direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Scholtenhagen-Watermolen, locatie Hasseltweg 5
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.WP1013-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft in maart 2022 een principeverzoek ingediend bij de gemeente Haaksbergen. Het principeverzoek betreft het verplaatsen van een horecafunctie behorende bij de golfbaan naar een nabijgelegen perceel ten behoeve van de golfbaan. De gemeente Haaksbergen heeft besloten medewerking te verlenen aan het principeverzoek.

De initiatiefnemers zijn eigenaar van de golfbaan aan de Hasseltweg 5. Het clubhuis, met daarin een horecafunctie, is momenteel gesitueerd aan de andere kant van de Hasseltweg ten opzichte van de golfbaan. De beoogde ontwikkeling betreft het verplaatsen van deze horecafunctie naar een andere locatie op de golfbaan. Het huidige clubhuis zal na de wijziging dienstdoen als opslag, vergader- en kantoorruimte ten dienste van de golfbaan. De gewenste ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen'. Het is gewenst om de functieaanduiding 'horeca' te verplaatsen naar een bestaand gebouw op een andere locatie. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken wordt een wijziging van het bestemmingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen' doorlopen.

Het wijzigen van het bestemmingsplan kan mogelijk worden gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 23.1 lid c van het bestemmingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen'. Deze wijzigingsbevoegdheid is uitgewerkt in dit wijzigingsplan.

1.2 Plangebied

Ligging

Het plangebied ligt aan de Hasseltweg en de Watermolenweg te Haaksbergen. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 1,1 kilometer ten zuiden van Haaksbergen. In figuur 1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Haaksbergen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1013-0002_0001.jpg"

Figuur 1: Ligging plangebied

Begrenzing

Het plangebied betreft twee verschillende locaties. Het clubhuis met de horecafunctie bevindt zich momenteel aan de Hasseltweg 5. Het plangebied op de locatie Hasseltweg 5 staat kadastraal bekend als de kadastrale gemeente Haaksbergen, sectie I, nummer 1676. Aan de overzijde van de Watermolenweg en ten noorden van de Hasseltweg bevindt zich de golfbaan. Deze percelen staan kadastraal bekend als de kadastrale gemeente Haaksbergen, sectie I, nummers 5295, 5626 en 5745. De plangebieden zijn globaal weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1013-0002_0002.jpg"

Figuur 2: Begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van de bestemmingsplannen 'Scholtenhagen-Watermolen', vastgesteld op 28 april 2010, en 'Paraplubestemmingsplan terrassen Haaksbergen', vastgesteld op 27 oktober 2021. Het vigerend bestemmingsplan en geldende aanduidingen voor het plangebied zijn weergegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1013-0002_0003.jpg"

Figuur 3: Vigerend bestemmingsplan

Op basis van het bestemmingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen' zijn de gronden ter plaatse van de locatie aan de Hasseltweg 5 en de golfbaan voorzien van de enkelbestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' met daarbij een bouwvlak.

Verder gelden op de locatie aan de Hasseltweg 5 ter plaatse de functieaanduidingen 'golfbaan' en 'horeca' en de gebiedsaanduidingen 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 3'.

Op de locatie van de golfbaan gelden ter plaatse tevens de functieaanduiding 'golfbaan', de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' en een maatvoering 'maximum bebouwingspercentage terrein: 40%'.

Op basis van het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan terrassen Haaksbergen' geldt op de locatie aan de Hasseltweg 5 ter plaatse de gebiedsaanduiding 'overige zone - terrassen'.

1.4 Wijzigingsplan

Het wijzigen van het bestemmingsplan kan mogelijk worden gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 23.1 lid c van het bestemmingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen'.

Het wijzigingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen, locatie Hasseltweg 5' bestaat uit de volgende stukken:

  • Toelichting en bijbehorende bijlagen
  • verbeelding (NL.IMRO.0158.WP1013-0002)
  • regels en bijbehorende bijlagen

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen aan de orde. De daaropvolgende twee hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6 bevat ten slotte de juridische vormgeving.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Bestaande en gewenste situatie

Huidige situatie

Op dit moment is binnen het plangebied een golfbaan aanwezig. Op het perceel aan de Hasseltweg 5 bevindt zich het clubhuis behorende bij de golfbaan. In dit clubhuis bevinden zich ook horeca, toiletvoorzieningen en een 'controle - functie'. De 'controle - functie' betreft het houden van toezicht op de golfbaan en is daarmee noodzakelijk voor de veiligheid van de golfers en het personeel. Op de huidige locatie van het clubhuis is momenteel geen parkeergelegenheid aanwezig. Hierdoor zijn mensen genoodzaakt hun auto's langs de weg te parkeren en daar hun benodigdheden in en uit moeten laden. Dit kan zorgen voor gevaarlijke situaties.

Aan de andere kant van de Watermolenweg en ten noorden van de Hasseltweg bevindt zich op het terrein van de golfbaan een gebouw ten behoeve van opslag voor materiaal. Een impressie van de huidige situatie is weergegeven in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1013-0002_0004.jpg"

Figuur 4: Huidige situatie

Gewenste situatie

Het clubhuis, toiletvoorzieningen en 'controle- functie' bevinden zich momenteel aan de Hasseltweg 5. Dit betreft de overzijde van de Watermolenweg ten opzichte van de golfbaan. De initiatiefnemer is voornemens nieuw leven in de golfbaan te blazen. Wegens veiligheids- en praktische redenen worden de bovenstaande voorzieningen van het clubhuis verplaatst naar de huidige opslaglocatie van de golfbaan. Tevens is op deze locatie ook parkeergelegenheid aangelegd ten behoeve van de toekomstige locatie van het clubhuis. Om de bovenstaande ontwikkeling mogelijk te maken wordt de functieaanduiding 'horeca' verplaatst naar het gebouw op de golfbaan, welke momenteel functioneert als opslag. Dit wordt gedaan middels de opgenomen wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen'.

Het huidige clubhuis zal na deze wijziging van het bestemmingsplan dienstdoen als opslag, vergader- en kantoorruimte van de golfbaan. De functieaanduiding 'horeca' komt op deze locatie te vervallen.

De gebiedsaanduiding 'overige zone - terrassen' in het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan terrassen Haaksbergen' wordt in onderhavig wijzigingsplan niet gewijzigd omdat dit procedureel niet mogelijk is middels een wijzigingsplan. Om het terras toe te staan zal daarom separaat van dit wijzigingsplan een vergunningprocedure doorlopen worden. De gemeente Haaksbergen past vervolgens het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan terrassen Haaksbergen' aan, waarbij een wijzigingsbevoegdheid voor de aanduiding 'overige zone - terrassen' wordt opgenomen. In de herziening van het paraplubestemmingsplan wordt de aanduiding 'overige zone - terrassen' verplaatst van de huidige locatie (Hasseltweg 5) naar de toekomstige locatie van het clubhuis.

Een impressie van de gewenste situatie is te zien in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1013-0002_0005.jpg"

Figuur 5: Gewenste situatie

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld op grond van de geldende regelgeving. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op het moment dat die wet in gaat. Tot die tijd geldt de NOVI als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in gaat, zal de NOVI gelden als instrument, zoals in de nieuwe wet is bedoeld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Prioriteiten

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economische groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • a. De Omgevingsagenda

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

  • b. De NOVI-gebieden

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren. Haaksbergen is geen onderdeel van deze voorlopige aandachtsgebieden waardoor er geen vraagstukken met extra prioriteit van toepassing zijn.

Conclusie

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen, zoals onderhavige. Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. Daarnaast valt Haaksbergen ook niet binnen één van de NOVI-gebieden. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen en eenmaal, in 2017, gewijzigd. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • Bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • Stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Er is veel jurisprudentie over wanneer een plan wel of niet als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' kan worden geclassificeerd. Centraal daarin staan vragen als: betreft het een ontwikkeling? Is deze ontwikkeling nieuw? Neemt het ruimtebeslag toe? Is er sprake van een toename van bouwmogelijkheden? Hoe verhoudt het zich tot het voorgaand planologisch regime? etc.

Beoordeling initiatief

Het onderhavig wijzigingsplan heeft betrekking op het verplaatsen van de functieaanduiding 'horeca' naar een ander gebouw ten behoeve van de golfbaan. Het plan maakt geen nieuwe bouwwerken mogelijk. Als enkel sprake is van een wijziging van bestemmingsvlakken, dan is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Op basis van het bovenstaande en naar aard en omvang van het plan wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor de Ladder voor duurzame verstedelijking niet toegepast hoeft te worden.

Ook wanneer de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig wijzigingsplan voorziet in de motivering van een goede ruimtelijke ordening en de uitvoerbaarheid van het voornemen.

3.2 Provinciaal beleid

Voor een toetsing aan het provinciaal beleid zijn de Omgevingsvisie 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening relevant.

Omgevingsvisie 'Beken Kleur'

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel, getiteld 'Beken Kleur', is in 2017 vastgesteld. Jaarlijks wordt de Omgevingsvisie geactualiseerd. Momenteel geldt de geactualiseerde versie sinds 2021.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • a. Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • b. Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • c. Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Met de provinciale ruimtelijke verordening kan het provinciaal bestuur vooraf regels stellen die gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen in acht moeten nemen. De provincie Overijssel zet in principe alle instrumenten uit de gereedschapskist van de Wro in, dus ook de ruimtelijke verordening. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van het uitvoeringsmodel omgevingsvisie.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Het uitvoeringsmodel hangt onder de 'paraplu' van de drie eerdergenoemde rode draden: duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1013-0002_0006.png"

Figuur 6: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie - Overijssel

Bij een initiatief dient aan de hand van deze drie stappen bepaald te worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. De stappen in het uitvoeringsmodel worden hieronder nader toegelicht.

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, het Rijk of de provincie.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.

  • 2. Waar - ontwikkelperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids-en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

  • 3. Hoe - gebiedskenmerken

In elk bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Aan de hand van de provinciale 'vier-lagenbenadering' wordt gemotiveerd hoe de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. De 'vier-lagenbenadering' bestaat uit vier lagen met gebiedskenmerken (zie ook het eerder weergegeven figuur van het uitvoeringsmodel). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven.

Toetsing initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Bij een initiatief dient aan hand van de drie stappen (of, waar en hoe) bepaald te worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. Onderstaand worden de initiatieven van het onderhavige bestemmingsplan getoetst aan het uitvoeringsmodel.

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes

Voor onderhavig bestemmingsplan is de volgende beleidsnorm uit de Omgevingsverordening relevant:

  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (art. 2.1.3.)

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag - zowel ondergronds als bovengronds - te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Het onderhavig wijzigingsplan heeft enkel betrekking op de verplaatsing van de functieaanduiding 'horeca' naar een bestaand gebouw ten behoeve van de golfbaan. Er worden geen nieuwe gebouwen of bouwwerken gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling voldoet dan ook aan de eisen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

  • 2. Waar - ontwikkelperspectieven

Het plangebied van het onderhavig wijzigingsplan kent volgend de provinciale Omgevingsvisie het volgende ontwikkelingsperspectief: 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

Dit ontwikkelperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven, indien maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap worden ondersteund. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling heeft betrekking op een functie die als passend binnen het aanwezige ontwikkelperspectief kan worden beschouwd. De beoogde ontwikkeling betreft het verplaatsen van de functieaanduiding 'horeca' naar een bestaand gebouw ten behoeve van een golfbaan. Deze verplaatsing zorgt voor een nieuwe impuls voor de golfbaan. Deze ontwikkeling draagt bij aan een goede diversiteit van functies in het buitengebied en het behouden van recreatieve waarden.

Om deze reden kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

  • 3. Hoe - gebiedskenmerken

In elk bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Aan de hand van de provinciale 'vier-lagenbenadering' wordt gemotiveerd hoe de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. De 'vier-lagenbenadering' bestaat uit vier lagen met gebiedskenmerken (zie ook het eerder weergegeven figuur van het uitvoeringsmodel). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven. De vier lagen en bijbehorende voorwaarden voor het plangebied worden hieronder weergegeven:

  • Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Het plangebied van het onderhavig plan bevindt zich op de natuurlijke lagen 'Beekdalen en natte laagtes' en 'Dekzandvlakte en ruggen'.

Beekdalen en natte laagtes

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het ­water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, 's winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Dekzandvlakte en ruggen

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Toetsing aan 'natuurlijke laag'

Het onderhavig wijzigingsplan maakt geen nieuwe gebouwen of bouwwerken mogelijk die invloed hebben op de kenmerken van 'Beekdalen en natte laagtes' en 'Dekzandvlakte en ruggen'.

  • Laag van agrarisch cultuurlandschappen

Deze laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Het is de inzet alle ontwikkelingen bij te laten dragen aan de instandhouding en versterking van bestaande en toevoeging van nieuwe kwaliteiten in de laag van het agrarisch cultuurlandschap. Het plangebied in het onderhavige plan bevindt zich op de laag 'Oude hoevenlandschap'.

Het oude hoevenlandschap wordt gekenmerkt door het landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

Toetsing aan 'laag van het agrarische cultuurlandschap'

Het onderhavig wijzigingsplan maakt geen nieuwe gebouwen of bouwwerken mogelijk die invloed hebben op de kenmerken van het 'Oude hoevenlandschap'.

  • Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwege. Het gaat in deze laag om de dynamiek van steden en grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. Het plangebied in het onderhavige plan bevindt zich op de lagen 'verspreide bebouwing' en 'informele trage netwerk'. De laag 'verspreide bebouwing' geeft invulling aan onder andere de ontwikkelingen en ambities in deze gebieden. Ontwikkelingen op deze locaties dienen bij te dragen aan het behoud en de versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, waarbij een koppeling plaatsvindt van het erf en het landschap. Het 'informele trage netwerk' geeft invulling aan de ontwikkelingen en ambities in het 'langzame' netwerk van de provincie, dat delen van het agrarische cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt.

Toetsing aan 'stedelijke laag'

Het onderhavig wijzigingsplan maakt geen nieuwe gebouwen of bouwwerken mogelijk die invloed hebben op de kenmerken van de lagen 'verspreide bebouwing' en het 'informele trage netwerk'.

  • Laag van beleving

In de laag van beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De planlocatie kent geen laag van beleving.

Conclusie

Naar aanleiding van het provinciale uitvoeringsmodel wordt geconcludeerd dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Haaksbergen: groenste dorp van Twente'

Algemeen

De gemeentelijke structuurvisie, getiteld 'Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente', is op 5 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Kort samengevat staan er negen ambities centraal om Haaksbergen gemoedelijk, gezellig, bereikbaar en groen te houden:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en het op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van de voorzieningen.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

Elk initiatief dat bij de gemeente wordt ingediend, moet een bijdrage leveren aan deze ambities. Dat hoeft niet te betekenen dat een plan aan álle ambities moet voldoen, maar het mag niet tegen ambities ingaan, en waar mogelijk moet het bijdragen aan meerdere ambities. Het initiatief in onderhavig wijzigingsplan heeft met name betrekking op punt 3.

Ambitie 3: Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en het op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.

Voor de kwaliteit van het buitengebied is een gezonde plattelandseconomie van groot belang. Hierbij wordt ruimte geboden voor de schaalvergroting en intensivering van agrarische bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied (L.O.G.) bij Sint Isidorushoeve. Het overige agrarische gebied is verwevingsgebied en extensiveringsgebied. Daar wordt verbreding van de plattelandseconomie naar recreatie en toerisme, kleinschalige bedrijvigheid en lokale energieproductie gestimuleerd.

Toetsing van het planvoornemen aan de 'Structuurvisie 2030 Haaksbergen: groenste dorp van Twente'

In de structuurvisie wordt aangegeven dat verbreding van de plattelandseconomie naar recreatie en toerisme van groot belang is. De in dit wijzigingsplan voorgenomen ontwikkeling betreft het verplaatsen van de functieaanduiding 'horeca' naar een bestaand pand bij de golfbaan. Deze ontwikkeling heeft als doel nieuw leven te blazen in de golfbaan. Daarmee levert de ontwikkeling een bijdrage aan de verbreding van de plattelandseconomie naar recreatie en toerisme.

Gezien het bovengenoemde is de in dit wijzigingsplan voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de doelstellingen uit de 'Structuurvisie 2030 Haaksbergen: groenste dorp van Twente'.

3.3.2 Bestemmingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen'

Algemeen

De gemeente Haaksbergen heeft op 28 april 2010 het bestemmingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen' vastgesteld. Het bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van aard. Dit betekent dat de bestaande situatie is vastgelegd. Tegelijkertijd wil de gemeente op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor (nieuwe) ontwikkelingen in het buitengebied. Het is de ambitie van de gemeente om deze ontwikkelingen in het buitengebied te laten bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente zet daarbij in op het leggen van verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en de nieuwe ontwikkelingen. Via afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden kent het bestemmingsplan (onder voorwaarden) een zekere mate van flexibiliteit.

Wijzigingsbevoegdheid

In artikel 23.1 lid c van het bestemmingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen door de functieaanduiding 'horeca' toe te kennen aan het bestaande bouwvlak.

Artikel 23.1 lid c

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan binnen de volgende grenzen te wijzigen:

c. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' de bestemming Recreatie - Dagrecreatie te wijzigen ten behoeve van de verplaatsing van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding horeca, met inachtneming van de volgende criteria:

  • 1. op het meest zuidelijk gelegen wijzigingsgebied 3 vervalt de aanduiding horeca;
  • 2. het meest noordelijk gelegen wijzigingsgebied 3 wordt voorzien van een aanduiding horeca;
  • 3. als horeca is uitsluitend toegelaten een clubhuis met bijbehorende horecavoorzieningen ten behoeve van de golfbaan;
  • 4. de geldende regels inzake de bouwhoogte blijven onverkort van toepassing;
  • 5. de uitvoerbaarheid van het plan dient te zijn aangetoond.

Toetsing initiatief aan wijzigingsbevoegdheid

Middels dit wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 23.1 onder c van het bestemmingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen'. De beoogde ontwikkeling wordt hieronder aan de voorwaarden getoetst.

Artikel 23.1 lid c

  • 1. Op het meest zuidelijk gelegen wijzigingsgebied 3 vervalt de aanduiding 'horeca'. Dit betreft de huidige locatie van het clubhuis (zie Hoofdstuk 2)
  • 2. Het meest noordelijk gelegen wijzigingsgebied 3 wordt voorzien van de functieaanduiding 'horeca'. Deze aanduiding wordt geplaatst ten hoogte van het bouwvlak, (zie Hoofdstuk 2).
  • 3. Het bestaande gebouw wordt in gebruik genomen als clubhuis met bijbehorende horecavoorziening, een toiletvoorziening en de 'controle - functie' ten behoeve van de golfbaan. Voor het volledige planvoornemen, zie Hoofdstuk 2.
  • 4. De toekomstige locatie van het clubhuis betreft een bestaand gebouw binnen het bouwvlak, waarbij de geldende bouwregels onverkort van toepassing blijven.
  • 5. In onderhavig wijzigingsplan wordt de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.

4.1 Bodem

In het bestemmingsplan dient een motivering te zijn opgenomen over de bodemkwaliteit in relatie tot de beoogde bestemming. De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. Uitgangspunt daarbij is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

4.1.1 Situatie plangebied

Op grond van dit wijzigingsplan wordt enkel de functieaanduiding 'horeca' verplaatst van de huidige locatie van het clubhuis naar een ander gebouw behorende bij de golfbaan. In het onderhavig plan worden geen bouwwerken opgericht of gesloopt waardoor het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Het gebouw voor het toekomstige clubhuis wordt in de huidige situatie gebruikt als opslag van materialen. Gelet op het huidige gebruik van de golfbaan kan aangenomen worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor het toekomstige gebruik voor horeca.

4.1.2 Conclusie

Het aspect 'bodem' levert geen belemmering op voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

4.2 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. In de Wet geluidhinder worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige gebouwen die liggen binnen de geluidszone van een weg.

4.2.1 Situatie plangebied

Een golfbaan en een horecagelegenheid betreffen geen geluidsgevoelig object. Het betreffen wel functies die geluidhinder kunnen veroorzaken, maar omdat geen sprake is van industrie vallen deze niet onder het werkingsgebied van de Wet geluidhinder. Onder de paragraaf 'bedrijven en milieuzonering' wordt nader ingegaan op eventuele geluidhinder vanuit bedrijfsmatig perspectief.

4.2.2 Conclusie

Het aspect 'geluid' levert geen belemmering op voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

4.3 Flora en fauna (incl. stikstof)

Op 1 januari 2017 is de 'Wet natuurbescherming' in werking getreden. De 'Boswet', de 'Flora en faunawet' en de 'Natuurbeschermingswet 1998' zijn per die datum ingetrokken. De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de soortenbescherming en gebiedsbescherming. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

4.3.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel (zonder vergunning) niet toegestaan. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.3.2 Soortenbescherming

De soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Het doel van de Wnb is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

4.3.3 Situatie plangebied

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied ligt op circa 200 meter afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. Gelet op de afstand tot het Natuurnetwerk Nederland is er geen sprake van aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van NNN. Het plangebied ligt op circa 1,9 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied 'Buursezand & Haaksbergerveen'.

Op 2 november 2022 heeft de Raad van State een uitspraak gedaan inzake de zogenaamde bouwvrijstelling stikstof. De uitspraak heeft ertoe geleid dat de bouwvrijstelling is komen te vervallen. Deze partiële vrijstelling hield in dat de tijdelijke activiteiten en gevolgen van de door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden buiten beschouwing worden gelaten bij de natuurvergunning. Middels berekeningen dient aangetoond te worden dat zowel in de gebruiksfase als de realisatiefase geen stikstofdepositie is op omliggend Natura 2000-gebieden.

Het voorliggend wijzigingsplan voorziet enkel in de verplaatsing van de functieaanduiding 'horeca' waarbij kleine verbouwingswerkzaamheden te verwachten zijn. Gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkelingen en de afstand tot het nabij gelegen Natura 2000-gebied zijn er geen negatieve effecten te verwachten. Dit geldt ook voor het aspect stikstof, er is immers alleen sprake van een verplaatsing van gebruik en geen nieuw gebruik.

Soortenbescherming

De beoogde ontwikkeling omvat geen fysieke ruimtelijke ingreep, waardoor een ontheffing of vrijstelling met betrekking tot de Wet natuurbescherming niet benodigd is. Gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling is geen sprake van een negatief effect op de aanwezige natuurwaarden.

4.3.4 Conclusie

Het aspect 'flora en fauna' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan. Ook hebben de ontwikkelingen geen negatief effect op beschermde gebieden.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is archeologisch onderzoek noodzakelijk. De kern van de Erfgoedwet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.4.1 Situatie plangebied

Archeologie

Conform de Archeologische Monumentenkaart en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden heeft het plangebied een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. De beoogde ontwikkeling betreft enkel het verplaatsen van de functieaanduiding 'horeca'. In het onderhavig plan worden geen bouwwerken gerealiseerd en/of gesloopt waardoor ook geen sprake is van graafwerkzaamheden of bodemingrepen. Er hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Cultuurhistorie

Er bevinden zich binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden.

4.4.2 Conclusie

Het aspect 'Archeologie en cultuurhistorie' levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijven en milieuzonering. Onder bedrijven en milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijven en milieuzonering heeft twee doelen:

  • a. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • b. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de onderlinge afstand wordt gebruik gemaakt van de meest recente VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering', waarin richtafstanden zijn opgenomen. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

4.5.2 Gebiedstypen

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied:

  • In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen.
  • In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in een gemengd gebied met één afstandsstap worden verkleind. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid.

In de onderstaande tabel zijn de richtafstanden voor een rustige woonwijk of buitengebied en een gemengd gebied weergegeven.

Tabel 1: VNG-richtafstanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1013-0002_0007.png"

4.5.3 Interne en externe werking

Bij bedrijven en milieuzonering is sprake van een zogenaamde inwaartse en uitwaartse zonering, ook wel interne en externe werking genoemd:

  • De interne werking gaat om de vraag of de omgeving de nieuwe functie toelaat: bij de realisatie van een milieuhinder gevoelige functie dient een beschermende bufferzone in acht te worden genomen. Dit betekent dat woningen last kunnen ondervinden van milieubelastende activiteiten in de directe omgeving van het plangebied. Bovendien kunnen de woningen een belemmering vormen voor in de omgeving liggende bedrijvigheid in het kader van hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden.
  • De externe werking gaat uit van de vraag of de nieuwe functie in de omgeving past: bij de realisatie van een milieubelastende activiteit is het doel om milieuhinder gevoelige functies in de omgeving te weren. In de zone rondom de milieubelastende functie gelden beperkingen voor milieugevoelige functies en voor milieubelastende activiteiten

4.5.4 Situatie plangebied

De planlocatie van de beoogde ontwikkeling is gelegen in het buitengebied van Haaksbergen. Daarom wordt in het geval van deze ontwikkeling uitgegaan van de omgevingstype 1 'rustige woonwijk of buitengebied'.

Interne werking

Een golfbaan en horeca betreffen geen milieugevoelige functies. Vanuit de interne werking van het aspect 'bedrijven en milieuzonering' zijn er dan ook geen belemmering voor onderhavig wijzigingsplan.

Externe werking

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of de nieuwe functie past in de omgeving. In onderhavig plan worden geen 'nieuwe functies' gerealiseerd, enkel het verplaatsen van de functieaanduiding 'horeca'. De nieuwe locatie van de horecafunctie kan echter wel gevolg hebben voor het aspect 'bedrijven en milieuzonering'. Zowel de functie 'horeca' als de functie 'golfbaan' hebben milieucategorie 1. De grootste richtafstand voor deze milieucategorie bedraagt 10 meter. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie, een woning aan de Scholtenhagenweg 45-45a, bevindt zich op circa 70 meter afstand van het plangebied. Gezien het bovengenoemde voldoet het plan daarmee aan de gestelde richtafstanden. Onderlinge hinder is niet te verwachten.

4.5.5 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' levert geen belemmering op voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • a. het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de PR 10-6-contour rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd;
  • b. het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is geen norm, maar er geldt een verantwoordingsplicht. Binnen het invloedsgebied van het groepsrisico dient de realisatie van kwetsbare objecten, zoals het appartementengebouw, en eventuele gevolgen voor het groepsrisico verantwoord te worden.
4.6.1 Situatie plangebied

Aan de hand van de signaleringskaart EV is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • a. zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo- inrichtingen of inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • b. zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • c. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • d. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Tot slot worden in de voorgenomen ontwikkelingen geen risicovolle inrichtingen en/of bronnen gerealiseerd.

4.6.2 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmering op voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

4.7 Geur

Bij het aspect 'geur' in het buitengebied vormt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

4.7.1 Situatie plangebied

Een golfcentrum is niet aan te merken als geurgevoelig object. Een horecafunctie is daarentegen wel aan te merken als geurgevoelig object. In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende agrarische bedrijven. Deze liggen allemaal op een afstand van meer dan 50 meter. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde afstand voor functies buiten de bebouwde kom.

4.7.2 Conclusie

Het aspect 'geur' levert geen belemmering op voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden. Er dient te worden vastgesteld welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Met name de (toename van) autoverkeer heeft ten gevolge dat de luchtkwaliteit verslechtert. Daarnaast dient beoordeeld te worden of de luchtkwaliteit zodanig is dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Voor het aspect 'luchtkwaliteit' zijn door de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. In deze wet zijn grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen opgenomen. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (AMvB's) en ministeriële regelingen. De belangrijkste zijn het Besluit en de Regeling NIBM (niet in betekenende mate bijdragen).

Het Besluit NIBM staat ontwikkelingen toe wanneer de ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarden genoemd voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in de Wet milieubeheer. Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit geldt, onder andere, voor:

  • a. woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • b. woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • c. kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Verder kunnen ook ruimtelijke ontwikkelingen die niet genoemd staan in de Regeling NIBM niet in betekenende mate bijdragen. Hiervoor geldt dat de bijdrage aan NO2 en PM10 onder de grenswaarde van 3% moet liggen.

4.8.1 Situatie plangebied

De beoogde ontwikkeling betreft geen fysieke ruimtelijke ingreep en heeft dan ook geen, of een verwaarloosbare invloed op de luchtkwaliteit en draagt dus niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast is in onderhavig plan geen sprake van een 'nieuwe functie', enkel het verplaatsen van de functieaanduiding 'horeca'.

Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren ontwikkeling wordt voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de RIVM kaarten welke weergeven staan op www.atlasleefomgeving.nl. Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.

Op basis van de 'Atlas Leefomgeving' blijkt dat de achtergrondconcentraties in 2020 aan fijnstof PM10, PM2,5 en stikstofdioxide NO2 ter plaatse van de plangebieden respectievelijk maximaal 15 µg/m³, 8 µg/m³ en 10 µg/m³ bedraagt. De achtergrondbelastingen liggen ruimschoots onder de grenswaarde van 40 µg/m³ voor PM10 en NO2 en ruimschoots onder de grenswaarde van 25 µg/m³ voor PM2,5.

4.8.2 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' levert geen belemmering op voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

4.9 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van wijzigingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.

De nieuwe locatie van het clubhuis wordt ontsloten door de Watermolenweg. In onderhavig plan wordt de functieaanduiding 'horeca' verplaatst naar een bestaand gebouw bij de golfbaan. Hier is enkel sprake van het verplaatsen van een functieaanduiding waardoor de verkeersbewegingen niet zullen toenemen. De verkeerskundige situatie blijft ongewijzigd. De capaciteit en omvang van de omliggende wegen is ruim voldoende voor de verkeersbewegingen die het plangebied met zich mee brengt. Het aspect 'verkeer' levert derhalve geen belemmering op voor dit plan.

In de huidige situatie wordt het gebouw aan de Hasseltweg 5 gebruikt ten behoeve van het clubhuis. Op deze locatie is geen parkeergelegenheid aanwezig waardoor mensen genoodzaakt zijn om op de weg te parkeren. Dit kan zorgen voor gevaarlijke situaties. Bij de locatie van het nieuwe clubhuis is een parkeerplaats aangelegd met 36 parkeerplaatsen en voldoet daarmee ruim aan de parkeerbehoefte van de golfbaan. De 36 parkeerplekken terplekke kunnen weer actief gebruikt worden en parkeren op straat is niet meer nodig. De verkeersveiligheid verbeterd met het huidige voorstel daarmee aanzienlijk. Dit is een grote verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

De nieuwe parkeersituatie ter plaatse is weergegeven in de onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1013-0002_0008.jpg"

Figuur 7: Nieuwe parkeersituatie ter plaatse van het nieuwe clubhuis

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1013-0002_0009.jpg"

Figuur 8: Nieuwe parkeersituatie ter plaatse van het nieuwe clubhuis

De voorgenomen ontwikkeling zorgt niet voor een toename van de parkeerbehoefte waardoor onderhavig plan een positieve bijdrage levert aan de parkeersituatie van de golfbaan. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmering op voor dit plan.

4.9.1 Conclusie

Gezien het bovengenoemde vormt 'verkeer en parkeren' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

4.10 Water

In onder andere de Europese Kaderrichtlijn water, de vierde Nota Waterhuishouding en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.

De relatie tussen water en ruimtelijke ordening wordt steeds belangrijker. In de nota 'Anders omgaan met water' is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk moeten worden overwogen. Hiervoor wordt in ruimtelijke plannen een digitale watertoets doorlopen. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

4.10.1 Situatie plangebied

Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het waterschap Vechtstromen. Via de digitale watertoets is de watertoets uitgevoerd. De beoogde ontwikkeling betreft enkel het verplaatsen van een functieaanduiding naar een bestaand gebouw waardoor de uitkomst van de watertoets aan geeft dat er geen sprake is van waterbelang. De paragraaf 'geen waterschapsbelang' is opgenomen.

4.10.2 Paragraaf geen waterschapsbelang

Deze paragraaf geen waterschapsbelang heeft betrekking op het plan. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.

4.10.3 Conclusie

Gezien het bovengenoemde vormt 'water' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

4.11 Aanmeldnotitie M.E.R.

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er een drietal mogelijkheden:

  • 1. M.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 2. M.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. Vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden.

Indien een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden, dient het bevoegd gezag na te gaan of de beoogde ontwikkeling mogelijk aanzienlijke milieugevolgen voor de omgeving kan hebben. Als uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Sinds mei 2017 is de inhoud van een de vormvrije-m.e.r. en de procedure gelijkgetrokken met een m.e.r.-beoordeling. Dat betekent dat de gemeenteraad voor een besluit (de omgevingsvergunning) een besluit genomen moet hebben of er wel of geen project-m.e.r. noodzakelijk is. Dit besluit dient te worden gemotiveerd door middel van een aanmeldnotitie, waarin dezelfde onderdelen aan bod dienen te komen als bij een m.e.r.-beoordeling.

4.11.1 Situatie plangebied

Relevant is of onderhavige ontwikkelingen beschouwd moeten worden als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit mer. Onderhavig wijzigingsplan betreft het verplaatsen van de functieaanduiding 'horeca' naar een bestaand gebouw. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in het realiseren van nieuwe gebouwen of bouwwerken. Er is dan ook geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. De voorgenomen ontwikkeling komt dus niet voor in de D-lijst van de bijlage bij het Besluit mer.

Belangrijke negatieve effecten op het milieu en de omgeving als gevolg van deze ontwikkeling zijn bovendien niet te verwachten. Er is dan ook geen aanleiding voor het opstellen van een milieueffectrapportage.

4.11.2 Conclusie

Vanwege de geringe omvang van de ontwikkeling is beargumenteerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject en dat geen significante milieueffecten optreden als gevolg van dit wijzigingsplan. Dit plan is niet m.e.r-(beoordelings)plichtig.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Omdat de beoogde ontwikkelingen niet in strijd zijn met nationale belangen, wordt een vooroverleg met het Rijk niet noodzakelijk geacht.

Onderhavig plan betreft de verplaatsing van de functieaanduiding 'horeca' naar een bestaand gebouw. De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen'. De provincie Overijssel heeft reeds goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht. Daarnaast is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het provinciaal ruimtelijke beleid, zie hoofdstuk 3.2

Inspraak

Gezien de relatief geringe planologische betekenis is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp wijzigingsplan. Na overleg met de initiatiefnemer(s) en de gemeente Haaksbergen is direct een ontwerp van dit wijzigingsplan, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, ter inzage gelegd. Een ieder is in de gelegenheid gebracht zijn of haar zienswijze in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Het ontwerp bestemmingsplan wordt ongewijzigd ter vaststelling ingediend.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ingediend, het bestemmingsplan is daarom ongewijzigd vastgesteld.

5.1.1 Economische uitvoerbaarheid

Er is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer(s) gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de voorgenomen ontwikkeling, alsmede alle financiële kaders waaronder mogelijke planschade, de exploitatiebijdrage en de daadwerkelijke investeringskosten van de beoogde ontwikkelingen

Op basis van deze overeenkomst wordt het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar geacht. Het kostenverhaal zal geen belemmering vormen voor uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Procedure wijzigingsplan

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn wettelijke regels voor de wijzigingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

Door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haaksbergen wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1. van het Bro (in een huis-aan-huisblad en via de website), kennis gegeven van het voornemen om het bestemmingsplan 'Scholtenhagen-Watermolen' (2010) gedeeltelijk te wijzigen. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een wijzigingsplan vervolgens onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg, op grond van artikel 3.1.1 Bro, haar voornemen (vaak in de vorm van een (voor)ontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden.

Terinzageleggingsfase

Na de aankondiging in het Gemeenteblad in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente Haaksbergen, wordt het ontwerp wijzigingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door belanghebbenden een zienswijze op het ontwerp wijzigingsplan worden ingediend. De ter inzage legging vindt ook fysiek plaats.

Vaststellingsfase

Na de termijn voor de ter inzage legging stelt het college van Burgemeester en Wethouders het wijzigingsplan, indien nodig met aanpassingen, vast.

6.2 Plansystematiek

Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn de Wro, het Bro en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de antidubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.

6.3 Toelichting op de regels

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels bevat de inleidende regels, waaronder de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1: Begrippen

In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.

Artikel 2: Wijze van meten

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingsregels van de in het plangebied voorkomende bestemmingen.

Artikel 3: Recreatie - Dagrecreatie

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen, waaronder begrepen sport- en spelvoorzieningen. Daarnaast zijn ter plaatse van specifieke aanduidingen andere recreatieve functies toegestaan.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 4: Anti-dubbeltelregel

De antidubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Een verdichting kan zich met name voordoen wanneer een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan een keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 5: Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn de regels opgenomen op grond waarvan het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd is het plan te wijzigen.

Artikel 6: Overige regels

In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 zijn, overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012, de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen 7 en 8 van de regels opgenomen.