Plan: | Bestemmingsplan Buurse en St. Isidorushoeve, partiële herziening De Noor - Oost |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0158.BP1213-0001 |
Voor de locatie aan de Noor ong. (ten noordoosten van De Noor 49) heeft de gemeente Haaksbergen een plan ontwikkeld. De gemeente wil op de betreffende locatie nieuwe woningen toevoegen, in de vorm van vijf rijwoningen. De betreffende gronden hebben echter een sportbestemming, waardoor de voorgenomen ontwikkeling niet bij recht in het vigerende bestemmingsplan past.
Het geldende bestemmingsplan heeft geen relevant binnenplanse afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid waarmee de woningen mogelijk gemaakt kunnen worden. Hierdoor is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het perceel aan De Noor in Haaksbergen dat kadastraal bekend staat als gemeente Haaksbergen, sectie E en perceelnummer 5627. Het plangebied ligt naast het trainingsveld (ten noordwesten) van de voetbalvereniging V.V. Buurse in de kern Buurse. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied op een luchtfoto weergegeven door middel van een rode ster.
Figuur 1.1: globale ligging plangebied (bron: Google Maps)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 op een luchtfoto weergegeven (rood omkaderd). Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door woningen, aan de zuidoostzijde door de velden van de voetbalvereniging en aan de oostzijde door agrarische gronden. Zie de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied zoals dat hierboven is weergegeven, ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buurse en St. Isidorushoeve', vastgesteld op 25 november 2015 door de gemeenteraad van gemeente Haaksbergen. Aan de gronden binnen het plangebied zijn de enkelbestemming 'Sport' en enkelbestemming 'Groen' toegekend, en tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'. De gronden zijn daarmee onder meer bestemd voor sport- en speelvoorzieningen en groenvoorzieningen. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is daarop indicatief rood omkaderd.
Daarnaast is het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan terrassen Haaksbergen' vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Haaksbergen op 27 oktober 2021, ten behoeve van het regelen van eenduidige regels voor terassen binnen de gemeente Haaksbergen. Dit plan heeft echter niet een speciale betekenis voor onderhavig plangebied.
Figuur 1.3: uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Zoals reeds in de aanleiding is beschreven, wil de gemeente Haaksbergen binnen het plangebied nieuwe woningen toe te voegen in de vorm van vijf rijwoningen. Gelet op de geldende bestemmingen binnen het plangebied passen de nieuwe woningen echter niet bij recht binnen het geldende bestemmingsplan. Dit omdat de betreffende gronden momenteel een sportbestemming hebben, waardoor die niet voor het wonen gebruikt mogen worden en er geen bouwwerken zijn toegestaan ten behoeve van het wonen.
Het vigerende bestemmingsplan heeft geen relevante binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, waarmee de woningen met een aanvraag omgevingsvergunning en het doorlopen van een korte procedure mogelijk gemaakt kunnen worden. Ook is er geen wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan opgenomen, waardoor het opstellen van een wijzigingsplan voor het mogelijk maken van de woningen niet toereikend is. Daarom is gekozen de voorgenomen ontwikkeling middels een bestemmingsplanherziening mogelijk te maken.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin.
Het onderhavige bestemmingsplan
'Bestemmingsplan Buurse en St. Isidorushoeve, partiële herziening De Noor - Oost' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Buurse is ontstaan op wat hoger gelegen gronden omringd door natte laagten, de velden en veengebieden. De Buurser- of Schipbeek vormde een belangrijke levensader, want het was een van de weinige verbindingsmogelijkheden door de natte veengebieden heen naar andere hoger gelegen gebieden, zoals Haaksbergen. Ondanks de bij lage waterstanden soms moeizame bevaarbaarheid, heeft tot ruim in de negentiende eeuw 'schipperij' bestaan op de Schipbeek. Tussen circa 1800 en 1850 begint de huidige kern Buurse (het katholieke deel) zich af te tekenen boven de groepjes boerderijen die zich over dit drogere gebied hadden verspreid.
Rond 1900 bestond Buurse uit een katholiek deel en een protestants deel, van elkaar gescheiden door een es. Het katholieke deel manifesteerde zich als een esdorp, terwijl het protestantse deel zich als een lint ontwikkelde langs de toen ontstane hoofdroute van Haaksbergen-Duitsland in (Alsteedseweg). De es, die beide delen van het dorp scheidt, is nog steeds grotendeels aanwezig als onbebouwd landschappelijk element. Deze es wordt beschouwd als een landschappelijk karakteristieke en archeologisch waardevolle es. De historische wegen, de Alsteedseweg en de Broekheurnerweg zijn ook nu nog de centrale wegen in het dorp. De Alsteedseweg is een typisch lint met aanliggende bebouwing, waaronder de Nederlands Hervormde kerk. Van de Broekheurnerweg is het eerste deel nog als lint herkenbaar. Typerend is verder dat de Rooms-katholieke kerk en de pastorie aan deze weg liggen.
In de huidige situatie van het plangebied is een trapveldje aanwezig met paden. Aan de straatzijde wordt het plangebied afgeschermd door coniferen (snelgroeiende haagplanten). Het plangebied wordt zoals eerder beschreven, begrensd door woningen en de daarbij horende tuinen, agrarische gronden en door het sportveld van de plaatselijke voetbalvereniging. In figuur 2.1 is het plangebied door middel van een vogelaanzicht weergegeven.
Figuur 2.1: huidige situatie plangebied (bron: Cyclomedia, street smart)
De planontwikkeling omvat het realiseren van vijf rijwoningen omgeven door groen met een eigen ontsluitingsweg, voldoende parkeerplaatsen, een keermogelijkheid en wadi. De vijf woningen zullen voor zowel starters als senioren geschikt zijn.
De nieuwe woningen zullen aansluiten op de bestaande stedenbouwkundige structuur. De woningen zullen met de voorgevel georiënteerd worden op het buitengebied. Tussen de woningen en de agrarische zullen de gronden groen worden ingericht. Tevens zal er een groenstrook aan de westzijde van het plangebied komen ten behoeve van een afschermende werking voor de bestaande woningen en zal er een groenstrook komen tussen de nieuwe woningen en het naastgelegen voetbalveld, waar ook een wadi zal worden aangelegd ten behoeve van een goede waterhuishouding. Door het respecteren van het bestaande groen binnen het plangebied en de versterking hiervan, wordt een zachte overgang gecreëerd tussen de bebouwde kom en het buitengebied, waardoor het landelijke leven van Buurse meer naar voren zal komen. Gelet op dat er meer groen aanwezig is binnen het plangebied vergeleken met bebouwing, zal er sprake zijn van een goede klimaatadaptatie. Het plangebied krijgt een eigen ontsluitingsweg door de bestaande doodlopende weg te verlengen. De weg krijgt aan het einde een keerlus. Deze kan ook gebruikt worden door het verkeer dat bestemd is voor de aanwezige woningen aan het bestaande doodlopende straatje. Het parkeren wordt opgelost door voldoende parkeerplaatsen langs De Noor te realiseren. In paragraaf 4.11 Verkeer / parkeren wordt nader ingegaan op de vereiste parkeernorm en de toetsing eraan.
Belangrijk om op te merken is dat het bouwvlak voor de rijwoningen zodanig is ontworpen dat, indien daartoe de aanleiding ontstaat, er ook twee 2-onder-1-kap woningen gerealiseerd kunnen worden.
In figuur 2.2 is een impressie te zien van de toekomstige situatie voor wat betreft de rijwoningen.
Figuur 2.3: stedenbouwkundig ontwerp vijf rijwoningen
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Toets
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in extra woningen waarmee kan worden bijgedragen aan de nationale doelstellingen op het gebied van wonen en in het vergroten van de woningvoorraad van de gemeente Haaksbergen om te voorzien in de gemeentelijke woonbehoefte. Dit past binnen de prioriteit 'sterke en gezonde steden en regio's'. Daarnaast is er binnen het plangebied voldoende ruimte voor klimaatadaptatie en kan door middel van het treffen van zuinige installaties en zonnepanelen bijgedragen worden aan de energietransitie, andere prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Toets
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de realisatie van 11 woningen niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Pas bij de realisatie van 12 woningen heeft de Raad van State geoordeeld dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Gelet op dat onderhavig bestemmingsplan minder dan 12 woningen mogelijk maakt, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Aangezien de Ladder voor duurzame verstedelijking enkel van toepassing is op ontwikkelingen die als nieuwe stedelijk ontwikkeling aangemerkt kunnen worden, wordt geconcludeerd dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
Ook wanneer de Ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing is, dient te worden gemotiveerd dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin in een toelichting in de volgende paragrafen/hoofdstukken.
Conclusie
Middels voorliggend bestemmingsplan worden geen rijksbelangen geraakt, de voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In onderstaande alinea's worden de voor dit bestemmingsplan relevante beleidskeuzes beschreven.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toets:
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er worden binnen het bestaande bebouwd gebied woningen toegevoegd. Dit wordt gedaan door het wijzigen van de sportbestemming in een woonbestemming. Gelet op dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en het bestaande bebouwde gebied benut wordt, voldoet voorliggend plan aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening van provincie Overijssel.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving zal worden versterkt, omdat het plan nieuwe bebouwing mogelijk maakt die aansluit op de bestaande stedenbouwkundige structuur en er wordt een zachte overgang gecreëerd met het buitengebied. Zie paragraaf 2.2 voor een uitgebreidere toelichting hierop. Gelet op het vorenstaande wordt aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening van provincie Overijssel voldaan.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Toets:
Voor de toetsing van de behoefte wordt verwezen naar het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.3. Het gemeentelijk beleid is in overeenstemming met de geldende woonafspraken zoals die zijn gesloten met de provincie. Geacht wordt dat hiermee voldaan wordt aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is met een markering aangegeven (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In dit ontwikkelingsperspectief staat de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden - net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven - de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toets:
Onderhavig plan doet geen extra afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor agrarische functies in de omgeving. Dit omdat er momenteel sprake is van een trapveldje, waardoor de kenmerken van het agrarische landschap niet meer aanwezig zijn en er zijn geen agrarische functies aanwezig in de nabije omgeving van het plangebied die door de komst van de woningen belemmerd zouden kunnen worden.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toets:
Het plangebied ligt binnen bestaand bebouwd gebied en is door het bestaande gebruik als trapveldje al zodanig bewerkt, waardoor de kenmerken van de natuurlijke laag niet meer zichtbaar zijn. In voorliggend plan is voorzien in een goed afwateringssysteem, waarmee voldaan wordt aan de ambitie voor de natuurlijke laag. Dit wordt in paragraaf 4.8 nader beschreven. Geacht wordt dat er geen afreuk aan de natuurlijke laag wordt gedaan.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
Toets:
Het plangebied ligt in de bebouwde kom, waar de kenmerkende structuren van het essenlandschap door het bestaande gebruik als trapveldje niet (meer) zichtbaar zijn. Er zal worden gebouwd met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren. Voorliggend plan heeft derhalve geen negatieve invloed op de kernmerken van de laag van het agrarisch cultuurlandschap.
Stedelijke laag
De stedelijke laag kent het kenmerk 'Verspreide bebouwing' en 'Informele trage netwerk' toe aan het plangebied. Zie figuur 3.5 voor een fragment van de betreffende kaart. Aan deze kenmerken is een witte kleur gegeven door de provincie Overijssel, waardoor onderstaande luchtfoto niet met een kleur wordt opgevuld.
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Kenmerkend voor verspreide bebouwing is de sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. De boeren deden dit naar eigen inzicht en stemden dit af op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalige landbouwsysteem. Hierdoor ontstonden er samenhangende landschappen, welke nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschap, broek- en heideontginningen, veenlandschappen etc..
Als ontwikkelingen plaats vinden op erven, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, blijft er een duidelijk onderscheid voorkant- achterkant en vindt koppeling van het erf aan landschap plaats. Toegankelijkheid wordt erdoor verbeterd.
Kenmerkend voor het informele trage netwerk is het 'langzame' netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken) , dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.
Toets:
Er is binnen het plangebied geen sprake van een erf, waardoor geen kenmerkende erfstructuren en volumematen aanwezig zijn.
Ook is er geen sprake van een padennetwerk met de bedoeling dat dit delen van het agrarisch cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt.
Voorliggend plan heeft dan ook geen negatieve invloed op de stedelijke laag.
Laag van de beleving
De laag van de beleving heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeentelijke structuurvisie, getiteld 'Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente', is op 5 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Kort samengevat staan er negen ambities centraal om de gemeente gemoedelijk, gezellig, bereikbaar en groen te houden:
Elk initiatief dat bij de gemeente wordt ingediend, moet een bijdrage leveren aan deze ambities. Dat hoeft niet te betekenen dat een plan aan álle ambities moet voldoen, maar het mag niet tegen ambities ingaan, en waar mogelijk moet het bijdragen aan meerdere ambities.
Toets
De karakteristieken die Buurse heeft, moeten volgens de structuurvisie bewaard blijven. Dit betekent dat er in Buurse geen ruimte is voor grootschalige uitbreidingen. Buurse is uniek vanwege de twee delen waaruit de kern bestaat. Buurse heeft daarom vier entrees in plaats van twee.
Ook voor de entrees geldt dat er een groene uitstraling moet zijn, passend bij de sfeer van Buurse. Het dorp heeft een onmiskenbare link met het buitengebied en dat moet terug te vinden zijn in het dorp zelf en de entrees. Voor Buurse zoekt de gemeente meer naar een upgrade van bestaande gebieden, een wens uit Buurse is het meer vergroenen van de kern en het dorpshart (de Trefkoel).
Het gaat in onderhavige situatie om een locatie die volgens de structuurvisiekaart opgenomen in figuur 3.6 binnen bestaand bebouwd gebied ligt, waardoor sprake is van een inbreidingslocatie. Met het plan kan er enerzijds worden bijgedragen aan de ambitie dat de gemeente aan iedereen passende woonvoorzieningen wil bieden, anderzijds aan het creëeren van een zachte overgang tussen het buitengebied en de bebouwde kom. Dit wordt o.a. gedaan door de bouw van de woningen af te stemmen op de woonbehoefte en het bestaande groen karakter te respecteren c.q. te versterken. Gelet op het feit dat de voorgenomen ontwikkeling zal plaatsvinden binnen het bestaande bebouwde gebied, is er sprake van een zuinig en zorvuldig ruimtegebruik waardoor verdere verstening van het buitengebied wordt tegengegaan. Door nieuwe woningen te realiseren, komt er een toename in de bevolking die ten gunste zal komen aan de lokale economie en het in stand houden van het voorzieningenniveau, andere ambities die genoemd worden in de structuurvisie. Al met al wordt gesteld dat voorliggend plan bijdraagt aan meerdere ambities van de structuurvisie en daarom wenselijk wordt geacht voor de gemeente Haaksbergen.
Figuur 3.6: fragment structuurvisiekaart Buurse (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op 5 juli 2023 heeft de gemeenteraad de nieuwe woonvisie voor Haaksbergen vastgesteld: 'Goed wonen in Haaksbergen'. De Woonvisie is opgesteld voor de periode 2023-2028 met een doorkijk naar de periode tot 2032. Het uitgevoerde woonbehoefteonderzoek van begin 2021 heeft belangrijke input geleverd voor (delen van) deze Woonvisie. Het is een visie waar op hoofdlijnen puntig is geformuleerd waar Haaksbergen naartoe wil de komende jaren, maar niet tot achter de komma. De gemeente wil namelijk per situatie ruimte bieden aan creativiteit van de inwoners en ruimte maken voor goede initiatieven in nieuwbouw.
De belangrijkste uitgangspunten voor de Woonvisie zijn:
Uit de verwachte huishoudensontwikkeling komt naar voren dat ondanks de vergrijzing, het aantal huishoudens in Haaksbergen groeit, dit wordt met name veroorzaakt door migratie. De huishoudensgroei wordt met name verwacht in oudere huishoudens. Het aantal alleenstaanden en stellen van 65 jaar en ouder kent een verwachte groei van 15% in de periode 2020-2030. In onderstaande tabel is de verwachte groei te zien.
Figuur 3.7: huishoudensontwikkeling gemeente Haaksbergen 2020-2030 (bron: Primos, bewerkt Stec-groep)
In de afgelopen jaren zijn er relatief weinig woningen gebouwd in de gemeente en is er op provinciaal niveau sprake van woningtekort. De Primos-progonose houdt geen rekening met het inlopen van de tekorten, mogelijk is de werkelijke woningbehoefte iets groter dan de prognose. De ambitie van de gemeente Haaksbergen is groter dan de lange termijnbehoefte op basis van de Primos prognose (2020) en het plus scenario. Dit komt mede voort uit de grote landelijke ambitie (in de Nationale woon- en bouwagenda is een lange termijndoel van 900.000 woningen tot 2030 opgenomen) en de afspraken die de provincie Overijssel vervolgens heeft gemaakt met het Rijk en de regiogemeenten in het kader van de Woondeal Twente. In de Woondeal Twente, welke op 21 december door partijen is ondertekend, is afgesproken dat elke regionale gemeente, dus ook de gemeente Haaksbergen, een bijdrage levert aan de regionale woningbouwopgave van 14.100 woningen. Het aantal woningen per regiogemeente wordt “fair share” verdeeld. Hierbij is wel de kanttekening gemaakt dat de bijdrage moet passen bij de lokale opgave en het karakter van de gemeente. De gemeente streeft er naar om met de nieuwbouw aan te sluiten op de marktbehoefte en doorstroming mogelijk te maken/op gang te brengen.
Complementair bouwen voor de juiste doelgroep op de juiste locaties draagt bij aan gezonde mix in de voorraad en bevolking. Het aantal huishoudens stijgt sneller dan het aantal inwoners. De trend van steeds meer kleine huishoudens hangt samen met stijging van aantal eenpersoonshuishoudens. Het gaat om oudere alleenstaanden en singles in alle andere leeftijdscategorieën. Er is een streven naar woningen voor ouderen.
De leefbaarheid van kleine kernen staat onder druk. Er worden minder kinderen geboren, zodat sprake is van ontgroening. Dit betekent dat er minder kinderen zijn voor de dorpsscholen die daardoor soms door de opheffingsnorm dreigen te zakken of kwaliteitsproblemen krijgen. Hetzelfde geldt voor de verenigingen waarvoor steeds minder jeugdleden zijn. In de kleine kernen wordt het aandeel ouderen groter. Zij worden gemiddeld steeds ouder en wonen ook steeds langer zelfstandig. Ouderen blijven het liefst in hun eigen dorp wonen maar daar zijn de voorzieningen niet altijd aanwezig. Ook starters hebben het niet gemakkelijk in het vinden van een betaalbare woning, zodat zij mogelijk een woning zoeken in een grotere buurplaats. Hetzelfde geldt in mindere mate voor gezinnen en ouderen omdat zij doorgaans wat meer financiële mogelijkheden hebben.
In de kleine kernen is er daarom met name een kwalitatieve behoefte aan woningbouw. Dit blijkt ook uit de Woonvisie Goed Wonen in Haaksbergen.
Hieruit blijkt dat er in scenario extra woningen (hoog) kwantitatief 5 extra woningen nodig zijn. Kwalitatief is er vooral behoefte aan nultreden woningen, waarvan 10 sociale huur woningen, 15 vrije sector huur woningen en 20 koopwoningen. Voorzieningen staan zodoende onder druk door het kleiner wordend aantal inwoners. Het gevolg is dreigende sluiting van scholen, dorpshuizen, winkels en andere voorzieningen. Op dit moment is de harde plancapaciteit in de twee dorpen volledig ingevuld. Om er voor de zorgen dat er op korte termijn gebouwd kan worden is versnelling van de woningbouwplannen hier essentieel. Een goede samenwerking met de belangengemeenschappen is hierbij erg van belang. De belangengemeenschappen spelen een rol bij het aandragen van locaties, het informeren van de gemeenschap, maar ook bij het enthousiasmeren van de jongeren/starters en senioren.
Toets
Op 29 juni 2021 heeft het college op basis van “Inventarisatie woningbouwlocaties Buurse” besloten om een aantal locatie verder te onderzoeken. Eén van dit locaties betreft de huidige locatie van het trapveldje.
Met de nieuwe woningen kunnen meerdere doelgroepen in Buurse worden gediend. Omdat sprake is van nieuwbouw en hierdoor voldaan moet worden aan de diverse duurzaamheidvereisten (o.a. gasloos, warmtepomp, voldoende zonnepanelen) hoeven de bewoners een zeer lange tijd niets aan de woning op het gebied van duurzaamheid te wijzigen en hebben lage maandelijkse energiekosten. De woningen die in dit plan worden toegevoegd dienen levensloopbestendig te zijn (nultreden) en zijn daardoor heel geschikt voor starters en senioren.
Daarmee zijn de woningen zowel geschikt voor starters/jongeren die een klein maandelijks budget hebben als voor senioren die vaak nog in een grote eengezinswoning wonen en liever kleiner willen gaan wonen met weinig onderhoud en/of maandelijkse kosten. Een bijkomend voordeel van de bewoning van de nieuwe woningen door senioren is dat dit leidt tot doorstroom in de woningvoorraad, omdat hun eigen woning vrij komt. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling in overeenstemming met de woonvisie van de gemeente Haaksbergen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van woningen mogelijk gemaakt. Het realiseren van woningen wordt niet expliciet benoemd in onderdeel C en D van het Besluit millieueffectrapportage. De meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (D 11.2)'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:
Deze drempelwaarden worden met de realisatie van maximaal 5 woningen niet overschreden. Er geldt daarom geen m.e.r.-beoordelingsplicht. Wanneer geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht, dan volstaat een (vormvrije)m.e.r.-beoordeling. Een aanmeldnotitie is daarbij noodzakelijk.
De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met het onderhavig plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', zoals dat in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage bedoeld is. Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is in het Besluit millieueffectrapportage echter niet gedefinieerd. Uit de toelichting bij dit besluit blijken wel enkele voorbeelden wanneer sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit is het geval wanneer het gaat om een bouwproject van onder andere woningen.
Gelet op een uitspraak van de Raad van State van 11 maart 2020 (CLI:NL:RVS:2020:729) hangt het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In deze uitspraak verwijst de Afdeling naar andere uitspraken, waaruit eveneens volgt dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
In deze uitspraak oordeelt de Afdeling dat er weliswaar sprake is van een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van 12 woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:100).
Als onderhavig plan wordt bezien in relatie tot bovenstaande uitspraak, kan worden opgemerkt dat er minder woningen gerealiseerd worden dan het geval in de uitspraak en ook hier sprake is van een bestaand bebouwd gebied waarbij het gaat om stedelijke functies. Verder zal het ruimtebeslag van de beoogde bebouwing in verhouding zijn met de omliggende woningen en leidt het gebruik van een woning niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Gelet hierop wordt gesteld dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals dat bedoeld is in het Besluit milllieueffectrapportage. Een (vormvrije)m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het Besluit millieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Buurse, achter een rustige woonwijk waar de bebouwde kom overgaat naar landelijk gebied. Gelet hierop wordt derhalve uitgegaan van de omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van de nieuwe functie (wonen) leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is dan ook geen sprake van een (onaanvaardbare) aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie (wonen) hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In ieder geval moet er worden aangetoond dat ter plaatse van de nieuwe functie sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aan de andere kant mogen omliggende functies niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden. Ook dit zal moeten worden aangetoond.
Dichtstbijzijnde milieubelastende functie betreft de plaatselijke voetbalvereniging en de bijbehorende sportvelden. Het tweede veld van deze vereniging ligt naast het plangebied en grenst daarom nagenoeg meteen aan de twee nieuw te realiseren woningen. Op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' blijkt dat de grootste richtafstand ten gevolge van een veldsportcomplex met verlichting (SBI 2008 931, categorie 3.1) 50 meter bedraagt voor het aspect geluid. Het plangebied ligt binnen deze zone van 50 meter, waardoor niet kan worden voldaan aan de gestelde richtafstand van 50 meter. Het is mogelijk om van de in de VNG uitgave opgenomen richtafstanden gemotiveerd af te wijken. Onderstaand volgt een motivering om af te wijken van de richtafstand van 50 meter.
Gelet op de directe omgeving van het plangebied wordt opgemerkt dat er al bestaande woningen binnen de 50 meter afstand van de voetbalvereniging en velden liggen. Dat betekent dat de voetbalvereniging tot een bepaalde hoogte al belemmerd wordt in zijn bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden. Verder zijn de sportvelden niet altijd in gebruik. De trainingsvelden worden niet iedere dag - en zeker niet het tweede veld - gebruikt. Het hoofdveld is namelijk een kunstgrasveld, waar de meeste activiteiten plaatsvinden. Dit is op meer dan 100 meter van het plangebied. Bovendien zijn de trainingen tot maximaal 23.00 uur 's avonds. Na dit tijdstip is er geen activiteit meer op de trainingsvelden. Daarbij zijn er afspraken gemaakt met de buren, waarbij de verlichting 's avonds enkel aan mag als er overleg heeft plaatsgevonden. Daarmee is de verlichting incidenteel, wat ook gunstig is voor het plangebied. De meeste activiteit en het meeste geluid van het gehele sportcomplex komt van de kantine en de kleedkamers. De kantine en kleedkamers liggen op ruime afstand van het plangebied, circa 110 meter. De nieuwe woningen liggen daarmee niet in de zone van 50 meter vanuit de kantine en kleedkamers. Bovendien geldt bij gebruik van sportvelden dat het menselijk stemgeluid een aparte positie inneemt bij de beoordeling van geluidhinder in het kader van ruimtelijke planvorming. Op basis van artikel 2.18 uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) kan het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten buiten beschouwing worden gelaten op het moment dat er na een klacht inzake geluidsoverlast getoetst zal gaan worden aan de geluidsnormen. Dit betekent dat het stemgeluid niet betrokken hoeft te worden bij de bepaling van geluidsniveaus voor een goede ruimtelijke ordening. Geacht wordt dat middels deze motivering afgeweken kan worden van de in de VNG uitgave opgenomen richtafstanden.
Conclusie
Gelet op de bovenstaande alinea zijn er voldoende aanknopingspunten die tot de conclusie leiden dat er binnen het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat omliggende functies niet belemmerd zullen worden worden in hun bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden. Het aspect 'Milieuzonering' vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
In de nabije omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Een toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
De nieuwe woningen zullen geen geurhinder ondervinden van agrarische bedrijven. Het aspect 'Geur' vormt voor onderhavige ontwikkeling geen belemmering.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van het voorgenomen woningbouwplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting. Ook is een K-waarde onderzoek (doorlatendheid) uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.
In de onderstaande alinea's worden de belangrijkste conclusies besproken. Voor de concrete inhoud van de onderzoeken wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 1 en Bijlage 2.
Verkennend bodemonderzoek
Uit onderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie in het verleden, voor zover bekend, altijd uit landbouwgrond heeft bestaan. In de bovengrondmengmonsters BM1 en BM2 zijn geen verhogingen aangetroffen. Ook in het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb1wm1 is slechts een lichte verhoging barium aangetroffen. Een nader bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht, omdat er geen concentraties in de grond en het grondwater aangetroffen zijn die de tussenwaarde overschrijden. De gronden binnen het plangebied wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het “Besluit bodemkwaliteit” van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’. Naast het “Besluit bodemkwaliteit” dient opgemerkt te worden dat in het kader van de “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS houdende grond en baggerspecie” ook onderzoek naar PFAS noodzakelijk is.
K-waarde onderzoek (doorlatendheid)
Middels de omgekeerde boorgatmethode is de K-waarde (doorlatendheid) van het plangebied vastgesteld. Ten behoeve van een goede infiltratiecapaciteit dient de waterdoorlatendheid minimaal 1m/etm te bedragen. Uit de k-waarde bepaling van de peilbuis blijkt dat de waterdoorlatendheid geclassificeerd kan worden als goed.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor het beoogde woningbouwplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Binnen de bebouwde kom van Buurse geldt een maximumsnelheidsregime van 30 km/u voor alle wegen. Gelet op de in artikel 74 sub c van de Wet geluidhinder opgenomen bepaling is bij dergelijke wegen geen sprake van een zonering. Derhalve kan een verdere toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan ondanks de afwezigheid van de zonering toch de behoefte bestaan om aan te tonen dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van geluidhinder. Derhalve is op basis van de geluidkaart in de Atlas Leefomgeving onderzocht wat de geluidbelasting is van het wegverkeer ter plaatse van het plangebied. In figuur 4.2 is een uitsnede opgenomen van de betreffende kaart. Het plangebied is aangegeven met een rode ster. Uit figuur 4.2 blijkt dat ter plaatse van het plangebied de geluidbelasting van het wegverkeer minder dan 45 dB bedraagt. Met een standaardgevelwering van 20 dB op basis van het Bouwbesluit kan eenvoudig worden voldaan aan de maximale binnenniveau van 33 dB. Er zal geen sprake zijn van een geluidhinder ter plaatse van het plangebied.
Figuur 4.2: uitsnede geluidkaart wegverkeer (bron: Atlas Leefomgeving)
Railverkeerslawaai
Gelet op de afwezigheid van een spoorweg is railverkeerslawaai in onderhavig geval niet relevant. Verdere toetsing aan de Wet geluidhinder wat betreft railverkeerslawaai kan derhalve achterwege blijven.
Industrielawaai
Gelet op de afwezigheid van een gezoneerd industrieterrein is industrielawaai in onderhavig geval niet relevant. Verdere toetsing aan de Wet geluidhinder wat betreft industrielawaai kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
Gelet het op vorenstaande wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied geen sprake zal zijn van een geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en/of industrielawaai. Het aspect 'Geluid' vormt voor onderhavige ontwikkeling geen belemmering.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Er worden middels onderhavig bestemmingsplan 5 woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Regeling NIBM zal de realisatie van 5 woningen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is namelijk pas aan de orde bij 1.500 woningen met een enkele ontsluitingsweg of bij 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen. Nader onderzoek kan daarom achterwege worden gelaten.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er,in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Daarnaast wordt middels onderhavig bestemmingsplan geen gevoelige bestemmingen gerealiseerd in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen. En er zijn geen rijks- en provinciale wegen in de nabije omgeving. Er hoeft daarom niet aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit ten aanzien van rijks- en provinciale wegen.
Conclusie
Het aspect 'Luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: Atlas Leefomgeving)
Uit de inventarisatie van de Risicokaart die in figuur 4.3 is opgenomen, blijkt dat binnen een straal van circa 600 meter van het plangebied (rode ster) geen risicobronnen op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron ligt aan de Reinksweg 10 Z met diverse risico contouren (PR10-6, brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied), maar het plangebied ligt ver buiten deze contouren.
Derhalve geldt dat het plangebied:
Conclusie
De nieuwe woningen zullen geen gevaarlijke situaties ondervinden van risicobronnen. Het aspect 'Externe veiligheid' vormt voor onderhavige ontwikkeling geen belemmering.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nationale Omgevingsvisie en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.
Europa
Nationaal
Provinciaal
Regionaal / lokaal
Het waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in de omgeving. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens in hun element’ draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en stevige dijken. Dit wordt gedaan met diepgewortelde vak- en gebiedskennis en door het verbinden van beleid én uitvoering. Het waterschap werkt met een ondernemende houding, gericht op maatschappelijk toegevoegde waarde, in samenwerking met haar partners en inwoners in de Achterhoek, de Liemers en Overijssel, wendbaar en gebied-nabij.
Ondanks dat er veel verandert in en rond het water, blijven de kerntaken van het waterschap in ieder geval:
Daarbovenop ziet het waterschap voor de periode 2022-2027 als belangrijkste speerpunt de opgave om haar gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor wordt naar een andere belans van vasthouden-bergen-afvoeren (vooraadbeheer) toegewerkt, rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. Wij investeren gebiedsbreed in een toename van de veerkracht, anticiperend op de nieuwe inzichten over de snelheid van klimaatverandering richting 2050.
Het waterschap Rijn en IJssel is dus primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen.
Water in het plangebied/waterparagraaf
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerprogramma 2022-2027 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap tot en met 2027 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.
Het waterschap laat in het waterbeheerprogramma zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Het waterschap heeft de werkzaamheden voor het waterbeheerprogramma weergegeven in vier thema's:
Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets.
Wateradvies
Op 5 december 2023 is de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) verricht, zie Bijlage 3. De aanvraag is gestart. Er is nog geen reactie verkregen van het waterschap.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
In figuur 4.4 wordt de globale ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van dichtstbijzijnde gronden binnen het NNN weergegeven. Het plangebied ligt niet in het NNN. Dichtstbijzijnde gronden die tot het NNN behoren liggen op circa 400 meter afstand van het plangebied. Bovendien heeft het NNN geen externe werking. Verdere toetsing aan het NNN is daarom niet noodzakelijk.
Figuur 4.4: ligging plangebied t.o.v. gronden binnen het NNN (bron: Atlas Leefomgeving)
Natura 2000-gebied
In figuur 4.5 wordt de globale ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen' en dichtstbijzijnde stikstofgevoelige gronden binnen het betreffende Natura 2000-gebied weergegeven. Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen' ligt op circa 995 meter afstand. Echter ligt de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige natuur op grotere afstand, namelijk op circa 1430 meter van het plangebied.
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Figuur 4.5: ligging plangebied t.o.v. gronden binnen Natura 2000-gebied (bron: AERIUS calculator 2023)
Soortenbescherming
De gronden in het plangebied zijn reeds bewerkt in de vorm van een trapveldje. Redelijkerwijs gezien wordt hierbinnen de aanwezigheid van beschermde flora- en fauna soorten niet reëel geacht. Dit omdat de terreingesteldheid van de gronden binnen het plangebied niet geschikt is om als groeiplaats voor beschermde plantensoorten of als voor beschermde dieren als functioneel leefgebied te dienen. Nader onderzoek wordt hierdoor niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt voor onderhavig plan geen belemmering. Tevens hoeft bij de provincie Overijssel geen ontheffing te worden aangevraagd. Het aspect 'Ecologie' vormt voor onderhavige ontwikkeling geen belemmering.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Voor het plangebied geldt op basis van het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,4 meter.
Toets
Het gebied waarbinnen grondroerende werkzaamheden uitgevoerd zullen worden, is kleiner dan 2.500 m². Formeel gezien is een omgevingsvergunning en het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Desondanks is er toch een archeologisch onderzoek uitgevoerd om de archeologische waarden van de gronden binnen het plangbied vast te stellen. Het onderzoek is als Bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting. In de volgende alinea's worden de conclusies beschreven. Voor de concrete inhoud wordt verwezen naar Bijlage 4.
Het plangebied is in het archeologische onderzoek aangemerkt als deelgebied 2. Ter plaatse zijn geen intacte bodems aangetroffen (m.u.v. de slootvulling), waardoor geen relevante archeologische niveaus of oude cultuurlagen (bodemverstoring) meer aanwezig zijn. Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
De cultuurhistorische waarden van Buurse zijn beschreven in paragraaf 2.1 bij deze toelichting. Voorts is in paragraaf 3.2.3 beschreven dat het plangebied in de bebouwde kom ligt, waardoor de kenmerkende structuren van het essenlandschap niet (meer) zichtbaar zijn. Er zal worden gebouwd met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren in de omgeving. Daarnaast zijn er binnen het plangebied geen historische panden aanwezig die als gemeentelijk of rijks monument zijn aangewezen. Een aantasting van monumenten of cultuurhistorische waarden door de voorgenomen activiteiten is daarom niet aan de orde.
Conclusie
Binnen het plangebied worden geen archeologische of cultuurhistorische waarden geschaad. De aspecten 'Archeologie en Cultuurhistorie' vormen voor onderhavige ontwikkeling geen belemmering.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via een ontsluitingspad met keermogelijkheid binnen het plangebied dat verbonden is met De Noor, een doodlopende weg. Gelet op dat De Noor een doodlopende weg is, wordt deze weg enkel gebruikt voor bestemmingverkeer. Door de wijziging van het plangebied wordt dit niet anders. De Noor zal nog steeds enkel voor bestemmingverkeer gebruikt worden.
Een beperkte toename van verkeersbewegingen door gebruik van de woningen, waarbij het gaat om dagelijks maximaal 39 verkeersbewegingen (uitgaande van CROW uitgave 381, niet stedelijk, rest bebouwde kom, koop huis tussen/hoek), kan via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld. De Brandweer Twente die onderdeel is van de Veiligheidsregio Twente heeft aangegeven dat het plan kan voldoen. Een aanvullend onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Parkeren
Ten aanzien van de parkeerbehoefte wordt opgemerkt dat voor rijwoningen in de gemeente Haaksbergen een parkeerbehoefte van 1,8 parkeerplaatsen per woning wordt gehanteerd. Met een totaal van vijf rijwoningen, dient het plan te voorzien in 9 parkeerplaatsen. Zoals in figuur 2.3 te zien is, is er in het stedenbouwkundige ontwerp ruimte opgenomen voor het parkeren van minimaal 9 auto's. Een aanvullend onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande wordt vanuit de aspecten 'Verkeer' en 'Parkeren' geen belemmeringen verwacht voor de onderhavige ontwikkeling.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Tevens is aangesloten op het moederplan 'Bestemmingsplan Buurse en St. Isidorushoeve'. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Regels voor het bevoegd gezag waarmee nadere eisen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing gesteld kunnen worden;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Deze bepaling bevat regels omtrent de voorbereidingsprocedure voor het nemen van een besluit tot het stellen van een nadere eis;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Groen (Artikel 3)
De bestemming 'Groen' is opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan voor de diverse groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, de wadi en voor de ontsluiting binnen het plangebied. Er mogen op de voor 'Groen' aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, mits in overeenstemming met de daarvoor geldende regels. Voor het overige en voor zover relevant, gelden de regels uit het moederplan.
Tuin (Artikel 4)
De bestemming 'Tuin' is opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan ten behoeve van de tuin van de woningen voor de voorgevel, zoals dat ook het geval is bij de omliggende woningen in Buurse. Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mag een erker worden gebouwd voor bij de woning, mits in overeenstemming met de daarvoor geldende regels. Ook is mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, mits in overeenstemming met de daarvoor geldende regels. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om een nadere eis te stellen ten aanzien van de plaats en afmetingen van de bebouwing. Hiervoor geldt de voorbereidingsprocedure als opgenomen in Artikel 12 bij de regels van dit bestemmingsplan. Voor het overige en voor zover relevant, gelden de regels uit het moederplan.
Verkeer - Openbaar erf (Artikel 5)
De bestemming 'Verkeer - Openbaar erf' is opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan ten behoeve van het ontsluitingspad binnen het plangebied, waar onder andere ook parkeer-, groen-, speel- en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan. Tevens zijn uitingen van beeldende kunst toegestaan. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om een nadere eis te stellen ten aanzien van de plaats en afmetingen van de bebouwing. Hiervoor geldt de voorbereidingsprocedure als opgenomen in Artikel 12 bij de regels van dit bestemmingsplan. Voor het overige en voor zover relevant, gelden de regels uit het moederplan.
Wonen - Woonhuizen (Artikel 6)
De bestemming 'Woon - Woonhuizen' is opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan ten behoeve van de vijf woningen. Op de voor 'Wonen - Woonhuizen' aangewezen gronden mogen zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Er mogen maximaal vijf woningen gebouwd worden. De goothoogte mag maximaal 4 meter bedragen. Voor het overige en voor zover relevant, gelden de regels uit het moederplan.
Dubbelbestemming
Waarde - Hoge archeologische verwachting (Artikel 7)
De voor 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeente Haaksbergen zal de woningen zelf ontwikkelen, waardoor de kosten voor eigen rekening komen. Een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform de door de provincie Overijssel opgestelde uitzonderingslijst op 12 april 2023 is vooroverleg met de provincie tot en met elf woningen met bijbehorende voorzieningen zoals wegen en groen, en in lijn met de regionale Woonagenda's Twente en West-Overijssel 2021-2025 in kernen met een inwoneraantal van meer dan 1.000 inwoners, niet vereist. Aangezien Buurse een inwoneraantal heeft van ongeveer 1.500 inwoners, is vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk.
Waterschap Rijn en IJssel
Op 5 december 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Rijn en IJssel. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg. Er is nog geen reactie verkregen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.