
het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor activiteiten die voldoen aan de
omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de bijbehorende omschrijvingen in kolom 2 van
de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1. Afstanden tot wegen
 
8.1.1. Afstanden tot wegen
Op en in gronden met de bestemming Verkeer  – 2, mogen binnen de hierna bij de
verschillende categorieën wegen genoemde afstanden, loodrecht gemeten uit de as
van de weg, uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd:
 
Afstand:Bestemming:
10 mVerkeer -2
 
 8.1.2. Afwijken afstand tot wegen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken, na advies te hebben ingewonnen van
de desbetreffende wegbeheerder omtrent de aanvaardbaarheid daarvan uit oogpunt
van wegbeheer en verkeersveiligheid, van artikel 8.1.1., voor het bouwen op een
kleinere afstand tot de as van de weg.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1. Algemene afwijkingsregels
 
9.1.1. Afwijkingsmogelijkheden
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels
van het plan, mits de maximale (bouw)hoogte niet meer is dan 118 meter:
  1. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m2, de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
  3. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- , bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  4. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  5. voor het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m;
  6. voor het realiseren bouwwerken ten behoeve van eenvoudige dagrecreatieve voorzieningen, zoals bijvoorbeeld schuilgelegenheden, rustpunten en informatieborden;
  7. voor de aanleg van ondergrondse nutsvoorzieningen.
9.1.2. Toelaatbaarheid afwijkingen
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien:
  1. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
  2. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende erven.
9.2. Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten
 
Bij een omgevingsvergunning kan overeenkomstig de in het bestemmingsplan
opgenomen afwijkingsbevoegdheden slechts worden afgeweken van het plan, mits
geen activiteiten worden toegestaan die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1
alsmede aan de omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage
bij het Besluit milieueffectrapportage.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
10.1. Archeologische waarden
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan gronden
alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen, indien uit
archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter
plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
 
10.2. Algemene wijzigingen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en
aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 25 m worden verschoven;
  2. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 25% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  3. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast;
  4. deze wijzigingsbevoegdheid geldt niet voor de vergroting van agrarische bouwvlakken.
10.3. Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten
 
Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen
bestemmingen overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen
wijzigingsbevoegdheden slechts wijzigen, mits geen activiteiten worden toegestaan die
voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de omschrijvingen in kolom 2
van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1. Werking wettelijke regeling
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden
zoals deze luiden op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan.
 
11.2. Afstemming welstandstoets
 
Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
  1. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de
in artikel 12a van de Woningwet voorgeschreven welstandscriteria (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
  1. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
  2. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
11.3. Uitsluiting seksinrichting
 
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden en gebouwen als
seksinrichting.
 
11.4. Afstemming APV en evenementen
 
Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken
ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende
activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar met een duur van ten
hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een
omgevingsvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is
verleend.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘‘Buitengebied
Hardenberg, De Korte Slagenweg 6, Lutten’