Plan: | Buitengebied Haaksbergen, locatie Bosmatenweg 10-10a |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0158.WP1015-0001 |
Voor de locatie Bosmatenweg 10-10a in Haaksbergen is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen het bestemmingsvlak wijzigen, zodat vervangende nieuwbouw kan plaatsvinden. Initiatiefnemer is voornemens om de huidige verouderde twee-onder-een-kap woning met drie vrijstaande bijgebouwen te slopen. Hiervoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen met ieder een eigen bijgebouw teruggebouwd. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Om dit mogelijk te maken dient het bestemmingsvlak 'Wonen' te worden aangepast, omdat de beoogde erfopzet deels buiten de huidige woonbestemming ligt. Met een wijziging van het bestemmingsplan “Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1" wordt de ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 45.1 lid c) opgenomen om de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit een woonperceel aan de Bosmatenweg 10-10a in Haaksbergen. Het plangebied ligt ten zuidoosten van het centrum van Haaksbergen op ca. 6,5 kilometer afstand. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Haaksbergen, sectie R, perceelsnummers 742,750 en 1329. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK; bewerking Ad Fontem)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Bosmatenweg te zien is. De beoogde locatie van de nieuw te bouwen vrijstaande woningen valt net buiten de bestaande woonbestemming in het vigerende bestemmingsplan. Om deze reden dient de begrenzing in vorm te worden aangepast. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de Bosmatenweg 10-10a in Haaksbergen geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen'. Het bestemmingplan 'Buitengebied Haaksbergen' is door de gemeenteraad van Haaksbergen op 2 juli 2013 vastgesteld. Tevens geldt voor het plangebied het veegplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1.' Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 1 november 2017. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen'opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend met een maatvoering 'maximaal aantal wooneenheden: 2' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. De gronden rondom de bestemming 'wonen' beschikken over een enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Bos'.
De gronden met een bestemming 'Wonen' zijn in eerste instantie bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' geen woonhuis is toegestaan. Initiatiefnemers wensen het bestaande hoofdgebouw en de bijgebouwen te slopen en hiervoor twee nieuwe vrijstaande woningen (van elk 750 m3) te realiseren. Het voorstel is deze twee woningen onderling verder uit elkaar te bouwen en ruimtelijk beter in te passen. Een van de woningen en een deel van het bijgebouw zal daardoor deels buiten de huidige woonbestemming vallen en binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' komen te liggen. Het realiseren van het nieuwe bijgebouw op deze gronden is niet bij recht toegestaan.
Het geldende bestemmingsplan voorziet met artikel 45.1 lid c 1 in een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan de bestemming 'Wonen' gewijzigd kan worden ten behoeve van het anders vormgeven en vergroten van bestemmingsvlakken. Een wijziging van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk. Het voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan deze wijzgingsbevoegdheid.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, locatie Bosmatenweg 10-10a' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het plangebied ligt in jong heide- en broekontginningslandschap. De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Op deze gronden werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. De in de stal bemeste plaggen dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Vanaf 1750 zijn vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.
De locatie is lang onderdeel geweest van het ruime heidegebied dat hier altijd aanwezig is geweest. De weg in dit gebied is in de loop der tijden regelmatig verlegd. Vanaf 1930 werd de weg verbonden met de bestaande Zuidgrensweg. Vanaf 1937 zijn de wegen hier recht getrokken en is de grond ontgonnen als agrarisch gebied.
Vanaf de periode rond 1937 is er op de locatie voor het eerst bebouwing zichtbaar. Aan de achterzijde is nog een uitloper van het heidegebied terug te vinden. Deze grond is nu ingericht als bosgrond en vormt daarmee de afsluiting aan de noordzijde van het perceel. De Bosmatenweg zelf kent aan de zuidzijde een singelbeplanting van bomen die nog steeds duidelijk zichtbaar is.
Figuur 2.1 Historische topografische kaarten omgeving (Bron: topotijdreis.nl)
In de huidige situatie is er aan de Bosmatenweg 10 - 10a in Haaksbergen reeds sprake van een woonerf waarop twee wooneenheden aanwezig zijn, Bosmatenweg 10 en 10a. De wooneenheden maken deel uit van een verouderde twee-onder-een-kapwoning met drie vrijstaande bijgebouwen. Op de verharding op het eigen terrein is gelegenheid om te parkeren. De rest van het erf is ingericht als tuin. Achter het plangebied bevindt zich een bos en rondom het plangebied bevinden zich agrarische gronden. Het plangebied wordt ontsloten door de Bosmatenweg.
Figuur 2.2: huidige situatie Bosmatenweg 10-10a Haaksbergen (bron: PDOK)
Figuur 2.3: huidige situatie Bosmatenweg 10-10a Haaksbergen (bron: Google Streetview)
Initiatiefnemers hebben het plan opgevat om de huidige verouderde twee-onder-een-kapwoning met drie vrijstaande bijgebouwen te slopen. Hiervoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen met ieder een eigen bijgebouw teruggebouwd.
Het bestaande bouwvlak wordt in vorm gewijzigd, daarnaast wordt het bouwvlak met maximaal 10% vergroot. Hierbij wordt rekening gehouden met de maximale verschuiving van 20 m en de vergroting van het bouwvlak van maximaal 10% die in het bestemmingsplan onder de algemene wijzigingsregels is opgenomen. Het originele bouwvlak van 2.490 m2 wordt vergroot naar 2739 m2 en vervolgens opgesplitst in 2 gedeeltes. Beide gedeelten blijven aan elkaar grenzen als één bouwvlak. Op beide bouwvlakken wordt een nieuwe vrijstaande woning gebouwd, waarbij het hoofdbouw maximaal 750 m3 groot wordt.
Beide woningen hebben de mogelijkheid bijgebouwen te realiseren met een maximum van 150 m2. Het totale oppervlakte van bijgebouwen komt overeen met de bestaande m2 aan bijgebouwen. Per woning zal er maximaal 75 m2 als aangebouwd bijgebouw aanwezig zijn, de rest zal ingevuld worden als vrijstaand bijgebouw met een oppervlakte van ten hoogste 75 m2.
Figuur 2.4: Toekomstige situatie (bron: Toft Erf- en landschapsontwerp)
Om dit mogelijk te maken dient het bestemmingsvlak 'Wonen' te worden aangepast, omdat de beoogde erfopzet deels buiten de huidige woonbestemming ligt. Dit wordt mogelijk gemaakt door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid.
Voor de planlocatie is een erfinrichtingsplan gemaakt (Bijlage 1). Het erf wordt zo ingericht dat de woningen en bijgebouwen samen een compact ensemble vormen met twee bestaande volwassen eiken die prominent op het erf staan. Er is een gezamenlijke oprit gepositioneerd naast de bestaande Amerikaanse eik.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe woningen en bijgebouwen in het buitengebied van Haaksbergen en vindt daarmee het beste een aansluiting bij de prioriteit 'toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied'. Onderhavig wijzigingsplan past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Een project ten behoeve van de bouw van 11 woningen wordt bijvoorbeeld niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals ook in de overzichtsuitspraak voor de ladder van duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 is aangegeven (ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Onderhavig bestemmingsplan houdt in dat de vorm van het bestemmingsvak dient te worden gewijzigd, maar niet wordt vergroot. Hierdoor wordt de nieuwbouw van een woning en een bijgebouw mogelijk gemaakt. De toegestane oppervlakte aan bijgebouwen conform het vigerende bestemmingsplan op het perceel wordt daarbij niet vergroot. Vastgesteld kan worden dat er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, die niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Een nadere onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zogenaamde principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt het er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones, enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toets
In onderhavig plan is sprake van het wijzigen van de vorm van de woonbestemming inclusief een vergroting van maximaal 10%. Hierdoor kan na de sloop van de bestaande bebouwing, de realisatie van twee vrijstaande woningen met elk een bijgebouw mogelijk worden gemaakt. Binnen de bestaande vormgeving van de woonbestemming is er onvoldoende ruimte om de gewenste bouw van één van de woningen en een bijgebouw te realiseren. Om die reden wordt het erf aan de zuidzijde uitgebreid en onder andere aan de oostzijde en noordzijde deels ingekort. Het bestaande bouwvlak wordt dus van vorm gewijzigd en vergroot volgens de voorwaarden die zijn opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Aanvullend hierop worden de gebouwen zoveel mogelijk geclusterd. Bovendien worden de gebouwen op en direct aangrenzend aan de slooplocatie teruggebouwd. Verspreiding en verstening wordt zodoende zoveel mogelijk voorkomen. Het voornemen voldoet aan een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Toets
Voorliggend plan heeft betrekking op het wijzigen van het bestemmingsvlak 'Wonen'. Het huidige erf is niet passend in het landschap en is daarnaast niet erg functioneel ingedeeld. In de nieuwe situatie wordt de ontwikkeling als een geheel opgezet, zodat het de uistraling van één erf krijgt. Hierbij wordt aangesloten op de kenmerken van het jong heide- en broekontginningslandschap.
Daarnaast is voorliggend plan voorzien van een landschappelijk inpassingsplan, waardoor de bebouwing op een landschappelijk passende wijze wordt ingepast. Deze is opgenomen in Bijlage 1. De toets aan de ter plaatse geldende gebiedskenmerken vindt plaats in deze paragraaf. In het landschappelijk inpassingsplan wordt aandacht besteed aan gebiedseigen beplanting en aansluiting bij het landschap.
Gezamenlijk vormt deze ontwikkeling daarom een grote verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke/stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor verschillende sectoren worden in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.
Toets
De plannen van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied. De ontwikkeling is beoogd op gronden die reeds worden gebruikt als woonerf en liggen binnen de omliggende landschappelijke structuren. Daarnaast levert de ontwikkeling geen extra belemmeringen op voor aanwezige functies in de omgeving. Het voornemen is zodoende passend binnen het toegekende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De laag 'Dekzandvlakte en ruggen' beslaat een groot deel van de oppervlakte van de provincie Overijssel. De ambitie van deze laag is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
Toets
De natuurlijke laag is binnen het plangebied niet meer zichtbaar, omdat de gronden in cultuur zijn gebracht en zodoende gedurende een lange tijd al bewerkt worden. Er hoeft geen beschermingsregeling te worden opgenomen.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De 'Jong heide- en broekontginningslandschappen' bestaan uit grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en uit landschappen met grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. Ten opzichte van het omliggende essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer te zien is.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginngingslandschappen dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toets
Het plangebied voldoet aan de kenmerken van een jong heide- en broekontginngingslandschap. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het herontwikkelen van een bestaand erf, waarvoor een landschappelijk inrichtingsplan is opgesteld. Uit het landschappelijk inrichtingsplan blijkt dat het landschap ter plaatse van het plangebied intact is en ook intact blijft na de realisering van de voorgenomen ontwikkeling. Zodoende kan worden geconcludeerd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kenmerken van de laag van het agrarische cultuurlandschap. Er hoeft geen beschermingsregeling te worden toegepast.
Stedelijke laag
De 'Stedelijke laag' is hier niet van toepassing.
Laag van de beleving
De laag van de beleving kent het kenmerk 'Donkerte' aan het gebied toe. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.5: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Donkerte is een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever te richten.
Toets
Omdat het aantal woningen in de voorgenomen ontwikkeling gelijk blijft en er daardoor geen toename zal zijn van licht, wordt het 'donkerte' gebied met voorgenomen ontwikkeling niet verder aangetast. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de gebiedskenmerken van de laag van de beleving.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Haaksbergen heeft op 05 maart 2014 de Structuurvisie 2030 Haaksbergen: groenste dorp van Twente vastgesteld. De inzet van deze structuurvisie is om de bijzondere leefkwaliteit van Haaksbergen op zijn hoge niveau te houden en waar mogelijk te verbeteren. Het accent ligt daarbij op het versterken van de cultuurhistorische kwaliteiten en het groene karakter. Daarmee zijn op de eerste plaats de huidige inwoners en bedrijven gediend, maar het maakt Haaksbergen ook aantrekkelijk voor anderen.
De komende jaren zet de gemeente zich in om beide kanten sterker te maken. Dat betekent dus dat het voorzieningenniveau op zijn minst op peil gehouden dient te worden en waar mogelijk naar een hoger plan wordt getild. Daarnaast wil de gemeente zich inzetten om de dorpse groene sfeer en de gezelligheid te versterken, terwijl de bereikbaarheid op peil wordt gehouden. Tot slot wil de gemeente de kwaliteit van het buitengebied met zijn hoge cultuurhistorische waarden en de bijzondere natuurgebieden op peil houden en ervoor zorgen dat dorp en landschap optimaal met elkaar worden verbonden.
Om deze missie te laten slagen, heeft de gemeente Haaksbergen concrete ambities geformuleerd:
Elk plan wordt naast de 9 ambities gelegd om te kijken of het plan bijdraagt aan het realiseren van (meerdere) ambities en of het de missie ondersteunt. Indien dit het geval is dan kan de gemeente meedenken en faciliteren bij de uitvoering. Zo niet, dan gaat de gemeente in gesprek met de initiatiefnemer om te komen tot een plan dat wel bijdraagt aan het realiseren van deze ambities. De 9 ambities staan niet op zichzelf, maar moeten integraal worden opgepakt.
Toets
Als gevolg van onderhavig plan worden enkele schuren en de verouderde twee-onder-een-kap woning gesloopt. De totale bebouwing kan als landschapontsierend worden aangemerkt. De initiatiefnemers zijn voornemens om deze landschapontsierende bebouwing te slopen en hier twee nieuwe vrijstaande woningen met bijgebouwen voor terug te bouwen. Het plan wordt zo uitgewerkt dat de woonbestemming de uitstraling van een erf krijgt en dat de ontwikkeling als geheel wordt opgezet. Rondom de woningen worden stroken met tuin gecreëerd met gebiedseigen bomen en planten die passend zijn in de omgeving, zodat er een natuurlijke overgang ontstaat tussen de woonbestemming en de agrarisch bestemming en het geheel goed is ingepast. De voorgenomen ontwikkeling levert een positieve bijdrage aan de versterking en instandhouding van de ruimtelijke en ecologische kwaliteit ter plaatse en de kwaliteit van het buitengebied als geheel.
Op 14 december 2016 is voor de gemeente Haaksbergen een toekomstvisie opgesteld. In de Toekomstvisie Haaksbergen 2030 zet de gemeente voor Haaksbergen de koers uit richting het jaar 2030. De Toekomstvisie is geen plan van aanpak voor het lokaal bestuur, maar een kompas dat richting geeft aan de koers. Het stelt daarbij de volgende centrale vragen: Waar wil Haaksbergen in 2030 staan? In welke richting wil Haaksbergen zich vanaf nu ontwikkelen?
Er zijn drie kwaliteitspijlers die het fundament vormen van de Toekomstvisie 2030, omdat deze pijlers de kern vormen van wat Haaksbergen bijzonder maakt. De drie kwaliteitspijlers zijn:
De kernambitie van de visie is: Haaksbergen, een bruisende, naar buiten gerichte duurzame dorpstad te midden van een groene oase.
De gemeente wil dit toekomstbeeld verwezenlijken door in te zetten op de volgende ambities:
Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt verder ingegaan op het koesteren van het natuurschoon.
Ambitie 4: koesteren van het natuurschoon
De natuur rond Haaksbergen draagt sterk bij aan de kwaliteit van het wonen in de gemeente Haaksbergen. Er zijn diverse wandel- en fietsroutes, en ook aan sportieve recreanten is gedacht. De groene oase rond Haaksbergen kan echter sterker worden gekoesterd. Door in te zetten op natuurbehoud en natuurontwikkeling wordt de woonallure van Haaksbergen versterkt. In de toekomst zal door de opkomst van de vrijetijdseconomie de betekenis van de groene oase alleen maar toenemen. Daarvoor wordt de prachtige omgeving rond Haaksbergen steeds meer ontsloten, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ecosystemen niet aangetast mogen worden door toerisme. Zo is de natuur rond Haaksbergen niet alleen een kwaliteit in het leven, maar ook een bron van welvaart.
Toets
Op de planlocatie is de realisatie van twee vrijstaande woningen beoogd ter vervanging van de verouderde gasgestookte twee-onder-een-kapwoning. De twee vrijstaande woningen worden als gasloze woningen teruggebouwd. Dit levert een positieve bijdrage aan het verminderen van stikstofdepositie in de gebruiksfase en daarmee de aantasting van stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura-2000 gebieden. Daarnaast wordt bij de realisatie van het plan, door middel van een landschappelijk inpassingsplan, aandacht besteedt aan gebiedseigen beplanting en aansluiting bij het landschap. Op deze wijze wordt getracht de groene oase te koesteren en de woonallure binnen de gemeente Haaksbergen te versterken.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' (artikel 45.1) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid is als volgt:
De ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen kan worden gewijzigd met dien verstande dat:
Toets
Het plan is getoetst aan de voorwaarden zoals hierboven beschreven.
Hieruit komt het volgende naar voren:
Het plan voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende wijzigingsplan wordt een wijziging van het bestemmingsvlak mogelijk gemaakt zodat vervangende nieuwbouw kan plaatsvinden. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2.
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Binnen het beoogde plan wordt de verouderde twee-onder-een-kapwoning aan de Bosmatenweg 10-10a gesloopt. Hiervoor worden twee vrijstaande woningen van elk maximaal 750 m3 terug gebouwd met maximaal 150 m2 aan bijgebouwen per woning. Het aantal woningen neemt met voorliggend plan niet toe. De bestaande bijgebouwen hebben een gezamenlijk oppervlak van 314,3 m2. Deze ontwikkeling zorgt niet voor een toename van verstening in het buitengebied. Ook het aantal woningen neemt met voorliggend plan niet toe. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is derhalve niet van toepassing. Daarom wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied ligt aan de Bosmatenweg 10-10a, een rustige locatie in het buitengebied van de gemeente Haaksbergen. Derhalve is het omgevingstype 'rustig buitengebied' van toepassing.
Bij de milieuzonering kan onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe werking.
Externe werking: past de nieuwe functie in de omgeving?
In het plangebied wordt enkel het bestemmingsvlak 'Wonen' in vorm gewijzigd en vergroot, hierdoor kunnen de twee te realiseren woningen onderling verder uit elkaar worden gebouwd en ruimtelijk beter worden ingepast. Wonen is geen milieubelastende functie, dus er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking: laat de omgeving de nieuwe functie toe?
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
Het voornemen voorziet niet in het toevoegen van nieuwe gevoelige functies, maar in het vervangen van bestaande gevoelige functies. Daarbij wordt de huidige verouderde twee-onder-een-kapwoning met drie vrijstaande bijgebouwen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen met ieder een eigen bijgebouw teruggebouwd.
Ondanks dat door de wijziging van de woonbestemming de afstand tot één van de agrarische bedrijven kleiner zal worden, wordt nog steeds ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
De omliggende agrarische bedrijven moeten bovendien in de huidige situatie ook al rekening houden met de woningen aan de Bosmatenweg 10-10a. Geconcludeerd kan worden dat omliggende bedrijven als gevolg van het wijzigingsplan niet in hun functioneren worden beperkt. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Het dichtstbijzijnde agrarische perceel, is een niet grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Bosmatenweg 9-9a, op circa 300 meter afstand. Dit betreft een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf. Hiervoor gelden de minimumafstanden van artikel 4 Wgv. Dit betekent een afstand van ten minste 50 meter (buiten de bebouwde kom). Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Op het plangebied, een terrein van 2490 m², is door Wijnands Milieu Consultantcy een verkennend bodemonderzoek (rapport met projectnummer 2023-162, d.d. 22 juni 2023) uitgevoerd om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
De aanleiding voor het uitvoeren van een bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan. Hierbij wordt in de nabije toekomst de huidige bebouwing vervangen voor nieuwbouw.
Voorafgaande aan het bodemonderzoek (NEN 5740) heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 om de aanleiding van het onderzoek vast te stellen. Op onderhavig onderzoek is de volgende aanleiding van toepassing:
'A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”.
Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie wordt beschouwd als onverdacht op het voorkomen van bodemverontreinigingen. Er zijn geen opvallende parameters op of rond de onderzoekslocatie. Ook zijn er geen eerdere onderzoeken verricht en zijn er in het verleden geen boomgaarden, watergangen of tanks gesitueerd geweest. De locatie wordt conform de NEN 5740 onderzocht als een onverdachte locatie (ONV-NL).
De resultaten en conclusies uit het onderzoek zijn als volgt:
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 8 boringen verricht. Tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn er geen bijzonderheden aangetroffen. Behoudens baksteen zijn geen overige bodemvreemde materialen waargenomen in het opgeboorde materiaal. Er zijn ook geen verdachte (olie)geuren waargenomen.
Bij elke boring is de bodemopbouw nauwkeurig bepaald en vastgelegd. Er zijn boorstaten geproduceerd op basis van de veldwaarnemingen. De bodem bestaat tot de geboorde diepte van 3,5 m-mv uit zand. Er wordt hooguit baksteen waargenomen in het opgeboorde materiaal. Aangezien de aanwezigheid van baksteen de bodem niet asbestverdacht maakt is verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707 niet uitgevoerd. In het opgeboorde materiaal en op/boven het maaiveld zijn geen asbestverdachte toepassingen en/of materialen waargenomen. Het grondwater uit peilbuis 01 is na minimaal één week standtijd bemonsterd op het standaard analysepakket. Er zijn aan het grondwater geen bijzonderheden waargenomen zoals bijvoorbeeld oliegeuren. Daarnaast tonen de gemeten waardes tevens geen bijzonderheden.
Resultaten
De verkregen onderzoeksresultaten worden onderstaand in samenvattende vorm opgesomd:
Hypothese
De onderzoekslocatie wordt beschouwd als onverdacht op het voorkomen van bodemverontreinigingen. Op basis van de verkregen resultaten kan worden geconcludeerd dat de vooraf gestelde hypothese formeel kan worden verworpen, omdat in het grondwater een matige verontreiniging met nikkel wordt gemeten. Echter komt nikkel van nature voor in de bodem en verder worden geen overschrijdingen van de achtergrond- dan wel streefwaarden gemeten.
Conclusies en aanbevelingen
De grond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Het grondwater is matig verontreinigd met nikkel en niet verontreinigd met de overig onderzochte parameters.
De aangetoonde matige verontreiniging met nikkel in het grondwater geeft conform de Wet bodembescherming formeel aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Nikkel komt echter van nature voor in de bodem. De meeste normoverschrijdingen van nikkel komen voor in het ondiepe grondwater. In landelijk gebied is dit voor een deel afkomstig uit de landbouw, zowel direct (bemesting) als indirect (vermesting/verzuring van de bodem). Verder geldt voor zowel landelijk als stedelijk gebied dat nikkel al van nature aanwezig kan zijn in de ondergrond. Derhalve wordt nader bodemonderzoek niet doelmatig geacht.
Geadviseerd wordt om onderhavige rapportage ter formalisering voor te leggen aan het bevoegd gezag zijnde gemeente Haaksbergen (in casu Omgevingsdienst Twente) met het verzoek in te stemmen met de behaalde onderzoeksresultaten en het vastleggen ervan.
Slotconclusie
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt geenbelemmeringen voorzien met betrekking tot de voorgenomen sloop en nieuwbouw ondanks het aantreffen van een matige verontreiniging met nikkel in het grondwater. Deze wordt toegeschreven aan een natuurlijke herkomst. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen aan de Bosmatenweg 10-10a. De Bosmatenweg betreft een rustige ontsluitingsweg in het buitengebied van gemeente Haaksbergen (60 km/u). Deze weg wordt vooral gebruikt door bestemmingsverkeer. Ook de Geluidskaart uit de Atlas leefomgeving geeft aan dat ter plaatse van de locatie geen sprake is van een geluidsniveau hoger dan 48db (zie figuur 4.2). Hiermee is het aannemelijk dat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Mede hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect 'wegverkeerslawaai' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen en/of geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Figuur 4.2: Geluidskaart Verkeer (Bron: Atlas Leefomgeving)
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In voorliggend wijzigingsplan worden ter vervanging van de verouderde twee-onder-een-kap woning twee vrijstaande woningen gerealiseerd die onderling verder uit elkaar worden gebouwd. Hiervoor dient het bestemmingsvlak van vorm te worden gewijzigd en vergroot. In voorliggende ontwikkeling blijft het aantal woningen gelijk. Er is dan ook geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Derhalve draagt de ontwikkeling niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)
Toets
Op circa 1.1 kilometer ten oosten van het plangebied is een vulpunt voor LPG van de Ter Huurne Holland Markt B.V. gelegen. Het plangebied valt ruim buiten de risicocontour van dit vulpunt. Binnen een straal van 1.1 kilometermeter van het plangebied bevinden zich geen risico's op basis van de externe veiligheid, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moesten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in de omgeving van het plangebied. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens in hun element’ draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken. Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.
In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema’s.
De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking tussen gemeenten, provincies, inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, gebruiken we de (digitale) watertoets.
Watertoetsproces
Op 10 mei 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Met in achtneming van de algemene uitgangspunten van het waterschap geeft het waterschap Rijn en IJssel een positief advies.
Wateradvies
De initiatiefnemer heeft op 10 mei 2023 geïnformeerd over het plan Bosmatenweg 10-10a te Haaksbergen. Uit de toets komt naar voren dat een korte procedure volstaat, waarbij toegelicht dient te worden hoe op een goede manier wordt omgegaan met de wateraspecten.
Relevante wateraspecten:
Wateroverlast:
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak niet toe. Om wateroverlast tevoorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld.
Bij voorkeur worden natte en laaggelegen gebieden, beekdalen, regionale bergingsgebieden en overstromingsvlaktes niet bebouwd. Het plangebied beoogt geen kapitaalintensieve bouwwerken in deze gebieden. Wateroverlast voor het plangebied wordt voorkomen door de gebouwen zoveel mogelijk te clusteren waardoor verspreiding en verstening zoveel mogelijk worden tegen gegaan.
Waterkwaliteit:
Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.
Riolering en Afvalwaterketen:
Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie kunnen de toename van afvalwater verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. De hemelwaterafvoeren worden niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/geborgen worden.
Grondwaterbeheer:
De ontwikkeling leidt niet tot wijziging van de grondwaterstand. Er wordt niet gebouwd in een gebied met een hoge grondwaterstand of kwel. Om de bestaande grondwaterstanden op peil te houden worden maatregelen genomen om neerslag in de bodem te infiltreren of in andere voorzieningen vast te houden of te bergen.
Recreatie:
In het plangebied zijn geen aan het water gekoppelde recreatieve functies aanwezig. Ook zijn er in het plangebied geen cultuurhistorische waterobjecten aanwezig. De cultuurhistorische waarde wordt door de planontwikkeling niet aangetast.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets
quickscan natuurwaarden
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden uitgevoerd door MBH Consult BV op 13 juni 2023, zie ook Bijlage 4. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied ligt op enkele meters afstand van Natuurnetwerk Nederland. Er is geen sprake van aantasting van het Natuurnetwerk Nederland, omdat het plangebied niet ligt binnen het Natuurnetwerk Nederland, zoals genoemd in de Geconsolideerde Verordening vanaf 2017 van de provincie Overijssel (Rijksoverheid, 2023).
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in, of direct grenzend aan, beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn Wittenveen en Luntener Fischteich und Ammeloer Venn in Duitsland. Witteveen ligt 1.275 meter afstand ten noordoosten van het plangebied. Luntener Fischteich und Ammeloer Venn in Duitsland ligt op 1.075 meter ten zuiden van het plangebied.
Omdat de realisatie van het plan negatieve gevolgen kan hebben voor stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende beschermde natuurgebieden is er onderzoek verricht naar de stikstofdepositiebijdrage op de omliggende Natura 2000-gebieden(WNB-rekenpunten). Het onderzoek is uitgevoerd door MBH Consult BV op 30 mei 2023, zie ook Bijlage 5. Hierbij zijn alle vergaarde gegevens in de AERIUS Calculator ingevoerd. Het projecteffect bedraagt op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/j. Bij een dergelijke projectbijdrage treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect stikstofdepositie er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
Gezien de ligging ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en uit te voeren activiteiten, sloop en bouw, zijn daarnaast ook geen directe effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied optreedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt.
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
Op basis van de quickscan kan worden geconcludeerd dat er vervolgonderzoek noodzakelijk is naar soorten:
Omdat het project niet in 2023 tot uitvoering wordt gebracht kan in de tussentijd een uil zich vestigen op de zolder. Daarom dient de zolder een tijd voor de uitvoering van het project gecontroleerd te worden op het voorkomen van uilen. Als er zich een uil bevindt, dan dient een ontheffing aangevraagd te worden bij de Provincie.
Daarnaast hangen in het plangebied nestkasten voor algemene broedvogels. Alle vogelnesten in functie zijn beschermd. Alle werkzaamheden dienen daarom buiten het broedseizoen (circa 15 maart –15 juli) plaats te vinden. Wanneer de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd, dient vooraf een broedvogelcheck te worden gedaan door een deskundige. Wanneer nesten worden aangetroffen die in gebruik zijn, dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest verlaten is.
De rugstreeppad is een pionierssoort. Gezien de goed onderhouden vegetatie dat zich bevindt in en om het plangebied en de vele verharding in en rondom de gebouwen, wordt deze soort niet verwacht binnen het plangebied. Deze kan zich echter wel vestigen wanneer werkzaamheden beginnen. Daarom wordt geadviseerd om tijdens werkzaamheden het ontstaan van poelen water en open zand te voorkomen. Wanneer een rugstreeppad zich vestigt in een poel, dan is dit water als voortplantingsplaats beschermd van mei tot en met juli. Werkzaamheden dienen uitgesteld te worden totdat de poel verlaten is.
Er dient altijd rekening gehouden te worden met de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb).
Conclusie
Gezien de ligging ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en uit te voeren activiteiten, sloop en bouw, zijn geen directe effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten. Omdat het plangebied niet in een NNN als genoemd in de Geconsolideerde Verordening vanaf 2017 van de provincie Overijssel(Rijksoverheid, 2023)ligt, is geen sprake van aantasting van NNN. Wel dient er in het kader van soortenbescherming vervolgonderzoek worden gedaan naar de volgende soorten: huismus, steenuil, vleermuis, steenmatter en bunzing, levendbarende hagedis. Dit is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Op het plangebied ligt de dubbelbestemming ‘Waarde- Middelmatige archeologische verwachting’. Hiervoor geldt een archeologische onderzoeksplicht voor oppervlakten groter dan 5.000 m² met graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter.
Toets
De locatie van de te slopen bouwwerken betreft reeds geroerde grond. Bovendien vinden er geen graafwerkzaamheden plaats over een gebied groter dan 5.000 m². Nader archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in de directe omgeving van het plangebied geen cutuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
De te realiseren woningen worden ontsloten via de Bosmatenweg. Het betreft een buitenweg die vooral dienst doet voor bestemmingsverkeer waarvoor een 60 km/u snelheidsregime van toepassing is. De realisatie van de twee vrijstaande woningen ter vervanging van de oude twee-onder-een-kap woning levert geen extra verkeersbewegingen op. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Met voorliggend plan wordt een bestemmingsvlak gewijzigd van vorm, zodat na de sloop van de twee-onder-een-kap woning, twee vrijstaande woningen kunnen worden gerealiseerd. Het aantal woningen neemt niet toe. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt een parkeernorm van gemiddeld 2,4 parkeerplaatsen per woning (bron: CROW editie 381, 2018). Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor het voorgenomen plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing te stellen.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Deze aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep. De woning heeft een maximum inhoud 750 m3 met een bijgebouw van 150 m2. Voor de aangewezen gronden geldt een maatvoering van maximaal twee wooneenheden.
De bestemming 'Agrarisch met waarden - landschap' wordt conform het vigerende bestemmingsplan in dit wijzigingsplan overgenomen.
De bestemming 'Bos' wordt conform het vigerende bestemmingsplan in dit wijzigingsplan overgenomen.
De bestemming 'Waarde - Middelmatige archeologische verwachtingen' wordt conform het vigerende bestemmingsplan in dit wijzigingsplan overgenomen.
Gebiedsaanduiding
De bestemming 'Reconstructiewetzone' wordt conform het vigerende bestemmingsplan in dit wijzigingsplan overgenomen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Rijn en IJssel
Op 10-5-23 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Rijn en IJssel. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.