Plan: | Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Broekdijk 29-31 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0158.BP1209-0001 |
De locatie aan de 'Broekdijk 29-31 te Haaksbergen' heeft deelgenomen aan de uitkoopregeling 'Maatregel Gerichte Aankoop en beëindiging veehouderijen' (MGA-1) van de provincie Overijssel. Deze uitkoopregeling betreft een landelijke regeling die via de provincie loopt waar, agrarische ondernemers die dichtbij Natura 2000-gebieden gevestigd zijn, aan vrijwillig kunnen deelnemen. De regeling houdt concreet voor onderhavige locatie in dat de melkrundvee- en varkenshouderij is beëindigd waarbij de vestiging van een nieuwe veehouderij niet is toegestaan. De daarbij behorende agrarische bebouwing is in dat kader gesloopt.
Momenteel rust op de locatie aan de 'Broekdijk 29-31 te Haaksbergen' nog de enkelbestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij', waardoor het houden van vee en/of de vestiging van een veehouderij juridisch-planlogisch gezien nog mogelijk is. Door deze aanduiding te verwijderen, kan er geen veehouderij zich meer vestigen. Met een maatwerkregeling in de planregels dat intensieve veehouderijen op de betreffende locatie uitgesloten zijn, kan er extra zekerheid worden gegeven dat er in de toekomst geen nieuwe veehouderijen zich kunnen vestigen.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het niet mogelijk om de voornoemde aanduiding te verwijderen en een maatwerkregeling op te nemen in de planregels. Ook is het niet mogelijk om dit mogelijk te maken via een afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggende bestemmingsplanherziening voorziet daarin.
Daarbij wordt opgemerkt dat het akkerbouwgedeelte van het agrarische bedrijf dat op de locatie 'Broekdijk 29-31 te Haaksbergen' nog aanwezig is, voortgezet mag worden. Tevens mogen de twee bestaande bedrijfswoningen op de locatie behouden blijven, waarbij maximaal een oppervlakte van maximaal 300 m² aan bijgebouwen gerealiseerd mag worden. Hierin zit de reeds verleende vergunning voor het bouwen van een nieuwe loods niet inbegrepen.
Om te zorgen dat de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied niet verslechtert c.q. wordt versterkt, voorziet voorliggende bestemmingsplan tevens in een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe situatie van de locatie 'Broekdijk 29-31 te Haaksbergen'.
Ligging
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Haaksbergen. Het plangebied ligt op circa 230 meter ten noorden van de grensovergang met Duitsland, circa 300 meter ten oosten van het Natura 2000-gebied Haaksbergerveen, circa 3,5 kilometer ten zuiden van de kern Buurse en circa 4,8 kilometer van de kern Haaksbergen. De gronden binnen het plangebied zijn onderdeel van de percelen die kadastraal bekend staan als: gemeente Haaksbergen; sectie R; perceelnummers (deels)1551 en 1552.
In figuur 1 wordt de ligging van het plangebied door middel van een luchtfoto weergegeven, waarbij het plangebied globaal met rood is omcirkeld.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). Voor het plangebied is uitgegaan van de kadastrale perceelsgrenzen van de percelen zoals hierboven beschreven. In figuur 1.2 is een luchtfoto weergegeven waarop de begrenzing van het plangebied en de (voormalige) agrarische bebouwing op het plangebied te zien zijn. In praktijk zijn echter de agrarische gebouwen die bij de melkrundvee- en varkenshouderij behoorden, reeds gesloopt, maar er is nog geen actuelere luchtfoto. Daarnaast is de nieuwe schuur waarvoor een vergunning is verleend al gebouwd. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Haaksbergen en omgeven door agrarische percelen, waarbij ten zuidoosten een agrarisch bedrijf aanwezig is. Aan de west- en noordoostzijde zijn enkele individuele woningen aanwezig. Ten zuiden ligt natuur- en bosgebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOK)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied', vastgesteld op 2 juli 2013 en binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1', vastgesteld op 1 november 2017.
In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied' opgenomen, waarop het plangebied (rood omkaderd) en de daarbinnen geldende bestemmingen en aanduidingen te zien zijn.
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied' (bron: Ruimtelijke plannen)
Als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' zijn aan het plangebied diverse archeologische dubbelbestemmingen toegekend, waaronder de dubbelbestemming 'Waarde - Lage archeologische verwachting', 'Waarde - Middelmatige archeologische verwachting' en 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'.
In figuur 1.4 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening veegplan 1' opgenomen, waarop het plangebied (rood omkaderd) en de daarbinnen geldende dubbelbestemmingen te zien zijn.
Figuur 1.4: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening veegplan 1' (bron: Ruimtelijke plannen)
Zoals reeds is beschreven heeft de locatie aan de 'Broekdijk 29-31 te Haaksbergen' deelgenomen aan de uitkoopregeling 'Maatregel Gerichte Aankoop en beëindiging veehouderijen' (MGA-1) van de provincie Overijssel, waardoor de melkrundvee- en varkenshouderij is beëindigd en de agrarische bebouwing die hierbij hoorde gesloopt.
Momenteel geldt voor het plangebied echter nog de enkelbestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij', waardoor het houden van vee en/of de vestiging van een veehouderij juridisch-planlogisch gezien nog mogelijk is. Echter is de nieuwe vestiging van een veehouderij op basis van de uitkoopregeling niet toegestaan, immers daar is de regeling voor bedoeld. Door de aanduiding te verwijderen, kan ter plaatse geen veehouderij zich meer vestigen. Met een maatwerkregeling in de planregels dat intensieve veehouderijen op de betreffende locatie uitgesloten zijn, kan er extra zekerheid worden gegeven dat er in de toekomst geen nieuwe veehouderijen zich kunnen vestigen.
Het akkerbouwgedeelte van het agrarische bedrijf dat op de locatie 'Broekdijk 29-31 te Haaksbergen' nog aanwezig is, mag voortgezet worden. Tevens mogen de twee bestaande bedrijfswoningen op de locatie behouden blijven, waarbij maximaal een oppervlakte van maximaal 300 m² aan bijgebouwen gerealiseerd mag worden. Hierin zit de reeds verleende vergunning voor het bouwen van een nieuwe loods niet inbegrepen.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het niet mogelijk om de voornoemde aanduiding te verwijderen en een maatwerkregeling op te nemen in de planregels. Ook is het niet mogelijk om dit mogelijk te maken via een afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggende bestemmingsplanherziening voorziet daarin.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Broekdijk 29-31' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Broekdijk 29-31 in Haaksbergen sprake van een agrarisch bedrijf. Ter plaatse zijn tevens twee bedrijfswoningen aanwezig. Naast de bedrijfswoningen waren twee grote stallen aanwezig ten behoeve van de melkvee- en varkenshouderij en wat kleinere bebouwing. Het bestaande erf is in beperkte mate voorzien van landschapsvoorzieningen, er zijn slechts enkele bomen/beplanting te vinden rondom het erf.
De locatie Broekdijk 29-31 wordt ontsloten door de Broekdijk. Dit is een weg in het buitengebied van de gemeente Haaksbergen met een maximumsnelheidsregime van 60 km/u, waaraan diverse woon- en agrarische erven zijn gelegen. Gesteld kan worden dat de Broekdijk een lage verkeersintensiteit heeft, omdat het enkel wordt bereden ten behoeve van bestemmingsverkeer. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte bestaat voor één of meerdere parkeerplaatsen.
Zoals reeds beschreven ligt het plangebied in landelijk gebied met enkele woningen in een overwegend agrarisch landschap met ten zuidoosten een enkel agrarisch bedrijf. Ten zuiden aangelegen aan het plangebied liggen gronden met natuurfunctie.
In figuur 2.1 is een luchtfoto opgenomen van het plangebied, waarop de huidige situatie wordt weergegeven. In figuur 2.2 is een vooraanzicht (streetview) opgenomen van het plangebied, waarop het erf zichtbaar is.
Figuur 2.1: luchtfoto erf Broekdijk 29-31 Haaksbergen (bron: Google Maps, streetview)
Figuur 2.2: vooraanzicht erf Broekdijk 29-31 Haaksbergen (bron: Google Maps, streetview)
In het kader van de provinciale uitkoopregeling is de huidige melkrundvee- en varkenshouderij beëindigd. De schuren die hierbij hoorden zijn reeds gesloopt. Zie ook figuur 2.1. Met de beëindiging van de melkrundvee- en varkenshouder wordt de stikstofemissie die schadelijk is voor het Natura-2000 gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen', waar het plangebied aan de zuidzijde tegenaan ligt, verminderd. Een van de regels van de uitkoopregeling is dat er geen nieuwe veehouderij mag worden begonnen. Aangezien op het plangebied momenteel nog de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van toepassing is en het houden van vee niet is uitgesloten, kan er een veehouderij zich vestigen of vee worden gehouden. Met het verwijderen van de functieaanduiding en uitsluiten van het houden van vee in de bestemmingsplanregels kan er in de toekomst geen veehouderij zich vestigen op het plangebied en kan er ook geen vee worden gehouden.
De initiatiefnemer mag het akkerbouwgedeelte van het agrarische bedrijf voortzetten. De activiteiten zullen bestaan uit het telen van gewassen (snijmais, zomergerst en zomertarwe), het bewerken van gronden en het in gebruik hebben van machines en apparatuur. Voor de opslag van de gewassen en het stallen van het benodigde materiaal en materieel is een nieuwe loods gerealiseerd. Hiervoor is een omgevingsvergunning verleend. De loods heeft een oppervlakte van 688,5 m² (zie figuur 2.3 voor een impressie van de toekomstige situatie). Bij het akkerbouwbedrijf mogen de twee bestaande bedrijfswoningen behouden blijven en daarbij mag 300 m² aan bijgebouwen worden gerealiseerd. De initiatiefnemer heeft daarnaast aangegeven de mogelijkheid open te willen houden in de toekomst intensievere gewassen te gaan telen zoals biologische bloemen of aardappelen. Hiervoor kan in de toekomst extra opslagruimte nodig zijn. De mogelijkheden voor de toekomst worden door de initiatiefnemer graag opengehouden.
De nieuwe situatie op het erf wordt landschappelijk ingepast, zodat de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied niet verslechtert. Er is een erfinrichtingsplan opgesteld met een tuinontwerp en bomenlaan. Voor de volledige beschrijving wordt verwezen naar het erfinrichtingsplan opgenomen als Bijlage 1 in het voorliggende bestemmingsplan. Voor het borgen van de landschappelijke inpassing is het erfinrichtingsplan in de regels gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting.
In figuur 2.3 wordt het erfinrichtingsplan weergegeven. In figuur 2.4 een tuinontwerp en bomenlaan.
Figuur 2.3: erfinrichtingsplan t.b.v. Broekdijk 29-31 Haaksbergen
Figuur 2.4: tuinontwerp en bomenlaan t.b.v. Broekdijk 29-31 Haaksbergen
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Toets
Voorliggend bestemmingsplan maakt slechts planologische wijzigingen mogelijk die noodzakelijk zijn in het kader van de landelijke uitkoopregeling 'Maatregel Gerichte Aankoop en beëindiging veehouderijen (MGA-1) die via de provincie Overijssel loopt. De planologische wijzigingen zijn nodig om uit te sluiten dat er in de toekomst geen nieuwe veehouderijen zich kunnen vestigen aan de Broekdijk 29-31 te Haaksbergen, wat één van de voorwaarden is van de uitkoopregeling. Hiermee worden geen rijksbelangen geraakt, maar juist behartigd. Derhalve zijn vanuit de NOVI geen belemmeringen voor voorliggend bestemmingsplan.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Toets
Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1):
Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een recente uitspraak door de Raad van State van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3). Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw.
De afdeling suggereert hiermee dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functie wijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functie wijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:
kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
De stikstofbelasting van de natuur in Nederland is een groot probleem. De stikstofuitstoot moet daarom worden verlaagd. Alleen zo kan de natuur herstellen en komt er weer ruimte voor maatschappelijke en economische activiteiten. Alle sectoren die stikstof uitstoten (industrie, landbouw, verkeer, zee- en luchtvaart) moeten hun stikstofemissies terugdringen.
De landbouwsector heeft de afgelopen decennia veel reducerende maatregelen genomen, er liggen echter nog steeds grote opgaven voor de sector. In gebieden waar de opgave voor emissiereductie en natuurherstel het grootst zijn wordt met ondernemers gekeken naar de mogelijkheden om te innoveren, extensiveren, verplaatsen of om te schakelen naar alternatieve vormen van landbouw. Daarnaast willen de ministers ondernemers die overwegen te stoppen, financieel ondersteunen.
Er zijn twee regelingen voor veehouders die op vrijwillige basis willen stoppen:
Toets
De locatie 'Broekdijk 29-31 te Haaksbergen' heeft deelgenomen aan de landelijke uitkoopregeling 'Maatregel Gerichte Aankooop en beëindiging veehouderijen' (MGA-1). Dit is een aanvullende regeling op de landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (LBV). In dat kader is de melkrundvee- en varkenshouderij aan de Broekdijk 29-31 in Haaksbergen beëindigd en zijn de daarbij behorende agrarische bebouwing gesloopt. De vestiging van een nieuwe veehouderij op een locatie die mee heeft gedaan aan de uitkoopregeling is niet toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels van de uitkoopregeling, aangezien het houden van vee op onderhavige locatie wordt uitgesloten.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling volledig in overeenstemming is met de NOVI, ladder voor duurzame verstedelijking en de hierboven beschreven uitkoopregeling.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt het er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.
artikel 2.1.2 Principe van concentratie
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe functies mogelijk als bedoeld in artikel 2.1.2 uit de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel. De bestaande agrarische functie wordt als het ware afgeschaald om de milieukwaltiteit van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen' te verhogen.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld om de huidige aanduiding 'intensieve veehouderij' te verwijderen en het houden van vee binnen de bestemming uit te sluiten. Daarnaast is dit bestemmingsplan opgesteld om de nieuwe situatie van het erf vast te leggen. Er wordt hierbij niet voorzien in extra ruimtebeslag. Gelet hierop wordt geacht dat er sprake is van een zuinig en zorvuldig ruimtegebruik.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met een goede landschappelijke inpassing die juridisch geborgd wordt middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan. Door uitvoering te geven aan de aanleg en instandhouding van het plan waarin maatregelen worden opgenomen voor het bereiken van een goede landschappelijke inpassing, kan de ruimtelijke kwaliteit behouden dan wel versterkt worden.
artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavig plan maakt geen nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving mogelijk. Het gaat juist eerder om de afschaling van in het geldende bestemmingsplan toegestane agrarische bedrijfsactiviteiten door melkvee- en varkenshouderij ter plaatse niet meer toe te staan en alleen nog grondgebonden agrarische activiteiten toe te staan in de reeds daarvoor bestaande agrarische bestemming. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt niet van toepassing geacht.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is gemarkeerd (bron: provincie Overijssel)
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken' in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, dienen in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk met elkaar verbonden te worden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De melkvee- en varkenshouderij aan de Broekdijk 29-31 te Haaksbergen zijn beëindigd en er wordt verder gegaan met alleen het akkerbouwgedeelte van het agrarische bedrijf. Dit is gunstig voor de woonfuncties in de omgeving van het plangebied, aangezien met het wegvallen van de melkvee- en varkenshouderij een beter woon- en leefklimaat ontstaat. Daarnaast onstaat er een gunstigere situatie voor in ieder geval het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen', omdat met het wegvallen van de melkvee- en varkenshouderij sprake zal zijn van een mindere uitstoot van stikstof en/of ammoniak. Aangezien de aanpassingen op het erf landschappelijk worden ingepast, zullen bestaande natuurlijke en landschapselementen niet verloren gaan. Derhalve wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besproken ruimtelijke ontwikkeling geen afbreuk doet aan het eigen karakter van het gebied en geen extra belemmeringen oplevert voor de verschillende functies in de omgeving van het plangebied.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3). Het plangebied is rood gemarkeerd.
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het plangebied is reeds in gebruik en bebouwd. Er is geen hoogteverschil of watersysteem zichtbaar. Met voorliggend plan wordt dit niet anders. Geacht wordt dat er geen effect zal zijn voor de natuurlijke laag als gevolg van voorliggend plan.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is rood gemarkeerd.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voorliggend plan doet geen afbreuk aan de dragende linaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is er een erfinrichtingsplan opgesteld, waarin men laat zien hoe het aangepaste erf landschappelijk wordt ingepast en welke maatregelen getroffen worden ter versterking van de dragende liniaire structuren van het landschap. Omdat het erfinrichtingsplan in de regels gekoppeld wordt aan een voorwaardelijke verplichting, is de aanleg en instandhouding van het plan juridisch geborgd. Daarmee wordt respect voor het landschap gegarandeerd.
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van Haaksbergen heeft op 5 maart 2014 de ‘Structuurvisie 2030, Haaksbergen: Groenste dorp van Twente’ gewijzigd vastgesteld. De structuurvisie is een toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Haaksbergen voor de periode tot 2020 en geeft een doorkijk naar 2030. De visie geeft aan hoe de gemeente omgaat met de thema’s infrastructuur, platteland, economie, wonen en duurzaamheid. Er zijn voor de komende jaren negen ambities opgenomen:
Toets
In voorliggend geval is met name punt 3 van belang. Deze wordt hieronder behandeld.
Ambitie 3: Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
Voor de kwaliteit van het buitengebied is een gezonde plattelandseconomie van groot belang. In het reconstructieplan zijn doelen geformuleerd om de ruimtelijke structuur van de landbouw te verbeteren voor de grondgebonden landbouw en intensieve veehouderij. Er wordt ruimte geboden voor schaalvergroting en intensivering van agrarische bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied (L.O.G.) bij Sint Isidorushoeve. Het overige agrarische gebied is verwevingsgebied en extensiveringsgebied. Daar wordt verbreding van de plattelandseconomie naar recreatie en toerisme, kleinschalige bedrijvigheid en lokale energieproductie gestimuleerd. Dit sluit niet uit dat op plekken die daarvoor geschikt zijn, toch nog een mate van schaalvergroting kan plaatsvinden. In vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen biedt de gemeente mogelijkheden voor andere dan agrarische activiteiten, en het benutten daarvan voor landelijke woonmilieus, voor zover dit in harmonie met de kwaliteiten van het buitengebied gebeurt.
De in dit bestemmingsplan beschreven ruimtelijke ontwikkeling gaat gepaard met een goede landschappelijke inpassing, waardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Bestaande landschapsontsierende agrarische gebouwen zijn gesloopt en in plaats daarvan is een nieuwe loods vergund ten behoeve van het akkerbouwgedeelte van het agrarische bedrijf. Geacht wordt hiermee dat voorliggend plan in overeenstemming is met de ambitie van de gemeente Haaksbergen voor het buitengebied.
Tezamen met de gemeente Hof van Twente heeft de gemeente Haaksbergen in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan laten opstellen. Het landschapsontwikkelingsplan biedt een samenhangende visie op landschapskwaliteit en de bouwstenen en inrichtingsprincipes voor een gewenste landschapsontwikkeling.
Onderdeel van het landschapsontwikkelingsplan vormt de landschapsontwikkelingsvisie. In deze visie is het toekomstbeeld geschetst en de ontwikkeling per legenda-eenheid aangegeven. Hoofddoel van de visie is het onderscheid en de diversiteit tussen de landschapseenheden te vergroten en de samenhang te verbeteren met gerichte investeringen voor de toekomst. Op de navolgende afbeelding (figuur 3.5) is een uitsnede van de kaart behorende bij de landschapsontwikkelingsvisie weergegeven. Hierop is ook het plangebied afgebeeld (rode cirkel).
Figuur 3.5: uitsnede landschapsontwikkelingsvisie, plangebied rood omcirkeld (bron: gemeente Haaksbergen)
Toets
Voor de ontwikkeling van het landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan vier thema´s benoemd. Binnen de diverse thema's worden weer gebiedstypen onderscheiden. Het plangebied valt binnen het thema 'behoud en ontwikkeling' en kent als gebiedstype het 'veldontginningslandschap'.
Onder het thema 'behoud en ontwikkeling' vallen de gebieden waar de oorspronkelijke landschapstypen in grote eenheden nog gaaf en goed herkenbaar zijn, de zogenaamde ensembles. Deze vormen de kerngebieden voor natuur en het cultuurhistorische Twentse Landschap. Het plangebied ligt op de rand van het ensemble 'Buurserzand-Haaksbergerveen'. De kwaliteit van de ensembles is hoog maar staat onder druk door veranderingen in de landbouw, verdroging, niet-agrarische bestemmingen en nieuwe recreatievoorzieningen. Opgave is hier vooral actief beheer en behoud en waar nodig herstel in samenwerking met de particuliere eigenaren. Bij vernieuwing dient er aandacht en controle te zijn op de architectuur, schaal en locatie van vernieuwing.
Het gebiedstype het 'veldontginningslandschap' bestaat uit landbouwgebieden rond de venen en zijn grootschalig en open, met het karakter van de oorspronkelijke velden. Daartussen vormen delen van de velden grote eenheden bos- en natuurgebied, veelal in eigendom van landgoedeigenaren en terreinbeherende instanties, zoals het nabijgelegen ensemble 'Buurserzand-Haaksbergerveen'. Binnen het veldontginningslandschap wordt gepleit voor behoud en versterking van het landschapspatroon. Dit betekent behoud van de open verkaveling van het uitgestrekte veld met zichtbare ontginningsgrenzen. Ieder ontgonnen veld kent een eigen schaal en patroon van beplanting en bebouwing. Voor dit gebiedstype is het wenselijk dat erven een kleinschalige en gesloten uitstraling hebben en bij de omgevingskenmerken passen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een aanpassing van de agrarische bestemming, zodat er geen vee meer kan worden gehouden. De landschapsontsierende opstallen zijn gesloopt in het kader van de provinciale uitkoopregeling. De ontwikkeling, met bijbehorend erfinrichtingsplan, voorziet in een opwaardering van het erf waarbij extra aandacht is besteed aan de landschappelijke inpassing. Het bestemmingsplan sluit derhalve aan bij het landschapsontwikkelingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, belangrijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt een planologische wijziging voor de Broekdijk 29-31 in Haaksbergen mogelijk gemaakt. Concreet wordt hiermee de vestiging van nieuwe (intensieve)veehouderijen op deze locatie in de toekomst uitgesloten. Dit is een voorwaarde van de uitkoopregeling 'Maatregel Gerichte Aankoop en beëindiging veehouderijen' (MGA-1), waaraan deze locatie heeft deelgenomen. Zoals reeds beschreven is, is de uitkoopregeling kortgezegd in het leven geroepen om de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden te verbeteren. Een bijkomend voordeel is dat de milieusituatie van omliggende woningen tevens zal verbeteren. Als gevolg van de deelname aan de uitkoopregeling is het agrarische erf door het slopen van de agrarische dierenverblijven opgeruimd. Omdat het akkerbouwgedeelte mag worden voortgezet, heeft de gemeente ten behoeve hiervan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuur verleend. Voor de nieuwe situatie op het agrarische erf is een erfinrichtingsplan opgesteld, waarbij de instandhouding en uitvoering van het plan door middel van een voorwaardelijke verplichting juridisch geborgd is in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Gelet op de nieuwe situatie is er sprake van een afname in de bebouwde oppervlakte.
Gelet op het vorenstaande is er geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. Ook wordt de voorgenomen planologische wijziging niet expliciet benoemd in onderdeel D van het besluit milieueffectrapportage. Aangezien met de uitsluiting van (intensieve)veehouderijen in de toekomst sprake is van een minder intensief agrarisch bedrijf, sprake is van een afname in de bebouwde oppervlakte, de nieuwe situatie op het agrarische erf landschappelijk goed wordt ingepast, de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden in de omgeving zal verbeteren en aangezien de milieusituatie van omliggende woningen zal verbeteren, wordt gesteld dat voorliggend plan niet zal leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Een (vormvrije)m.e.r.-beoordeling in de vorm van een m.e.r.-aanmeldnotitie wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Vanuit het aspect 'Vormvrije m.e.r-beoordeling' worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Bij de realisatie van nieuwe bestemmingen/functies dienen twee vragen te worden beantwoord:
Alvorens de vragen worden beantwoord, wordt opgemerkt dat voor voorliggend plan uitgegaan dient te worden van de richtafstanden tot omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. Dit in verband met de ligging van het plangebied in het buitengebied waar geen verscheidenheid aan functies aanwezig is.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Middels voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt. Bovendien betreft de functie 'agrarisch' geen milieugevoelige functie. Voor wat betreft de bedrijfswoningen, deze blijven behouden en zullen op dezelfde plek blijven staan. De bestaande afstanden ten opzichte van de (agrarische)bedrijfsfuncties in de omgeving zullen niet worden verkleind als gevolg van de realisatie van voorliggen plan. Op het gebied van interne werking zijn er dan ook geen veranderingen. Het woon- en leefklimaat op het plangebied blijft behouden. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
De functie 'agrarisch' betreft een milieubelastende activiteit voor de omgeving. In de omgeving van het plangebied liggen diverse woonfuncties. De bestaande afstanden ten opzichte van die functies worden als gevolg van de realisatie van voorliggend plan niet verkleind. Daarbij moet worden opgemerkt dat met de beëindiging van de melkvee- en varkenshouderij (en wegbestemmen) een verbetering plaats zal vinden in het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woonfuncties. Dit omdat het akkerbouwbedrijf dat op het plangebied zal worden voorgezet een minder zware milieucategorie heeft dan een melkvee- en varkenshouderij. Een varkenshouderij wordt bijvoorbeeld in de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' aangemerkt tot de milieucategorie 4.1, een veehouderij tot de milieucategorie 3.1 en een akkerbouwbedrijf wordt tot de milieucategorie 2 aangemerkt. Hoe hoger de milieucategorie, hoe meer afstand tussen een bedrijf en een milieugevoelige functie moet liggen. Bij een milieucategorie 2 bedrijf hoort een grootste richtafstand van 30 meter. Aangezien de onderlinge afstand met de dichtstbijzijnde woning circa 80 meter bedraagt, wordt aan de grootste richtafstand ruimschoots voldaan. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Belemmering voor omliggende (agrarische)bedrijfsfuncties is eveens geen sprake van, aangezien een agrarische functie niet beschermd wordt tegen milieuhinder van andere (agrarische)bedrijfsfuncties in de omgeving. Voor wat betreft de bedrijfswoningen die wel beschermd worden tegen milieuhinder, geldt dat de bestaande afstanden ten opzichte van omliggende (agrarische)bedrijfsfuncties niet kleiner worden. Omliggende (agrarische)bedrijfsfuncties zullen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Vanuit het aspect 'Milieuzonering' worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Aan de Broekdijk 29-31 in Haaksbergen worden geen nieuwe geurgevoelige objecten gerealiseerd. Daarnaast wordt een melkrundvee- en varkenshouderij wegbestemd. Dit is gunstig voor de milieusituatie van dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Vanuit het aspect 'Geur' worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin van de Wet bodembescherming (Wbb) of sprake is van een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om planologische wijzigingen op het plangebied mogelijk te maken en niet om nieuwe bouwwerken mogelijk te maken. Aangezien de bodem niet wordt geroerd als gevolg van de realisatie van voorliggend plan en de functie niet gevoeliger wordt, wordt een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Vanuit het aspect 'Bodem' worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied ligt aan de Broekdijk, een weg in het buitengebied van de gemeente Haaksbergen, waar een maximumsnelheidsregime van 60 km/u geldt. Op basis van artikel 74 van de Wet geluidhinder is er een geluidszone aanwezig, die aan weerszijde een breedte heeft van 250 meter. Omdat er echter geen nieuwe geluidsgevoelige objecten gerealiseerd worden als gevolg van de realisatie van voorliggend plan en de bestaande afstand tussen de bedrijfswoningen en de Broekdijk niet kleiner wordt, wordt een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet noodzakelijk geacht.
Spoorweglawaai
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig, waardoor spoorweglawaai niet aanwezig wordt geacht. Een onderzoek naar spoorweglawaai is niet noodzakelijk.
Industrielawaai
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen aanwezig, waardoor industrielawaai niet aanwezig wordt geacht. Een onderzoek naar industrielawaai is niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit het aspect 'Geluid' worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Voorliggend bestemmingsplan brengt alleen planologische wijzigingen voor het plangebied met zich mee. Ten opzichte van de huidige situatie wordt een toename in het aantal verkeersbewegingen niet verwacht. Ook worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen gerealiseerd als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen. Toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Aanvullend luchtkwaliteit onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit het aspect 'Luchtkwaliteit' worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart, plangebied blauw omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
Toets
Uit de inventarisatie van de Risicokaart Nederland zoals hierboven beschreven (figuur 4.3), blijkt dat er geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Dichtstbijzijnde risicobronnen liggen op circa 760 meter (Veldweg 4 Haaksbergen, opslag tank van propaan) en 2100 meter (Zendvelderweg 19 Haaksbergen, opslag tank van propaan) afstand. De invloedssferen van deze risicobronnen zijn niet zo breed dat het plangebied daardoor geschaad zou kunnen worden. Derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid. Een onderzoek naar externe veiligheid wordt niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Vanuit het aspect 'Externe veiligheid' worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nationale Omgevingsvisie en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.
Europa
Nationaal
Provinciaal
Regionaal / lokaal
Het waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in de omgeving. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens in hun element’ draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en stevige dijken. Dit wordt gedaan met diepgewortelde vak- en gebiedskennis en door het verbinden van beleid én uitvoering. Het waterschap werkt met een ondernemende houding, gericht op maatschappelijk toegevoegde waarde, in samenwerking met haar partners en inwoners in de Achterhoek, de Liemers en Overijssel, wendbaar en gebied-nabij.
Ondanks dat er veel verandert in en rond het water, blijven de kerntaken van het waterschap in ieder geval:
Daarbovenop ziet het waterschap voor de periode 2022-2027 als belangrijkste speerpunt de opgave om haar gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor wordt naar een andere belans van vasthouden-bergen-afvoeren (vooraadbeheer) toegewerkt, rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. Het waterschap investeert gebiedsbreed in een toename van de veerkracht, anticiperend op de nieuwe inzichten over de snelheid van klimaatverandering richting 2050.
Het waterschap Rijn en IJssel is dus primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen.
Water in het plangebied/waterparagraaf
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerprogramma 2022-2027 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap tot en met 2027 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.
Het waterschap laat in het waterbeheerprogramma zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Het waterschap heeft de werkzaamheden voor het waterbeheerprogramma weergegeven in vier thema's:
Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets.
Wateradvies
De initiatiefnemer heeft op 07 juli 2023 geïnformeerd over het plan bij het waterschap via de de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl), zie Bijlage 2. Door beantwoording van de vragen is naar voren gekomen dat er geen waterschapsbelangen worden geraakt. Er vinden namelijk alleen planologische wijzigingen plaats.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.
Het plangebied ligt niet binnen een NNN gebied. Bovendien heeft NNN geen externe werking en heeft als gevolg geen doorwerking voor het plangebied. Verdere toetsing kan daarom achterwege blijven.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen' ligt op circa 80 meter afstand.
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten voor het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn eveneens niet te verwachten, aangezien middels voorliggend plan geen nieuwe sloop- en bouwactiviteiten mogelijk worden gemaakt, waarbij sprake is van een uitstoot van stikstof en ammoniak. De bestaande veehouderij is in het kader van de uitkoopregeling enkel beëindigd en het akkerbouwgedeelte van het agrarische bedrijf wordt voortgezet. Omdat er geen vee meer gehouden mag worden, vermindert de uitstoot van ammoniak aanzienlijk. Dit is gunstig voor de milieukwaliteit van in ieder geval het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Gelet op het feit dat het bestemmingsplan overwegend conserverend van aard is en, behalve de omzetting van agrarische bedrijfsvoering geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, kan een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden achterwege blijven. Nader onderzoek in het kader van gebiedsbescherming wordt op basis van het vorenstaande niet noodzakelijk geacht. Ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
De gronden in het plangebied zijn reeds bebouwd en worden i.v.m. de agrarische activiteiten regelmatig bewerkt/onderhouden. Gelet op de terreingesteldheid van de gronden wordt de locatie ongeschikt geacht voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt een aantasting van het leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit het aspect 'Ecologie' worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Zoals reeds beschreven in Hoofdstuk 1 heeft het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' aan het plangebied diverse archeologische dubbelbestemmingen toegekend, waaronder de dubbelbestemming 'Waarde - Lage archeologische verwachting', 'Waarde - Middelmatige archeologische verwachting' en 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'. Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is afhankelijk van de grootte van het te roeren gebied en diepte van de bodemingrepen een omgevingsvergunning noodzakelijk. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verleent, wint hij advies in bij een daarvoor deskundige en onafhankelijke instantie. Hierbij is vaak een archeologisch onderzoek nodig.
Toets
Omdat voorliggend bestemmingsplan slechts planologische functiewijzigingen mogelijk maakt, wordt een archeologisch onderzoek niet nodig geacht. Ter bescherming van de archeologische waarden worden de aanwezige dubbelbestemmingen overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
In of nabij het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Eventuele cultuurhistorische waarden worden niet aangetast, aangezien het bestemmingsplan slechts planologische functiewijzigingen mogelijk maakt. Een onderzoek naar cultuurhistorie wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Vanuit het aspect 'Archeologie en cultuurhistorie' worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Het plangebied wordt ontsloten via de Broekdijk. Dit is een weg in het buitengebied. Een toename in het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van voorliggend plan is redelijkerwijs niet te verwachten, maar kan indien daarvan sprake is eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Dit omdat de Broekdijk een weg is met een lage verkeersintensiteit en dus wel wat extra verkeersbewegingen aan kan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels weergegeven. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bebouwing ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van gronden en bouwwerken;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling staat de procedure voor het nemen van een besluit tot het stellen van een nadere eis in opgenomen.
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en wordt de mogelijkheid geboden om aan de plaats en de afmetingen van bebouwing nadere eisen te stellen.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Ten behoeve van het voorzetten van het akkerbouwgedeelte van het bestaande agrarisch bedrijf is de huidige enkelbestemming 'Agrarisch - Agraririsch bedrijf' behouden gebleven. De regels voor deze bestemming zijn grotendeels overgenomen uit het moederplan (bestemmingsplan Buitengebied) en veegplan (Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1) en afgestemd op de voorgenomen ontwikkeling. Zo zijn ten opzichte van de voornoemde bestemmingsplannen er in de regels van voorliggend bestemmingsplan enkele belangrijke wijzigingen doorgevoerd. Dit ten behoeve van het uitsluiten van nieuwe veehouderijen binnen het plangebied en het voorzetten van het akkerbouwbedrijf. Tevens zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij de bedrijfswoningen. Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen in deze bestemming teneinde het borgen van de benodigde landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het erfinrichtingsplan en tuinontwerp bijgevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting en Bijlage 2 bij de planregels van voorliggend bestemmingsplan.
Dubbelbestemming
Waarde - Hoge archeologische verwachting
De voor 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden. Voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden is bij een oppervlakte groter dan 2.500 m² en bij bodemingrepen dieper dan 0,4 m een omgevingsvergunning benodigd. Hiervan kan onder meer worden afgeweken met een archeologisch onderzoek.
Waarde - Middelmatige archeologische verwachting
De voor 'Waarde - Lage archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden. Voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden is bij een oppervlakte groter dan 5.000 m² en bij bodemingrepen dieper dan 0,4 m een omgevingsvergunning benodigd. Hiervan kan onder meer worden afgeweken met een archeologisch onderzoek.
Waarde - Lage archeologische verwachting
De voor 'Waarde - Lage archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden. Voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden is bij een oppervlakte groter dan 100.000 m² en bij bodemingrepen dieper dan 0,4 m een omgevingsvergunning benodigd. Hiervan kan onder meer worden afgeweken met een archeologisch onderzoek.
Gebiedsaanduidingen
Reconstructiewetzone - verwevingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de planregels in 3.7.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft op 12 april 2023 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan wordt niet benoemd in de uitzonderingslijst. Vooroverleg is derhalve nodig.
Waterschap Rijn en IJssel
Op 07 juli 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Rijn en IJssel. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.